Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Dordrecht

Nadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDordrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht
CiteertitelNadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Algemene wet bestuursrecht, titel 4.2
  2. Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010, art. 3, lid 2
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-09-201331-12-2015Nieuwe regeling

17-12-2013

Gemeentenieuws, 31-12-2013

2013, MO/1122570

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht

Het COLLEGE van BURGEMEESTER en WETHOUDERS van de gemeente DORDRECHT;

gezien het voorstel d.d. 4 december 2013 inzake Nadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht;

overwegende,

dat het gewenst is om de Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012 te actualiseren;

gelet op:

  • ·

    titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 3, lid 2 van de Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010;

  • ·

    het raadsbesluit d.d. 24 april 2012 betreffende harmonisering en integratie van peuterwerk en kinderopvang in Dordrecht;

     

B E S L U I T :

 

vast te stellen de navolgende

 

Nadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht

 

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    doelgroepkind: een kind in de leeftijd vanaf 2 tot 4 jaar met één of meer anderstalige ouders, met een "voorspeld leerlinggewicht" en/of een indicatie van het Zorg Advies Team 0-4 jaar van Careyn;

  • b.

    kindercentrum: een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang;

  • c.

    peuteropvang: een door het college zodanig erkende voorziening, gehuisvest in of nabij een basisschool, met een vaste samenwerkingsrelatie met de basisschool in het kader van de doorgaande lijn, waar kinderen vanaf 2 tot 4 jaar worden opgevangen, anders dan gastouderopvang of kinderopvang in een kindercentrum;

  • d.

    VVE-peuteropvang: peuteropvang, die gebruik maakt van VVE-programma's;

  • e.

    VVE-programma: voor de voor- en vroegschoolse educatie (VVE) wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling van kinderen wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling;

  • f.

    Wet kinderopvang: Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Artikel 2

Doelgroepen

Het college kan subsidie verlenen aan:

  • a.

    een kindercentrum of een voorziening voor VVE-peuteropvang voor het werken met VVE-programma’s;

  • b.

    een voorziening voor VVE-peuteropvang voor een bijdrage in de kosten van VVE-peuteropvang per uur;

  • c.

    een voorziening voor peuteropvang voor een bijdrage in de kosten van peuteropvang per uur;

  • d.

    een kindercentrum of een voorziening voor VVE-peuteropvang voor de inzet van HBO’ers in de VVE;

  • e.

    een kindercentrum of een voorziening voor VVE-peuteropvang voor de inzet van VVE-thuis voor peuters;

  • f.

    een basisschool voor de inzet van VVE-thuis voor kleuters.

Artikel 3

Subsidieplafond

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks voor 15 juli subsidieplafonds vast voor het volgende subsidiejaar, onder voorbehoud van verstrekking van de bijbehorende middelen door de raad.

  • 2.

    Het college stelt subsidieplafonds vast voor de onderdelen:

    • a.

      reguliere peuteropvang;

    • b.

      VVE-peuteropvang.

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIE VVE PROGRAMMA'S VOOR KINDERCENTRA

Artikel 4

Verdeelsleutel voor kindercentra

  • 1.

    Indien het subsidieplafond, als bedoeld in artikel 3 eerste lid, onvoldoende is om alle aanvragen te honoreren, stelt het college een rangorde vast. Om in de rangorde te worden opgenomen, voldoet een aanvraag aan het bepaalde in artikel 6.

  • 2.

    Bij rangschikking van de aanvragen voor een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub a, hebben aanvragers gevestigd in de wijken Oud Krispijn, Nieuw Krispijn, Wielwijk, Crabbehof, Staart, Reeland, Noordflank, Stadspolders (eerste gedeelte, buurt Stadspolder) en Sterrenburg 1, voorrang op de overige aanvragen.

Artikel 5

Hoogte van de subsidie voor kindercentra

De hoogte van de te verlenen subsidie voor VVE programma's is genormeerd en bedraagt maximaal:

  • a.

    VVE-materiaal: € 1.900,-- per groepsruimte. De subsidie voor materiaal is eenmalig bij de start van een nieuwe groep;

  • b.

    VVE-scholing: € 4.000,-- per groep, per jaar;

  • c.

    vervangingsuren leidsters: € 3.000,-- per groep, per jaar;

  • d.

    coördinatie, evaluatie en administratie VVE programma's en uitwerking van de doorgaande lijn: € 2.000,-- per groep, per jaar.

Artikel 6

Aanvraag van de subsidie

Een aanvraag voor een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub a bevat naast de in artikel 6 Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010 genoemde gegevens, in ieder geval:

  • a.

    de keuze voor het VVE-programma;

  • b.

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt;

  • c.

    een opgave van het aantal VVE-groepen en het aantal (doelgroep) kinderen per VVE-groep;

  • d.

    een pedagogisch plan;

  • e.

    een opleidingsplan;

  • f.

    een tijdsplanning en begroting.

Artikel 7

Subsidievoorwaarden

Onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 voldoet de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub a, aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van kinderopvang en de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van voorschoolse educatie zoals opgenomen in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • b.

    te zijn geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP);

  • c.

    de voorwaarde, in afwijking van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3, lid 2), dat een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, bestaat uit ten hoogste 14 feitelijk aanwezige kinderen;

  • d.

    per kind zorg te dragen voor de digitale informatieoverdracht naar de basisschool of basisscholen met behulp van het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht;

  • e.

    een gericht ouderbeleid te voeren;

  • f.

    te werken met een kind-volgsysteem;

  • g.

    aantoonbaar samen te werken met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG);

  • h.

    een actieve bijdrage te leveren aan de VVE-monitor van de gemeente Dordrecht en de VVE-inspectie door de Inspectie van het Onderwijs;

  • i.

    per kwartaal digitale gegevens aan het college aan te leveren over het aantal kinderen dat bereikt wordt met voor- en vroegschoolse educatie met behulp van een format.

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VVE-PEUTEROPVANG

Artikel 8

Hoogte van de subsidie voor VVE-peuteropvang

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een genormeerd uurtarief voor VVE-peuteropvang vast.

  • 2.

    Het college compenseert het verschil tussen het genormeerd uurtarief van de VVE-peuteropvang voor 2- en 3-jarigen en het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang.

  • 3.

    Het college compenseert voor ouders die niet onder de toeslagregeling van de Wet kinderopvang vallen het verschil tussen het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang en de voor hen geldende ouderbijdrage volgens de vastgestelde ouderbijdragentabel.

  • 4.

    Voor de subsidie van VVE-peuteropvang geldt dat:

    • a.

      de maximale hoogte van de te subsidiëren dagdeellengte 2,5 uur bedraagt;

    • b.

      het maximale aantal te subsidiëren dagdelen per peuter, per week 4 dagdelen bedraagt;

    • c.

      het maximale aantal te subsidiëren openingsweken per jaar 40 weken bedraagt.

  • 5.

    In de subsidieverlening wordt het maximum aantal uren vermeld waarvoor in dat jaar een subsidie kan worden verkregen.

Artikel 9

Ouderbijdrage voor VVE-peuteropvang

Een voorziening voor VVE-peuteropvang vraagt aan de ouders van doelgroepkinderen niet meer dan de ouderbijdrage volgens de kinderopvangtoeslagtabel, die in het Besluit kinderopvangtoeslag landelijk wordt vastgesteld.

