Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Heiloo

Re-integratieverordening wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Heiloo
Officiële naam regelingRe-integratieverordening wet werk en bijstand
CiteertitelRe-integratieverordening 2009 gemeente Heiloo
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpRe-integratie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de re-integratieverordening gemeente Heiloo zoals deze door de raad in zijn vergadering van 8 december 2008 is vastgesteld.

Artikel 21 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 147, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 7
  3. Wet werk en bijstand, art. 8
  4. Wet werk en bijstand, art. 10, lid 2
  5. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen, art. 34
  6. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen, art. 35
  7. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte zelfstandigen, art. 36
  8. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 34
  9. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 35
  10. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, art. 36

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201001-01-2012nieuwe regeling

07-12-2009

Onbekend.

09-12072

Tekst van de regeling

Paragraaf 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1 In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      De wet: de Wet werk en bijstand (WWB)

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

    • d.

      WI: Wet Inburgering

    • e.

      Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ

    • f.

      Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV WERKbedrijf

    • g.

      Awb: de Algemene wet bestuursrecht

    • h.

      Nugger: de Niet-uitkeringsgerechtigde zoals omschreven in artikel 6, onder a, van de wet

    • i.

      Voorzieningen: voorzieningen bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a van de wet, deze verordening en de beleidsnota als bedoeld in artikel 3, eerste lid van deze Verordening

    • j.

      Het college: het college van burgemeester en wethouders

    • k.

      De raad: de gemeenteraad

    • l.

      Arbeidsinschakeling: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de wet

    • m.

      Algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk

    • n.

      Gesubsidieerde arbeid: werk, waarbij de werknemer over het algemeen wel in staat is om productieve arbeid te verrichten, maar waarbij een verschil bestaat tussen de loonkosten van de werkgever en de mate waarin een gemiddelde werknemer deze productieve arbeid verricht

    • o.

      Werknemers in gesubsidieerde arbeid: werknemers als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

    • p.

      Doelgroep: de personen wonende in de gemeente Heiloo en jonger dan 65 jaar die algemene bijstand ontvangen, personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid van de wet, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet, niet-uitkeringsgerechtigden en inburgeringsplichtigen op grond van de WI

    • q.

      Participatieplaats: een additionele werkplaats als bedoeld in artikel 10a van de WWB, artikel 38 van de IOAW of artikel 38 van de IOAZ, waar een uitkeringsgerechtigde, die op grond van persoonlijke werkbelemmeringen niet direct bemiddelbaar is, met behoud van uitkering werkzaamheden verricht, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt.

Paragraaf 2 BELEID EN FINANCIEN

Artikel 2 Opdracht aan het college
  • 1 Het college biedt aan personen behorend tot de doelgroep ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, 1e lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij de keuze voor de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3 Het college draagt zorg voor voldoende aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Kadernota
  • 1 De gemeenteraad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening iedere twee jaar een kadernota vast, waarin beleidsprioriteiten worden aangegeven.

  • 2 Deze nota omvat in elk geval:

    • a.

      een omschrijving van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen, waarbij een evenwichtige aanpak als uitgangspunt wordt genomen;

    • b.

      de wijze waarop de aanbesteding van re-integratievoorzieningen wordt vorm gegeven;

    • c.

      de criteria voor het ontheffingenbeleid ten aanzien van de arbeidsverplichting, waarbij in het bijzonder aandacht wordt besteed aan de combinatie van arbeid en zorg.

  • 3 Het college legt via de jaarrekening aan de gemeenteraad verantwoording af over de rechtmatigheid, doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

  • 4 De kadernota, als bedoeld in het eerste lid, alsmede het verslag als bedoeld in het derde lid bevatten het advies van de cliëntenraad Wet werk en bijstand.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning
  • 1 Personen behorend tot de doelgroep maken aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en het in artikel 3 lid 1 genoemde beleidsplan.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt
  • 1 Een uitkeringsgerechtigde, die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 2 Personen behorend tot de doelgroep die deelnemen aan een voorziening zijn gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen (Wet SUWI), alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 3 Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college een maatregel opleggen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening dan wel het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw, Ioaz (stb 1996, 360)

  • 4 Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan hij gehouden worden de kosten van die voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terug te betalen.

