Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zevenaar

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014.

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZevenaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014.
CiteertitelVerordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014.
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5 Wmo

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-07-2020Nieuwe regeling

27-11-2013

Gmb-2014-133

13-707

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014.

 

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen
Artikel 1.

Begripsbepalingen

In deze Verordening wordt verstaan onder:

a.Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

b.College:

College van burgemeester en wethouders van Zevenaar

c.Belanghebbende:

een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanmelding of een aanvraag doet of laat doen.

d.Compensatieplicht:

de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie om hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Artikel 4 van de wet verplicht het college om daarmee een resultaat te bereiken dat in het concrete individuele geval als compensatie kan gelden.

e.Zelfredzaamheid:

het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

f.Maatschappelijke participatie

normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning, het zich in en om de woning verplaatsen, het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen, het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van lokale sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven.

g.Psychosociaal probleem:

een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving[1].

h.Aanmelding:

de mededeling van een belanghebbende aan het college dat hij beperkingen ondervindt op grond waarvan hij verzoekt een afspraak te maken voor een gesprek.

i.Gesprek:

het eerste contact na een aanmelding waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

j.Aanvraag:

het verzoek van een belanghebbende om in aanmerking te komen voor één of meerdere voorzieningen om een resultaat te bereiken in het kader van deze verordening.

k.Algemene voorziening:

een voorliggende voorziening die weliswaar niet bestemd is voor, noch te gebruiken is door alle personen als bedoeld in artikel 4 lid 1 van de wet, maar die anderzijds door iedereen waarvoor de voorziening wel bedoeld is op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken is, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure.

l.Algemeen gebruikelijke voorziening:

een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden van de aanvrager, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

m.Collectieve voorziening:

een voorziening die individueel wordt verstrekt op basis van artikel 4 Wmo maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

n.Meerkosten

kosten die uitgaan boven de kosten die als algemeen gebruikelijk zijn te beschouwen

o.Wettelijk voorliggende voorziening:

een voorziening op grond van een wettelijke bepaling anders dan de Wmo, waarmee het resultaat van de compensatieplicht geheel of gedeeltelijk kan worden bereikt of de aanspraak kan leiden tot het voorkomen van compensatie door het college.

p.Individuele voorziening:

een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

q.Gebruikelijke zorg:

De zorg die huisgenoten worden geacht elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

r.Leefeenheid

Alle bewoners die gemeenschappelijk een woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren.

s.Huisgenoot

Iedere meerderjarige met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

t.Voorziening in natura:

een voorziening, in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik)leen, huur of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

u.Persoonsgebonden budget:

een geldbedrag, zoals bedoeld in artikel 6 van de wet, waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen individuele voorzieningen kan verwerven, en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning te stellen regels van toepassing zijn.

v.Financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een individuele voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen en vermogen van de aanvrager en diens echtgenoot.

w.Mantelzorger:

een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

x.Hoofdverblijf:

de woonruimte waar belanghebbende zijn woonplaats heeft of zal hebben in de zin van artikel 10 l1 en 11 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek.

y.Woning

een woonruimte voor permanente bewoning bestemt en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld

z.Gemeenschappelijke ruimte

gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken

Hoofdstuk 2. Resultaatgerichte compensatie
Artikel 2.

De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    de dagelijkse gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Hoofdstuk 3. Hoe te komen tot de te bereiken resultaten
Artikel 3.

Scheiding aanmelding en aanvraag

  • 1.

    Aan een aanvraag voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet kan een aanmelding voor een gesprek vooraf gaan indien:

    • a.

      het een belanghebbende betreft, die nog niet eerder een aanvraag in het kader van de wet heeft gedaan;

    • b.

      het een belanghebbende betreft, die al eerder een gesprek heeft gevoerd maar waarbij sprake is van gewijzigde omstandigheden of gewijzigde te bereiken resultaten;

    • c.

      de belanghebbende of het college daarom verzoekt.

  • 2.

    Indien belanghebbende aangeeft direct een aanvraag in te willen dienen vervalt het gestelde in het eerste lid.

Artikel 4.

Aanmelding voor een gesprek

Een aanmelding voor een gesprek kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch worden gedaan bij het College door of namens een belanghebbende.

Artikel 5.

Het gesprek

  • 1.

    Bij het voeren van het gesprek wordt het begrippenkader van de International Classification of Functions, Disabilities and Health als basis gehanteerd.

  • 2.

    In het gesprek wordt ook het maatschappelijk netwerk van de belanghebbende in kaart gebracht, waaronder de gebruikelijke zorg, de mantelzorg en de overige sociale netwerken. Zonodig wordt geïnventariseerd welke belemmeringen er bestaan bij de uitvoering van de mantelzorg aan belanghebbende.

  • 3.

    Als aan belanghebbende mantelzorg wordt verleend, zal de mantelzorger bij het gesprek betrokken worden indien de belanghebbende dat wenst.

Artikel 6.

Het verslag

  • 1.

    Het gesprek kan worden afgesloten met een verslag welke wordt toegestuurd aan belanghebbende. Opmerkingen van belanghebbende over de inhoud van dit verslag kunnen als bijlage aan het verslag worden toegevoegd. Uitsluitend een door belanghebbende ondertekend verslag geldt als aanvraagformulier als bedoeld in artikel 7 lid 3.

  • 2.

    Na het voeren van een gesprek kan een betrokkene, gebruik makend van het ondertekende verslag van het gesprek, dat in die situatie als aanvraagformulier dient, een aanvraag indienen voor een individuele voorziening ex artikel 1, lid 1 aanhef en onder g sub 6 van de wet.

Hoofdstuk 4. De aanvraag van een individuele voorziening
Artikel 7.

De aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van een individuele voorziening moet schriftelijk plaatsvinden.

  • 2.

    Indien een aanvraag mondeling (via de telefoon of op een andere manier) plaatsvindt wordt dit zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigd. Bij deze bevestiging wordt een aanvraagformulier meegezonden.

  • 3.

    In afwijking van het vorige lid wordt een ondertekend verslag als bedoeld in artikel 6 als aanvraagformulier beschouwd.

Artikel 8.

Beperkende voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      de noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat.

    • b.

      de te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

  • 2.

    Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening algemeen gebruikelijk is voor de persoon van de aanvrager

    • b.

      indien de belanghebbende niet zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Zevenaar en/of niet in de Gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven of zal staan.

    • c.

      voor zover er aan de zijde van de belanghebbende geen sprake is van aantoonbare meerkosten in vergelijking met de situatie voorafgaand aan het optreden van de beperkingen waarvoor de voorziening wordt aangevraagd;

    • d.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van aanvragen heeft gemaakt tenzij de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf kan worden vastgesteld;

    • e.

      als de voorziening waarop de aanvraag betrekking heeft al eerder krachtens deze of een aan deze verordening voorafgaande verordening is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken tenzij: deze voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen, of deze voorziening niet meer adequaat is ter compensatie van de beperkingen

    • f.

      voor zover bij of krachtens enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • g.

      indien er geen sprake is van geobjectiveerde beperkingen vastgesteld aan de hand van reguliere onderzoeksmethoden

    • h.

      indien een voorziening niet noodzakelijk is vanwege redelijkerwijs te vergen oplossingen van de aanvrager, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of hulpverlener of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden aan het oplossen van de beperkingen in de maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 5. Beoordeling van de te bereiken resultaten
Paragraaf 1. Algemene regels
Artikel 9.

Beoordeling van de te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke participatie

  • 1.

    Bij het te bereiken resultaat wordt rekening gehouden met de persoonskenmerken en de behoeften van de belanghebbende, alsmede met diens vermogen om zelf, al dan niet met behulp van anderen, in oplossingen voor de beperkingen in de maatschappelijke participatie te kunnen voorzien.

  • 2.

    Alle algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn worden in dat kader in alle gevallen beoordeeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten
Artikel 10.

Een schoon en leefbaar huis

  • 1.

    Het eerste te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het kunnen wonen in een huis dat schoon is. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten.

  • 2.

    Met het oog op een schoon en leefbaar huis kan een individuele voorziening getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer (meerderjarige) huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5.

    Een belanghebbende kan, in afwijking van het vierde lid, tijdelijk in aanmerking komen voor huishoudelijke hulp indien degene die gebruikelijke zorg levert, overbelast is of dreigt te geraken.

Artikel 11.

Wonen in een geschikt huis

  • 1.

    Het tweede te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Dit geldt ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

  • 2.

    Met het oog op het normale gebruik van de woning kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een geschikt te maken woning welke verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, gaat deze mogelijkheid in beginsel voor op het verlenen van een woningaanpassing (primaat verhuizen). Deze beoordeling vindt alleen plaats indien de aanpassing van de te verlaten woning het bedrag van het primaat verhuizen als genoemd in het Besluit te boven gaat.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar is en bruikbaar is worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt. Wel behoort het verlenen van een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten tot de mogelijkheden.

  • 5.

    Losse woonunit: Het college kan een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien:

    • a.

      de bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning, en

    • b.

      die woning het (mede)eigendom is van de belanghebbende, of

    • c.

      die woning het eigendom is van een verhuurder die niet bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen aan personen met beperkingen.

  • 6.

    Een verhuiskostenvergoeding wordt niet verstrekt indien:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat de aanvraag is ingediend, tenzij daarvoor door het college schriftelijk toestemming is verleend;

    • b.

      de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de aanvrager verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de aanvrager verhuist naar een AWBZ-instelling of naar een andere op zorgverlening gerichte instelling;

    • e.

      de aanvrager verhuist naar een woning in de gemeente Zevenaar vanuit een andere gemeente;

    • f.

      de nieuwe woonruimte niet adequaat is en er problemen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning.

  • 7.

    Woonwagen en woonschip

Onder een voorziening als bedoeld in dit artikel wordt eveneens verstaan de aanpassing van een woonschip en een woonwagen. Een voorziening voor een woonschip en een woonwagen wordt slechts verstrekt indien:

  • a.

    het woonschip ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening op een door de gemeente aangewezen ligplaats lag, dan wel de woonwagen op een gemeentelijke standplaats stond, zoals bedoeld in artikel 1 lid 1, onder H van de Woningwet;

  • b.

    de technische levensduur van het woonschip dan wel de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • c.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen, dan wel de standplaats van de woonwagen niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt.

    • 8.

      Terugbetaling bij verkoop

  • a.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens deze Verordening een woonvoorziening heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 10 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden.

  • b.

