Organisatie | Heiloo |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening wet werk en bijstand |
Citeertitel | Re-integratieverordening 2009 gemeente Heiloo |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Re-integratie |
Deze regeling wordt vervangen door de Re-integratieverordening WWB, IOAW, IOAZ 2012.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 01-01-2012 | intrekking | 05-03-2012 Uitkijkpost, 14-03-2012 | 12-2971 | |
01-01-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 07-12-2009 Onbekend. | 09-12072 |
Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk
Doelgroep: de personen wonende in de gemeente Heiloo en jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en inburgeringsplichtigen op grond van de WI
Participatieplaats: een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ, waar een uitkeringsgerechtigde, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt.
Paragraaf 2 BELEID EN FINANCIEN
Artikel 2 Opdracht aan het college
Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikel 1, onder p, van deze verordening opgenomen en beschreven doelgroep en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij het UWV WERKbedrijf, tenzij hiervoor ontheffing is verleend.
Paragraaf 4 INSTRUMENTEN VOOR RE-INTEGRATIE
Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer wordt bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Het is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme.
Artikel 15 Scholing (alleenstaande ouders)
Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 13 van deze verordening en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Toelichting 1 Toelichting bij de re-integratieverordening Wet werk en bijstand
Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. De gemeente heeft de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reintegratiebeleid. De gemeente heeft voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels gesteld bij verordening.
De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook voor deze categorieën uitkeringsgerechtigden van toepassing.
Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. De verdere beleidsuitgangspunten en –prioritering zijn vastgelegd in de bij de verordening behorende beleidsnota, die iedere twee jaar door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. De WWB geeft de gemeenteraad de opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.
In de afstemmingsverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de cliënt geregeld. De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reintegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.
In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Onder college en raad wordt verstaan de betreffende organen van de gemeente Heiloo. Hiermee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Heiloo van toepassing is.
Doel van het beleid is daar waar mogelijk mensen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen.
De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Cliënten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet. Voor elk onderdeel geldt dat het college nadere regels stelt omtrent de uitvoering hiervan.
Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening, die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar in principe geen einddoel kan zijn.
Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar wel in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum vallen niet onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren ligt het meer gecompliceerd. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.
Gesubsidieerde arbeid is arbeid waarbij de werknemer in dienst komt van de opdrachtnemer of opgenomen wordt in een gesubsidieerde arbeidspool. Het doel van het opdoen van gesubsidieerde werkervaring is uitstroom naar regulier werk.
De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid, worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Voor gesubsidieerd werk geldt dat er tot en met 2008 geen sprake is van een verplichting tot uitbesteding aan private partijen. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.
De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in de bij de verordening behorende beleidsnota. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De beleidsnota geldt steeds voor een periode van drie jaar. De gemeenteraad stelt de kadernota vast.
Het tweede lid is genoemd welke onderwerpen in ieder geval in beleidskaders uitgewerkt worden. Het is geen limitatieve opsomming.
Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van de uitvoering van de wet. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te worden door een verklaring van de gemeenteraad.
In het vierde lid is nadrukkelijk geregeld dat de cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van- en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.
Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in het wetsvoorstel een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie.
Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen.
Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het reintegratieadvies van het UWV WERKbedrijf, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt in de contacten met de klantmanager en met het re-integratiebedrijf. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de betrokkene van mening is, dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is.
Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt of belanghebbende zich niet houdt aan de informatieplicht.
Terugvorderen op civielrechtelijke basis kan alleen als de kosten van het traject onverschuldigd aan de belanghebbende zijn betaald. Er wordt echter niets aan de belanghebbende betaald maar aan het re-integratiebedrijf. Door het afsluiten van een (traject)overeenkomst met daarin opgenomen een boeteclausule kan worden gesteld dat de belanghebbende bij het niet nakomen van de verplichtingen (uit de overeenkomst) het onverschuldigd betaalde bedrag moet terugbetalen aan de gemeente.
In de WWB is de sluitende aanpak niet meer expliciet geregeld. Om langdurige werkloosheid te voorkomen onder mensen die er niet in slagen op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, is de zogeheten sluitende aanpak ontstaan. Deze in Europees verband afgesproken aanpak houdt in dat aan iedere cliënt een aanbod voor werk, scholing of sociale activering wordt gedaan. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht.
Het gaat hier om de aanpak, waarbij er voor een werkloze die zich als werkzoekende inschrijft bij het UWV WERKbedrijf wordt beoordeeld of hij binnen zes maanden een baan kan vinden zonder bemiddeling. Wordt dat niet verwacht, dan komt de werkzoekende in aanmerking voor bemiddeling naar regulier werk of wordt er mogelijk gezocht naar nietregulier werk, als dat tenminste tot de mogelijkheden behoort. Ingeval betrokkene valt onder de doelgroep als genoemd in artikel 2 lid 1 doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht.
Het college streeft er naar de sluitende aanpak als hiervoor genoemd als zodanig uit te voeren voor zover de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn.
Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
Het eerste lid van dit artikel strekt in de lijn van het systeem van deze verordening ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Dit lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.
Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.
Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nietuitkeringsgerechtigden (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.
Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij detachering. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.
Artikel 8 Werk boven uitkering
Centraal bij de benadering van werk boven uitkering staat het uitgangspunt dat instroom in de uitkering voorkomen moet worden door het direct aanbieden van (tijdelijk) werk. Hierdoor wordt bereikt dat de cliënt direct in een werkritme komt en kosten voor de bijstand (uitkering/uitvoering) worden voorkomen. Door het direct aanbieden van werk bestaat de verwachting dat een deel van de normale instroom niet in de uitkering instroomt en ook geen gebruik zal maken van het aanbod om aan het werk te gaan. Daarnaast bestaat de verwachting dat degenen die aan het werk gaan gemotiveerder zullen zijn om op eigen kracht zelf een reguliere baan te zoeken.