Artikel 6 Sluitende aanpak
  • 1 Elke uitkeringsgerechtigde krijgt zo snel mogelijk, doch uiterlijk binnen 6 maanden na de dag waarop het recht op de uitkering is ontstaan, zoals bedoeld in artikel 44 lid 1 van de wet, een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt.

Paragraaf 3 VOORZIENINGEN

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen
  • 1 In de beleidsnota, als bedoeld in artikel 3, wordt vastgelegd welke voorzieningen het college in ieder geval kan aanbieden, alsmede de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2 Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, aan de voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 3 Om voor de hieronder omschreven en opgesomde ondersteuning en voorziening in aanmerking te komen, dient de persoon te behoren tot de in artikel 1, onder p, van deze verordening opgenomen en beschreven doelgroep en als werkloos werkzoekende geregistreerd te zijn bij het UWV WERKbedrijf, tenzij hiervoor ontheffing is verleend.

  • 4 Het college kan ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 9 tot en met 15, nadere regels vaststellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op :

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden

    • b.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen

    • c.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling

    • d.

      de aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies

    • e.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten

    • f.

      het vragen van een eigen bijdrage

    • g.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

  • 5 Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 5 lid 2 van deze verordening niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling.

Paragraaf 4 INSTRUMENTEN VOOR RE-INTEGRATIE

Artikel 8 Werk boven uitkering
  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden regulier werk aanbieden in plaats van een uitkering.

  • 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering
  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling een tijdelijke stage- of werkervaringsplaats aanbieden zonder dat dit gevolgen heeft voor het recht op de uitkering.

  • 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 10 Gesubsidieerde arbeid
  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden ter bevordering van de arbeidsinschakeling gesubsidieerde arbeid aanbieden.

  • 2 Het college kan hiervoor een loonkostensubsidie verstrekken aan werkgevers die met personen als bedoeld in artikel 2 lid 1 een arbeidsovereenkomst sluiten om hen in de gelegenheid te stellen werkervaring op te doen.

  • 3 De bemiddeling voor en de realisering van de werkervaringsplaatsen als bedoeld in lid 2 wordt in opdracht van het college verricht door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van beroep of bedrijf de inschakeling van personen in het arbeidsproces bevordert.

  • 4 Voor de bemiddeling en realisering van gesubsidieerde arbeid sluit het college een samenwerkingsovereenkomst en uitvoeringsovereenkomst af.

  • 5 Het college stelt vast welke gegevens de werkgever moet verstrekken om in aanmerking te komen voor een loonkostensubsidie. Het college kan hiervoor aanwijzingen geven en modellen voorschrijven.

  • 6 Het college stelt voorafgaand aan elk kalenderjaar de taakstelling voor de uitvoering vast.

  • 7 De wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de subsidieverstrekking als bedoeld in lid 2, staan beschreven in de notitie Beleid gesubsidieerde arbeid.

  • 8 Het college zorgt bij de opdrachtverlening tot het realiseren van werkervaringsplaatsen ervoor dat verdringing van reguliere arbeid en concurrentieverstoring worden tegen gegaan.

  • 9 Het verstrekken van de loonkostensubsidie voldoet aan de Europese wet- en regelgeving hieromtrent, en geschiedt op basis van de beleidsaanbeveling Loonkostensubsidie en Europese regelgeving en de toelichting daarop.

Artikel 11 Participatieplaats
  • 1 Het college kan een uitkeringsgerechtigde die niet-direct bemiddelbaar is, een participatieplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a van de wet.

  • 2 Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast werken aan belemmeringen opgeworpen door persoonsgebonden factoren.

  • 3 De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding ter verkrijging van een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt.

  • 4 De participatieplaats duurt maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van twee maal één jaar.

  • 5 Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6 In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel en omvang van de participatieplaats alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

  • 7 Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de inzet van participatieplaatsen.