    De onder a bedoelde eigenaar dient bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na de aanpassing de kosten van de woonvoorziening, minus de afschrijvingskosten en eigen bijdrage dan wel eigen aandeel in de kosten, terug te betalen aan de gemeente Zevenaar, indien de aanpassing heeft geleid tot waardevermeerdering van de woning.

  • c.

    Het College stelt in het Besluit nadere regels voor de in dit artikel bedoelde terugbetaling.

    • 9.

      Bezoekbaar maken:

  • a.

    In afwijking van het gestelde in artikel 8 lid 2 onder b kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende AWBZ-instelling of in een kleinschalige woonvorm met 24-uurs-adl-assistentie.

  • b.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • c.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het College in het Besluit vast te leggen maximumbedrag.

  • d.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, meer specifiek de woonkamer en een toilet kan bereiken.

    • 10.

      Op grond van dit artikel wordt geen individuele voorziening verstrekt indien:

  • a.

    de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van beperkingen in het normale gebruik van de woning geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

  • b.

    de belanghebbende niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • c.

    deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen in niet specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen

  • d.

    de belanghebbende verhuisd is naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden;

  • e.

    verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg

  • f.

    de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

  • g.

    de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw.

    • 11.

      De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op:

  • a.

    het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en

  • b.

    het treffen van voorzieningen in specifiek op mensen met beperkingen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of

  • c.

    voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.

Artikel 12.

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

  • 1.

    Het derde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het voorzien zijn van de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt evenals toiletartikelen en schoonmaakartikelen. Ook de noodzakelijke bereiding van maaltijden kan hieronder vallen.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het doen van boodschappen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen of voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare boodschappenservice of maaltijdvoorziening die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat wordt deze mogelijkheid eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 13.

Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

  • 1.

    Het vierde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit het aanwezig zijn van kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

  • 2.

    Met het oog op het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het wassen, drogen en strijken en opruimen van de was.

  • 3.

    Indien de belanghebbende een of meer huisgenoten heeft die beschikbaar en in staat zijn werkzaamheden over te nemen, wordt dit eerst in het kader van gebruikelijke zorg beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is wordt ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 14.

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

  • 1.

    Het vijfde te bereiken resultaat ten aanzien van het voeren van een huishouden bestaat uit de dagelijkse, gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen.

  • 2.

    Met het oog op het thuis laten zorgen voor de dagelijkse gebruikelijke zorg voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen die nog niet voor zich zelf kunnen zorgen wordt in beginsel tijdelijk een voorziening worden verleend, voor zover de ouder(s) of huisgenoten geen gebruikelijke zorg kan of kunnen leveren.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare voor- tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de belanghebbende kunnen leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 15.

Zich verplaatsen in en om de woning

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich verplaatsen in en om de woning bestaat uit het in staat zijn tot normaal gebruik van de woning. De woonkamer, de keuken, het slaapvertrek en/of de slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon moeten bereikbaar zijn.

  • 2.

    Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen bestaande uit een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare rolstoelpool die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 16.

Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen, het kunnen onderhouden van sociale contacten en het deelnemen aan activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving die onder de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer van de belanghebbende vallen.

  • 2.

    Met het oog op het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel, kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

  • 3.

    De te verstrekken vervoersvoorzieningen zullen maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen in beginsel maximaal een omvang per jaar van 1600 kilometer mogelijk maken.

  • 4.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een aanwezige en bruikbare scootmobielpool of van collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur die in de individuele situatie van de belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld.

  • 5.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

Artikel 17.

De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aanrecreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten

  • 1.

    Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het zo mogelijk kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving die onder de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer van de persoon met beperkingen vallen.

  • 2.

    Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen ten aanzien van het vervoer naar de bestemmingen als bedoeld in lid 1.

  • 3.

    Voor zover de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en bruikbare (vrijwilligers)organisaties die in de individuele situatie van belanghebbende kan leiden tot het te bereiken resultaat, worden deze mogelijkheden eerst beoordeeld. Bij het bereiken van het resultaat op of vanaf de bestemmingen wordt beoordeeld of de belanghebbende gebruik kan maken van een of meer aanwezige en geschikte (vrijwilligers)organisaties.

  • 4.

    Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheden beschikbaar en bruikbaar zijn, worden ten aanzien van die onderdelen geen individuele voorzieningen verstrekt.

  • 5.

    Een belanghebbende kan voor een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, reparatie en onderhoud van een sportvoorziening in aanmerking komen indien aantoonbare beperkingen sportbeoefening zonder sportvoorziening onmogelijk maken.

Het College stelt in het Besluit nadere regels voor de sportvoorziening.

Hoofdstuk 6. Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, eigen bijdrage en eigen aandeel
Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen
Artikel 18.

Mogelijke verstrekkingwijzen

  • 1.

    De te treffen voorzieningen kunnen verstrekt worden als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming. De aanvrager wordt door het College vooraf, in duidelijke en begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de vorm van de voorziening.

  • 2.

    Het College stelt in het Besluit nadere regels vast rond de verstrekking, bedragen en verantwoording van individuele voorzieningen.

Paragraaf 2. Verstrekking in natura
Artikel 19.

Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan het bereiken van het resultaat;

    • b.

      juridische grondslag;

    • c.

      welke de te treffen voorziening is;

    • d.

      wat de duur is van de verstrekking is;

    • e.

      hoe de voorziening in natura verstrekt wordt en;

    • f.

      of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

    • g.

      of een eigen bijdrage verschuldigd is.

  • 2.

    Bij een afwijzing vermeldt de beschikking de gronden van deze afwijzing.

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget
Artikel 20.

Overwegende bezwaren

Het College legt in het Besluit vast in welke situaties in ieder geval sprake is van overwegende bezwaren zodat er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Artikel 21.

Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd:

    • a.

      op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan het bereiken van het resultaat,

    • b.

      de juridische grondslag,

    • c.

      dat een persoonsgebonden budget niet mag worden besteed aan de aanschaf van een algemeen gebruikelijke voorziening als bedoeld in artikel 8 lid 2 onder a,

    • d.

      voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een programma van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden,

    • e.

      wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen,

    • f.

      wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is,

    • g.

      welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget,

    • h.

      of een eigen bijdrage verschuldigd is.

  • 2.

    Bij een afwijzing vermeldt de beschikking de gronden van de afwijzing.

Paragraaf 4. Verstrekking als financiële tegemoetkoming
Artikel 22.

Inhoud beschikking

  • 1.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt inde beschikking vastgelegd:

    • a.

      op welke wijze deze voorziening bijdraagt aan het bereiken van het resultaat

    • b.

      de juridische grondslag;

    • c.

      voor welk te bereiken resultaat de financiële tegemoetkoming bestemd is;

d. wat de duur van de verstrekking is;

  • e.

    of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld;

  • f.

    wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is.

  • g.

    of een eigen aandeel verschuldigd is

    • 2.

      Bij een afwijzing vermeldt de beschikking de gronden van de afwijzing.

Paragraaf 5. Eigen bijdrage en eigen aandeel
Artikel 23.

Eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

    • a.

      een schoon en leefbaar huis;

    • b.

      wonen in een geschikt huis;

    • c.

      beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

    • d.

      beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

    • e.

      het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

    • f.

      zich verplaatsen in, om en nabij de woning;

    • g.

      zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

    • h.

      de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het College met inachtneming van de regels van het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning in het gemeentelijk Besluit vaststellen in welke gevallen een eigen bijdrage of een eigen aandeel wordt gevraagd, wat de omvang en duur daarvan is.

Hoofdstuk 7. Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering
Artikel 24.

Advisering

  • 1.

    Het College is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, de belanghebbende of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en

    • b.

      tijdstip en hem te bevragen.

    • c.

      op een door het College te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe

    • d.

      aangewezen deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    Het College is bevoegd een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies te vragen indien:

    • a.

      het handelt om een aanvraag van een persoon die niet eerder een voorziening heeft gehad c.q. met wie niet eerder een gesprek als bedoeld in artikel 3 is gevoerd;

    • b.

      het handelt om een aanvraag van een persoon die wel eerder een voorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 3 heeft gevoerd, maar waarvan de medische omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een voorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;

    • c.

      het college dat overigens gewenst vindt;

    • d.

      het bedrag van de voorziening hoger is dan € 20.000,- dan vraagt het College in ieder geval om medisch advies.

Artikel 25.

Wijziging situatie

Degene aan wie bij of krachtens deze Verordening dan wel de voorafgaande Verordeningen een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het College mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 26.

Intrekking

  • 1.

    Het College kan een besluit, genomen op grond van deze of de hieraan voorafgaande Verordeningen, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

    • a.

      niet of niet volledig meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze Verordening, dan wel de voorafgaande Verordeningen, geldend op het moment waarop de beschikking voor de betreffende voorziening is afgegeven;

    • b.

      beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

    • c.

      de persoon met beperkingen is verhuisd naar een andere gemeente, is overleden of er andere wijzigingen in de noodzaak voor het gebruik van de voorziening hebben plaats gevonden.

  • 2.

    Een besluit tot verlening van een naturavoorziening, een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming kan geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken indien blijkt dat het budget of de financiële tegemoetkoming binnen 6 maanden na uitbetaling van het budget, of 12 maanden na uitbetaling van de financiële tegemoetkoming, niet of niet volledig is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    In afwijking van het gestelde in het voorgaande lid kan een besluit tot verlening van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, indien dit persoonsgebonden budget binnen het kalenderjaar waarover het verstrekt is, niet of niet volledig is besteed conform de verstrekkingsvoorwaarden bij of krachtens deze Verordening.

Artikel 27.

Terugvordering en verrekening

  • 1.

    Indien het recht op een voorziening is ingetrokken/herzien kan op basis daarvan een reeds uitbetaald persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming worden teruggevorderd.

  • 2.

    Ingeval het recht op een in eigendom of een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken/herzien kan deze voorziening worden teruggevorderd of teruggehaald indien de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 3.

    Ingeval het besluit tot toekenning van het recht op een in natura verstrekte voorziening is ingetrokken kan het bedrag dat het College heeft betaald aan de leverancier(s) worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van onjuist verstrekte gegevens.

  • 4.

    Een anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitbetaald persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming kan worden teruggevorderd indien belanghebbende redelijkerwijs kon begrijpen dat het bedrag ten onrechte is ontvangen.

  • 5.

    De wijze waarop de terugvordering geïnd wordt, kan verrekening zijn. De hoogte van het (periodieke) bedrag van verrekening moet in redelijke verhouding staan tot de compensatieplicht.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen
Artikel 28.

Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29.

Indexering

Het College kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende gemeentelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Zevenaar geldende bedragen verhogen of verlagen aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie, zoals bepaald in artikel 4.5 lid 1 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450).

