Organisatie | Helmond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN HELMOND 2013 |
Citeertitel | BELEIDSREGEL HANDHAVING KINDEROPVANG EN KWALITEITSEISEN PEUTERSPEELZALEN HELMOND 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Maatschappelijke zorg |
Externe bijlage | Bijlage |
Deze regeling vervangt de Beleidsregel handhaving kinderopvang en peuterspeelzalen Helmond 2013 en het regionale Beleidskader toezicht en handhaving kinderopvang en peuterspeelzaalwerk.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-01-2014 | nieuwe regeling | 29-10-2013 | Collegebesluit, 2013, 1309509 |
Deze beleidsregel is van toepassing op de handhaving naar aanleiding van overtreding van de bij of krachtens wet gestelde regels. De gebruikte termen komen overeen met de termen uit deze wet.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
Indien blijkt dat een houder van een kindercentrum, een gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal niet voldoet aan één of meer kwaliteitseisen uit de wet en alle daaruit voortvloeiende regelgeving, start het college in beginsel een herstellend traject. Dit traject is gericht op beëindiging van de overtreding(en) en voorkoming van herhaling hiervan.
De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis. Deze is af te leiden uit het afwegingsoverzicht. Bij het opleggen van een aanwijzing gelden de volgende hersteltermijnen:
a. prioriteit hoog: maximaal 2 weken
Artikel 6 Verwijdering registratie
Indien niet of niet langer wordt voldaan aan de eisen zoals opgenomen in de wet en daaruit voortvloeiende regelgeving voor wat betreft de te registeren voorzieningen (dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal) wordt de registratie verwijderd uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Artikel 8 Bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Indien de houder een aanwijzing of een bevel als bedoeld in artikel 1.65 van de wet of een vordering tot medewerking als bedoeld in artikel 5:20 Awb niet nakomt danwel handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 van de wet kan het college een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 45.000,-.
Artikel 10 Recidive/verzwaring
Indien een door een bestuurlijke boete te handhaven overtreding plaatsvindt binnen een periode van twee jaar nadat een eerdere overtreding van dezelfde wettelijke norm heeft plaatsgevonden bedraagt het boetebedrag 1,5 maal het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht. De datum van oplegging van de boete is hierbij leidend.
indien sprake is van een derde of volgende overtreding van dezelfde wettelijk norm binnen een periode van twee jaar nadat de daaraan voorafgaande overtreding zich heeft voorgedaan bedraagt het boetebedrag 2 maal het boetebedrag zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht. De datum van oplegging van de boete is hierbij leidend.
Hoofdstuk 2 Herstellend traject
In een herstellend traject zijn verschillende stappen te onderscheiden:
·Stap 1: aanwijzing (artikel 1.65, eerste lid en 2.23, eerste lid van de Wko)
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waarin zich een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of een peuterspeelzaal bevindt dat de bij of krachtens hoofdstuk 1 afdeling 3, paragrafen 2 en 3, of hoofdstuk 2, afdeling 2, paragrafen 2 en 3 gegeven voorschriften (de ‘kwaliteitseisen”) niet of in onvoldoende mate naleeft, geeft de houder een schriftelijke aanwijzing.
In een aanwijzing wordt met redenen omkleed aangegeven op welke punten de bedoelde voorschriften niet of in onvoldoende mate worden nageleefd. Ook wordt aangegeven welke maatregelen door de houder binnen de gestelde termijn genomen dienen te worden. De duur van de hersteltermijn is afhankelijk van de prioriteit die is toegekend aan de kwaliteitseis zoals afgeleid kan worden uit het afwegingsoverzicht dat als bijlage is opgenomen.
In geval van een overtreding met de prioriteit hoog, zal de hersteltermijn maximaal 14 dagen bedragen. Is er sprake van een overtreding met een gemiddelde of lage prioriteit dan bedraagt de hersteltermijn maximaal respectievelijk 2 of 6 maanden.
Na het verstrijken van de hersteltermijn dient de overtreding beëindigd te zijn. Ter controle hiervan kan de handhaver schriftelijke bewijsstukken opvragen dan wel opdracht geven voor een herinspectie. Is de overtreding niet beëindigd, dan zal een volgende stap worden ingezet.
·Stap 2: last onder dwangsom of last onder bestuursdwang (artikel 125, tweede lid Gemeentewet en artikel 5:32 Awb)
De algemene bestuursdwangbevoegdheid is neergelegd in artikel 125 van de Gemeentewet. In gevallen waarin het bestuursorgaan de mogelijkheid heeft om zelf de overtreding te beëindigen (op kosten van de overtreder) kan een last onder bestuursdwang opgelegd worden.
De bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom is een van de bestuursdwangbevoegdheid afgeleide bevoegdheid; neergelegd in artikel 5:32 Awb.
Een last onder dwangsom wordt opgelegd met als doel herstel van de overtreding en/of voorkoming van herhaling van de overtreding.