Artikel 12 Weigeren loonkostensubsidie
  • 1 De subsidieverstrekking als bedoeld in artikel 10 kan, naast de in artikel 4:25 en artikel 4:35 van de Awb genoemde gevallen, worden geweigerd indien:

    • a.

      de gelden niet of in onvoldoende mate besteed worden voor het doel waarvoor de subsidie beschikbaar is gesteld;

    • b.

      de subsidieverstrekking niet past binnen het beleid van de gemeente;

    • c.

      de werkgever voor de arbeidskosten van de werknemer een andere subsidie ontvangt.

Artikel 13 Vrijwilligerswerk
  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden vrijwilligerswerk aanbieden.

  • 2 Hieronder wordt verstaan: onbetaalde, onverplichte activiteiten voor minimaal 8 uur en maximaal 20 uur per week als gevolg waarvan de re-integratie van de deelnemer wordt bevorderd en gericht is op (gesubsidieerde) arbeidsinschakeling of maatschappelijke participatie. Het is een middel voor het opdoen of behouden van werkritme.

  • 3 Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het wettelijk maximum per jaar.

Artikel 14 Sociale activering
  • 1 Het college kan aan uitkeringsgerechtigden als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2 Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of het deelnemen aan activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

Artikel 15 Scholing (alleenstaande ouders)
  • 1 Het college kan aan de doelgroep een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2 In afwijking van het eerste lid moet het college alleenstaande ouders met een ontheffing van de arbeidsverplichting een scholingsaanbod doen.

  • 3 Voor uitkeringsgerechtigden, die onbeloonde additionele werkzaamheden verrichten, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet en artikel 13 van deze verordening en die niet beschikken over een startkwalificatie, wordt binnen zes maanden na aanvang van de onbeloonde additionele werkzaamheden door het college bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4 Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • 1.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

    • 2.

      de scholingswens van de belanghebbende;

    • 3.

      de eventuele test door het scholingsinstituut.

  • 5 Het college stelt ten aanzien van scholing nadere regels vast.

Artikel 16 Zorg en hulpverlening
  • 1 Het college geeft aan hoe een verantwoorde combinatie van werk en zorg op individueel niveau mogelijk is.

  • 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Paragraaf 5 INKOMSTENVRIJLATING, PREMIES EN TERUGVORDERING

Artikel 17 Inkomensvrijlating
  • 1 Het college is op grond van artikel 31, tweede lid, onder o van de WWB bevoegd Inkomsten uit arbeid gedurende 6 maanden tot 25% van het wettelijk vastgestelde maximum vrij te laten.

  • 2 Het college stelt hiervoor nadere regels vast.

Artikel 18 Premies
  • 1 Het college is op grond van artikel 31, tweede lid onder j van de WWB bevoegd uitkeringsgerechtigden, die deelnemen aan een arbeidsmarktgericht re-integratietraject, een activeringspremie verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum.

  • 2 Het college verstrekt een premie aan uitkeringsgerechtigden die onbeloonde additionele arbeid verrichten conform artikel 10a, zesde lid van de wet.

  • 3 Het recht op een premie als bedoeld in het tweede lid wordt elke zes maanden beoordeeld.

  • 4 De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 5 Het college stelt nadere regels vast over het gebruik en de hoogte van de hier bedoelde premie.

Artikel 19 Overige vergoedingen
  • 1 Het college kan aan een deelnemer van een arbeidsmarktgerichte re-integratieactiviteit of aan de inburgeringsplichtige die een gecombineerd dan wel een volgtijdelijk re-integratie en inburgeringstraject volgt, een bijdrage verstrekken in de directe kosten die hiervoor moeten worden gemaakt.

  • 2 Het college stelt nadere regels vast over het toekennen van de in lid 1 bedoelde vergoedingen.

Paragraaf 6 Slotbepalingen

Artikel 20 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
  • 1 In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 21 Hardheidsclausule
  • 1 In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22 Citeerwijze en inwerkingtreding
  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening 2009 gemeente Heiloo”.

