Organisatie | Pekela |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening gemeente Pekela 2012 |
Citeertitel | Bouwverordening gemeente Pekela 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-05-2012 | nieuwe regeling | 24-04-2012 Pekelder Streekblad, 09-05-2012 | Onbekend |
Hoofdstuk 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II . Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruibare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht , indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
a. waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven;
b. voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning voor het bouwen is vereist; en
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.2 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevel rooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van de veranderingen bedoeld in artikel 3, onderdeel 7, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
2. stoepen, stoeptreden en toegangsbruggen, mits zij de grens van de weg met niet meer dan 0,3 m overschrijden.
Artikel 2.5.8 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn
Artikel 2.5.9 Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich voor en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken -over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil- worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing -in het belang van de toetreding van daglicht- over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist
andere onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist die bij het afzonderlijk realiseren niet vallen onder de werking van artikel 3, onderdeel 7 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, te weten:
1. ondergrondse uitsteeksels, zoals funderingsonderdelen, rioolleidingen en rioolputten;
Artikel 2.5.14 Vergunningverlening is afwijking van het verbos tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in:
het eerste lid, indien aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
1. een gunstige, andere indeling van het erf is aanwezig;
2. het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
3. bij het vergroten van een gebouw dat niet aan de bepalingen voor te bouwen woningen en woongebouwen van het Bouwbesluit voldoet, wordt de bestaande toestand veeterd.
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verstverwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt ‑onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24‑ de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor‑ en achtergevelrooilijnen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist tussen de voor‑ en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de ‑krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21‑ maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de ‑krachtens artikel 2.5.22‑ maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat ‑uitgaande van een goothoogte van genoemde maat‑ daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten ‑voor zover zij de maximale hoogte overschrijden‑ buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het produkt van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval voor voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8. 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de
gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van hetgemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van degemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De behandeling van bouwplannen door of onder verantwoordelijkheid van de welstandscommissie is openbaar.
De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aanhuisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders – al dan niet op verzoek van de aanvrager – een verzoek doen tot nietopenbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraadslagingen, de beoordeling als de adviezen.
In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandelden een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager vande omgevingsvergunning voor het bouwen een uitnodiging te ontvangen voor devergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies, in afwijking van artikel 9.2, onder verantwoordelijkheid van de commissie overlaten aan een of meerdere daartoe aangewezen leden. Het aangewezen lid of de aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening -of in de bij deze verordening behorende bijlagen- wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad van de gemeente Pekela d.d. 24 april 2012
De voorzitter,
M. Schollema
De griffier,
W. Meffert
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverordening
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van de buitenriolering op erven en terreinen
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
Reglement van orde van de welstandscommissie
Reglement van orde op de Welstandscommissie in uw gemeente opgesteld door Libau
Artikel 1 Aanwijzing van de commissie
De welstandscommissie is een door de gemeenteraad benoemde onafhankelijke commissie die aan B & Wadvies uitbrengt inzake de welstand conform de Woningwet 2002
Mede op grond van haar contract met Libau wijst de gemeente de Stichting Libau, welstands- enmonumentenzorg Groningen, kortweg Libau, aan als de organisatie onder wiens verantwoordelijkheid dewelstandscommissie van de gemeente functioneert.
De welstandscommissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. Decommissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid zoals dat is vastgelegd in de
De uitgebreide welstandscommissie adviseert B & W tevens over monumentenaspecten op basis van de
Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
Artikel 3 Samenstelling van de commissie
De welstandscommissie heeft als basis de volgende samenstelling:
Onder Libau ressorteert tevens de monumentencommissie, deze commissie heeft als basis de volgendesamenstelling:
De welstandscommissie adviseert op basis van de Woningwet 2002 en de monumentencommissie die invoorkomende gevallen als integrale welstands- en monumentencommissie fungeert tevens op grond van deMonumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening.
Artikel 4 Profiel en Taakomschrijving commissieleden
Van de leden van de commissie wordt verwacht dat zij geïnteresseerd zijn in ruimtelijke kwaliteit,communicatief zijn ingesteld en in staat zijn om hun welstandsoordeel adequaat te kunnen verwoorden. Zijmoeten over bouwplannen kunnen communiceren en oordelen zonder te vervallen in architectuurkritiek ofpreoccupaties ten aanzien van stijlen en trends.