De stap last onder dwangsom kan meerdere keren worden genomen voor een geconstateerde overtreding. Indien een eerste last onder dwangsom geen resultaat heeft gehad, kan worden overwogen een nieuwe, hogere last onder dwangsom op te leggen. Dit vereist dan wel een nieuw besluit. Ook kan besloten worden een volgende stap in het herstellend traject te zetten.
De last onder dwangsom kan ook preventief worden opgelegd. Van een preventieve last is sprake als de last wordt opgelegd voordat enige overtreding heeft plaatsgevonden. Hiervoor geldt dat het gevaar van de overtreding klaarblijkelijk dreigt, dat wil zeggen dat de overtreding zich met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal voordoen.
·Stap 3: exploitatieverbod (artikel 1.66 en 2.24 Wko)
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, een voorziening voor gastouderopvang, een gastouderbureau of peuterspeelzaal in exploitatie te nemen danwel de exploitatie voort te zetten. Dit kan het college in de volgende gevallen:
Er zijn verschillende gronden waarop het college, in het kader van handhaving, een voorziening uit het register kinderopvang of het register peuterspeelzaalwerk kan verwijderen:
Vanaf het moment dat een voorziening is verwijderd uit het register, is er geen sprake meer van kinderopvang of peuterspeelzaalwerk in de zin van de wet. Voortzetten van exploitatie leidt tot illegale kinderopvang of peuterspeelzaalwerk en tot een boete of vervolging door het Openbaar Ministerie op basis van overtreding van de Wet Economische Delicten.
Hoofdstuk 3 Bestraffend traject
Een bestraffende sanctie bestraft een overtreding die ‘in het verleden’ begaan is. Er is dus een overtreding geconstateerd en dat feit wordt bestraft. De vorm van een bestraffende sanctie onder de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is de bestuurlijke boete (artikel 1.72, eerste lid en 2.28, eerste lid, van de Wko).
In de Beleidsregels handhaving Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is neergelegd op welke wijze het college invulling geeft aan zijn beleidsvrijheid.
Het beleid houdt in dat het college, indien de houder een aanwijzing, bevel of een vordering tot medewerking niet nakomt of handelt in strijd met een verbod krachtens artikel 1.66 Awb een boete ter hoogte van het in het afwegingsoverzicht genoemde bedrag (met inachtneming van de bepalingen over de boete in deze Beleidsregels) kan opleggen.
Uitzondering hierop is de voorziening voor gastouderopvang. Hiervoor geldt dat de hoogte van de boete zoals opgenomen in het afwegingsoverzicht wordt gehalveerd. De achterliggende gedachte hierbij is het bijzondere karakter van deze voorziening. Indien het gaat om overtreding van een voorwaarde die specifiek is voor gastouders wordt het boetebedrag zoals vermeld in het overzicht onverkort overgenomen.
De hoogte van de boete zal met inachtneming van de algemene bepalingen hieromtrent worden bepaald en kan worden verzwaard dan wel worden gematigd.
Als er sprake is van een overtreding zoals genoemd in het afwegingsoverzicht onder “overige overtredingen” legt het college eveneens een boete op.
De Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen bepaalt dat een bestuurlijke boete alleen opgelegd kan worden aan niet-gesubsidieerde peuterspeelzalen. Bij gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt via de subsidie ingegrepen.
De kwaliteitseisen waaraan bij of krachtens de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen voldaan moet worden staan in de wet-en regelgeving. Een volledige opsomming is ook terug te vinden in de door de toezichthouder gebruikte modelrapporten.
In dit artikel worden de vormen van handhaving benoemd.
Een herstelsanctie is gericht op herstel van een overtreding en/of voorkoming van herhaling.
Een bestraffende sanctie is gericht op bestraffen van een begane overtreding. In de Algemene wet bestuursrecht wordt ook wel gesproken over leedtoevoeging. Naast de bestraffende sanctie (i.c. een bestuurlijke boete) kan ook een herstelsanctie worden opgelegd.
Voor een uitgebreide toelichting wordt verwezen naar de algemene toelichting op hoofdstuk 2 hierboven.
Indien een geregistreerde voorziening, te weten dagopvang, buitenschoolse opvang, gastouderbureau, voorziening voor gastouderopvang of peuterspeelzaal, niet meer voldoet aan de definitie hiervan in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, zal deze uit het register worden verwijderd. Dit omdat uitsluitend voorzieningen die aan de definitie voldoen dienen te worden geregistreerd. Er zal in dit geval geen herstellend handhavingstraject worden ingezet, als herstel niet aan de orde zal zijn.
Aangezien de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen niet toestaat dat er boetes worden opgelegd aan gesubsidieerde peuterspeelzalen wordt hier expliciet nog eens bepaald dat dit hoofdstuk dan ook niet van toepassing is op gesubsidieerde peuterspeelzalen. Deze uitsluiting betreft uitsluitend het bestraffende traject.