Artikel 9 Werken met behoud van uitkering
De doelstelling van dit artikel is leer- en werkervaringsprojecten mogelijk te maken zonder dat dit financiële gevolgen heeft voor uitkeringsgerechtigden. Hierbij kan gedacht worden aan stageplaatsen waardoor een opleiding door praktijkervaring ondersteund kan worden. Vooral voor jonge mensen geldt dat als zij aan kunnen tonen over enige praktijkervaring te beschikken, zij eerder in aanmerking komen voor een reguliere baan. Een dergelijke ervaringsplaats vormt een eerste fase in een traject naar regulier werk.
Artikel 10 Gesubsidieerde arbeid
Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid.
Nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid zijn participatiebanen en detacheringsbanen. Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden. Een participatiebaan maakt deel uit van een traject. Onder participatiebanen worden ook brug- en opstapbanen begrepen.
Het instrument detacheringsbaan kan in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringsorganisatie. De gemeente kan met die organisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiële prikkels worden verbonden.
Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun.
In de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Daarnaast wordt vermeld waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidie wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Wanneer
a. deze beleidsaanbeveling wordt geïncorporeerd in de re-integratieverordening;b. voldaan wordt aan de in de beleidsaanbeveling gestelde voorwaarden, enc. in de re-integratieverordening expliciet wordt verwezen naar de beleidsaanbeveling, dan behoeft de re-integratieverordening niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Europese commissie. Tevens hoeft er dan geen samenvatting van de regeling gezonden te worden aan de commissie. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidie als op de financiering van detacheringsbanen.De beleidsaanbeveling van het Ministerie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.
Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen die op grond van persoonlijke belemmeringen niet naar regulier werk bemiddeld kunnen worden. De werkzaamheden dienen additioneel van aard te zijn en op re-integratie gericht. Het mogen werkzaamheden zijn die maatschappelijk als nuttig worden ervaren. Werkgevers zijn verplicht te investeren in begeleiding en scholing van mensen. De participatieplaats kan in eerste instantie maximaal twee jaar worden ingezet. Voor afloop van deze termijn dient een evaluatie plaats te vinden, waarbij beoordeeld wordt of de participatiebaan nog het meest geschikte instrument is, of dat een andere re-integratievoorziening meer adequaat is. Indien dit niet het geval is kan de participatiebaan voor de duur van één jaar verlengd worden. Dit onder de voorwaarde dat de participatiebaan in een andere organisatie gevonden wordt en dat de werkzaamheden ook anders van aard zijn. Voor het einde van het derde jaar vindt opnieuw een evaluatie plaats.
Indien de participatiebaan nog steeds de meest adequate voorziening is, dan kan die voor de laatste keer voor de duur van één jaar verlengd worden. In totaal kan een participatiebaan daarmee vier jaar doorlopen. Perioden van werken in een Work-First-traject voorafgaand aan de participatiebaan tellen mee in de maximale termijn van vier jaar.
Artikel 12 Weigeren loonkostensubsidie
De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;b. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.
In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 7 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.
Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.
Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het in de WWB omschreven wettelijk maximum per jaar. Deze vergoeding is onbelast en heeft geen negatieve effecten ten aanzien van aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Deze onkostenvergoeding wordt overeenkomstig artikel 31 lid 2 sub k van de wet niet gerekend tot de middelen van de belanghebbende.
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling vooralsnog een te hoog gegrepen doel. In het kader van sociale activering en het voorkomen van een sociaal isolement kan het voor deze uitkeringsgerechtigden noodzakelijk zijn om deel te nemen aan een andere activiteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het volgen van een cursus en het deelnemen aan het verenigingsleven.
Uitgangspunt is de kortste weg naar uitstroom naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.
Het college dient bij voorrang de re-integratieplicht voor alleenstaande ouders zonder startkwalificatie, die de volledige zorg hebben voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die om ontheffing van de arbeidsplicht hebben verzocht, ten minste in te vullen met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, mits dit niet de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft. Welke scholing in individuele gevallen zal worden aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college in samenspraak met de alleenstaande ouder.
Ingevolge de komst van de wet Stimulering arbeidsmarktparticipatie (STAP) wordt artikel 16 uitgebreid met twee leden (lid 3 en 4). Zie voor een toelichting hierboven, bij artikel 11, participatieplaats.
Artikel 16 Zorg en hulpverlening
Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie: iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen, zoals passende kinderopvang, schuldhulpverlening etc. Er kan slechts in individuele gevallen om dringende redenen worden afgezien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is.
De inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd kunnen voor een deel worden vrijgelaten. De vrijlating wordt in artikel 31, lid 2, sub o WWB beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating en bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van een jaarlijks te indexeren door de overheid vastgesteld bedrag. Er kan een lagere vrijlating dan de maximale worden toegekend. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de reintegratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.
De WWB verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag, aanvullende kindertoeslag, jong gehandicaptenkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.
In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan variëren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt.
In artikel 10a van de WWB is geregeld dat een participatieplaats na 6 maanden recht geeft op een premie. Dit is een gevolg van de wet Stimulering arbeidsparticipatie (STAP). De uitwerking vindt plaats in dit artikel.
Artikel 19 Overige vergoedingen
De gemeente kan besluiten ter stimulering van de arbeidsinschakeling diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat daarbij in ieder geval om:
Voor de toekennen van vergoedingen worden nadere regels vastgesteld.
Artikel 20 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 21 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 22 Citeerwijze en inwerkingtreding Dit artikel spreekt voor zich.