Artikel 30.

Inwerkingtreding

Deze Verordening treedt in werking op 1 januari 2014 onder intrekking van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2012.

Artikel 31.

Citeertitel

Deze Verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014.

Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Zevenaar gehouden op 27 november 2013,

De raad voornoemd,

de griffier de voorzitter

J.E. Krosse J.A. de Ruiter

Toelichting behorend bij de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014

Inleiding

De opbouw van deze Verordening is geheel anders dan die van de voorafgaande Verordening. In deze Verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten in plaats van de aanspraak op voorzieningen. Deze resultaten worden besproken in het zogenaamde “gesprek”. Dit is een open gesprek waarin samen met de persoon die compensatie behoeft, een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn[2] situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Leidend hierbij is het te bereiken resultaat. Op basis hiervan kan bekeken worden welke mogelijkheden er zijn om dit resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, mogelijkheden binnen eigen netwerk, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten er eventueel nog individuele voorzieningen nodig zijn. Na het gesprek volgt eventueel een aanvraag voor individuele voorzieningen. Door deze wijze van werken wordt het proces om te komen tot oplossingen in twee delen gesplitst: een inventarisatiefase, gekarakteriseerd door het “gesprek” en een fase van aanvraag, beoordeling en toekenning van individuele voorzieningen.

Na de begripsomschrijvingen ligt de focus op de te bereiken resultaten. Daarin zal per onderdeel van de Wmo, zoals geschetst in artikel 4 lid 1 van de wet (een huishouden voeren, zich verplaatsen in en om de woning, zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en medemensen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aangaan) uitgewerkt worden wat daarbij als resultaat bereikt moet worden. Daarna wordt ingegaan op de procedure van het gesprek en de individuele aanvraag.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.Wet

Waar staat Wet wordt bedoeld de Wet maatschappelijke ondersteuning.

b.College

Waar staat College wordt bedoeld: College van burgemeester en wethouders.

c.Belanghebbende

Een persoon met een beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of, met behulp van een machtiging, door een ander een aanvraag doet of laat doen.

d.Compensatieplicht

Het oorspronkelijk wetsvoorstel wijzigde door een amendement waarmee de compensatieplicht werd verankerd in artikel 4 Wmo (TK 2005/06, 30 131, nr. 65). Dat artikel bepaalt dat het College de genoemde personen moet compenseren door het verlenen van voorzieningen als zij beperkingen hebben in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Onder de Wmo geldt de compensatieplicht voor mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en een psychosociaal probleem zodat hun zelfstandig functioneren wordt bevorderd dan wel wordt behouden en zij deel kunnen nemen aan het maatschappelijke verkeer (artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 5° en 6° Wmo).

De wetgever gaat uit van mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap (TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 29). Is het verlies van zelfstandig functioneren of een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer het gevolg zijn van iemands problemen in zijn relatie met zijn sociale omgeving is sprake van een ‘psychosociaal probleem’ (TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 29).

 

In artikel 4 Wmo is de wettelijke aanspraak op maatschappelijke ondersteuning gerelateerd aan de aard en ernst van de beperkingen. Artikel 4 van de Wmo legt het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De gemeente heeft dus een resultaatsverplichting, maar mag zelf bepalen welke voorzieningen zij aanbiedt om het wettelijk vastgestelde doel of resultaat te bereiken (TK 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 38). Zie de eerste uitspraak van de Centrale Raad CRvB 10-12-2008, nr. 08/3206 WMO.

e.Zelfredzaamheid

dat is het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken.

f.Maatschappelijke participatie.

Artikel 4 lid 1 Wmo brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het College moet zijn gericht. Onder maatschappelijke participatie wordt in ieder geval verstaan:

• het kunnen voeren van een huishouden;

• het normale gebruik van de woning;

• het zich in en om de woning kunnen verplaatsen;

• het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale,

bovenregionale, en landelijke vervoerssystemen; en

• het kunnen ontmoeten van medemensen en het aangaan van en onderhouden van socialeverbanden om op die manier deel te kunnen nemen aan het lokale sociale maatschappelijke

leven.

Met maatschappelijk verkeer wordt de omgang bedoeld met personen en instanties buiten het directe eigen leefverband. Het gaat hier om een breed begrip. In dat verband wordt niet alleen gedoeld op maatschappelijk verkeer dat nodig is voor het levensonderhoud, zoals het doen van boodschappen, maar ook om de meerwaarde van recreatieve activiteiten en bezoeken van vrienden en kennissen. Dit vereist bijvoorbeeld mobiliteit, al dan niet met behulp van hulpmiddelen als rolstoelen en voorzieningen van speciaal vervoer (EK 2005-2006, 30 131, C, p. 59).

g.Psychosociaal probleem

Is het verlies van zelfstandig functioneren of een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer het gevolg zijn van iemands problemen in zijn relatie met zijn sociale omgeving is sprake van een ‘psychosociaal probleem’ (TK 2004/05, 30 131, nr. 3, p. 29).

Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-20LJN: BI6832). Het betreft met name en verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.

h.Aanmelding

Indien gebruik wordt gemaakt van de aanmelding wordt niet direct gesproken van een aanvraag. Samen met de belanghebbende en eventueel aanwezige mantelzorger(s) worden verschillende aspecten van het gesprek doorlopen. Allereerst gaat dat over het onderzoek naar de situatie van de belanghebbende, zijn behoeften en de te bereiken resultaten in de zin van informatie en advies over het oplossen van de ondervonden beperkingen. Dit is dan uitgangspunt voor de beoordeling welke resultaten bereikt kunnen worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorzieningen op grond van een andere wettelijke aanspraak, algemene voorzieningen die voor iedereen beschikbaar zijn. Ook wordt de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager besproken. Dit traject kan uiteindelijk leiden tot een feitelijke aanvraag voor een individuele voorziening. Het gesprek is evenwel geen vrijblijvende zaak: het gesprek is mede de basis voor de eventuele aanvraag voor een individuele voorziening. Van het gesprek worden aantekeningen gemaakt die zonodig uitgewerkt worden tot een verslag, dat bij de aanvraag gevoegd kan worden om te voorkomen dat zaken dubbel gedaan moeten worden.

i.Het gesprek

Onder "het gesprek" wordt de situatie verstaan waarbij degene die problemen ondervindt op het terrein waarop de compensatieplicht van toepassing is, zich aanmeldt en na die aanmelding in gesprek komt met een vertegenwoordiger van het College, die samen met betrokkene en eventueel aanwezige mantelzorger(s) inventariseert waar zij problemen ondervinden, wat betrokkene nog zelf kan, wat de te bereiken resultaten zijn, wat de behoeften daarbij zijn, welke oplossingen er in de maatschappij beschikbaar zijn via algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voorliggende voorzieningen en collectieve voorzieningen, zodat een basis ontstaat voor het zoeken naar oplossingen voor de problemen. Met die oplossingen wordt het te bereiken resultaat gerealiseerd. Voor zover die resultaten niet in het gesprek al te behalen zijn, zal een vervolg noodzakelijk zijn in de vorm van een aanvraag waarop het College beslist.

j.Aanvraag

De aanvraag in het kader van de Wmo kan volgen op het gesprek. Het moge duidelijk zijn dat het gesprek achterwege kan blijven als de situatie volstrekt helder is en betrokkene goed bekend is bij de gemeente. Hiervan kan sprake zijn bij bijvoorbeeld vervanging van voorzieningen wegens het bereiken van de afschrijvingstermijn, of als een goed bekende aanvrager een nieuwe aanvraag doet.

Het College doet vanzelfsprekend nog wel zorgvuldig onderzoek teneinde een beslissing te kunnen nemen op de aanvraag. De aanvraag wordt schriftelijk gedaan.

k.Algemene voorzieningen

Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze, zonder een ingewikkelde aanvraagprocedure, te verkrijgen of te gebruiken. Het College moet echter een beslissing nemen op de aanvraag (die gericht is op een van vier taakvelden) waarin wordt gesteld dat de beoogde algemene voorziening voldoende compenserend is Voorbeelden zijn:

 De dagrecreatie voor ouderen

 De sociale alarmering

 De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp

 De maaltijdservice en het eetcafé

 Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice

 De (ramen)wasservice

 De rolstoel-pools en scootmobiel-pools voor incidentele situaties

 De kort durende huishoudelijke hulp

 Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen

Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.

l.Algemeen gebruikelijke voorziening

een voorziening waarvan, gelet op de omstandigheden van de aanvrager, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij geen beperkingen had, zou (hebben kunnen) beschikken.

m.Collectieve voorzieningen

Dit zijn Wmo-voorzieningen die individueel worden verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief (vraagafhankelijk) vervoer (cvv) het meest duidelijke voorbeeld.

Cvv is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.

n.Meerkosten

Het begrip meerkosten hangt nauw samen met het begrip algemeen gebruikelijk. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking in de maatschappelijke participatie. Een persoon zonder beperkingen heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. De noodzakelijke meerkosten met betrekking tot een voorziening die voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk kunnen voor compensatie in aanmerking komen.

o.Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen in wetgeving en in regelgeving vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt aan de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

p.Individuele voorziening

In dit lid wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

q.Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerdere meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter.

r.Leefeenheid

Uitgangspunt van het begrip leefeenheid is dat het gaat om een gemeenschappelijk huishouden waarmee tot uitdrukking wordt gebracht dat de verantwoordelijkheid voor het functioneren van dat huishouden primair bij de leefeenheid berust. Deze verantwoordelijkheid brengt mee dat de personen van 18 jaar en ouder die tot de leefeenheid worden gerekend geacht worden gebruikelijke zorg te verlenen aan elkaar.

s.Huisgenoot

Iedere meerderjarige persoon die tot de leefeenheid van de aanvrager behoort.

t.Voorziening in natura

Omschreven is in dit lid wat een voorziening in natura is.

u.Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de aanvrager onder bepaalde voorwaarden in deze Verordening en het Besluit mag besteden aan een compenserende voorziening die vergelijkbaar is met een naturavoorziening.

v.Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven of anderszins als compenserende voorziening kan gelden. Er kan bijvoorbeeld een forfaitair bedrag door het College worden verstrekt. Denk bijvoorbeeld aan een verhuiskostenvergoeding.

w.Mantelzorger

Dit geeft een begripsomschrijving van de mantelzorger. Daarvoor is aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van mantelzorg zoals de wet die geeft in artikel 1 lid 1 onder b.

x.Hoofdverblijf

Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het gaat om de woning (bestemd en geschikt voor permanente bewoning) waar de belanghebbende zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan, dan wel het feitelijk woonadres indien de belanghebbende met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan.

y.Woning

Een woonruimte voor permanente bewoning bestemt en geschikt en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen worden gedeeld

x.Gemeenschappelijke ruimte

gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van de belanghebbende vanaf de toegang tot de woning te bereiken

Hoofdstuk 2 Resultaatgerichte compensatie

Hoofdstuk 2 betreft de te bereiken resultaten, die afgeleid zijn uit de in artikel 4 genoemde doelstellingen van de compensatieplicht.

