Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Ronde Venen

Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente De Ronde Venen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Ronde Venen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente De Ronde Venen
CiteertitelVerordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente De Ronde Venen
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is bij besluit van 3 januari 2011 van de raad van De Ronde Venen geldend verklaard voor het gehele grondgebied van de gemeente.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

06-01-201201-01-201201-01-2015wijziging art. 4 lid 3 en toevoeging art. 5A

22-12-2011

Witte Weekblad, 05-01-2012

onbekend
01-01-200901-01-2012Nieuwe regeling

15-06-2009

Nieuwe Meerbode, 15-07-2009

0025/09

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente De Ronde Venen

 

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand.

  • b.

    WTOS: Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

  • c.

    WSF 2000: Wet Studiefinanciering.

  • d.

    Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.

  • e.

    Peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat.

  • f.

    Bijstandsnorm: de norm bedoeld in artikel 5 onderdeel c van de wet die voor een belanghebbende van toepassing is.

  • g.

    Inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet, voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien.

  • h.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene Wet bestuursrecht

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1.

    Onverlet het bepaalde in artikel 36 van de wet komt in aanmerking voor de langdurigheidstoeslag de belanghebbende die gedurende een onafgebroken periode van 36 maanden aangewezen is geweest op een gemiddeld inkomen dat niet hoger was dan 110% van de voor hem geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Niet voor de langdurigheidstoeslag komt in aanmerking de belanghebbende die op de peildatum een opleiding volgt als bedoeld in de WTOS, dan wel een studie volgt als genoemd in de WSF 2000.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar een bedrag gelijk aan 38% van de bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag), naar boven afgerond op een veelvoud van € 10,00.

  • 2

    Indien de belanghebbende in de referentieperiode meerdere samenlevingsvormen heeft gehad, is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 3

    Indien één van de gezinsleden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge de artikelen 11 of 13, eerste lid van de wet, waardoor slechts één van de gezinsleden recht op langdurigheidstoeslag heeft, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden

Artikel 5 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende de bepalingen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voor zover toepassing gelet op het doel en de strekking van de regeling leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 5A Wijziging betekenis begrippen

 

  • 1.

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2.

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt (met terugwerkende kracht) in werking met ingang van 1 januari 2009.

Artikel 7 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag 2009 gemeente De Ronde Venen.

 

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Ronde Venen d.d. 15 juni 2009.

 

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter,

 

 

 

Toelichting Verordening langdurigheidstoeslag

 

Algemeen

Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip langdurig en laag inkomen zoals dat in artikel 36 lid 1 WWB wordt gebruikt.

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten, zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van het eigen beleid. Naast de hoogte van de langdurigheidstoeslag en invulling van het begrip langdurig en laag inkomen, kan het daarbij ook gaan om de afstemming van het beleid op het gemeentelijke re-integratiebeleid. De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Er is gekozen om deze groep niet uit te sluiten. Op grond van artikel 46 lid 2 WWB is de langdurigheidstoeslag niet vatbaar voor beslag.

In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep en de in de uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedevaleffecten voorkomt.

 

Op 1 januari 2012 treedt de ‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden’ (kortweg: Wet Aanscherping WWB) in werking. Uitgangspunten van deze wetswijziging zijn:

  • Grotere nadruk op eigen verantwoordelijkheid burger in de voorziening in het bestaan;

  • Versterking van het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand (WWB);

  • Aanscherping van de verplichtingen voor bijstandsgerechtigden;

  • Beperking van de doelgroep voor het gemeentelijk minimabeleid.

 

Deze uitgangspunten leiden ertoe dat het wettelijk bijstandsregime substantieel van inhoud verandert.  Zo gaat voor jongeren een wettelijke zoektijd van vier weken gelden en hebben zij, anders dan onder het regime van de Wet investeren in jongeren (WIJ), geen recht meer hebben op een werkleeraanbod, maar op begeleiding bij de vormgeving van hun eigen verantwoordelijkheid op weg naar economische zelfstandigheid.