Artikel 10

Aanvraag van de subsidie voor VVE-peuteropvang

Een aanvraag voor een subsidie voor VVE-peuteropvang als bedoeld in artikel 2, sub b bevat naast de in artikel 6 Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010 genoemde gegevens, in ieder geval:

  • a.

    een inschatting van het aantal uren dat kinderen gebruik maken van de VVE-peuteropvang, onderverdeeld naar:

    • -

      uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen niet onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan niet VVE-doelgroepkinderen onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan niet VVE-doelgroepkinderen niet onder de toeslagregeling Wet kinderopvang.

  • b.

    een opgave van het uurtarief, tot een maximum als vermeld in artikel 8, lid 1, waartegen het VVE-aanbod geleverd wordt;

  • c.

    het bedrag aan te innen ouderbijdrage conform de onderverdeling in artikel 10, sub a;

  • d.

    een opgave van het aantal VVE-groepen en het aantal (doelgroep) kinderen per VVE-groep;

  • e.

    de keuze voor het VVE-programma;

  • f.

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt;

  • g.

    een pedagogisch plan;

  • h.

    een opleidingsplan;

  • i.

    een tijdsplanning en begroting.

Artikel 11

Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 10 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 wordt de aanvraag geheel of gedeeltelijk geweigerd indien de voorziening voor VVE-peuteropvang de kosten als bedoeld in artikel 10, sub c bij de ouders van de kinderen in rekening kan brengen op basis van de Wet kinderopvang.

Artikel 12

Subsidievoorwaarden

Onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 voldoet de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2 sub b, aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van kinderopvang en de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van voorschoolse educatie zoals opgenomen in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie;

  • b.

    te zijn geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP);

  • c.

    de voorwaarde, in afwijking van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3, lid 2), dat een groep kinderen waaraan voorschoolseeducatie wordt aangeboden, bestaat uit ten hoogste 14 feitelijk aanwezige kinderen;

  • d.

    per kind zorg te dragen voor de digitale informatieoverdracht naar de basisschool of basisscholen met behulp van het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht;

  • e.

    een ouderbijdrage te heffen voor de VVE-peuteropvang;

  • f.

    met de samenwerkende basisschool of basisscholen een gezamenlijk VVE-opleidingsplan op te stellen voor het personeel;

  • g.

    een gericht ouderbeleid te voeren;

  • h.

    te werken met een kind-volgsysteem;

  • i.

    aantoonbaar samen te werken met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG);

  • j.

    een actieve bijdrage te leveren aan de VVE-monitor van de gemeente Dordrecht en de VVE-inspectie door de Inspectie van het Onderwijs;

  • k.

    per kwartaal digitale gegevens aan het college aan te leveren over het aantal kinderen dat bereikt wordt met voor- en vroegschoolse educatie met behulp van een format.

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIE PEUTEROPVANG

Artikel 13

Hoogte van de subsidie voor peuteropvang

  • 1.

    Het college stelt jaarlijks een genormeerd uurtarief voor peuteropvang vast.

  • 2.

    Het college compenseert het verschil tussen het genormeerd uurtarief van peuteropvang voor 2- en 3-jarigen en het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang.

  • 3.

    Het college compenseert voor ouders die niet onder de toeslagregeling van de Wet kinderopvang vallen het verschil tussen het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang en de voor hen geldende ouderbijdrage volgens de vastgestelde ouderbijdragentabel.

  • 4.

    Voor de subsidie van peuteropvang geldt dat:

    • a.

      de maximale hoogte van de te subsidiëren dagdeellengte 2,5 uur bedraagt;

    • b.

      het maximale aantal te subsidiëren dagdelen per peuter, per week 2 dagdelen bedraagt;

    • c.

      het maximale aantal te subsidiëren openingsweken per jaar 40 weken bedraagt.

  • 5.

    In de subsidieverlening wordt het maximum aantal uren vermeld waarvoor in dat jaar een subsidie kan worden verkregen.

Artikel 14

Ouderbijdrage voor peuteropvang

Een voorziening voor peuteropvang vraagt aan de ouders van kinderen niet meer dan de ouderbijdrage volgens de kinderopvangtoeslagtabel, die in het Besluit kinderopvangtoeslag landelijk wordt vastgesteld.

Artikel 15

Aanvraag van de subsidie voor peuteropvang

Een aanvraag voor een subsidie voor peuteropvang als bedoeld in artikel 2, sub c bevat naast de in artikel 6 Algemene subsidieverordening Dordrecht 2010 genoemde gegevens, in ieder geval:

  • a.

    een inschatting van het aantal uren dat kinderen gebruik maken van de peuteropvang, onderverdeeld naar:

    • -

      uren geleverd aan kinderen onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan kinderen niet onder de toeslagregeling Wet kinderopvang.

  • b.

    een opgave van het uurtarief, tot een maximum als vermeld in artikel 13, lid 1, waartegen het aanbod geleverd wordt;

  • c.

    het bedrag aan te innen ouderbijdrage, conform de onderverdeling onder artikel 15, sub a;

  • d.

    een opgave van het aantal groepen en het aantal kinderen per groep;

  • e.

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt;

  • f.

    een pedagogisch plan;

  • g.

    een opleidingsplan;

  • h.

    een tijdsplanning en begroting.

Artikel 16

Weigeringsgrond

Onverminderd artikel 10 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 wordt de aanvraag geheel of gedeeltelijk geweigerd indien de voorziening voor peuteropvang de kosten als bedoeld in artikel 15, sub c bij de ouders van de kinderen in rekening kan brengen op basis van de Wet kinderopvang.

Artikel 17

Subsidievoorwaarden

Onverminderd de verplichtingen uit hoofdstuk 7 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 voldoet de aanvrager van een subsidie als bedoeld in artikel 2, sub c, aan de volgende voorwaarden:

  • a.

    de basisvoorwaarden voor de kwaliteit van kinderopvang zoals opgenomen in de Wet kinderopvang, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen;

  • b.

    te zijn geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP);

  • c.

    per kind zorg te dragen voor de digitale informatieoverdracht naar de basisschool of basisscholen met behulp van het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht;

  • d.

    een ouderbijdrage te heffen voor de peuteropvang;

  • e.

    een gericht ouderbeleid te voeren;

  • f.

    te werken met een kind-volgsysteem;

  • g.

    aantoonbaar samen te werken met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).

HOOFDSTUK 5. EENMALIGE SUBSIDIES

Artikel 18

Subsidie voor de inzet van HBO ' ers in de VVE

  • 1.

    Het doel van de inzet van de HBO'ers op kinderdagverblijven en peuteropvang is een verbetering van de pedagogische kwaliteit in de VVE-groepen.

  • 2.

    De HBO'er dient ingezet te worden op één of meer van de volgende taken:

    • -

      opbrengstgericht werken opzetten;

    • -

      coaching pedagogisch medewerkers op de groep;

    • -

      coördinatie doorgaande lijn;

    • -

      coördinatie ouderbetrokkenheid.

  • 3.

    De hoogte van de te verlenen subsidie voor de inzet van HBO'ers is genormeerd en bedraagt maximaal € 9.400,-- per VVE-groep:

    • -

      hiervan dient minimaal € 6.000,-- besteed te worden aan de inzet van een HBO'er op de groep, dit staat gelijk aan één dagdeel (4 uur per week).

