Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Heerenveen

Beleidsregels handhaving WWB IOWA en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHeerenveen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels handhaving WWB IOWA en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen
CiteertitelBeleidsregels handhaving WWB IOWA en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp
Externe bijlageToelichting op de Beleidsregels handhaving WWB.pdf

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. WWB, art. 18a, lid 4, lid 7
  2. IOAW, art. 20a, lid 4, lid 7
  3. IOAZ, art. 20a, lid 4, lid 7
  4. BB szw, art. 2, art. 2a
  5. Handhavingsverordening WWB IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen, art. 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-12-201301-01-201331-12-2014nieuwe regeling

03-12-2013

Heerenveense Courant (Crackstate Nijs), 11-12-2013

13.2001019

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels handhaving WWB IOWA en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen

Het college van de gemeente Heerenveen;

 

Gelezen het advies aan burgemeester en wethouders van 20 november 2013, nr. 13.2001019;

 

Gelezen het advies van de Participatieraad van 29 oktober 2013, kenmerk HW;

 

Gelet op artikel 18a, vierde en zevende lid van de Wet werk en bijstand,

 

Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers,

 

Gelet op artikel 20a, vierde en zevende lid van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen,

 

Gelet op artikel 2 en 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten,

 

Gelet op artikel 5, derde lid, 6, eerste en tweede lid en 9, tweede lid van de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen,

 

Besluit vast te stellen de

 

Beleidsregels handhaving WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Aangesloten wordt bij de begripsbepalingen in artikel 1 van de Handhavingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen en artikel 1, tweede lid van Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive 2013 gemeente Heerenveen.

  • 2.

    Voor het overige worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 3.

    Waar wordt gesproken over “fraude” wordt bedoeld “schending van de inlichtingenplicht”.

Hoofdstuk 2 Hoogwaardig handhaven

Artikel 2 Vroegtijdig informeren

  • 1.

    Het college informeert belanghebbenden en overige burgers voldoende en tijdig.

  • 2.

    De informatie wordt mondeling tijdens de contacten met de belanghebbende, schriftelijk, digitaal en/of in individuele besluiten verstrekt.

  • 3.

    De gemeente kan bij het geven van voorlichting gebruik maken van de media en foldermateriaal.

  • 4.

    Het college kan voorlichting geven over de ontwikkeling van de fraudebestrijding en de uitvoering van het fraudebeleid.

  • 5.

    Het college geeft aan welke gegevens nodig zijn voor de verlening of voortzetting van de uitkering en wanneer en op welke manier die gegevens door belanghebbende moeten worden aangeleverd.

  • 6.

    Het niet verstrekken van de onder punt artikel 2, vijfde lid, genoemde gegevens kan consequenties hebben voor de verlening of voortzetting van de uitkering.

  • 7.

    Het college is bevoegd om onderzoek in te (laten) stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en kan de verstrekte documenten of bewijsstukken zowel bij aanvang als tijdens de lopende uitkering, verifiëren bij externe instanties.

  • 8.

    Verificatie vindt plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften die vastgelegd zijn in de Wet bescherming persoonsgegevens en het college verifieert uitsluitend datgene wat nodig is voor de vaststelling van het recht op een uitkering.

  • 9.

    Niet, onjuist of onvolledige verstrekking van voor de bepaling van het recht op uitkering relevante gegevens die aan de belanghebbende te wijten is, wordt gezien als onvoldoende medewerking verlenen en kan aanleiding geven tot een vermoeden van fraude.

  • 10.

    In geval van het vorige artikel kan het college het recht op uitkering voor wat betreft de WWB voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten (artikel 54, eerste en tweede lid van de WWB). Ook de IOAW en de IOAZ kennen het college als artikel 2, negende lid, van toepassing is de bevoegdheid toe om de uitkering op te schorten op grond van artikel 17 lid, eerste en tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

  • 11.

    Bij het vermoeden van fraude stelt het college een nader onderzoek in en onderneemt actie naar gelang de uitkomst van het onderzoek.

  • 12.

    Het college kan in de contracten die met aanbieders van (re-integratie) diensten worden afgesloten, afspraken vastleggen over de wijze waarop deze moeten omgaan met fraude- en verzuimsignalen, zowel in de richting van de belanghebbende als naar de gemeente.