 

Een belangrijke wijziging in de regelgeving betreft voorts het afschaffen van de bijstand voor inwonende meerderjarige kinderen en ouders en de creatie van een toets op het huishoudinkomen. Voorts worden enkele nieuwe verplichtingen in de WWB opgenomen en wordt de doelgroep voor het minimabeleid beperkt tot de groep minima met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Daarnaast is een verordeningsplicht gecreëerd voor de maatschappelijke participatie van kinderen. 

 

Consequenties voor gemeentelijk beleid

Mede vanwege intrekking van de WIJ per 1 januari 2012 hebben de genoemde ontwikkelingen aanzienlijke consequenties voor het gemeentelijk beleid. Deze consequenties kunnen als volgt worden gecategoriseerd:

  • De WIJ-verordeningen vervallen per 1 januari 2012. Doordat de WIJ wordt ingetrokken, vervallen de daarop gebaseerde verordeningen eveneens per 1 januari 2012. Jongeren vallen door de wetswijziging voortaan onder het WWB-regime (overgangssituaties daargelaten). Dit roept de vraag op of de huidige WWB-verordeningen adequaat voorzien in het regeltechnisch kader voor jongeren, of dat in die verordeningen nog aanpassingen nodig zijn. Dit is een vraag van regeltechnische maar ook van beleidsinhoudelijke aard;

  • Door herdefiniëring van de leefvormen die als afzonderlijk bijstandssubject voor bijstand in aanmerking komen alsmede de totstandkoming van de huishoudtoets wordt de kring van rechthebbenden kleiner, hebben meerderjarige kinderen en ouders nog slechts gezamenlijk recht op bijstand  en treffen misdragingen van deze belanghebbenden het gezamenlijk inkomen. Dit heeft gevolgen voor het gemeentelijk toeslagenbeleid, het maatregelenbeleid en in beperkte mate voor het minimabeleid en roept de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De nieuwe verplichtingen voor bijstandsgerechtigden hebben gevolgen voor het maatregelenbeleid en het re-integratiebeleid  en roepen evenzeer de vraag op welke aanpassingen aan de verordeningen noodzakelijk en/of gewenst zijn;

  • De normering van gemeentelijk minimabeleid tot maximaal 110% van de bijstandsnorm heeft geen  gevolgen voor de doelgroepomschrijving in de verordening langdurigheidstoeslag  De normering heeft wel consequenties voor de regeling voor de regeling chronisch zieken gehandicapten en ouderen.

 

Waarom een Raadsbesluit met tijdelijke regels?

De wetswijziging leidt, zoals gezegd, tot de noodzaak om het gemeentelijk beleid op tal van terreinen te heroverwegen. Gelet op de zeer korte invoeringstermijn is het echter uitermate lastig om reeds voor 1 januari 2012 dit indringende heroverwegingsproces adequaat te hebben afgerond én vormgegeven. Daarbij komt dat de aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 niet op zichzelf staat maar een stap is in een proces dat in 2012 vermoedelijk tot nog een aantal wijzigingen in de WWB zal leiden die nopen tot wijziging van het gemeentelijk beleid. Gedacht moet ondermeer worden aan het wetsvoorstel ‘Toevoeging van de eis tot beheersing van de Nederlandse taal aan de Wet werk en bijstand’ (w.o. 32 328’), de plannen van het kabinet betreffende “Aanpak fraude” (Handhavingsprogramma 2011-2014) en uiteraard de Wet werken naar vermogen.

 

Mede gelet op de uitvoeringstechnische complicaties die kunnen optreden als op beleidsmatig vlak keuzes worden gemaakt die tot aanpassingen in de uitvoeringspraktijk leiden, is een keus om de overgang naar de nieuwe WWB per 2012 zoveel mogelijk ‘beleids- en uitvoeringsarm’ te laten plaatsvinden een logische. Met ‘beleidsarm’ wordt bedoeld dat het huidige gemeentelijk beleid zoveel mogelijk in stand wordt gelaten dan wel dat slechts het minimaal noodzakelijke aan nieuw of gewijzigd beleid wordt vastgesteld. Een en ander in afwachting van een diepgaander integrale heroverweging in 2012. Onder ‘uitvoeringsarm‘ wordt verstaan dat daar waar noodzakelijke aanpassingen in het beleid plaatsvinden, dit op de minst belastende wijze voor wat betreft de uitvoering plaatsvindt. Bij deze uitgangspunten past dat thans niet alle WWB-verordeningen separaat worden gewijzigd en in een bestuurlijk wijzigingstraject worden geplaatst, maar dat slechts daar waar dat strikt noodzakelijk is aanpassingen aan de verordeningen plaatsvinden die middels één Raadsbesluit worden geëffectueerd. Met het thans voorliggende Raadsbesluit wordt dat beoogd.