Er zijn hieruit 8 te bereiken resultaten afgeleid:

  • a.

    een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    wonen in een geschikt huis;

  • c.

    beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren;

  • f.

    zich verplaatsen in en om de woning;

  • g.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en

  • h.

    de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op deze 8 terreinen heeft het College een resultaatverplichting: door de te nemen algemene of individuele maatregelen moet het gestelde resultaat bereikt kunnen worden.

Hoofdstuk 3 Hoe te komen tot de te bereiken resultaten

Artikel 3. Scheiding aanmelding en aanvraag

Dit artikel bepaalt dat het mogelijk is een scheiding aan te brengen tussen een aanmelding en een aanvraag. Dit kan in een drietal situaties.

  • a.

    Wanneer iemand zich voor het eerst meldt voor een individuele voorziening.

  • b.

    Wanneer iemand zich niet voor het eerst meldt, maar wanneer er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een nieuw gesprek rechtvaardigen.

  • c.

    Indien ofwel belanghebbende ofwel de gemeente dat gewenst vindt.

Dit uitgangspunt wordt terzijde gezet als betrokkene aangeeft direct een aanvraag te willen doen.

Artikel 4. Aanmelding voor een gesprek

Dit artikel bepaalt dat de betrokkene om een gesprek kan verzoeken middels een aanmelding. Het gesprek leidt in principe niet tot een beschikking. Daarom kan een aanmelding ook mondeling (telefonisch of op een andere manier) worden gedaan, hetgeen in principe niet automatisch voor een formele aanvraag, zoals in Hoofdstuk 4 genoemd, geldt.

Na een aanmelding wordt binnen een bepaald aantal werkdagen een afspraak voor het gesprek gemaakt.

Algemeen

Het gesprek is voor iedereen die voor het eerst een beroep doet op de compensatieplicht in het kader van de Wmo de logische start. Wie door eerdere aanvragen en een eerder gesprek al bekend is kan wellicht de fase van het gesprek overslaan. Dit zal niet altijd het geval zijn. Na een gewijzigde situatie kan het van belang zijn een nieuw of een aanvullend gesprek te houden.

Tijdens het gesprek wordt – geheel uitgaande van degene die aangeeft behoefte te hebben aan compensatie, verder belanghebbende genoemd – een complete inventarisatie gemaakt. Deze inventarisatie heeft nadrukkelijk het startpunt bij de belanghebbende en inventariseert:

 De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat basis is van de behoefte aan compensatie.

 De mogelijkheden die de betrokkene ondanks dit probleem heeft.

 De onmogelijkheden die de betrokkene ondervindt als gevolg van het ondervonden probleem of de ondervonden problemen.

 De resultaten die betrokkene wil bereiken op de verschillende in deze Verordening weergegeven terreinen.

 Hetgeen betrokkene inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen.

 De mogelijkheden die betrokkene heeft om deze resultaten via eigen oplossingen, via algemene voorzieningen, via algemeen gebruikelijke voorzieningen, via andere wettelijke aanspraken of via collectieve voorzieningen te bereiken.

 De mogelijkheden die de gemeente in principe biedt om de problemen via een individuele voorziening op te lossen.

Artikel 5. Het gesprek.

Het gesprek wordt in principe bij de betrokkene thuis gevoerd. Er is een aantal argumenten aan te voeren waarom dit de meest geschikte plek is: het is de vertrouwde omgeving van betrokkene, een professional kan zich gemakkelijker aanpassen aan wisselende plaatsen dan een niet-professional, het kan relevant zijn de leefomgeving van de belanghebbende te zien om de loop van het gesprek beter te begrijpen, et cetera. Ook is het mogelijk het ten kantore van degene die als professional aan het gesprek deelneemt te houden. Dit omdat bijvoorbeeld in de thuissituatie door allerlei omstandigheden (kleine kinderen?) een gesprek niet mogelijk of uiterst ingewikkeld is.

Verder is het mogelijk dat de betrokkene aangeeft het gesprek liever elders te voeren. Dat zou kunnen zijn bij een vertrouwenspersoon of een naast familielid.

Lid 1 geeft aan dat het ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. In de toelichting op het amendement waarmee de compensatieplicht in het huidige artikel 4 Wmo werd verankerd, staat dat de ICF als hulpmiddel kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in het individuele geval vast te stellen (TK 2005/06, 30 131, nr. 65). Hiermee heeft toepassing van de ICF geen verplichtend karakter. De ICF hanteert de term ‘functioneringsprobleem’. Dit is een overkoepelende term voor stoornissen, beperkingen en participatieproblemen. Activiteiten zijn onderdeel van iemands handelen zoals lopen, zitten, schoonmaken, et cetera. Onder stoornissen worden afwijkingen in of verlies van functies of anatomische eigenschappen verstaan. Participatieproblemen zijn de problemen die iemand heeft met het deelnemen aan het maatschappelijk leven. De compensatieplicht heeft vanzelfsprekend alleen betrekking op de vier wettelijke resultaatgebieden en niet op de gehele ICF.

Lid 2 spreekt voor zich.

Lid 3 spreekt voor zich.

Artikel 6. Het verslag.

Lid 1 van dit artikel bepaalt dat het gesprek kan worden afgesloten met een verslag. Het verslag wordt binnen 5 werkdagen aan betrokkene beschikbaar gesteld. Verder wordt betrokkene in de gelegenheid gesteld correcties of aanvullingen aan te brengen in het verslag. Deze komen niet in de plaats van het oorspronkelijke verslag, maar worden daaraan toegevoegd.

Als het verslag door betrokkene is ondertekend en het is voorzien van zijn naam, adres en een dagtekening kan het verslag functioneren als aanvraagformulier voor een individuele aanvraag, als dat (mede) de uitkomst is van het gesprek.

Daarbij dient men zich te realiseren dat het gesprek gevoerd wordt vanuit de betrokkene en zijn beperkingen, behoeften en persoonskenmerken. Van het verslag kan niet verwacht worden dat het alleen een objectieve weergave van de situatie van betrokkene weergeeft. Ook zal het verslag subjectieve aspecten bevatten die als zodanig herkenbaar moeten zijn. Bestaat er uiteindelijk behoefte aan een verdere objectieve onderbouwing, dan zal dat eventueel na de aanvraag nog plaats moeten hebben.

Lid 2 bepaalt dat het mogelijk is, indien daar aanleiding toe bestaat, met het verslag van het gesprek een formele aanvraag bij de gemeente in te dienen.

Hoofdstuk 4 De aanvraag van een individuele voorziening

Artikel 7. De aanvraag

In lid 1 is geregeld dat een aanvraag van een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden gedaan. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Daarin is bepaald dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend.

Lid 2 bepaalt dat indien een aanvraag mondeling (via telefoon of op een andere manier)

wordt ingediend de gemeente deze indiening schriftelijk moet bevestigen onder gelijktijdige toezending van het aanvraagformulier..

Van belang is dat de termijn waarbinnen de aanvraag moet uitmonden in een beschikking (in principe 8 weken) pas begint te lopen vanaf het moment dat het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bijlagen waaronder het eventuele verslag van het gesprek, bij de gemeente is binnengekomen.

Lid 3 bepaalt dat, als er een gesprek is gevoerd waarvan een verslag is gemaakt dat is ondertekend, dit ondertekende verslag van het gesprek als aanvraagformulier beschouwd kan worden.

Artikel 8. Beperkende voorwaarden en weigeringsgronden

Er geldt een aantal beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen.

Lid 1 onder a. Langdurig noodzakelijk

Of een belanghebbende langdurig noodzakelijk is aangewezen op een (individuele) voorziening is afhankelijk van zijn individuele situatie. Deze bepaling is in het algemeen toegestaan maar er is geen medische eindtoestand vereist voordat aanspraak bestaat op een voorziening. Nog geen medische eindsituatie betekent dus niet dat geen voorziening moet worden verleend. Het kan zijn dat belanghebbende tijdelijk een hulpmiddel kan lenen zoals dat bij de uitleen van hulpmiddelen onder de AWBZ et geval was.

Het College moet beoordelen of belanghebbende gelet op de beperkingen langdurig aangewezen is op een (tijdelijke) voorziening. Voor huishoudelijke verzorging geldt in ieder geval een uitzondering (EK 2005/06, 30 131, C, p. 45). Bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden binnen een gemeente niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden.

 

Lid 1 onder b. Goedkoopst compenserend

Dit lid bepaalt dat voorzieningen die in het kader van deze Verordening worden verstrekt naar objectieve maatstaven gemeten zowel compenserend als de meest goedkope voorziening dienen te zijn. Met nadruk wordt hierbij gesteld dat met het begrip compenserend bedoeld wordt: volgens objectieve maatstaven nog toereikend. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening meer compenserend maken, zullen in principe niet voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij kan een overweging zijn dat de bruikbaarheid van een voorziening niet alleen door technische en functionele aspecten bepaald wordt. Tevens is het denkbaar dat een product dat duurder is dan een vergelijkbaar product, langer meegaat en dus uiteindelijk goedkoper is. Wat betreft het kwaliteitsniveau waarvan uitgegaan kan worden, moge het duidelijk zijn dat bij een verantwoord niveau dient te worden aangesloten, maar ook niet meer dan dat. Het is uiteraard wel mogelijk een compenserende voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de persoon met beperkingen bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen.

 

Lid 2 onder a. Algemeen gebruikelijk

Deze bepaling heeft als doel te voorkomen dat een voorziening wordt verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van de aanvrager met beperkingen, aannemelijk is dat deze daarover zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Het College beoordeelt of daar op het moment van de aanvraag sprake van is.

Het College verstrekt dus geen voorziening als aannemelijk is dat de aanvrager daar - gelet op zijn omstandigheden - over zou (hebben kunnen) beschikken als hij geen beperkingen zou hebben gehad. Een voorziening is algemeen gebruikelijk voor de persoon als aanvrager als deze:

  • 1.

    normaal in de handel verkrijgbaar is; en

  • 2.

    niet specifiek is bedoeld voor mensen met beperkingen; en

  • 3.

    niet substantieel duurder is dan vergelijkbare producten; en

  • 4.

    naar geldende maatschappelijke normen past binnen het normale bestedingspatroon van de aanvrager.