Artikel 19

Subsidie voor de inzet van VVE-thuis voor peuters en kleuters

  • 1.

    Het doel van de inzet van VVE-thuis is het vergroten van de onderwijskansen van kinderen in peuteropvang, kinderdagverblijven en basisscholen door:

    • -

      het bevorderen van hun ontwikkeling, met het accent op het vergroten van de woordenschat;

    • -

      het bevorderen van een ondersteunend en stimulerend gezinsklimaat.

  • 2.

    In de subsidieaanvraag kunnen de volgende kosten worden opgenomen:

    • -

      aanschaf van themaboekjes voor alle deelnemende gezinnen;

    • -

      aanschaf van werkmaterialen voor nieuwe deelnemende gezinnen;

    • -

      aanschaf van materiaal voor de locatie;

    • -

      PR-materiaal.

  • 3.

    In de subsidieaanvraag kan daarnaast voor personeel van de peuteropvang en kinderdagverblijven een post worden opgenomen voor vervanging van personeel tijdens de VVE-thuis bijeenkomsten. Voor deelname aan deskundigheidsbevordering kunnen ook kosten worden begroot, voor maximaal één bijeenkomst per jaar. Deze posten gelden niet voor het personeel van basisscholen.

HOOFDSTUK 6. AANVRAAGTERMIJN EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIE

Artikel 20

Aanvraagtermijn en vereisten

  • 1.

    Een aanvraag voor een jaarlijkse subsidie dient uiterlijk op 1 oktober in het jaar voorafgaande aan het jaar, waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft, te zijn ingediend.

  • 2.

    Een aanvraag voor een eenmalige subsidie kan het gehele jaar worden ingediend, maar uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteiten.

  • 3.

    De aanvraag dient tevens te voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk 3 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.

Artikel 21

Administratieve eisen kindercentra en (VVE-)peuteropvang

In aanvulling op de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010 registreert de subsidieaanvrager en legt hij verantwoording af over:

  • a.

    de in de respectievelijke artikelen 6, 10 en 15 opgenomen aanvraaggegevens;

  • b.

    de wijze waarop invulling is gegeven aan de respectievelijke voorwaarden in de artikelen 7, 12 en 17.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 22

Citeertitel

De nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels subsidie voor peuteropvang, inclusief Voor- en Vroegschoolse Educatie voor kindercentra en peuteropvang, Dordrecht.

Artikel 23

Intrekking voorgaande regeling, overgangsrecht en inwerkingtreding

  • 1.

    De "Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012" worden ingetrokken per 1 januari 2014 en werken terug tot 1 september 2013.

  • 2.

    De "Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012" blijven van kracht voor de subsidies die op basis van deze regeling zijn verstrekt ten behoeve van de jaren 2012 en 2013.

  • 3.

    Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2014, werken terug tot 1 september 2013 en de werking eindigt op 31 december 2015.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 17 december 2013.

Het college van Burgemeester en Wethouders

de secretaris de burgemeester

M.M. van der Kraan A.A.M. Brok

Nota-toelichting  

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • a.

    doelgroepkind: Dit is de definitie van de Dordtse VVE-doelgroep, die ruimer is dan de definitie die het Rijk hanteert. De VVE-programma’s richten zich op deze doelgroep, zodat (taal)achterstanden bij peuters vanaf 2 tot 4 jaar voorkomen en bestreden kunnen worden. Bij een ‘voorspeld leerlinggewicht' gaat het om het opleidingsniveau van ouders. Het opleidingsniveau van de ouders blijkt namelijk beter dan elk ander achtergrondkenmerk, prestaties in het basisonderwijs te voorspellen. 

  • b.

    kindercentrum: Voor deze definitie wordt aangesloten bij de definities in de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

  • c.

    peuteropvang: In verband met de harmonisatie peuterspeelzalen en kinderdagverblijven worden peuterspeelzalen voortaan peuteropvang genoemd. Het gaat om voorzieningen, die gehuisvest zijn in of nabij een basisschool, en werken in nauwe samenwerking met de basisschool. Er wordt gestreefd naar een inhoudelijke en fysieke aansluiting van peuteropvang bij het primair onderwijs, in het kader van de doorgaande ontwikkelingslijn. Tevens dient de peuteropvang een erkende voorziening door het college van burgemeester en wethouders te zijn. Deze erkenning blijkt uit het feit dat ze in het verleden subsidie hebben ontvangen van het college voor peuterspeelzaalwerk.

  • d.

    VVE-peuteropvang: Dit zijn peuteropvangvoorzieningen die werken met landelijk erkende VVE-programma’s.

  • e.

    VVE-programma: Voorheen stelde het ministerie van OCW geen eisen aan het VVE-programma. VVE-programma’s werden wel expliciet beoordeeld op hun kwaliteit (door een onafhankelijke commissie). Als die voldoende was, kwamen ze in de databank van erkende VVE-programma’s van het Nederlands Jeugdinstituut (NJI). In artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie wordt niet langer gesproken van erkende, maar van integrale programma’s: voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde en samenhangende wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling.

  • f.

    Wet kinderopvang: Deze bepaling spreekt voor zich.

 

De definitie van aanvrager is niet gedefinieerd in de nadere regels. Aangesloten wordt bij de definitie in de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.

 

Artikel 2. Doelgroepen

Het doel van deze nadere regels is om de harmonisatie van peuterspeelzalen en kinderdagverblijven gefaseerd vorm te geven. Het college heeft als doel om met de subsidie (taal)achterstanden bij doelgroepkinderen te voorkomen, zodat zij met succes kunnen instromen in het basisonderwijs. Bovendien streeft het college naar verhoging van het doelgroepbereik. Kinderen die het nodig hebben worden zoveel mogelijk toegeleid naar de voorschoolse educatie.

 

Artikel 3. Subsidieplafond

Jaarlijks stelt het college een subsidieplafond vast. Dit is een maximum bedrag dat de gemeente beschikbaar stelt in een kalenderjaar, onder het voorbehoud dat de gemeenteraad deze middelen ook daadwerkelijk verstrekt. Eerder vastgestelde subsidieplafonds kan het college verhogen of verlagen. Zowel de vaststelling als de verhoging of verlaging van de subsidieplafonds wordt gepubliceerd in de huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke website www.dordrecht.nl.

 

Er is geen artikel opgenomen met betrekking tot het begrotingsvoorbehoud. Aangesloten wordt bij de definitie in de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.

 

HOOFDSTUK 2. SUBSIDIE VVE PROGRAMMA’S VOOR KINDERCENTRA

Zoals bedoeld in artikel 2, sub a in deze nadere regels

 

Artikel 4. Verdeelsleutel voor kindercentra

Indien het subsidieplafond onvoldoende is om alle aanvragen van kindercentra te kunnen honoreren, worden de aanvragen gerangschikt. Aanvragen dienen dan wel de in artikel 6 genoemde gegevens te bevatten. Aanvragers voor locaties die gevestigd zijn in de wijken Oud-Krispijn, Nieuw-Krispijn, Wielwijk, Crabbehof, Staart, Reeland, Noordflank, Stadspolder en Sterrenburg 1 hebben voorrang op overige aanvragen.