  • 2 Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010 onder gelijktijdige intrekking van de re-integratieverordening gemeente Heiloo zoals deze door de raad in zijn vergadering van 8 december 2008 is vastgesteld.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad der gemeente Heiloo in zijn openbare vergadering.

Toelichting 1 Toelichting bij de re-integratieverordening Wet werk en bijstand

ALGEMEEN

Op 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. De gemeente heeft de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief reintegratiebeleid. De gemeente heeft voor de uitvoering van haar re-integratietaak regels gesteld bij verordening.

De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden niet ingetrokken. Ook hiervoor geldt dat een verordening opgesteld dient te worden. De onderhavige verordening is ook voor deze categorieën uitkeringsgerechtigden van toepassing.

Gekozen is voor een procedurele verordening, waarin is vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college is, alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt. De verdere beleidsuitgangspunten en –prioritering zijn vastgelegd in de bij de verordening behorende beleidsnota, die iedere twee jaar door de gemeenteraad moet worden vastgesteld. De WWB geeft de gemeenteraad de opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie.

In de afstemmingsverordening wordt het samenstel van de rechten en de plichten van de cliënt geregeld. De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met reintegratie. Dit pleit ervoor om de verordeningen te scheiden, maar wel om duidelijke verwijzingen aan te brengen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden een aantal begrippen omschreven, die meer dan eens voorkomen en waarvan het van belang is dat er telkens hetzelfde onder wordt verstaan. In een aantal gevallen wordt verwezen naar definities in de wet om ervoor te zorgen dat er aansluiting blijft bij de wetgeving die van toepassing is. Onder college en raad wordt verstaan de betreffende organen van de gemeente Heiloo. Hiermee wordt ook tot uitdrukking gebracht dat de verordening alleen op de gemeente Heiloo van toepassing is.

Doel van het beleid is daar waar mogelijk mensen die tot de doelgroep behoren te helpen regulier werk te vinden en daar waar dat (nog) niet kan alles in het werk te stellen om belemmeringen weg te nemen, problemen op te lossen, uitstroomkansen te vergroten en (ondertussen) sociaal isolement te voorkomen.

De gemeente is verantwoordelijk voor het aanbieden van voorzieningen voor cliënten die niet op eigen kracht aan de slag komen. Cliënten hebben aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het is aan de gemeente te beoordelen op welke wijze de ondersteuning wordt ingezet. Voor elk onderdeel geldt dat het college nadere regels stelt omtrent de uitvoering hiervan.

Onder arbeidsinschakeling wordt verstaan het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, zonder dat daarbij gebruik wordt gemaakt van een daarop gerichte voorziening, die door de gemeente wordt aangeboden. Met deze beperking wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid als voorziening in het kader van de wet, weliswaar algemeen geaccepteerde arbeid is, maar in principe geen einddoel kan zijn.

Algemene grenzen van wat algemeen geaccepteerde arbeid is, zijn niet primair terug te vinden in de WWB, maar wel in aanverwante wet- en regelgeving, zoals de arbeidswetgeving. Illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijk minimum vallen niet onder algemeen geaccepteerde arbeid. Bij gewetensbezwaren ligt het meer gecompliceerd. Over het algemeen zal gelden dat aan dergelijke strikt persoonlijke omstandigheden slechts betekenis zal worden gehecht voor zover deze zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk.

Gesubsidieerde arbeid is arbeid waarbij de werknemer in dienst komt van de opdrachtnemer of opgenomen wordt in een gesubsidieerde arbeidspool. Het doel van het opdoen van gesubsidieerde werkervaring is uitstroom naar regulier werk.

Artikel 2 Opdracht college

De werkzaamheden in het kader van de voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, met uitzondering van gesubsidieerde arbeid, worden in opdracht van het college in beginsel uitgevoerd door een of meer externe opdrachtnemers. Voor gesubsidieerd werk geldt dat er tot en met 2008 geen sprake is van een verplichting tot uitbesteding aan private partijen. Met deze plicht tot uitbesteding aan private, niet aan gemeenten gelieerde partijen wil de wetgever bereiken dat er een vrije re-integratiemarkt ontstaat. Ingevolge de Wet Structuur Uitvoeringsorganisatie Werk en Inkomen zal de gemeente gebruik moeten maken van transparante en toetsbare aanbestedingsprocedures, waarbij meerdere offertes worden gevraagd op basis van vooraf vastgestelde criteria.