De eerste drie vragen hebben betrekking op de vraag of de voorziening algemeen gebruikelijk is. Daarvoor geldt dat het inkomen van de aanvrager niet relevant is (Rechtbank Arnhem 16-08-2012, BX8032 Wmo). De vraag onder punt vier gaat over het antwoord op de vraag of de voorziening voor de persoon van de aanvrager algemeen gebruikelijk is.

Uitzonderingen hierop zijn mogelijk als de voorziening vanwege omstandigheden van de belanghebbende toch niet algemeen gebruikelijk zijn. Het gaat dan bijvoorbeeld om een plotseling

optredende beperking waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen dan wel aangeschaft.

Voorzieningen die zijn afgeschreven worden algemeen gebruikelijk geacht en als renovatie aangemerkt. Voorbeelden zijn badkamers, sanitair, keuken, kranen, e.d.

 

lid 2 onder b. Woonplaats in Zevenaar.

In de wet is, in tegenstelling tot de Wvg, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen van personen met beperkingen die niet in Zevenaar hun woonplaats hebben. In een uitzonderingssituatie kan iemand, die nog niet in de gemeente Zevenaar zijn woonplaats heeft, toch in aanmerking komen voor een woonvoorziening. Hierbij kan worden gedacht aan een persoon, die binnen relatief korte termijn gaat verhuizen en de beschikking krijgt over woonruimte in de gemeente Zevenaar.

 

lid 2 onder c. Geen meerkosten door opgetreden beperking.

In sommige gevallen gebruiken mensen al jaren voorzieningen en vragen zij na het optreden van een beperking voorzieningen aan, die in hun situatie kunnen leiden tot de conclusie dat het optreden van beperkingen geen meerkosten met zich meebrengt.

 

Lid 2 onder d. Kosten gemaakt voor beschikking.

Uitgangspunt is dat geen aanspraak kan worden gemaakt op een (individuele) voorziening als deze reeds zonder (schriftelijke) toestemming van het College is gerealiseerd, is aangekocht of de aanvrager anderszins onomkeerbare handelingen is aangegaan. Het doel van deze bepaling is om het College niet in de positie te brengen dat de noodzaak, adequaatheid en passendheid van aangevraagde voorziening niet meer kunnen worden beoordeeld. Kan dat nog wel zal het College overgaan tot het beoordelen van de aanvraag (CRvB 15-02-2012, nr. 09/4037 Wmo). Het College kan volstaan met het verlenen van de goedkoopst-compenserende voorziening.

 

lid 2 onder e. Eerdere verstrekking nog niet afgeschreven.

Dit artikel bepaalt dat als de aanvraag betrekking heeft op reeds eerder in het kader van deze of hieraan voorafgaande verordeningen (Wmo en WVG) is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening is nog niet verstreken, dan wordt de aanvraag afgewezen.

Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan belanghebbende zijn toe te rekenen. Hieronder wordt ook verstaan het risico dat verzekerd kan worden. Als in een woning bijvoorbeeld een traplift, een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal. Dit risico moet in de opstalverzekering worden gedekt. Als bij bijvoorbeeld brand blijkt dat de woning onvoldoende verzekerd is, dan bestaat op dat moment geen aanspraak op een voorziening.

Ook zijn situaties uitgezonderd als de verstrekte voorziening niet meer adequaat is.

 

lid 2 onder f. Andere wettelijke regeling.

Dit artikel bepaalt dat wettelijk voorliggende voorzieningen voor gaan op het verlenen van voorzieningen op grond van de Wmo (art. 2 Wmo). In voorkomende gevallen moet er een noodzaak zijn tot ondersteuning én er moet aanspraak bestaan op een andere wettelijke regeling. Voorbeelden zijn de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Het College kan de aanvraag in voorkomende gevallen weigeren.

 

lid 2 onder g. Geen persoon met beperkingen.

Indien de aanvrager geen geobjectiveerde beperkingen ondervindt valt hij/zij dus buiten de doelgroep van de wet c.q. Verordening. Er bestaat dan geen recht op een voorziening.

 

Lid 2 onder h bepaalt dat het College met het oog op te verlenen voorzieningen rekening mag houden redelijkerwijs te vergen medewerking van de aanvrager, diens huisgenoten, zijn mantelzorger of hulpverlener of van anderen in diens omgeving, zoals familieleden. Op voorhand kan niet worden gesteld wanneer daarvan sprake, dat is afhankelijk van de individuele situatie. Te denken valt aan het reorganiseren van taken in het huishouden opdat geen (volledige) aanpassing van de keuken nodig is. Ook kan worden gevergd dat de woning anders wordt ingericht of het huishouden anders wordt georganiseerd opdat geen woonvoorziening verleend hoeft te worden (CRvB 01-06-2011, BQ8290 Wmo).

Onder dit artikel valt ook de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. De regering meent dat gemeenten kunnen zorgdragen voor een goed samenhangend stelsel van ondersteuning van burgers die niet goed in staat zijn in bepaalde situaties zelf of samen met anderen oplossingen te realiseren. Voor die gevallen die door de burgers onmogelijk zelf kunnen worden geregeld, behoort de overheid verantwoordelijkheid te nemen (TK 2004/05, 30 131, nr. 3). De Centrale Raad oordeelt dat de eigen verantwoordelijkheid van burgers een grote rol speelt (zie bijvoorbeeld CRvB 21-05-2012, BW6810 Wmo, CRvB 05-06-2013, en CRvB 19-06-2013: 12-5062 Wmo). In voorkomende gevallen kan het College de aanvraag weigeren omdat er geen noodzaak tot ondersteuning bestaat.

Hoofdstuk 5 Beoordeling van de te bereiken resultaten

In paragraaf 1 worden de algemene regels die voor alle 8 te bereiken resultaten gelden, opgesomd. Het betreft dan met name het maken van een afweging. Waarom deze maatregel, deze voorziening wel en die niet. Zeker als de te verstrekken voorziening niet (precies) datgene is wat betrokkene wenst, is dit van groot belang: het gaat immers om het te bereiken resultaat en het College zal dan aan moeten kunnen geven waarom dit toch als maatwerk kan gelden.

In paragraaf 2 wordt dan per te bereiken resultaat besproken wat de globale kaders zijn.

Artikel 9. Beoordelen van de te bereiken resultaten op het gebied van maatschappelijke participatie.

 

In lid 1 is vastgelegd dat het College rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager, zoals artikel 4 Wmo voorschrijft. Dit betekent dat het College die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar wat nodig is, wat mogelijk is en hoe maatwerk ten aanzien van de te bereiken resultaten mogelijk is. Het College kijkt daarbij ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken, bijvoorbeeld met een bepaald hulpmiddel of hulp van anderen.

 

Lid 2 bepaalt dat, algemeen gebruikelijke, algemene en collectieve voorzieningen die voor betrokkene beschikbaar en in praktijk ook daadwerkelijk bruikbaar zijn, eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst beoordeeld moet worden of via deze voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Als deze voorzieningen niet leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden en komen individuele voorzieningen ter beoordeling in beeld.

Paragraaf 2. De te bereiken resultaten

Artikel 10. Een schoon en leefbaar huis.

In lid 1 wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon is. Er worden wel beperkingen gesteld ten aanzien van de omvang van de woning, zoals het aantal kamers, de oppervlakte van de kamers, waarbij uitgangspunt is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden bij te stellen naar boven of naar beneden (maatwerk). Onder de ruimten die onder dit principe vallen zijn te rekenen: een woonkamer, de aanwezige en gebruikte slaapkamers, de keuken en de sanitaire ruimten. Ook een eventuele berging die daadwerkelijk onder het normaal gebruik van de woning valt, zal meegenomen worden.

 

In lid 2 wordt geschetst welke individuele voorzieningen beschikbaar gesteld kunnen worden om een schoon en leefbaar huis te bereiken. Dat kan via licht en zwaar huishoudelijk werk, dat wil zeggen het droog, schoon en stofvrij maken en houden van de woning. Hierbij zal het te bereiken resultaat altijd centraal dienen te staan. Daarbij valt bijvoorbeeld het reinigen van de ramen aan de buitenkant niet onder de compensatieplicht.

 

Lid 3 gaat in op het onderdeel gebruikelijke zorg.

Er wordt rekening gehouden met huisgenoten uit de leefeenheid vanaf 18 jaar. Wanneer die beschikbaar en in staat zijn huishoudelijke taken over te nemen zal allereerst gekeken moeten worden of dit mogelijk is. Alle huisgenoten vanaf 18 jaar zijn met elkaar verantwoordelijk voor het voeren van een huishouden. Dat betekent dat wanneer één van de huisgenoten die het huishoudelijk werk normaal gesproken doet, uitvalt, via een herverdeling de andere huisgenoten deze taken zullen moeten overnemen. Alleen als er geen huisgenoten zijn of als de huisgenoten met enige regelmaat langdurig afwezig zijn kan er plicht tot compensatie bestaan. Ook aanwezige personen jonger dan 18 jaar, zoals thuiswonende kinderen, worden geacht hun bijdrage aan het huishouden te leveren door hun kamer bij te houden en hand- en spandiensten te verrichten.

Niet gewend zijn huishoudelijk werk te verrichten is in beginsel geen reden tot compensatie. In die gevallen kan tijdelijk hulp worden ingezet voor het aanleren van huishoudelijke taken. Alleen (dreigende) overbelasting van huisgenoten, kan compensatieplicht betekenen. Door onderzoek zal deze overbelasting vastgesteld moeten worden.

 

Lid 4 bepaalt dat indien er sprake is van gebruikelijke zorg en er geen reden is om aan te nemen dat deze gebruikelijke zorg niet uitgevoerd kan worden, er in principe geen individuele voorziening toegekend zal kunnen worden.

 

Lid 5 bepaalt dat er bij (dreigende) overbelasting van degene die gebruikelijke zorg geacht wordt te leveren in afwijking van lid 4 tijdelijk hulp bij het huishouden kan worden geïndiceerd.

Artikel 11. Wonen in een geschikt huis.

Lid 1.

Als het gaat om het wonen in een geschikte woning hebben we het over de woonvoorzieningen, zowel bouwkundig als niet-bouwkundig. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat een gemeente voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager. Het is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning gelet op de beperkingen.

Heeft iemand een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele problemen met het normale gebruik van de woning opgelost worden. Daarbij kan veelal gekozen worden uit meerdere mogelijke oplossingen.