 

De keuze voor deze wijken, aangevuld met de wijken Reeland, Stadspolders (eerste gedeelte, buurt Stadspolder)  en Sterrenburg 1, sluit aan bij het beleid School in de Samenleving (SiS) en de brede school (zie ook het raadsbesluit d.d. 22 mei 2007 inzake het uitvoeringsplan School in de Samenleving). SiS is de voorloper van wat tegenwoordig de brede school genoemd wordt.

 

Het criterium voor een school om in aanmerking te komen voor een subsidie, hing af van de vraag of de school gelegen was in een wijk met een benedengemiddeld leefbaarheidscijfer en een meer dan gemiddeld percentage doelgroepkinderen in de wijk. Het doel van deze wegingsfactor was om de subsidie zo in te zetten dat hiermee de meeste doelgroepkinderen bereikt werden. De doelgroep bevind zich vooral in deze wijken. Door hier met de nadere regels op aan te sluiten, worden verhoudingsgewijs de meeste doelgroepkinderen bereikt.

 

Artikel 5. Hoogte van de subsidie voor kindercentra

De hoogte van de subsidie voor kindercentra voor de uitvoering van VVE-programma’s is genormeerd. Kindercentra kunnen voor vier onderdelen een subsidie aanvragen.

  • a.

    VVE-materiaal: Dit zijn de kosten voor het aanschaffen van VVE-materiaal. Hiervoor is een eenmalige subsidie beschikbaar bij de start van een nieuwe groep. De subsidie bedraagt maximaal € 1.900,- per groepsruimte.

  • b.

    VVE-scholing: Voor de bekostiging van de VVE-scholing van leidsters, die nog niet gecertificeerd zijn in de VVE-methodiek waarmee zij werken, wordt per groep en per jaar, maximaal € 4.000,- beschikbaar gesteld.

  • c.

    vervangingsuren leidsters: Voor de kosten, voor het vervangen van leidsters op de momenten dat zij een VVE-scholing volgen, is maximaal € 3.000,- per groep, per jaar beschikbaar.

  • d.

    coördinatie, evaluatie en administratie VVE-programma’s en doorgaande lijn: Voor de kosten van coördinatie, evaluatie en administratie van de uitvoering van VVE-programma’s en de afstemming tussen kindercentra en basisscholen met betrekking tot de doorgaande ontwikkelingslijn, is maximaal € 2.000 per groep, per jaar beschikbaar.

 

Hieronder valt bijvoorbeeld de coördinatie van de uitvoering van VVE, de informatieoverdracht richting de basisschool, maar ook de registratie van het aantal doelgroepkinderen. Op verzoek van de gemeente verstrekken de kindercentra elk kwartaal gegevens over het bereik van doelgroepkinderen middels een daarvoor ontwikkeld format.

 

Artikel 6. Aanvraag van de subsidie

De subsidieaanvraag voor kindercentra bevat minimaal de volgende onderdelen.

  • a.

    de keuze voor het VVE-programma: De kindercentra geven beargumenteerd aan welk VVE-programma men gebruikt c.q. wil gaan uitvoeren. Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor voorschoolse educatie kan enkel een integraal programma gebruikt worden. Dit houdt in dat de houder, in het geval dat zij een niet erkend VVE-programma gebruiken, dient aan te tonen dat in dit programma de bovengenoemde vier ontwikkelingsdomeinen op gestructureerde en samenhangende wijze gestimuleerd worden. Zie hiervoor ook artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • b.

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt: De kindercentra geven weer op welke wijze men werkt aan het stimuleren van de betrokkenheid van ouders. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gericht ouderbeleid: er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van ouderparticipatie geformuleerd en er is een analyse van de ouderpopulatie. Op basis van deze analyse, de wensen van ouders en de eigen doelstellingen is een concreet ouderbeleid geformuleerd.

  • c.

    een opgave van het aantal VVE-groepen en het aantal (doelgroep) kinderen per VVE-groep: De kindercentra laten in de subsidieaanvraag zien, aan hoeveel groepen op de betreffende locatie(s) de subsidie besteed wordt. Het college streeft naar een minimum bezetting van 20 % doelgroepkinderen per groep. Omdat de instroom op een groep gedurende het jaar fluctueert, worden twee peildata gehanteerd om dit percentage te bepalen: 1 april en 1 oktober. Wordt dan niet voldaan aan het criterium dan kan de VVE-status en de daaraan gekoppelde subsidieaanspraak per volgende subsidieperiode vervallen.

 

  • De subsidie wordt ingezet op die plekken waarmee zoveel mogelijk doelgroepkinderen bereikt worden. Het percentage is gebaseerd op de leerlingentelling van DUO-CFI. Het aantal gewichtenleerlingen in het basisonderwijs bedraagt circa 20% van de totale basisschoolpopulatie. Dat betekent dat de doelgroep voor VVE-programma’s in de leeftijdsgroep 2- en 3-jarigen ook circa 20% bedraagt. Deze registratie vindt plaats op basis van de brede definitie van het begrip “doelgroepkind”.

  • d.

    een pedagogisch plan: De kindercentra sturen een pedagogisch beleidsplan mee waarin de voor dat kindercentrum kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. In het plan moet onder andere worden omschreven hoe er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van sociaal-emotionele veiligheid, persoonlijke en sociale competentie en de overdracht van normen en waarden. Zie voor de eisen aan het pedagogisch plan ook de artikelen 1.50 en 2.6 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 5 tweede lid van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en artikel 7 van de Regeling  kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

  • e.

    een opleidingsplan: De kindercentra zijn verplicht om jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Dit plan moet de wijze waarop de vaardigheid in voorschoolse educatie wordt onderhouden, beschrijven. Het doel van het opleidingsplan is om het personeel in staat te stellen om op regelmatige basis scholing te volgen op het gebied van voorschoolse educatie. Zie artikel 4, vierde lid van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • f.

    een tijdsplanning en begroting: De tijdsplanning bevat een planning betreffende de training en een begroting van de exacte kosten die de houder denkt te gaan maken.

 

Artikel 7. Subsidievoorwaarden

Kindercentra dienen te voldoen aan een aantal voorwaarden als zij subsidie ontvangen:

  • a.

    Zij zijn verplicht om te voldoen aan de minimale wettelijke kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van VVE. Na de bestandsopname van VVE-locaties wordt overgeschakeld op signaaltoezicht. In overleg met de gemeente spreekt de Inspectie periodiek af op welke onderwerpen en/of locaties specifiek VVE-toezicht wordt gehouden. De Dienst Gezondheid & Jeugd is namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Dit zijn de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. Tevens dient te worden voldaan aan de meerdere eisen die zijn gesteld in deze nadere regels.

  • b.

    Kindercentra dienen te zijn geregistreerd in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Hierdoor kunnen ouders zien of de kindercentra en peuteropvang zullen voldoen aan de kwaliteitseisen die de wet stelt en of zij aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag. Daarnaast is registratie vereist om het toezicht op en handhaving van de kwaliteit te kunnen uitoefenen door de gemeente.

  • c.

    Een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, bestaat uit ten hoogste 14 feitelijk aanwezige kinderen. Hiermee wordt afgeweken van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3, lid 2), dat stelt dat een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen bestaat. Reden hiervoor is dat Dordrecht in het verleden geïnvesteerd heeft in de kwaliteit van VVE en dit niveau ten minste wil behouden.