De architecten en stedenbouwkundigen in de commissie zijn voor hun vak geregistreerd en dienen kennis tehebben van de geschiedenis van de (steden)bouwkunst en de hedendaagse ontwikkelingen daarvan. Naastprimaire eisen van verstandig vakmanschap is sprake van een inkleuring op diverse aspecten van hetbreder vakgebied, zoals stedenbouwkunde, architectuur, landschapsarchitectuur en monumentenzorg.
De commissieleden zijn onafhankelijk en onpartijdig. Indien in een commissievergadering plannen aan deorde komen waarbij een commissielid is betrokken, neemt dit lid geen deel aan de vergadering.
De voorzitter is in eerste instantie verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de algemenekwaliteit van de oordeelsvorming. Daarnaast is bestuurlijke ervaring, inzicht in lokalebesluitvormingsprocessen, alsmede kennis van de ontwikkelingen op het terrein van de ruimtelijke kwaliteit inde provincie Groningen van belang.
De voorzitter treedt op als gastheer of - vrouw voor alle aanwezigen en bewaakt de voortgang van deagenda.
De voorzitter draagt zorg voor een voor de aanwezigen heldere samenvatting en conclusie na deinhoudelijke discussie.
De secretaris, zijnde de rayonarchitect van de gemeente, voert onder regie van de gemeente alsgemandateerd commissielid vooroverleg met de planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden,verzamelt relevante informatie en bereidt de behandeling van de adviesaanvragen in de commissie voor.
Tijdens de vergadering introduceert de secretaris de bouwplannen en verstrekt gegevens over het relevantewelstandsbeleid, het planologisch kader en dergelijke, voor het betreffende plan c.q. gebied. Onderverantwoordelijkheid van de secretaris wordt de beraadslaging en de conclusie over een bouwplanuitgewerkt in een schriftelijk advies.
Artikel 5 Benoeming en Zittingsduur
Artikel 6 Jaarlijkse verantwoording
De commissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarintenminste aan de orde komt:
-op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
-de werkwijze van de commissie;
-op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
-de aard van de beoordeelde plannen;
De commissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijkkwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder
B & W leggen de gemeenteraad jaarlijks en verslag voor waarin zij uiteenzetten:
-op welke wijze zij zijn omgegaan met de adviezen van de commissie
-in welke categorieën van gevallen zij tot aanschrijving op grond van art. 13 en 13a WWzijn overgegaan en daarbij de keuze hebben gelaten tussen het ofwel uitvoeren van deaanschrijving, ofwel het slopen van het bouwwerk of de standplaats en of zij bij of na deaanschrijving zijn overgegaan tot toepassing van bestuursdwang op grond van art. 15WW
* Voorafgaande aan de indiening van een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen kan vooroverlegplaatsvinden met de welstandscommissie of een door haar gemandateerd lid over de interpretatie van dewelstandscriteria met betrekking tot het bouwinitiatief
* Het vooroverleg hoeft niet in de openbare vergadering plaats te vinden.
* Van het vooroverleg wordt een schriftelijk verslag dan wel een advies opgesteld dat in het betreffendedossier wordt opgenomen
* De commissie draagt zorg voor een consistente beoordeling in de verschillende fasen van dePlanontwikkeling
De behandeling van aanvragen omgevingsvergunning voor bouwen door de commissie dan wel door de haargemandateerde leden is openbaar tenzij de gemeente op grond van het gestelde in de Wet Openbaarheid vanBestuur gronden aanwezig acht om de behandeling besloten te doen plaatsvinden
De behandeling van de bouwplannen wordt op de voor de gemeente gebruikelijke wijze bekend gemaakt.
Libau bericht zo spoedig mogelijk, uiterlijk de eerste dag van de week die volgt op het reguliere rayonbezoek,aan de gemeente welke plannen wanneer en waar en op welke wijze worden behandeld. De plannen worden
in principe in Pakhuis Libau te Groningen behandeld door de zogenaamde grote of kleine commissie. Dezeinformatie is tevens terug te vinden op de Website van Libau
Tijdens de vergadering van de commissie wordt de mogelijkheid geboden om plannen toe te lichten doorbelanghebbenden als opdrachtgevers, ontwerpers en gemeentelijke vertegenwoordigers.
De voorzitter bepaalt de duur van de spreektijd, die in principe beperkt is.
De commissieleden krijgen de mogelijkheid tot het stellen van vragen aan de sprekers. Na beantwoordingdaarvan wordt de toelichtende fase afgesloten en begint de beraadslaging van de commissie waarna het
Inname van bouwplannen geschiedt door BWT. Daar worden aanvragen geselecteerd. Ten behoeve van debehandeling inzake welstand- en monumentenzorg wordt nagegaan of de aanvraag van de nodige gegevens
en bescheiden is voorzien, conform Regeling omgevingsrecht (Mor) en Bouwverordening.