 

Gelijkstellingsbepaling

In dit Raadsbesluit wordt bij elke te wijzigen verordening een bepaling voorgesteld die regelt dat de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ per 1 januari 2012 in die verordening dezelfde betekenis hebben als in de gewijzigde WWB. Vervolgens is bepaald dat voor ‘gehuwden’ en ‘gehuwdennorm’ moet worden gelezen en ‘gezin’ resp. ‘gezinsnorm’, om daarmee te verduidelijken dat onder het nieuwe regime niet meer de gehuwden maar het gezin de norm is waarmee gewerkt moet worden.

 

 

Op twee onderdelen is de wetswijziging (Wet aanscherping Wwb) voor de verordening Langdurigheidstoeslag van belang. Allereerst de reeds eerder geconstateerde herdefiniëring van de bijstandssubjecten en de daaraan gekoppelde huishoudtoets. Daarnaast de bepaling dat de inkomensgrens die voor het recht op langdurigheidstoeslag geldt maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm kan bedragen( Art. 36, zesde lid WWB)

 

 

Artikelsgewijs

Artikel 1

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die niet in de WWB zelf staan, is een definitie gegeven in deze verordening.

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht heeft gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig en laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, lid 1 WWB, nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36 lid 1 WWB.

Artikel 3

Een referteperiode van 5 jaar, zoals in het verleden (tot 1-1-2009) door de WWB werd voorgeschreven, wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, is over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden.

Het begrip laag inkomen wordt ingevuld als een inkomen dat tijdens de referteperiode gemiddeld niet hoger is dan 110% van de bijstandsnorm. Bij de bepaling van de inkomensgrens is aansluiting gezocht bij de al aanwezige inkomensgrens in het minimabeleid.

De inkomensgrens van 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt al toegepast in de volgende regelingen: de collectieve ziektekostenverzekering, declaratiefonds sport en cultuur, computerregeling voor schoolgaande kinderen, zwemlessen voor jonge kinderen en kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen.

Bij de beoordeling of iemand aan de voorwaarden voor langdurigheidstoeslag voldoet, wordt het gemiddelde inkomen over de referteperiode in aanmerking genomen. Bij een verhoging van het inkomen hoeft iemand de langdurigheidstoeslag dan niet meteen te verliezen omdat het lagere inkomen in het begin van de referteperiode mee blijft tellen. Op deze manier wordt een onmiddellijke armoedeval bij een verhoging van het inkomen tegengegaan. Daardoor zal iemand niet snel geneigd zijn een mogelijke inkomensverbetering te laten lopen.

De voorwaarde dat aanvrager geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 mag hebben, is niet in deze verordening opgenomen. Dit wil niet zeggen dat er geen vermogenstoets plaatsvindt. Deze voorwaarde is namelijk al opgenomen in artikel 36, lid 1, WWB. Dus ook voor beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag wordt het vermogen getoetst aan de hand van de bepalingen in de WWB.

Door de bepaling in artikel 3 lid 2 van deze verordening, worden studenten uitgesloten voor het recht op langdurigheidstoeslag. Door de zinsnede "geen uitzicht heeft op inkomensverbetering" in artikel 36, lid 1 wordt al gewaarborgd dat bepaalde groepen met een goed arbeidsmarktperspectief, zoals studenten, niet in aanmerking komen voor de langdurigheidstoeslag. Dit is ook de strekking van de parlementaire discussie. Gemeenten hebben de keuze om deze bepaling aanvullend op te nemen (modelverordening VNG) dan wel deze bepaling achterwege te laten. In dat laatste geval zal in de praktijk onder verwijzing naar artikel 36, lid 1 de aanvraag ook afgewezen moeten worden. Voor alle situaties geldt overigens wel het individualiseringsbeginsel.