  • d.

    Per kind wordt middels het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht zorg gedragen voor informatieoverdracht naar de basisschool. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat voorschoolse voorzieningen goed samenwerken met het primair onderwijs. Één van de middelen die hiervoor worden ingezet is het overdrachtformulier. Het overdrachtformulier biedt de mogelijkheid om voor elk kind dat van een voorschoolse voorziening de overstap maakt naar de basisschool de belangrijkste gegevens over de ontwikkeling van een peuter en zijn directe omgeving digitaal over te dragen naar de basisschool.

  • e.

    De kindercentra zijn verplicht om in hun ouderbeleid doelgericht te benoemen wat zij willen bereiken met ouderbetrokkenheid en zij dienen te zorgen voor een samenhang in activiteiten. De betrokkenheid en het ontwikkelingsondersteunend gedrag van ouders is een belangrijke factor bij het voorkomen en verminderen van achterstanden bij (doelgroep)kinderen. Het gebruik van het programma VVE-thuis kan hier een bijdrage aan leveren, omdat ouders hierdoor met hun peuter activiteiten doen die aansluiten bij de VVE-programma’s.

  • f.

    In de Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen“ heeft de gemeente afspraken gemaakt met het Rijk om o.a het opbrengstgericht werken te vergroten. In deze afspraken is vastgelegd dat de instellingen opbrengstgericht werken in de voor- en vroegschoolse periode om het beste uit kinderen te halen. Het hanteren van een kindvolgsysteem, waarmee de ontwikkeling van kinderen gevolgd kan worden en om het eigen handelen waar nodig aan te passen, is hiervoor een instrument.

  • g.

    Ouders, opvoeders, kinderen en jongeren kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In Dordrecht is het CJG geen fysiek loket maar een netwerk van organisaties als Careyn, de Dienst Gezondheid & Jeugd, Bureau Jeugdzorg e.d. Dit netwerk werkt samen met o.a. de kinderopvang en peuteropvang. Als er echt iets aan de hand is met een kind, dan is het signaleren daarvan van groot belang.

  • h.

    Kindercentra die subsidie ontvangen zijn verplicht om mee te werken aan de VVE-monitor van de gemeente Dordrecht. Met deze monitor krijgt de gemeente kwantitatieve en kwalitatieve informatie over o.a. het bereik van en deelname aan VVE en de kwaliteit van VVE. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van VVE. In het kader van signaaltoezicht maakt de Inspectie met de gemeente afspraken op welke onderwerpen en/of locaties specifiek VVE-toezicht wordt gehouden.

  • i.

    De kindercentra die gesubsidieerd worden voor het uitvoeren van een VVE-aanbod zijn verplicht om ieder kwartaal de digitale gegevens door te geven van het aantal kinderen dat bereikt wordt met VVE. Hiervoor is een format ontwikkeld. De gemeente kan hierdoor monitoren hoeveel 0 - 4 jarige kinderen worden bereikt metE. VV

 

HOOFDSTUK 3. SUBSIDIE VVE-PEUTEROPVANG

Zoals bedoeld in artikel 2 sub b van deze nadere regels

 

Artikel 8. Hoogte van de subsidie voor VVE-peuteropvang

Als gevolg van harmonisatie zal het huidige subsidiestelsel worden omgevormd. Het proces van aanbodfinanciering naar vraagfinanciering wordt stapsgewijs ingevoerd.

 

Het college stelt vanaf 2014 een genormeerd uurtarief vast dat als maximum geldt voor de subsidieverlening. Omdat de aanspraken van ouders op kinderopvangtoeslag slechts reiken tot een gemaximeerd uurtarief en er een verschil zit tussen dit tarief en het genormeerde uurtarief van de VVE-peuteropvang, compenseert het college dit verschil. Het college compenseert ook het verschil tussen het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang en de voor hen geldende ouderbijdrage volgens de vastgestelde ouderbijdragetabel, voor ouders die geen aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag.

Deze compensatie wordt ingezet voor VVE-peuteropvang voor 2- en 3-jarigen, waarbij de maximale hoogte van de te subsidiëren dagdeellengte 2,5 uur bedraagt. Het maximale aantal te subsidiëren dagdelen per peuter, per week bedraagt 4 dagdelen en het maximale aantal te subsidiëren openingsweken bedraagt per jaar 40 weken. Er kan voor een maximum aantal uren een subsidie worden verkregen. Dit maximum aantal uren wordt in de beschikking vermeld.

 

Artikel 9. Ouderbijdrage voor VVE-peuteropvang

De ouderbijdrage die ouders betalen is gebaseerd op de landelijk vastgestelde kinderopvangtoeslagtabel. Een voorziening voor VVE-peuteropvang vraagt van ouders wiens kind(eren) passen binnen de VVE-doelgroepdefinitie niet meer dan de ouderbijdrage voor VVE-peuteropvang op basis van de tabel.

De ouderbijdragentabel kent ook voor de laagste inkomens een ouderbijdrage. Echter, om de toegankelijkheid voor de laagste inkomens te waarborgen, blijft in het kader van de peuterregeling in het minimabeleid van de Sociale Dienst Drechtsteden de door de gemeente gesubsidieerde VVE- peuteropvang voor ouders met een minimuminkomen gratis.

 

Artikel 10. Aanvraag van de subsidie voor VVE-peuteropvang

De subsidieaanvraag voor VVE-peuteropvang bevat minimaal de volgende onderdelen:

  • a.

    een inschatting van het aantal uren dat kinderen gebruik maken van de VVE-peuteropvang, onderverdeeld naar:

    • -

      uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen niet onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan niet VVE-doelgroepkinderen onder de toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan niet VVE-doelgroepkinderen niet onder de toeslagregeling Wet kinderopvang

  • De VVE-peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag aan hoeveel uren aan VVE-peuteropvang geleverd zal worden, onderverdeeld naar uren aan VVE-doelgroepkinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag en uren aan niet VVE-doelgroepkinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

  • b.

    een opgave van het uurtarief, tot een maximum als vermeld in artikel 8 lid 1, waartegen het VVE-aanbod geleverd wordt; De VVE-peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag aan tegen welk uurtarief per bezet uur zij de VVE-peuteropvang levert. Het tarief kan niet hoger zijn dan het genormeerde uurtarief dat door het college is vastgesteld als maximum. 

  • c.

    het bedrag aan te innen ouderbijdrage conform de onderverdeling in artikel 10 sub a; De VVE-peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag het bedrag aan te innen ouderbijdrage aan voor VVE peuteropvang en maakt daarbij onderscheid naar de ouderbijdrage die in rekening gebracht wordt voor uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag en uren aan niet VVE-doelgroepkinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

  • d.

    een opgave van het aantal VVE-groepen en het aantal doelgroep kinderen per VVE groep; De VVE-peuteropvang laat in de subsidieaanvraag het aantal groepen VVE peuteropvang zien en de onderverdeling in aantal uren geleverd aan VVE-doelgroepkinderen en aantal uren geleverd aan niet VVE-doelgroepkinderen. Het college streeft naar een minimum bezetting van 20% doelgroepkinderen per groep. Omdat de instroom op een groep gedurende het jaar fluctueert, worden twee peildata gehanteerd om dit percentage te bepalen: 1 april en 1 oktober. Wordt dan niet voldaan aan het criterium dan kan de VVE-status en de daaraan gekoppelde subsidieaanspraak per volgende subsidieperiode vervallen. De subsidie wordt ingezet op die plekken waarmee zoveel mogelijk doelgroepkinderen bereikt worden. Het percentage is gebaseerd op de leerlingentelling van DUO-CFI. Het aantal gewichtenleerlingen in het basisonderwijs bedraagt circa 20% van de totale basisschoolpopulatie. Dat betekent dat de doelgroep voor VVE-programma’s in de leeftijdsgroep 2- en 3-jarigen ook circa 20% bedraagt. Deze registratie vindt plaats op basis van de brede definitie van het begrip “doelgroepkind". 