Artikel 3 Beleidsnota

De WWB vraagt aan de gemeenteraad om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek van een procedurele verordening. Deze bevat de wettelijke bepalingen en procedures, maar geen invulling van het beleid. Het beleid is vastgelegd in de bij de verordening behorende beleidsnota. Het voordeel van een procedureel ingerichte verordening is flexibiliteit: het beleid kan verder ontwikkeld en/of bijgesteld worden zonder dat de verordening aangepast moet worden. De beleidsnota geldt steeds voor een periode van drie jaar. De gemeenteraad stelt de kadernota vast.

Het tweede lid is genoemd welke onderwerpen in ieder geval in beleidskaders uitgewerkt worden. Het is geen limitatieve opsomming.

Het derde lid biedt de basis voor de verantwoording van de uitvoering van de wet. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te worden door een verklaring van de gemeenteraad.

In het vierde lid is nadrukkelijk geregeld dat de cliëntenraad wordt betrokken bij de vaststelling van- en de verantwoording over het beleid. Hier is ook een relatie gelegd met de verordening cliëntenparticipatie.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Naast de verantwoordelijkheid van gemeenten om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in het wetsvoorstel een aanspraak van de betrokkene opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om een recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente geholpen te worden bij re-integratie.

Een dergelijke aanspraak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkene voor zijn re-integratie en kan ertoe bijdragen dat gemeenten niet ten onrechte personen negeren of over het hoofd zien bij het aanbieden van voorzieningen.

Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd. De gemeente bepaalt allereerst, mede op basis van het reintegratieadvies van het UWV WERKbedrijf, of een ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat. Het uiteindelijke aanbod zal moeten passen binnen wat de gemeente, mede gelet op de beschikbare financiële kaders, in een verordening heeft opgenomen over haar re-integratiebeleid. Van belang bij de uiteindelijke keuze van een traject is een actieve opstelling van de cliënt in de contacten met de klantmanager en met het re-integratiebedrijf. Cliënten die hun eigen traject mee kunnen samenstellen, zijn meestal gemotiveerd. Inspelen op de persoonlijke voorkeur en persoonlijke aandacht zijn belangrijke succesfactoren voor een geslaagde re-integratie. De ideeën en voorstellen van de cliënt worden hierbij beoordeeld op hun bijdrage aan het vergroten van het arbeidsperspectief en aan het realiseren van de doelstelling van een (op termijn) duurzame plaatsing in een reguliere baan. De aanspraak op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie geldt ook voor personen aan wie de gemeente tijdelijk een ontheffing heeft verleend. Het kan immers voorkomen dat de betrokkene van mening is, dat de situatie is veranderd en dat toeleiding naar de arbeidsmarkt weer aan de orde is.

Artikel 5 Verplichtingen van de cliënt

Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of de gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten op de belanghebbende worden verhaald als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt of belanghebbende zich niet houdt aan de informatieplicht.

Terugvorderen op civielrechtelijke basis kan alleen als de kosten van het traject onverschuldigd aan de belanghebbende zijn betaald. Er wordt echter niets aan de belanghebbende betaald maar aan het re-integratiebedrijf. Door het afsluiten van een (traject)overeenkomst met daarin opgenomen een boeteclausule kan worden gesteld dat de belanghebbende bij het niet nakomen van de verplichtingen (uit de overeenkomst) het onverschuldigd betaalde bedrag moet terugbetalen aan de gemeente.

Artikel 6 Sluitende aanpak

In de WWB is de sluitende aanpak niet meer expliciet geregeld. Om langdurige werkloosheid te voorkomen onder mensen die er niet in slagen op eigen kracht een plaats op de arbeidsmarkt te veroveren, is de zogeheten sluitende aanpak ontstaan. Deze in Europees verband afgesproken aanpak houdt in dat aan iedere cliënt een aanbod voor werk, scholing of sociale activering wordt gedaan. De zorg voor bijstandsgerechtigden vormt een integraal onderdeel van de gemeentelijke zorgplicht.