De rayonarchitect van Libau bezoekt de gemeente tenminste eens per veertien dagen. Hij neemt met eenvertegenwoordiger van BWT de ingekomen bouwplannen van de afgelopen periode door en handelt deplannen waarvoor hij gemandateerd is af met een positief advies. Er worden achtergronden ingewonnen metbetrekking tot de adviesaanvragen eventueel door middel van overleg met de initiatiefnemers. Tijdens deze
bijeenkomsten op een vast tijdstip en op een vaste plaats kunnen belanghebbenden hun plannen toelichten,overleggen over reeds behandelde bouwplannen en informatie krijgen over de interpretatie van de
welstandscriteria voor een bepaalde locatie of bouwwerk. Het rayonbezoek fungeert kortom tevens alsspreekuur.
Indien een bouwplan ter plaatse niet positief geadviseerd kan worden en ook na oriëntatie ter plaatse niet toteen positief advies kan worden besloten of wanneer de afhandeling van de aanvraag buiten zijn mandaat valt,neemt de rayonarchitect het bouwplan mee ter behandeling in de commissie.
De rayonarchitect bezoekt dan de betreffende locatie ten behoeve van nadere informatie. Hij maakt foto's vanhet object, de locatie en de omgeving ten behoeve van behandeling in de commissie en spreekt ivoorkomende gevallen met de direct betrokkenen over het hoe en waarom van de aanvraag.
De kleine commissie vergadert in principe eens per week.
De kleine commissie bestaat uit tenminste twee rayonarchitecten van Libau, zijnde gemandateerde leden vande welstandscommissie, hier de zogenaamde grote commissie.
De kleine commissie heeft als taak om:
De grote commissie van externe deskundigen vergadert in de regel eens per veertien dagen, zoveel mogelijkgekoppeld aan de week waarin de gemeenten worden bezocht.
Libau hanteert in principe een veertiendaagse cyclus waarbij in de eerste week alle gemeenten bezochtworden en in de tweede week de plannen worden afgehandeld. Indien de gemeente na het bezoek van derayonarchitect ten gemeentehuis en op haar website de in de respectievelijke commissies te behandelenplannen bekend maakt, kan de planafhandeling in de eerste cyclus van veertien dagen plaatsvinden. Indieneen en ander in de geëigende media wordt aangekondigd vindt afhandeling aan het eind van de tweede veertiendaagse cyclus plaats.
Mandaat namens de welstandscommissie
Artikel 12 Het welstandsadvies
Conform artikel 12, lid 1 van de WW 2002 wordt in het welstandsadvies door de commissie uitgesproken ofhet uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk zowel op zichzelf als in relatie met de omgeving of de te
verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. De commissie baseert zichdaarbij op de criteria zoals deze zijn opgenomen in de welstandsnota.
Het advies spreekt zich uit over de welstandsaspecten van het ingediende bouwplan, daarbij kunnen dusgeen andere argumenten worden aangevoerd dan die welke de welstand raken.
In een welstandsadvies moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen bezwaren die ondervangendienen te worden of suggesties die de kwaliteit van het plan ten goede kunnen komen.
Naar aanleiding van een bepaalde bouwaanvraag kunnen adviezen ook meer algemene beleidszakenbetreffen. In adviezen zal echter steeds de aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen als uitgangspuntworden genomen.
Persoonlijke voorkeuren van commissieleden alsook opmerkingen die de persoon van de aanvrager of deontwerper raken horen in een welstandsadvies niet thuis.
Het welstandsadvies wordt altijd schriftelijk uitgebracht in begrijpelijke taal. Een negatief advies is altijdvoorzien van een leesbare en deugdelijke motivatie. Wanneer een positief advies aanvankelijk niet expliciet
gemotiveerd is, kan daarin bijvoorbeeld op verzoek van B & W in een later stadium worden voorzien.
Een positief advies is altijd schriftelijk gemotiveerd indien er sprake is van afwijking van de criteria uit de nota.De commissie geeft dan aan waarom er in dit bijzondere geval reden is om van de criteria af te wijken.
Het advies vormt de basis van elk overleg met betrokkenen. Uit oogpunt van rechtszekerheid van debetrokkenen kunnen in een vervolgstadium geen nieuwe opmerkingen meer worden ingebracht, die in eeneerder stadium al onderkend hadden kunnen worden, tenzij wijzigingen in het bouwplan daartoe aanleidinggeven.
Het advies kent de volgende opzet, waarbij niet alle elementen in elk advies aan de orde hoeven komen.