Artikel 7 Gebruik bevoegdheid opleggen bestuurlijke boete
Lid 1. Het opleggen van een bestuurlijke boete is een bevoegdheid van het college. Dit betekent dat het college een bestuurlijke boete op kan leggen, maar daartoe niet verplicht is.
Lid 2. De overtredingen van de kwaliteitseisen zijn geprioriteerd. In geval van overtredingen met een hoge prioriteit maakt het college eerder gebruik van zijn bevoegdheid een bestuurlijke boete op te leggen dan bij overtredingen met een gemiddelde of lage prioriteit. Ook speelt bij de overweging tot het opleggen van een bestuurlijke boete mee, of de houder aantoonbaar inspanningen verricht om de overtreding op te heffen. Tot slot speelt een rol, welke overtredingen in het verleden zijn geconstateerd en in welke mate inspanningen zijn verricht om deze overtredingen op te lossen.
Uit het afwegingsoverzicht blijkt, dat het college ook een bestuurlijke boete kan opleggen bij overtreding van een norm zoals genoemd onder ‘overige overtredingen. Deze overige overtredingen betreffen
Artikel 8 Hoogte bestuurlijke boete
Lid 1 In de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is het maximaal op te leggen boetebedrag aangegeven. Het college heeft derhalve beleidsvrijheid ten aanzien van de hoogte van het op te leggen boetebedrag.
Voor overtreding van de kwaliteitseisen geldt dat het college de hoogte van de boetebedragen heeft afgestemd op de prioritering van de overtreding. Een hoge prioritering betekent dat er ook in algemene zin sprake is van een ernstige overtreding, terwijl aan minder ernstige overtredingen een lag(ere) prioritering (gemiddeld of laag) is toegekend.
Mede gelet op het in artikel 1.72 en 2.28 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen neergelegde boetemaximum heeft dit geleid tot de volgende verdeling.
In geval van overtreding van de artikelen 1.66, 2.24 en 1.45 en 2.2 is sprake van economische delicten, gesanctioneerd in de Wet op de Economische Delicten. In artikel 1 en 6 van deze wet is bepaald dat deze overtredingen beboet worden met een boete van de vierde categorie. De boetebedragen in onderhavig beleid komen hiermee overeen.
Overtreding van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht is een strafbaar feit, strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht: “Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Het boetebedrag voor deze overtreding, komt overeen met het in het Wetboek van Strafrecht genoemde bedrag voor overtredingen van de tweede categorie.
Lid 2. Gezien het bijzondere karakter van de voorziening voor gastouderopvang is ervoor gekozen de hoogte van de op te leggen boete met de helft te verlagen. Dit geldt niet wanneer het een kwaliteitseis is die specifiek alleen aan de gastouder wordt gesteld. In dat geval is de boete al op deze situatie afgestemd.
Het voorgaande laat onverlet dat het college op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht gehouden is de hoogte van de bestuurlijke boete af te stemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, waarbij het college zo nodig rekening houdt met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het college heeft door middel van de prioritering en de aansluiting op de betreffende strafrechtelijke overtredingen de ernst van de overtredingen geobjectiveerd.
Lid 1. Bij recidive treedt strafverzwaring op. Dit artikel bepaalt de hoogte van de strafverzwaring.
In het geval de overtreder de afgelopen twee jaar al eerder is beboet voor eenzelfde overtreding verhoogt het college de boete met 50%.
Daarbij is irrelevant of de in het verleden gepleegde overtreding(en) al dan niet betrekking hadden op hetzelfde kindercentrum, gastouderbureau, peuterspeelzaal of gastouderopvang waarvoor de nieuwe boete wordt opgelegd. Bepalend is of de overtreder als houder al eerder een boete is opgelegd.
Lid 2. Iedere volgende overtreding binnen de periode van twee jaar wordt bestraft met een boete van 2 maal het in het afwegingsoverzicht opgenomen boetebedrag.
Bij de formatie van een oudercommissie speelt de omvang van de voorziening een rol. Bij kleinschalige opvang zijn ouders minder genegen zich op te geven voor een oudercommissie – de lijntjes zijn kort en men kent elkaar. Ook een aantal andere factoren hebben invloed op de bereidheid van ouders tot deelname aan zo’n commissie. Daarom wordt niet handhavend opgetreden bij het ontbreken van een oudercommissie onder voorwaarde dat de houder kan aantonen zichtbare inspanningen te verrichten om alsnog deze commissie in te stellen:
Artikel 12 Afwijking van hersteltermijnen
Van de hersteltermijnen, zoals genoemd in artikel 4 lid 5 van de Beleidsregels kan worden afgeweken. Indien de houder wel zichtbaar inspanningen pleegt om de overtreding(en) op te heffen maar hier, door niet hem te wijten externe omstandigheden, meer tijd voor nodig heeft, kan de termijn worden verbreed. Hier kan in beginsel slechts sprake van zijn in bijzondere omstandigheden.