Artikel 4

In dit artikel wordt de hoogte van de toeslag geregeld. Daarbij wordt uitgegaan van een percentage van de toepasselijke bijstandsnorm. Hierdoor hoeft het bedrag van de toeslag niet jaarlijks aangepast te worden aan de wijziging in de normbedragen van de WWB. De genoemde percentages komen overeen met de bedragen zoals die golden tot 1 januari 2009.

Het uitgangspunt is dat indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen zoals het hebben van een langdurig laag inkomen.

In afwijking op deze hoofdregel wordt in het derde lid een regeling gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat hij of zij geen geldige verblijfsstatus heeft, gedetineerd is, langdurig verblijft in het buitenland, jonger is dan 18 jaar of zijn/haar dienstplicht vervult (artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB). Alleen in deze situatie komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

 

Artikel 4 lid 3 Indien sprake is van gehuwden waarvan één persoon geen recht heeft op bijstand, wordt thans de langdurigheidstoeslag vastgesteld naar de norm voor een alleenstaande (ouder). Dit blijft zo, als er sprake is van een gezin dat slechts uit gehuwden bestaat. In artikel 4 lid 3 is tot uitdrukking gebracht, dat als in de verordening voorzien is in een specifieke bepaling die dat regelt, die bepaling wordt vervangen door een bepaling die regelt dat als er tot het gezin een niet-rechthebbende behoort, dit slechts tot aanpassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag leidt als er slechts één rechthebbend gezinslid overblijft

Artikel 5

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Artikel 5A In de verordening wordt één van de normbedragen met betrekking tot de hoogte van de langdurigheidstoeslag doorgaans gekoppeld aan ‘gehuwden’. Omdat dat begrip in de WWB als zelfstandig bijstandssubject is vervangen door het begrip ‘gezin’ dient dat ook in de verordening tot uitdrukking gebracht te worden. Dat wordt in onderdeel A geregeld

 

De inwerkingtreding valt uiteraard samen met de inwerkingtreding van de wijzigingswet. Mocht de vaststelling en inwerkingtreding van dit Besluit (Tijdelijke regels aanscherping Wet werk en bijstand) niettemin later plaatsvinden, dan kan in terugwerkende kracht worden voorzien, hoewel dat geen grondslag kan verschaffen aan het nemen van belastende besluiten met betrekking tot feiten en omstandigheden die plaatsvinden tot de datum waarop de regeling in werking treedt.

 

Een overgangsregeling is niet nodig. In de wijzigingswet is als hoofdregel opgenomen dat sprake is van onmiddellijke werking, dwz. dat per 1 januari 2012 de gewijzigde WWB direct van toepassing is op reeds bestaande rechtsposities en verhoudingen. Op onderdelen is daarvan afgeweken middels specifiek overgangsrecht. Voor dit Raadsbesluit geldt evenzeer onmiddellijke werking. Uitzondering daarop vormt de aanpassing aan de Verordening langdurigheidstoeslag. Conform artikel 36 WWB vloeit uit de aard van de regeling voort dat voor aanvragen die vanaf 1 januari 2012 worden ingediend het ‘oude recht’ van toepassing is, voor zover de peil- en ingangsdatum voor die datum liggen

Artikel 6

De inwerkingtreding is conform de Wet decentralisering langdurigheidstoeslag bepaald op 1 januari 2009. In die wet is een bepaling over overgangsrecht opgenomen, onder artikel 36 lid 6, zodat dit niet in de verordening geregeld hoeft te worden.

In artikel 36 lid 6 WWB is namelijk geregeld dat mensen die in 2008 een recht op langdurigheidstoeslag hadden, geen nadeel ondervinden door de wijziging van de langdurigheidstoeslag. Zij houden in dat geval in 2009 recht op de langdurigheidstoeslag onder de voorwaarden, hoogte en vorm zoals ze golden op de dag voor inwerkingtreding van dit wetsvoorstel.