Het gaat hier om de aanpak, waarbij er voor een werkloze die zich als werkzoekende inschrijft bij het UWV WERKbedrijf wordt beoordeeld of hij binnen zes maanden een baan kan vinden zonder bemiddeling. Wordt dat niet verwacht, dan komt de werkzoekende in aanmerking voor bemiddeling naar regulier werk of wordt er mogelijk gezocht naar nietregulier werk, als dat tenminste tot de mogelijkheden behoort. Ingeval betrokkene valt onder de doelgroep als genoemd in artikel 2 lid 1 doet het college een aanbod voor een voorziening voor zover het college dit noodzakelijk acht.

Het college streeft er naar de sluitende aanpak als hiervoor genoemd als zodanig uit te voeren voor zover de beschikbare middelen daarvoor toereikend zijn.

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

Het eerste lid van dit artikel strekt in de lijn van het systeem van deze verordening ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Dit lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

Het derde lid behoeft geen nadere toelichting.

Het vierde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De bepaling over het vragen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep nietuitkeringsgerechtigden (nuggers). Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn.

Het vijfde lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij detachering. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Artikel 8 Werk boven uitkering

Centraal bij de benadering van werk boven uitkering staat het uitgangspunt dat instroom in de uitkering voorkomen moet worden door het direct aanbieden van (tijdelijk) werk. Hierdoor wordt bereikt dat de cliënt direct in een werkritme komt en kosten voor de bijstand (uitkering/uitvoering) worden voorkomen. Door het direct aanbieden van werk bestaat de verwachting dat een deel van de normale instroom niet in de uitkering instroomt en ook geen gebruik zal maken van het aanbod om aan het werk te gaan. Daarnaast bestaat de verwachting dat degenen die aan het werk gaan gemotiveerder zullen zijn om op eigen kracht zelf een reguliere baan te zoeken.

Artikel 9 Werken met behoud van uitkering

De doelstelling van dit artikel is leer- en werkervaringsprojecten mogelijk te maken zonder dat dit financiële gevolgen heeft voor uitkeringsgerechtigden. Hierbij kan gedacht worden aan stageplaatsen waardoor een opleiding door praktijkervaring ondersteund kan worden. Vooral voor jonge mensen geldt dat als zij aan kunnen tonen over enige praktijkervaring te beschikken, zij eerder in aanmerking komen voor een reguliere baan. Een dergelijke ervaringsplaats vormt een eerste fase in een traject naar regulier werk.

Artikel 10 Gesubsidieerde arbeid

Gesubsidieerde arbeid kan als één van de voorzieningen worden ingezet om de arbeidsinschakeling te bevorderen. In de WWB zijn geen specifieke eisen opgenomen voor gesubsidieerde arbeid.

Nieuwe vormen van gesubsidieerde arbeid zijn participatiebanen en detacheringsbanen. Bij een participatiebaan is het doel maatschappelijke participatie met als achterliggend doel een eerste opstap naar regulier werk. Voor mensen met een participatiebaan is regulier werk op de korte of middellange termijn geen haalbaar doel, wellicht wel op de lange termijn. Een participatiebaan heeft een tijdelijk karakter. De maximale termijn is 24 maanden. Een participatiebaan maakt deel uit van een traject. Onder participatiebanen worden ook brug- en opstapbanen begrepen.

Het instrument detacheringsbaan kan in zijn geheel, inclusief het formeel werkgeverschap, uitbesteed worden aan een detacheringsorganisatie. De gemeente kan met die organisatie afspraken maken over de uitstroom naar regulier werk. Aan de realisatie van uitstroomafspraken kunnen financiële prikkels worden verbonden.

Ondanks het vervallen van de landelijke regelgeving op dit punt blijft de Europese regelgeving gelden. Op grond van de EU-regelgeving worden overheidssubsidies onder bepaalde omstandigheden aangemerkt als staatssteun.