  • e.

    de keuze voor het VVE-programma; De VVE-peuteropvang geeft beargumenteerd aan welk VVE-programma men gebruikt c.q. wil gaan uitvoeren. Voor de voorschoolse educatie wordt een programma gebruikt waarin op gestructureerde wijze de ontwikkeling wordt gestimuleerd op het gebied van taal, rekenen, motoriek en de sociaal-emotionele ontwikkeling. Voor voorschoolse educatie kan enkel een integraal programma gebruikt worden. Dit houdt in dat de houder, in het geval dat zij een niet erkend VVE-programma gebruiken, dient aan te tonen dat in dit programma de bovengenoemde vier ontwikkelingsdomeinen op gestructureerde en samenhangende wijze gestimuleerd worden. Zie hiervoor ook artikel 5 van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • f.

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt; De VVE-peuteropvang geeft weer op welke wijze men werkt aan het stimuleren van de betrokkenheid van ouders. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gericht ouderbeleid: er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van ouderparticipatie geformuleerd en er is een analyse van de ouderpopulatie. Op basis van deze analyse, de wensen van ouders en de eigen doelstellingen is een concreet ouderbeleid geformuleerd.  

  • g.

    een pedagogisch plan; De VVE-peuteropvang stuurt een pedagogisch beleidsplan mee waarin de voor die VVE-peuteropvang kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. In het plan moet onder andere worden omschreven hoe er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van sociaal-emotionele veiligheid, persoonlijke en sociale competentie en de overdracht van normen en waarden.

     

    Zie voor de eisen aan het pedagogisch plan ook de artikelen 1.50 en 2.6 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 5 tweede lid van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en artikel 7 van de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

  • h.

    een opleidingsplan; De VVE-peuteropvang is verplicht om jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Dit plan moet de wijze waarop de vaardigheid in voorschoolse educatie wordt onderhouden, beschrijven. Het doel van het opleidingsplan is om het personeel in staat te stellen om op regelmatige basis scholing te volgen op het gebied van voorschoolse educatie. Zie artikel 4, vierde lid van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie.

  • i.

    een tijdsplanning en begroting. De tijdsplanning bevat een planning betreffende de training en een begroting van de exacte kosten die de houder denkt te gaan maken.

 

Artikel 11. Weigeringsgrond

De aanvraag wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien de voorziening voor VVE-peuteropvang de kosten bij ouders in rekening kan brengen op basis van de Wet kinderopvang.

 

Artikel 12. Subsidievoorwaarden

De voorziening voor VVE-peuteropvang dient te voldoen aan een aantal voorwaarden als zij

subsidie ontvangt:

  • a.

    Zij is verplicht om te voldoen aan de minimale wettelijke kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen, de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van VVE. Na de bestandsopname van VVE-locaties wordt overgeschakeld op signaaltoezicht. In overleg met de gemeente spreekt de Inspectie periodiek af op welke onderwerpen en/of locaties specifiek VVE-toezicht wordt gehouden. De Dienst Gezondheid & Jeugd is namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Dit zijn de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. Tevens dient te worden voldaan aan de meerdere eisen die zijn gesteld in deze nadere regels.

  • b.

    Zij dient geregistreerd te zijn in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Hierdoor kunnen ouders zien of de kindercentra en peuteropvang zullen voldoen aan de kwaliteitseisen die de wet stelt en of zij aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag. Daarnaast is registratie vereist om het toezicht op en handhaving van de kwaliteit te kunnen uitoefenen door de gemee.ent

  • c.

    Een groep waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden, bestaat uit ten hoogste 14 feitelijk aanwezige kinderen. Hiermee wordt afgeweken van het Besluit basisvoorwaarden kwaliteit voorschoolse educatie (artikel 3, lid 2), dat stelt dat een groep kinderen waaraan voorschoolse educatie wordt aangeboden uit ten hoogste 16 feitelijk aanwezige kinderen bestaat. Reden hiervoor is dat Dordrecht in het verleden geïnvesteerd heeft in de kwaliteit van VVE en dit niveau ten minste wil behouden. 

  • d.

    Per kind wordt middels het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht zorg gedragen voor informatieoverdracht naar de basisschool. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat voorschoolse voorzieningen goed samenwerken met het primair onderwijs. Één van de middelen die hiervoor worden ingezet is het overdrachtformulier. Het overdrachtformulier biedt de mogelijkheid om voor elk kind dat van een voorschoolse voorziening de overstap maakt naar de basisschool de belangrijkste gegevens over de ontwikkeling van een peuter en zijn directe omgeving digitaal over te dragen naar de basisschool. 

  • e.

    Er wordt een maandelijkse ouderbijdrage geheven. Zie voor de voorwaarden artikel 9 van deze nadere regs.el

  • f.

    Er dient een gezamenlijk (VVE-)opleidingsplan met de samenwerkende basisschool of basisscholen opgesteld te worden voor het personeel. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat de voorzieningen voor VVE-peuteropvang goed samenwerken met het primair onderwijs. Het gezamenlijk volgen van opleidingen draagt hier aan bij.

  • g.

    Zij is verplicht om in het ouderbeleid doelgericht te benoemen wat zij wil bereiken met ouderbetrokkenheid en zij dient te zorgen voor een samenhang in activiteiten. De betrokkenheid en het ontwikkelingsondersteunend gedrag van ouders is een belangrijke factor bij het voorkomen en verminderen van achterstanden bij (doelgroep)kinderen. Het gebruik van het programma VVE-thuis kan hier een bijdrage aan leveren, omdat ouders hierdoor met hun peuter activiteiten doen die aansluiten bij de VVE-programma’s.

  • h.

    In de Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen“ heeft de gemeente afspraken gemaakt met het Rijk om o.a. het opbrengstgericht werken te vergroten. In deze afspraken is vastgelegd dat de instellingen opbrengstgericht werken in de voor- en vroegschoolse periode om het beste uit kinderen te halen. Het hanteren van een kindvolgsysteem, waarmee de ontwikkeling van kinderen gevolgd kan worden en om het eigen handelen waar nodig aan te passen, is hiervoor een instrument.

  • i.

    Ouders, opvoeders, kinderen en jongeren kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In Dordrecht is het CJG geen fysiek loket maar een netwerk van organisaties als Careyn, de Dienst Gezondheid & Jeugd,Bureau Jeugdzorg e.d. Dit netwerk werkt samen met o.a. de kinderopvang en peuteropvang. Als er echt iets aan de hand is met een kind, dan is het signaleren daarvan van groot belang.

  • j.