Ook nu gaat het weer om woningen op het niveau sociale woningbouw. De ruimten zijn dan ook weer de woonkamer, slaapvertrekken, keuken en sanitaire ruimten. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

 

Lid 2

Onder het normale gebruik van de woning vallen ook de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de woning. Daaronder vallen bijvoorbeeld de doorgang van de entree en deuren, het verwijderen van drempels of het minimaliseren van hoogteverschillen bij de voordeur of achterdeur van de woning. Onder de bruikbaarheid van de woning vallen ook het kunnen verrichten van normale (elementaire) woonfuncties. Denk aan een te gebruiken keuken voor iemand die rolstoelafhankelijk is of het kunnen bereiken van de bovenverdieping omdat daar de slaapkamer en natte cel gelegen zijn.

 

Lid 3

Dit lid bepaalt dat het College het primaat van verhuizen kan hanteren in plaats van het verlenen van een woningaanpassing. Uit de jurisprudentie blijkt dat het hanteren van het primaat van verhuizing niet in strijd is met de Wmo (TK 2005/06, 30 131, nr. 29, p. 100 en CRvB 09-12-2009, nr. 08/3766 WMO). Het College dient in het kader van zorgvuldige besluitvorming de in de jurisprudentie ontwikkelde criteria in acht te nemen. Dat wil zeggen dat in een afweging zal worden bepaald hoe de behoeften van de aanvrager zich verhouden tot de belangen (met name financiële) van de gemeente. Dit uitgangspunt volgt uit artikel 8 lid 1 onder b van deze Verordening (goedkoopst compenserend). Verhuizing naar een geschikte woning of een geschikt te maken woning kan als compenserende maatregel worden aangemerkt waarbij het verstrekken van een tegemoetkoming in de verhuis-en inrichtingskosten tot de mogelijkheden behoord. Dit betekent dat van de belanghebbende wordt verwacht dat een beschikbare geschikte of geschikt te maken woning wordt geaccepteerd (huurwoning) of wordt aangekocht (koopwoning). Bovendien kan het zijn dat een woning niet kan worden aangepast. Er bestaat dan sowieso een noodzaak tot verhuizing.

 

Lid 4.

Als er voorliggende voorzieningen zijn of alternatieve voorzieningen zijn die goedkoper zijn, zal eerst beoordeeld worden of het hanteren hiervan nog leidt tot maatwerk, zodat via deze voorzieningen het resultaat bereikt zou kunnen worden.

 

Lid 5.

Ten aanzien van de vraag of er aangepast dient te worden of dat het plaatsen van een herplaatsbare woonunit ook een oplossing kan zijn, spelen afwegingen over afschrijving van de voorziening en over de vraag of de voorziening later hergebruikt kan worden een belangrijke rol. Gestreefd wordt aanpassingen die bestaan uit een aanbouw alleen dan te realiseren als vastgelegd kan worden dat deze aanpassing tijdens de gehele looptijd beschikbaar kan blijven voor een persoon met beperkingen. Dit zal over het algemeen uitsluitend te realiseren zijn bij huurwoningen van sociaal verhuurders. In andere situaties zal indien mogelijk gekozen worden voor het plaatsen van een losse woonunit.

 

Lid 6.

Als een verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing is kan een verhuiskostenvergoeding worden verstrekt, met uitzondering van de in dit lid genoemde situaties.

 

Lid 7.

In dit lid is vastgelegd, dat bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen voor woonschepen en woonwagens onder voorwaarden verstrekt kunnen worden.

 

Lid 8.

Dit lid heeft als doel het door de eigenaar laten terugbetalen van een deel van de waardestijging, die het gevolg is van de aanpassing van de eigen woning op grond van de wet. De datum van de (notariële) verkoop is daarbij bepalend.

 

Lid 9.

Onder de Wvg en ook Wmo zijn AWBZ-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Onder de Wvg werd hierop een bovenwettelijke uitzondering door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders en broers of zussen of aan de partner. Deze uitzondering was gebaseerd op de Verordening. Verdere verplichtingen dan hier genoemd in de Verordening heeft de gemeente daarom niet. “Bezoekbaar maken” wordt in de Verordening daarom gelimiteerd tot het kunnen bereiken van de woonruimte, de woonkamer en een toilet en wordt bovendien in financiële zin door het College gemaximeerd.

 

Lid 10

Op grond van dit lid wordt geen individuele voorziening verstrekt indien:

a.Geen aanleiding voor verhuizing.

Het kan voorkomen dat de belanghebbende verhuist terwijl daar gelet op de beperkingen in de woning geen aanleiding voor was of als wordt verhuisd van een adequate naar een inadequate woning. Is hier sprake van, dan wordt het College de mogelijkheid ontnomen om nog te kunnen bepalen wat de goedkoopst-compenserende oplossing had kunnen zijn.

Is de verhuizing geen gevolg van het ondervinden van beperkingen in het normale gebruik van de woning en bestond er geen belangrijke reden om toch te verhuizen, dan weigert het College een voorziening. Als belangrijke redenen kunnen bijvoorbeeld worden aangemerkt: samenwoning, huwelijk en het aanvaarden van werk. Gelet op de tekst van artikel 4 lid 2 Wmo (waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie) moet op basis van de individuele situatie worden beoordeeld of de woonvoorziening wordt geweigerd. In geval van samenwoning of huwelijk houdt het College ook rekening met de keuze die de belanghebbende maakt in welke woning men gaat samenwonen. Ook in dat geval moet er een belangrijke reden zijn waarom naar de woning wordt verhuisd waar mogelijk meer aanpassingen moeten worden verricht.

b.Verhuizing naar een inadequate woning.

Verhuist de belanghebbende niet naar de voor hem/haar beschikbare meest geschikte woning, dan wordt de voorziening in beginsel afgewezen. Deze afwijzing leidt uitzondering als het College schriftelijk toestemming verleent om te verhuizen. Uit deze eis volgt dat de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voordat is verhuisd, door een woning of een kavel aan te kopen contact heeft (gehad) met het College. Door geen contact op te nemen met het College over de mogelijkheden, brengt een aanvrager zich in een lastige bewijspositie. Dit betekent dat de aantoonplicht dat er geen (andere) geschiktere beschikbare woningen waren bij de aanvrager ligt. Zonder dat aan te tonen kan het College de aanvraag om een woonvoorziening afwijzen (CRvB 13-04-2011, nrs. 09/3047 WMO e.a.,CRvB 15-04-2009, nr. 07/682 WVG en Rechtbank Arnhem 20- 09-2011, nr. AWB 11/1222).

c.Gemeenschappelijke ruimten.

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt.

De gemeenteraad is bevoegd om te bepalen dat aanpassingen aan gemeenschappelijke ruimten gelimiteerd worden (CRvB 02-11-2011, nr. 10/6238 WMO-T). Andere dan de limitatief opgesomde voorzieningen hoeven niet verstrekt te worden. Een uitzondering kan dus worden gemaakt voor de volgende voorzieningen:

• automatische deuropeners;

• hellingbanen; en

• extra trapleuningen

Zonder aanpassingen aan de gemeenschappelijke ruimten is de woning van de persoon met beperkingen onbereikbaar.

  • d.

    Woningen die niet geschikt of beschikbaar zijn om het gehele jaar te bewonen kunnen niet dienen als hoofdverblijf als bedoeld in deze Verordening. Daarom worden aan woningen of voor verhuizingen naar woningen die niet geschikt zijn om het gehele jaar te bewonen geen woonvoorzieningen verstrekt (zie bijvoorbeeld CRvB 02-08-2011, nr. 09/4366 Wmo).

  • e.

    Kenmerken toekomstige woonruimte.

Verhuizingen naar AWBZ- en andere zorginstellingen leiden ertoe dat belanghebbenden geen aanspraak (meer) kunnen maken op woonvoorzieningen, hulp bij het huishouden en in de meeste gevallen rolstoelen (art. 2 Wmo). Een verhuiskostenvergoeding wordt geweigerd omdat deze niet bijdraagt aan het bevorderen of behouden van de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer. Immers een verhuizing naar een AWBZ-instelling is juist vaak gelegen in de oorzaak dat men niet meer zelfstandig kan wonen.

f.Aard van de materialen.

Deze afwijzingsgrond is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud aan de woning voor problemen zorgen. Denk bijvoorbeeld aan de constructie van een houten vloer in de woning (CRvB 01-10-2003, nr. 02/2285 WVG) of een woning die niet voldoet aan de eisen van deze tijd waaronder ook achterstallig onderhoud en de belanghebbende belemmeringen ondervindt vanwege tocht en vocht.

g.Uitrustingsniveau.

Het uitrustingsniveau voor de sociale woningbouw is thans neergelegd in het Bouwbesluit 20Woonvoorzieningen die op dat niveau worden verleend zijn van voldoende kwaliteit. Deze bepaling staat in verband met de vraag of een gevraagde woonvoorziening algemeen gebruikelijk is. Dat wil zeggen dat de aanvrager, voor zover de woning niet voldoet aan de eisen, in beginsel de woningeigenaar moet aanspreken om de voorziening te realiseren in of om de woning. Is de aanvrager de eigenaar van de woning zal hij de voorziening zelf moeten realiseren. Verder geldt dat woningen op dit niveau voldoende zijn qua omvang gelet op wat nodig is voor het kunnen uitvoeren van elementaire woonfuncties.

 

Lid 11 Uitsluitingen

Een voorziening wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen en binnenschepen; deze komen weinig voor en worden apart geregeld in artikel 10 lid 7 van deze Verordening.

Verder worden geen woonvoorzieningen verstrekt in gemeenschappelijke ruimten van woongebouwen voor ouderen of gehandicapten of voorzieningen die, ook in de wooneenheden in dergelijke gebouwen, bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen. Uitgangspunt is dat woningen voor ouderen of gehandicapten toe- en doorgankelijk dienen te zijn voor de doelgroep. Met name woningcorporaties hebben hierin een sociale taak.

Uitgangspunt bij vakantiewoningen is dat geen woonvoorzieningen worden verstrekt.

Artikel 12. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1 beschrijft wat verstaan wordt onder het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. Deze dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal in redelijkheid gezocht worden naar een oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Te denken valt aan een boodschappenservice. Het College mag wel rekening houden met de mogelijkheid dat belanghebbende boodschappen opspaart.

Het gaat niet alleen om de ingrediënten maar ook om de maaltijden zelf. Compensatie betekent dat de aanvrager beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient rekening te worden met medische geïndiceerde diëten. Het te bereiken resultaat kan behaald worden via een maaltijdservice of via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden. Ook kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen voor zover bijvoorbeeld de maaltijdservice niet als compenserende maatregel kan worden aangemerkt.