In de beleidsaanbeveling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is aangegeven in welke situaties loonkostensubsidie buiten de Europese regelgeving vallen. Daarnaast wordt vermeld waarop gelet moet worden wanneer loonkostensubsidie wel als staatssteun moet worden aangemerkt. De beleidsaanbeveling is vooral bedoeld om de administratieve last te beperken. Wanneer

a. deze beleidsaanbeveling wordt geïncorporeerd in de re-integratieverordening;b. voldaan wordt aan de in de beleidsaanbeveling gestelde voorwaarden, enc. in de re-integratieverordening expliciet wordt verwezen naar de beleidsaanbeveling, dan behoeft de re-integratieverordening niet ter goedkeuring voorgelegd te worden aan de Europese commissie. Tevens hoeft er dan geen samenvatting van de regeling gezonden te worden aan de commissie. De beleidsaanbeveling is zowel van toepassing op het verstrekken van loonkostensubsidie als op de financiering van detacheringsbanen.De beleidsaanbeveling van het Ministerie is als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Artikel 11 Participatieplaats

Participatieplaatsen zijn bedoeld voor mensen die op grond van persoonlijke belemmeringen niet naar regulier werk bemiddeld kunnen worden. De werkzaamheden dienen additioneel van aard te zijn en op re-integratie gericht. Het mogen werkzaamheden zijn die maatschappelijk als nuttig worden ervaren. Werkgevers zijn verplicht te investeren in begeleiding en scholing van mensen. De participatieplaats kan in eerste instantie maximaal twee jaar worden ingezet. Voor afloop van deze termijn dient een evaluatie plaats te vinden, waarbij beoordeeld wordt of de participatiebaan nog het meest geschikte instrument is, of dat een andere re-integratievoorziening meer adequaat is. Indien dit niet het geval is kan de participatiebaan voor de duur van één jaar verlengd worden. Dit onder de voorwaarde dat de participatiebaan in een andere organisatie gevonden wordt en dat de werkzaamheden ook anders van aard zijn. Voor het einde van het derde jaar vindt opnieuw een evaluatie plaats.

Indien de participatiebaan nog steeds de meest adequate voorziening is, dan kan die voor de laatste keer voor de duur van één jaar verlengd worden. In totaal kan een participatiebaan daarmee vier jaar doorlopen. Perioden van werken in een Work-First-traject voorafgaand aan de participatiebaan tellen mee in de maximale termijn van vier jaar.

Artikel 12 Weigeren loonkostensubsidie

De Algemene wet bestuursrecht (Awb) kent een aantal weigeringsgronden. Artikel 4:35 lid 1 Awb bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;c. de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd indien de aanvrager:a. in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;b. failliet is verklaard of aan hem surseance van betaling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

In aanvulling op deze wettelijke weigeringsgronden, bevat artikel 7 nog drie gronden om de subsidie te weigeren. De eerste twee gronden verwijzen naar het gemeentelijk beleid inzake de bevordering van arbeidsinschakeling. De derde weigeringsgrond is het gevolg van het uitgangspunt dat cumulatie van subsidies moet worden voorkomen.

Artikel 13 Vrijwilligerswerk

Vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kan een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn mogelijk is. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat het arbeidsperspectief wijzigt.

Voor het verrichten van vrijwilligerswerk kan het college een onkostenvergoeding verstrekken tot het in de WWB omschreven wettelijk maximum per jaar. Deze vergoeding is onbelast en heeft geen negatieve effecten ten aanzien van aanspraken op inkomensafhankelijke regelingen. Deze onkostenvergoeding wordt overeenkomstig artikel 31 lid 2 sub k van de wet niet gerekend tot de middelen van de belanghebbende.

Artikel 14 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling vooralsnog een te hoog gegrepen doel. In het kader van sociale activering en het voorkomen van een sociaal isolement kan het voor deze uitkeringsgerechtigden noodzakelijk zijn om deel te nemen aan een andere activiteit. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het volgen van een cursus en het deelnemen aan het verenigingsleven.