    Zij is verplicht om mee te werken aan de VVE-monitor van de gemeente Dordrecht. Met deze monitor krijgt de gemeente kwantitatieve en kwalitatieve informatie over o.a. het bereik van en deelname aan VVE en de kwaliteit van VVE. De Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de kwaliteit van VVE. In het kader van signaaltoezicht maakt de Inspectie met de gemeente afspraken op welke onderwerpen en/of locaties specifiek VVE-toezicht wordt gehouden.

  • k.

    Zij is verplicht om ieder kwartaal de digitale gegevens door te geven van het aantal kinderen dat bereikt wordt met VVE. Hiervoor is een format ontwikkeld. De gemeente kan hierdoor monitoren hoeveel 0 – 4 jarige kinderen worden bereikt met VVE.

 

HOOFDSTUK 4. SUBSIDIE PEUTEROPVANG

Zoals bedoeld in artikel 2 sub c van deze nadere regels

 

Artikel 13. Hoogte van de subsidie voor peuteropvang

Als gevolg van harmonisatie zal het huidige subsidiestelsel worden omgevormd. Het proces van aanbodfinanciering naar vraagfinanciering wordt stapsgewijs ingevoerd.

 

Het college stelt vanaf 2014 een genormeerd uurtarief vast dat als maximum geldt voor de subsidieverlening. Omdat de aanspraken van ouders op kinderopvangtoeslag slechts reiken tot een gemaximeerd uurtarief en er een verschil zit tussen dit tarief en het genormeerde uurtarief van de peuteropvang, compenseert het college dit verschil. Het college compenseert ook het verschil tussen het maximum uurtarief volgens de Wet kinderopvang en de voor hen geldende ouderbijdrage volgens de ouderbijdragentabel, voor ouders die geen aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag.

 

Deze compensatie wordt ingezet voor peuteropvang voor 2- en 3-jarigen, waarbij de maximale hoogte van de te subsidiëren dagdeellengte 2,5 uur bedraagt. Het maximale aantal te subsidiëren dagdelen per peuter, per week bedraagt 2 dagdelen en het maximale aantal te subsidiëren openingsweken bedraagt per jaar 40 weken. Er kan voor een maximum aantal uren een subsidie worden verkregen. Dit maximum aantal uren wordt in de beschikking vermeld.

 

Artikel 14. Ouderbijdrage voor peuteropvang

De ouderbijdrage die ouders betalen is gebaseerd op de landelijk vastgestelde kinderopvangtoeslagtabel. Een voorziening voor peuteropvang vraagt van ouders niet meer dan de ouderbijdrage voor peuteropvang op basis van de tabel.

De ouderbijdragentabel kent ook voor de laagste inkomens een ouderbijdrage. Echter, om de toegankelijkheid voor de laagste inkomens te waarborgen, blijft in het kader van de peuterregeling in het minimabeleid van de Sociale Dienst Drechtsteden de door de gemeente gesubsidieerde peuteropvang voor ouders met een minimuminkomen gratis.

 

Artikel 15. Aanvraag van de subsidie voor peuteropvang

De subsidieaanvraag voor peuteropvang bevat minimaal de volgende onderdelen:

  • a.

    een inschatting van het aantal uren dat kinderen gebruik maken van de peuteropvang, onderverdeeld naar:

    • -

      uren geleverd aan kinderen onder toeslagregeling Wet kinderopvang;

    • -

      uren geleverd aan kinderen niet onder toeslagregeling Wet kinderopvang.

  • De peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag aan hoeveel uren aan peuteropvang geleverd zal worden, onderverdeeld naar uren aan kinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

  • b.

    een opgave van het uurtarief, tot een maximum als vermeld in artikel 13 lid 1, waartegen het aanbod geleverd wordt; De peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag aan tegen welk uurtarief per bezet uur zij de peuteropvang levert. Het tarief kan niet hoger zijn dan het genormeerde uurtarief dat door het college is vastgesteld als maximum. 

  • c.

    het bedrag aan te innen ouderbijdrage conform de onderverdeling in artikel 15 sub a; De peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag het bedrag aan te innen ouderbijdrage aan voor peuteropvang en maakt daarbij onderscheid naar de ouderbijdrage die in rekening gebracht wordt voor uren geleverd aan kinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag.

  • d.

    een opgave van het aantal groepen en het aantal kinderen per groep; De peuteropvang geeft in de subsidieaanvraag het aantal groepen peuteropvang aan en het aantal kinderen per groep.

  • e

    de wijze waarop aan ouderbetrokkenheid gewerkt wordt; De peuteropvang geeft weer op welke wijze men werkt aan het stimuleren van de betrokkenheid van ouders. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een gericht ouderbeleid: er is een visie met bijbehorende doelen op het gebied van ouderparticipatie geformuleerd en er is een analyse van de ouderpopulatie. Op basis van deze analyse, de wensen van ouders en de eigen doelstellingen is een concreet ouderbeleid geformuleerd.

  • f

    een pedagogisch plan; De peuteropvang stuurt een pedagogisch beleidsplan mee waarin de voor die peuteropvang kenmerkende visie op de omgang met kinderen is beschreven. In het plan moet onder andere worden omschreven hoe er wordt gewerkt aan de ontwikkeling van sociaal-emotionele veiligheid, persoonlijke en sociale competentie en de overdracht van normen en waarden.

 

  • Zie voor de eisen aan het pedagogisch plan ook de artikelen 1.50 en 2.6 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen en artikel 5 tweede lid van het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en artikel 7 van de Regeling  kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen.

  • g

    een opleidingsplan; De peuteropvang is verplicht om jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Dit plan moet de wijze waarop vaardigheden worden onderhouden, beschrijven. Het doel van het opleidingsplan is om het personeel in staat te stellen om op regelmatige basis scholing te volgen.

  • h

    een tijdsplanning en begroting. De tijdsplanning bevat een planning betreffende de training en een begroting van de exacte kosten die de houder denkt te gaan maken.

 

Artikel 16. Weigeringsgrond

De aanvraag wordt geheel of gedeeltelijk geweigerd indien de voorziening voor peuteropvang de kosten bij ouders in rekening kan brengen op basis van de Wet kinderopvang.

 

Artikel 17. Subsidievoorwaarden

De voorziening voor peuteropvang dient te voldoen aan een aantal voorwaarden als zij subsidie ontvangt:

  • a

    Zij is verplicht om te voldoen aan de minimale wettelijke kwaliteitseisen van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, het Besluit kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen en de Regeling kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzalen. De Dienst Gezondheid & Jeugd is namens de gemeente Dordrecht toezichthouder op de kwaliteitseisen van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Dit zijn de minimumeisen waaraan moet worden voldaan. Tevens dient te worden voldaan aan de meerdere eisen die zijn gesteld in deze nadere regels.

  • b

    Zij dient geregistreerd te zijn in het Landelijk Register Kinderopvang en Peuterspeelzalen (LRKP). Hierdoor kunnen ouders zien of de kindercentra en peuteropvang zullen voldoen aan de kwaliteitseisen die de wet stelt en of zij aanspraak hebben op kinderopvangtoeslag. Daarnaast is registratie vereist om het toezicht op en handhaving van de kwaliteit te kunnen uitoefenen door de gemeente.