 

Lid 2 stelt welke hulpmiddelen gekozen kunnen worden om dit resultaat te bereiken. Boodschappen kunnen op verschillende manieren gedaan worden. Er kan gebruik gemaakt worden van beschikbare diensten, zoals boodschappenservice. Bij afwezigheid van dergelijke diensten, of indien de kosten van de dienst, zowel wat betreft producten als wat betreft extra bezorgkosten, dat niet rechtvaardigen, kan gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Daarbij zal goedkoopst-compenserend leidraad zijn. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt.

 

Lid 3 bepaalt dat een bruikbare boodschappenservice of bruikbare maaltijdvoorziening die leidt tot het te bereiken resultaat voorliggend is op eventueel verlenen van individuele voorzieningen. Om te bepalen of een boodschappenservice of maaltijdvoorziening bruikbaar is, zal gekeken moeten worden naar gezinssamenstelling, kosten en concrete beschikbaarheid. Is een dergelijke voorziening niet beschikbaar, kan daar uiteraard geen gebruik van worden gemaakt.

Lid 4 bepaalt dat indien een voorliggende oplossing aanwezig is, waarmee het resultaat bereikt kan worden, er geen ruimte bestaat voor een individuele voorziening.

Artikel 13. Beschikken over schone draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Gemeenten dienen aanvragers in staat te stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding. Dit onderdeel is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Begeleiding bij het kopen van kleding valt niet onder de aanspraken van de compensatieplicht.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er gewassen, gestreken en eventueel gerepareerd moet kunnen worden, alles voor zover de belanghebbende daartoe niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de algemeen gebruikelijke wasmachine. Ook het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats op moderne wijzen van drogen: de wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is kleding te strijken kan dit ook onder te compenseren problemen vallen. Daarbij is weer uitgangspunt wat in de maatschappij algemeen gangbaar is.

 

Lid 3 en 4.

Als er algemene, collectieve of algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn, die tot het te bereiken resultaat kunnen leiden, zal geen ruimte bestaan voor individuele voorzieningen. Hierbij wordt uiteraard gekeken of er wel sprake is van maatwerk.

Artikel 14. Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

Lid 1 spreekt over de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren. Hier worden minderjarige kinderen bedoeld die nog niet voor zichzelf kunnen zorgen.

Lid 2 beschrijft mogelijke oplossingen.

Voor zover een ouder met beperkingen de dagelijkse zorg van kinderen die tot het gezin behoren zelf (tijdelijk) niet kan oplossen en er geen sprake is van gebruikelijke zorg kan er aanspraak bestaan op ondersteuning. Het College kan in voorkomende gevallen ook beoordelen of het opnemen van zorgverlof tot het te bereiken resultaat kan leiden. Compensatie is bedoeld als ondersteuning. Het zal nooit gaan om volledige overname. In die situatie zullen andere oplossingen gezocht moeten worden. Te denken valt aan algemeen gebruikelijke voorzieningen zoals kinderopvang.

Het ondersteunen bij de opvoeding in een ontregeld gezin valt onder de Wet op de jeugdzorg en intensieve zorg voor gehandicapte kinderen, die de gebruikelijke zorg overstijgt, valt onder de AWBZ.

Lid 3 biedt de mogelijke oplossingen waaronder gebruikelijke zorg. Het College kan in voorkomende gevallen ook beoordelen of het opnemen van zorgverlof tot het te bereiken resultaat kan leiden. Het thuis verzorgen van kinderen die tot het gezin behoren zal veelal van kortere duur zijn. De compensatie van het niet zelf verzorgen (en opvoeden) van tot het gezin behorende kinderen zal bij een langere duur opgelost kunnen worden via algemeen gebruikelijke en algemene voorzieningen. Soms zal tijdelijke compensatie van belang zijn om de ouder(s) de gelegenheid te geven een definitieve oplossing te zoeken. Te denken valt aan kinderopvang, gastouders, oppasgrootouders enz.

Lid 3 en 4.

Voor- tussen- en naschoolse opvang kinderopvang of andere opvangmogelijkheden die in de individuele situatie van de aanvrager kunnen leiden tot het te bereiken resultaat kunnen het verstrekken van een individuele voorziening onnodig maken. Er zal dus altijd eerst beoordeeld moeten worden of er sprake is van dit soort oplossingsmogelijkheden.

Artikel 15. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1

Het te bereiken resultaat betekent dat de aanvrager zich in om en nabij zijn woning moet kunnen verplaatsen. Daarbij dient gedacht te worden aan het verplaatsen in het kader van het wonen, waarbij de woning bij alle verplaatsingen centraal staat. Alle andere verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals het gaan posten van een brief, het op bezoek gaan bij een buurman of het maken van een ommetje) horen bij het volgende te bereiken resultaat: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Bij deze verplaatsingen horen wel de verplaatsing naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, of het gebruik van een balkon of het gebruik van de tuin. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in die tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid.

In de woning moeten de normale woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, het slaapvertrek, of mogelijk de slaapvertrekken, het toilet en de douche. Als er een berging is, moet ook de berging bereikt kunnen worden, als belanghebbende deze daadwerkelijk gebruikt.

In principe zullen zolders zonder stahoogte, veelal bereikbaar zonder vaste trap, met bijvoorbeeld een vlizotrap, niet onder de compensatieplicht vallen.

Het doel hierbij is dat men zich in die ruimten zodanig kan verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat normaal functioneren mogelijk is. Om dit resultaat te bereiken wordt compensatie geboden in de vorm van hulpmiddelen. Een voorbeeld is een rolstoel voor verplaatsingen door de ruimte.

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

 

Lid 2.

In principe zal een hulpmiddel voor verplaatsing in, om en nabij het huis (onder de Wmo valt in veel gevallen de rolstoel) verstrekt worden als men een dergelijke voorziening voor dagelijks zittend gebruik nodig heeft. Aan een dergelijke noodzaak kan een periode vooraf gaan waarin gebruik wordt gemaakt van andere hulpmiddelen, (ooit) verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet of AWBZ of zelf aangeschaft.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem.

Een rolstoel die incidenteel zal worden gebruikt valt niet onder deze bepaling. Doorgaans wordt deze gebruikt als men zich elders moet verplaatsen en dat zonder een rolstoel niet kan, zoals tijdens een uitstapje. Voor dit soort rolstoelen kan gebruik gemaakt worden van speciaal hiervoor beschikbare uitleendepots, of van rolstoelen die op de plaats van bestemming beschikbaar zijn, zoals in pretparken, dierentuinen en dergelijke. Uitgangspunt is dat een rolstoel alleen verstrekt wordt indien die noodzakelijk is voor het dagelijks zittend verplaatsen in, om en nabij de woning.

 

lid 3 en 4.

Een rolstoelpool zou kunnen leiden tot een adequate oplossing voor het probleem van het verplaatsen op andere plaatsen dan rond de woning. Daarom zal een rolstoelpool een oplossing kunnen bieden voor diegenen die behoefte hebben aan een oplossing voor incidenteel gebruik waarbij het gebruik niet in en om de woning plaatsvindt.

Als daar sprake van is zal geen individuele voorziening worden verstrekt.

Artikel 16. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Lid 1 en 2.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel bestaat uit het kunnen doen van dagelijkse boodschappen (bereiken van winkels), het kunnen onderhouden van sociale contacten en het deelnemen aan activiteiten, alles binnen de directe woon- en leefomgeving. Daarbij kan onderscheidt worden gemaakt tussen het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand.

Als de directe woon- en leefomgeving wordt een afstand van 15-20 kilometer rondom de woning als redelijk aangemerkt (dit komt overeen met vijf zones openbaar vervoer). Wel is het zo dat de belanghebbende een minimaal aantal basisvoorzieningen moeten kunnen bereiken. Daaronder vallen bijvoorbeeld een NS-station met dienstverlening, winkels voor het doen van boodschappen en het ziekenhuis. De compensatieplicht is gericht op het lokale gebied waarin in bovengenoemde aspecten te bereiken zijn. Wil de belanghebbende sociale contacten onderhouden buiten de directe woon- en leefomgeving, dan geldt daarvoor het landelijke vervoersysteem Valys (standaard- en hoog persoonsgebonden kilometerbudget). Dit brengt mee dat voorzieningen bestemd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of mee te nemen, zoals aanhangers en oprijplaten, niet onder de compensatieplicht van het College vallen.

Artikel 2 Wmo bepaalt dat het College geen maatschappelijke ondersteuning (lees ook voorziening) verleent als aanspraak bestaat op een voorziening op grond van een andere wettelijke aanspraak. Het moet gaan om een werkelijke aanspraak en daarmee een afdwingbaar recht. Voorbeelden zijn AWBZ-vervoer, leefvervoer WIA en vervoer ten behoeve van onderwijs. Voor medisch vervoer kan aanspraak bestaan op het zittend ziekenvervoer op grond van de Zvw. Indien dat niet het geval is, dan vallen ook bezoeken aan artsen, paramedici, specialisten en voor ziekenhuisonderzoek onder de compensatieplicht van het College.

Lid 3 en 4.

De omvang van de te bieden compensatie ligt in beginsel op 1600 kilometer per jaar. Het kan voorkomen dat er een grotere vervoersbehoefte bestaat. Het College zal in het kader van maatwerk moeten beoordelen of dat voor de belanghebbende onder zijn individuele normale deelname aan het maatschappelijk verkeer valt.

Ook bij de vervoersvoorzieningen kan een scootmobielpool een oplossing bieden voor personen met een beperkte vervoersbehoefte op de korte afstand. Datzelfde geldt voor het zogenaamde vraagafhankelijke vervoer van deur tot deur. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de aanvrager uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Voor zover belanghebbende gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer of van (andere) algemeen gebruikelijke vervoermiddelen komen individuele voorzieningen niet in beeld.

Artikel 17. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Lid 1.

Het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten bestaat uit het kunnen afleggen van bezoeken en het deelnemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven, maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor zijn bijvoorbeeld het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen. Daarvoor zal artikel 16 over het algemeen een voldoende oplossing kunnen bieden.

Lid 2.

Als een vervoersvoorziening belanghebbende voldoende in staat stelt aan activiteiten deel te nemen kan via artikel 16 het resultaat worden bereikt.

Lid 3 en 4.

Als sprake is van andere mogelijkheden, die het probleem op kunnen lossen, zal er geen ruimte meer zijn voor individuele voorzieningen.

Lid 5 financiële tegemoetkoming sportvoorziening

Dit lid biedt de mogelijkheid om een financiële tegemoetkoming te verstrekken in de kosten van aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening. Daarmee kan deelgenomen worden aan recreatieve activiteiten en is het mogelijk contacten te hebben met medemensen.