Artikel 15 Scholing

Uitgangspunt is de kortste weg naar uitstroom naar reguliere algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder ook gesubsidieerde arbeid. Bij de beoordeling van scholing staat arbeidsrelevantie voorop.

Het college dient bij voorrang de re-integratieplicht voor alleenstaande ouders zonder startkwalificatie, die de volledige zorg hebben voor een of meer tot zijn laste komende kinderen tot vijf jaar en die om ontheffing van de arbeidsplicht hebben verzocht, ten minste in te vullen met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, mits dit niet de krachten of bekwaamheden van de alleenstaande ouder te boven gaat en de alleenstaande ouder geen startkwalificatie heeft. Welke scholing in individuele gevallen zal worden aangeboden is afhankelijk van de individuele omstandigheden en wordt bepaald door het college in samenspraak met de alleenstaande ouder.

Ingevolge de komst van de wet Stimulering arbeidsmarktparticipatie (STAP) wordt artikel 16 uitgebreid met twee leden (lid 3 en 4). Zie voor een toelichting hierboven, bij artikel 11, participatieplaats.

Artikel 16 Zorg en hulpverlening

Voor personen tussen de 18 en 65 jaar wordt het niet wenselijk geacht om groepen uit te sluiten van re-integratie: iedereen heeft immers mogelijkheden en talenten. Eventueel aanwezige belemmeringen om deelname aan arbeid te realiseren, kunnen worden weggenomen door het aanbieden van voorzieningen, zoals passende kinderopvang, schuldhulpverlening etc. Er kan slechts in individuele gevallen om dringende redenen worden afgezien van het opleggen van re-integratieverplichtingen, voor zover en voor zolang re-integratie niet in redelijkheid mogelijk is.

Artikel 17 Inkomensvrijlating

De inkomsten van uitkeringsgerechtigden die werken in deeltijd kunnen voor een deel worden vrijgelaten. De vrijlating wordt in artikel 31, lid 2, sub o WWB beperkt tot het individueel toe te kennen recht van maximaal 6 maanden vrijlating en bedraagt maximaal 25% van de inkomsten per maand, met een maximum van een jaarlijks te indexeren door de overheid vastgesteld bedrag. Er kan een lagere vrijlating dan de maximale worden toegekend. Individueel moet zijn vastgesteld, dat deeltijdwerk bevorderlijk is voor de reintegratie van betrokkene. Doel hiervan is om mensen met een uitkering te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren.

De WWB verplicht eveneens fiscale heffingskortingen buiten beschouwing te laten, zoals kindertoeslag, aanvullende kindertoeslag, jong gehandicaptenkorting, aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting in het kader van het bepalen van het recht op een uitkering. Dit betekent extra vrijlating voor jonge gehandicapten en alleenstaande ouders met een kind jonger dan 5 jaar.

Artikel 18 Premies

In deze verordening is ervoor gekozen het verstrekken van premies in algemene zin te regelen. De criteria en de doelgroepen worden omschreven in beleidsregels. Deze premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Het premiebeleid is afgestemd op de verschillende activiteiten die in het kader van activering verricht worden. De hoogte van de premie kan variëren en aan bepaalde activiteiten kan in het geheel geen premie worden verstrekt.

In artikel 10a van de WWB is geregeld dat een participatieplaats na 6 maanden recht geeft op een premie. Dit is een gevolg van de wet Stimulering arbeidsparticipatie (STAP). De uitwerking vindt plaats in dit artikel.

Artikel 19 Overige vergoedingen

De gemeente kan besluiten ter stimulering van de arbeidsinschakeling diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Het gaat daarbij in ieder geval om:

  • a.

    verhuiskosten;

  • b.

    reiskosten;

  • c.

    kosten voor kinderopvang;

  • d.

    overige kosten.

Voor de toekennen van vergoedingen worden nadere regels vastgesteld.

Artikel 20 Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21 Hardheidsclausule Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22 Citeerwijze en inwerkingtreding Dit artikel spreekt voor zich.