  • c

    Per kind wordt middels het overdrachtformulier peuter-kleuter Dordrecht zorg gedragen voor informatieoverdracht naar de basisschool. Omdat er in Dordrecht wordt gewerkt aan een doorgaande leer- en zorglijn voor jonge kinderen, is het zaak dat voorschoolse voorzieningen goed samenwerken met het primair onderwijs. Één van de middelen die hiervoor worden ingezet is het overdrachtformulier. Het overdrachtformulier biedt de mogelijkheid om voor elk kind dat van een voorschoolse voorziening de overstap maakt naar de basisschool de belangrijkste gegevens over de ontwikkeling van een peuter en zijn directe omgeving digitaal over te dragen naar de basissl.oo

  • d

    Er wordt een maandelijkse ouderbijdrage geheven. Zie voor de voorwaarden artikel 14 van deze nadere regels.

  • e

    Zij is verplicht om in het ouderbeleid  doelgericht te benoemen wat zij wil bereiken met ouderbetrokkenheid en zij dient te zorgen voor een samenhang in activiteiten. De betrokkenheid en het ontwikkelingsondersteunend gedrag van ouders is een belangrijke factor bij het voorkomen en verminderen van achterstanden bij (doelgroep)kinderen.

  • f

    In de Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen“ heeft de gemeente afspraken gemaakt met het Rijk om o.a. het opbrengstgericht werken te vergroten. In deze afspraken is vastgelegd dat de instellingen opbrengstgericht werken in de voor- en vroegschoolse periode om het beste uit kinderen te halen. Het hanteren van een kindvolgsysteem, waarmee de ontwikkeling van kinderen gevolgd kan worden en om het eigen handelen waar nodig aan te passen, is hiervoor een instrument.

  • g

    Ouders, opvoeders, kinderen en jongeren kunnen met al hun vragen over opvoeden en opgroeien terecht bij het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG). In Dordrecht is het CJG geen fysiek loket maar een netwerk van organisaties als Careyn, de Dienst Gezondheid & Jeugd, Bureau Jeugdzorg e.d. Dit netwerk werkt samen met o.a. de kinderopvang en peuteropvang. Als er echt iets aan de hand is met een kind, dan is het signaleren daarvan van groot belang.

 

HOOFDSTUK 5. EENMALIGE SUBSIDIES

Zoals bedoeld in artikel 2 sub d, e en f van deze nadere regels

 

Artikel 18. Subsidie voor de inzet van HBO’ers in de VVE

In de Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen“ heeft de gemeente tot en met 2015 afspraken gemaakt met het Rijk om onder andere HBO’ers in de VVE in te zetten. Hiermee kan de pedagogische kwaliteit in de VVE-kinderdagverblijven en VVE-peuteropvang verbeterd worden.

 

Het college subsidieert de inzet van de HBO’ers indien deze worden ingezet op één of meer van de volgende taken:

  • -

    opbrengstgericht werken opzetten;

  • -

    coaching pedagogisch medewerkers op de groep;

  • -

    coördinatie doorgaande lijn;

  • -

    coördinatie ouderbetrokkenheid.

 

De hoogte van de te verlenen subsidie voor de inzet van HBO’ers is genormeerd en bedraagt

maximaal € 9.400,- per VVE-groep. Hiervan dient minimaal € 6.000,- besteed te worden aan de

inzet van een HBO’er op de groep, dit staat gelijk aan één dagdeel (4 uur per week).

 

Artikel 19. Subsidie voor de inzet van VVE-thuis voor peuters en kleuters

In de Bestuursafspraken G4/G33 – Rijk “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen“ heeft de gemeente tot en met 2015 afspraken gemaakt met het Rijk om onder andere VVE-thuis voor peuters en kleuters in te zetten op VVE-kinderdagverblijven, VVE-peuteropvang en op basisscholen. Het doel van de inzet van VVE-thuis is het vergroten van de onderwijskansen van kinderen door:

  • -

    het bevorderen van hun ontwikkeling, met het accent op het vergroten van de woordenschat;

  • -

    het bevorderen van een ondersteunend en stimulerend gezinsklimaat.

 

In de subsidieaanvraag kunnen de volgende kosten worden opgenomen:

  • -

    aanschaf van themaboekjes voor alle deelnemende gezinnen;

  • -

    aanschaf van werkmaterialen voor nieuwe deelnemende gezinnen;

  • -

    aanschaf van materiaal voor de locatie;

  • -

    PR-materiaal.

Daarnaast kan voor personeel van de peuteropvang en kinderdagverblijven een post worden opgenomen voor vervanging van personeel tijdens de VVE-thuis bijeenkomsten. Voor deelname aan deskundigheidsbevordering kunnen ook kosten worden begroot, voor maximaal één bijeenkomst per jaar. Deze posten gelden niet voor het personeel van basisscholen.

 

HOOFDSTUK 6. AANVRAAGTERMIJN EN RAPPORTAGEVERPLICHTINGEN VAN DE SUBSIDIE

 

Artikel 20. Aanvraagtermijn en vereisten

Voor eenmalige subsidieaanvragen geldt, dat deze het gehele jaar kunnen worden ingediend, maar uiterlijk 8 weken voor aanvang van de activiteiten. De aanvraag dient te voldoen aan de overige bepalingen, zoals genoemd in hoofdstuk 3 van de Algemene Subsidieverordening Dordrecht 2010.

 

Artikel 21. Administratieve eisen kindercentra en (VVE-)peuteropvang

De subsidieaanvrager dient in de verantwoording inzichtelijk te maken hoe zij invulling heeft gegeven aan het bepaalde in de artikelen 6, 10 en 15. Hierin dient een onderscheid gemaakt te worden naar de kinderen die gebruik maken van de (VVE-)peuteropvang, onderverdeeld naar hoeveel uren aan (VVE-)peuteropvang geleverd is, onderverdeeld naar uren aan (VVE-doelgroep)kinderen waarvan ouders wel/of niet in aanmerking komen voor de kinderopvangtoeslag. Deze onderverdeling geldt eveneens voor de daadwerkelijk geïnde ouderbijdrage.

 

Daarnaast dient de subsidieaanvrager in de verantwoording aan te geven hoe zij de subsidievoorwaarden, zoals genoemd in de artikelen 7, 12 en 17 heeft ingevuld.

 

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

 

Artikel 22. Citeertitel

Spreekt voor zich.

 

Artikel 23. Intrekking voorgaande regeling en inwerkingtreding 

De “Nadere regels subsidie voor peuterspeelzaalwerk, inclusief VVE voor kindercentra en peuterspeelzaalwerk, Dordrecht 2012’ worden ingetrokken per 1 januari 2014 en werken terug tot 1 september 2013. Deze nadere regels blijven van kracht voor de subsidies die op basis van deze regeling zijn verstrekt ten behoeve van de jaren 2012 en 2013.

Deze nadere regels treden in werking op 1 januari 2014, werken terug tot 1 september 2013 en de werking eindigt op 31 december 2015. Er is gekozen voor deze einddatum, vanwege het aflopen van het convenant VVE 2012-2015 “Effectief benutten van VVE en extra leertijd voor jonge kinderen” en de kabinetsvisie “Een betere basis voor peuters”, waarmee het kabinet de financiering van het peuterspeelzaalwerk onder de Wet kinderopvang wil brengen en streeft naar invoering per 1 januari 2016.