Hoofdstuk 6 Verstrekking in natura, als persoonsgebonden budget en als financiële tegemoetkoming, eigen bijdrage en eigen aandeel

Paragraaf 1. Verstrekking van voorzieningen

Artikel 18. Mogelijke verstrekkingswijzen

In dit artikel wordt allereerst behandeld in welke vormen voorzieningen verstrekt kunnen worden. De mogelijkheden voorziening in natura of een persoonsgebonden budget zijn voorgeschreven in artikel 6 Wmo. De financiële tegemoetkomingen kunnen niet ontbreken omdat artikel 7 lid 2 Wmo spreekt over een “financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan de woonruimte”.

 

Paragraaf 2. Verstrekking in natura

Artikel 19. Inhoud beschikking

Dit artikel bepaalt in lid 1 welke aspecten bij het verstrekken van een voorziening in natura in de beschikking vastgelegd moeten worden.

Het gaat er daarbij allereerst om welke voorziening(en) aan de orde zijn. Dit uiteraard in relatie tot de te bereiken resultaten. Vervolgens wordt aangegeven wat de duur van de voorziening is: voor hoe lang wordt iets toegekend of hoe lang moet men in principe de bepaalde voorziening kunnen gebruiken om het resultaat te bereiken. Vervolgens is van belang te vermelden op welke wijze de voorziening in natura verstrekt wordt. Als er sprake is van een overeenkomst wordt deze overeenkomst vermeld.

Ook andere aspecten, speciaal aspecten die voor deze ene verstrekking gelden, dienen in de beschikking opgenomen te worden.

Als een eigen bijdrage gevraagd wordt, komt dit in de beschikking te staan. Dit betreft alleen het gegeven dat een eigen bijdrage gevraagd wordt. Hoe hoog de eigen bijdrage is zal door het CAK bepaald worden en door het CAK bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd.

 

Lid 2 spreekt voor zich.

 

Paragraaf 3. Verstrekking als persoonsgebonden budget

Artikel 20. Overwegende bezwaren

Dit artikel bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

Het College stelt in het Besluit vast in welke situaties in ieder geval sprake is van overwegende bezwaren. Hiermee is niet beoogd om een limitatief stelsel in het leven te roepen. Artikel 6 Wmo geeft het College de bevoegdheid te oordelen over situaties waarin overwegende bezwaren aan de orde kunnen zijn.

Van overwegende bezwaren kan sprake zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. Ook kan dit een situatie zijn waarin het gaat om zeer kortdurende hulp bij het huishouden en het verstrekken van een persoonsgebonden budget praktisch niet uitvoerbaar is. Ook het collectief vraagafhankelijk vervoer kan als het systeem in gevaar komen als vrijheid tot keuze van een persoonsgebonden budget zou leiden tot leegloop een argument zijn geen keuzevrijheid te bieden.

Artikel 21. Inhoud beschikking.

Lid 1 bepaalt wat er bij het verstrekken van een persoonsgebonden budget vastgelegd moet worden in de beschikking. Het gaat daarbij allereerst om de formulering van het te bereiken resultaat zodat helder is waarvoor het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden.

Als er een programma van eisen wordt verstrekt (waar is het geld voor bedoeld, aan welke eisen moet voldaan zijn) wordt dat ook in de beschikking vastgelegd onder bijvoeging van het program van eisen.

Vervolgens kan in de beschikking worden vastgelegd wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, welk bedrag men ontvangt, met vermelding hoe dat bedrag tot stand is gekomen. Tot slot moet voor wat betreft de verantwoording ook in de beschikking worden vastgelegd wat van degene tot wie de beschikking is gericht in dit opzicht wordt verwacht.

Bij het vragen van een eigen bijdrage moet dit in de beschikking vermeldt worden, waarbij meegenomen wordt dat het CAK de hoogte van de eigen bijdrage vaststelt en per beschikking op zal leggen.

Paragraaf 4. Verstrekking van een financiële tegemoetkoming

Artikel 22. Inhoud beschikking

Lid 1 bepaalt ten aanzien van de financiële tegemoetkoming wat in de beschikking vermeld wordt. Het gaat hier allereerst om de vermelding van het te bereiken resultaat waarvoor de financiële tegemoetkoming gebruikt dient te worden. Daarnaast moet vermeld worden voor welke duur, voor welke periode de financiële tegemoetkoming verstrekt wordt en tenslotte dient hier vermeld te worden of er een overeenkomst van toepassing is op deze verstrekking. Uiteraard moet ook de hoogte van de financiële tegemoetkoming vermeldt worden.

Bij het verstrekken van een financiële tegemoetkoming bestaat de mogelijkheid een eigen aandeel te vragen. Indien dit van toepassing is dient dit in de beschikking vermeld te worden.

 

Paragraaf 5 Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 23. Eigen bijdragen of eigen aandeel.

De hoogte en omvang wordt geregeld in het Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Zevenaar 2014. Uiteraard worden de grenzen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning in acht genomen.

Hoofdstuk 7 Procedurele bepalingen rond onderzoek, advies en besluitvorming, intrekking en terugvordering

Artikel 24. Advisering

Lid 1.

Het spreekt voor zich dat het college bevoegd is de aanvrager te verzoeken om inlichtingen en/of gegevens in verband met het onderzoek naar de aanspraak op een voorziening. Als daar aanleiding voor is biedt artikel 24 daartoe de mogelijkheid. Het gaat om gegevens en bescheiden waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. De medewerkingsplicht ligt in het verlengde van de inlichtingenplicht. Voorbeelden van medewerkingsverplichting zijn het gehoor geven aan een oproep van de medisch adviseur of het - via een machtiging - toestemming verlenen om medische informatie te mogen inwinnen bij de huisarts of specialist. Wordt de bedoelde medewerking niet verleend, dan kan dat tot gevolg hebben dat het College het recht op een voorziening niet kan vaststellen. Daarbij geldt wel dat het College het recht op een voorziening niet op andere wijze dan door het verlenen van de medewerking en/of de bedoelde machtiging kan vaststellen (CRvB 17-10-2012, BY0448 Wmo).

De plicht om gehoor te geven aan de medewerkingsplicht geldt voor zowel de belanghebbende als voor zijn huisgenoten. De medewerkingsplicht voor huisgenoten geldt als aannemelijk is dat door hen geen of slechts beperkt gebruikelijke zorg kan worden verleend als bedoeld in de Verordening.

 

Lid 2 geeft de situaties weer waarin een adviesinstantie (over het algemeen een medisch adviseur) om advies gevraagd zal worden.

Dat kan in ieder geval van belang zijn als het gaat om een aanvraag van een persoon die nog niet bij de gemeente bekend is. In die situatie is het van groot belang te weten wat de aard van de problemen is en welke prognose er bestaat. Dit kan van belang zijn bij de bepaling van de voorzieningen om de gewenste resultaten te bereiken.

Is de aanvrager bekend, maar is er sprake van gewijzigde omstandigheden, dan kan er ook aanleiding zijn een advies op te vragen. Dat zal zeker het geval zijn als die gewijzigde omstandigheden een andere kijk op de te bereiken resultaten rechtvaardigen.

Uiteraard zal er een medisch advies moeten zijn bij een afwijzing op medische gronden. En er kunnen zich situaties voordoen dat er anderszins behoefte bestaat aan een medisch advies als er bijvoorbeeld onduidelijkheid is over de beperkingen of de prognose. Verder geldt indien de voorziening het bedrag van € 20.000,- te boven gaat dat het College altijd om advies vraagt.

Artikel 25. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie de plicht bestaat het College hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Verder zal bij overlijden het recht op een voorziening stopgezet kunnen worden en dienen de erven dit zo snel mogelijk te melden. Uiteraard kan de gemeente in deze situatie ook via het GBA kennis hebben van deze omstandigheid.

Maar andere omstandigheden kunnen minder gemakkelijk kenbaar zijn voor de gemeente. In die situatie kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Artikel 26. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze Verordening of hieraan voorafgaande verordeningen, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden.

Dit zal gebeuren als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan. In die situatie bestaat ook de mogelijkheid tot terugvordering. Dat is in artikel 27 geregeld.

Ook de situatie dat beslist is op onjuist verstrekte gegevens biedt de mogelijkheid een genomen beschikking geheel of ten dele in te trekken. Ook in deze situatie kan terugvordering een mogelijkheid zijn.

Een beslissing tot verlening van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft of dat deze wordt ter compensatie. Denk in dat laatste geval aan een verhuiskostenvergoeding. Als binnen 12 maanden na het nemen van de beslissing de voorziening nog niet is getroffen of het bedrag nog niet is besteed, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken.

Artikel 27. Terugvordering en verrekening

Indien een besluit is ingetrokken kan tot terugvordering worden overgegaan. Een voorziening in natura, een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden teruggevorderd.

Terugvordering van een voorziening die bestaat uit een natura-verstrekking kan ook als achteraf blijkt dat de verstrekking onterecht is geweest doordat er onjuiste gegevens zijn verstrekt. Verder is het College bevoegd om bedragen die zijn toegekend en betaald aan de leverancier van een natura voorziening van belanghebbende terug te vorderen.

Verder kan het College een ten onrechte betaald bedrag terugvordering indien de belanghebbende redelijkerwijs kon weten dat hij dit bedrag ten onrechte heeft ontvangen. Denk bijvoorbeeld aan een administratieve fout.

Voor de rechtens afdwingbare invordering van de ten onrechte verstrekte voorziening geldt een privaatrechtelijke procedure.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 28. Hardheidsclausule

Het College kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze Verordening. Het kan zijn dat het college daarbij advies nodig heeft. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de belanghebbende.

Na het onderzoek tijdens de aanvraag zou het College aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt echter dat de belanghebbende gemotiveerd moet aangeven dat zijn situatie bijzonder is en zal dat voor het overige ook nader moet onderbouwen. Het College moet in voorkomende gevallen motiveren waarom de hardheidsclausule wel of niet wordt toegepast.

Artikel 29. Indexering

Bepaalde bedragen zullen jaarlijks aangepast worden zonder dat het College hier iets voor hoeft te doen. Te denken valt daarbij aan de bedragen voor de eigen bijdrage en het eigen aandeel. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zal deze bedragen jaarlijks aanpassen. Het College is op basis van dit artikel ook bevoegd eigen bedragen of het eigen aandeel aan te passen.

Artikel 30. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 31. Citeertitel

Dit artikel regelt tenslotte hoe deze verordening geciteerd wordt.

[1] Ontleend aan uitspraak CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832. Dit is een omgewerkt citaat uit de parlementaire behandeling in die uitspraak geciteerd.

[2] Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.