Het welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde criteria niet in strijd is metredelijke eisen van welstand; er kunnen vrijblijvende suggesties worden gedaan die de ruimtelijke kwaliteit vanhet bouwwerk ten goede kunnen komen.
De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde criteria op een aantal punten instrijd is met redelijke eisen van welstand, tenzij de geformuleerde bezwaren worden ondervangen. In hetadvies wordt aangegeven of de commissie de gekozen aanpassingen nog wil beoordelen of dat deze doorBouw- en Woningtoezicht kan worden afgedaan.
De commissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde criteria in strijd is met redelijkeeisen van welstand. Het plan behoeft een ingrijpende wijziging in uitwerking of uitgangspunten om aanredelijke eisen van welstand te kunnen voldoen.
De commissie kan het advies aanhouden wanneer zij meer informatie of toelichting noodzakelijk acht om toteen adequate beoordeling te kunnen komen. Een en ander in overleg met Bouw- en Woningtoezicht inverband met de beschikbare termijnen.
De planindieners kunnen te allen tijde verzoeken om een toelichting op het advies. In eerste instantie is hetgemeentelijk spreekuur tijdens het rayonbezoek daartoe het meest aangewezen. Wanneer dit naar hetoordeel van de initiatiefnemers niet volstaat kan men uiteraard ook bij de commissie terecht.
Alvorens een second opinion in te winnen biedt het bevoegd gezag eerst de commissie de mogelijkheid totheroverweging van het eerder uitgebrachte advies, waarbij wordt aangegeven op welke punten naar demening van het bevoegd gezag de houdbaarheid van het advies mogelijk in het geding is.
Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit ter kennis gebracht van de commissie. Bij eensecond opinion wordt de adviesaanvraag voorgelegd aan een elders in Nederland functionerende
Artikel 13 Uitvoering door het bevoegd gezag
Het bevoegd gezag heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel, zoals dat tot stand komtaan de hand van de in de welstandsnota opgenomen welstandscriteria.
1.Het bevoegd gezag volgt in principe het advies van dewelstandscommissie; Zij kan van dit adviesafwijken,
omdat zij van mening is dat de commissie niet juist heeft geïnterpreteerd of niet de juiste criteria heefttoegepast of omdat zij op inhoudelijke gronden tot een ander oordeel komt dan de commissie.
In dat geval volgt zij de procedure als beschreven onder second opinion.
b.om zwaarwegende andere redenen,
omdat het plan weliswaar strijdig wordt geacht met redelijke eisen van welstand, maar dat op grondvan artikel 44 lid d van de WW 2002 het bevoegd gezag een omgevingsvergunning kan verlenen opgrond van andere zwaarwegende redenen van bijvoorbeeld economische of maatschappelijke aard.
2.Het bevoegd gezag kan ook afwijken van de welstandscriteria,
hiervan kan sprake zijn indien bouwplannen niet voldoen aan de in de nota genoemde gebiedsgerichteof objectgerichte criteria, maar wel aan de algemene criteria en indien de architectonische en ruimtelijkekwaliteiten niettemin in bijzondere mate bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving. De afwijkinggeschiedt op grond van een daartoe strekkend gemotiveerd advies van de welstandscommissie.
Binnen zes weken na het besluit van het bevoegd gezag omtrent de aanvraag omgevingsvergunning voor hetbouwen kunnen belanghebbenden bezwaar aantekenen tegen deze beslissing. In debezwaarschriften-procedure heroverweegt het bevoegd gezag het besluit na advies te hebben ingewonnenvan de Commissie Bezwaar- en Beroepsschriften. Belanghebbenden worden in dat geval uitgenodigd omtijdens een hoorzitting hun standpunten nader toe te lichten. Binnen tien weken neemt het bevoegd gezagdaarna een beslissing op het bezwaar. Belanghebbenden die het met de heroverweging niet eens zijn kunnenhiertegen in beroep gaan. Wanneer de initiatiefnemers of derde belanghebbenden bezwaren hebben tegenhet welstandsoordeel dient men zich tot het bevoegd gezag te richten. Zij immers oordelen over dewelstandsaspecten. Dat het bevoegd gezag in het algemeen de adviezen van de welstandscommissie volgt,doet niet af aan zijn specifieke eigen verantwoordelijkheid in deze. Uiteraard kan het bevoegd gezag de eigenof een tweede welstandscommissie om een second opinon vragen. Lopende de procedure kunnen deinitiatiefnemers de welstandscommissie om een toelichting vragen of overleg voeren. Hoor en wederhoor kanleiden tot een bijstelling van het welstandsadvies.