Artikel 3 Optimalisering dienstverlening

  • 1.

    Het college biedt belanghebbenden voldoende zekerheid en duidelijkheid door middel van vroegtijdige informatie in begrijpelijk taalgebruik.

  • 2.

    Het college geeft helder en duidelijk alle aspecten, rechten en plichten die in relatie staan tot de uitvoering van de wetten aan.

  • 3.

    Die verstrekte informatie heeft zowel betrekking op organisatorische als inhoudelijke zaken.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor een duidelijk, consequent, doeltreffend, klantgericht, toegankelijk beleid.

  • 5.

    Het college maakt gebruik van transparante werkprocessen, werkinstructies en formulieren.

  • 6.

    Het college stelt de belanghebbende in de gelegenheid om tijdig (binnen 14 dagen) wijzigingen, die van invloed kunnen zijn op (de hoogte van) de uitkering, te melden door middel van het mutatieformulier.

  • 7.

    Het college wijst de belanghebbende op de gevolgen van het niet, te laat, onjuist of onvolledig invullen van het mutatieformulier.

Artikel 4 Vroegtijdige detectie

4.1 Controle op maat

  • 1.

    Het college stelt bij het constateren van een fraudesignaal een onderzoek in.

  • 2.

    Het college stelt controleprotocollen op voor het te voeren onderzoek, waarbij op basis van objectieve criteria de in te zetten middelen van licht naar zwaar kunnen oplopen.

  • 3.

    De bevoegdheid om deze middelen in te zetten ontleent het college aan de artikelen 17 en 53a WWB, respectievelijk de artikelen 13 en 14 van zowel de IOAW als de IOAZ.

  • 4.

    Het college zet een strafrechtelijk traject in indien het benadelingsbedrag hoger is dan bruto € 50.000,- of als het vermoeden bestaat dat het benadelingsbedrag € 50.000,- of meer zal bedragen.

  • 5.

    Benadelingsbedragen van minder dan € 50.000,- worden in beginsel bestuursrechtelijk afgedaan, tenzij:

    • a.

      strafrechtelijk dwangmiddelen zijn toegepast;

    • b.

      toepassing van strafrechtelijke dwangmiddelen wenselijk is;

    • c.

      er sprake is van samenloop met andere strafbare feiten;

    • d.

      de status van de verdachte of diens voorbeeldfunctie aanleiding zijn tot een strafrechtelijke afdoening;

    • e.

      het recidive betreft met een totaal fraudebedrag boven de € 50.000,-;

    • f.

      er fraude met medeweten van uitvoerende ambtenaren heeft plaatsgehad;

    • g.

      het gaat om fraude in georganiseerd verband;

    • h.

      feiten en omstandigheden rond de verdachte daartoe aanleiding geven.

  • 6.

    Het doen van aangifte wegens fraude sluit het opleggen van een boete ingevolge artikel 18a van de WWB, 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ uit indien het Openbaar Ministerie is overgegaan tot vervolging en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen, de zaak is afgedaan middels een strafbeschikking of als een transactie is overeengekomen met de belanghebbende.

     

    4.2 Signaalsturing

  • 1.

    Het college besluit om een belanghebbende te controleren als fraudesignalen zich voordoen.

  • 2.

    Het college stelt controleprotocollen op voor de diverse signalen en soorten fraude.

     

    4.3 Risicosturing

  • 1.

    Het college kan door middel van risicoanalyse vooraf bepalen welke groepen een verhoogd risico op fraude hebben.

  • 2.

    Er dient sprake te zijn van een objectief vast te stellen situatie van verhoogd risico.

  • 3.

    Het college stelt vooraf een onderzoeksprotocol (risicoprofiel) op waarin wordt aangegeven wanneer controle plaats vindt gericht op een specifieke risico.

  • 4.

    Dit onderzoeksprofiel voldoet aan de minimale eisen:

    • a.

      omschrijving van het doel dat met de inzet van risicoprofielen moet worden bereikt;

    • b.

      het moet administratief traceerbaar zijn;

    • c.

      niet gebaseerd zijn op etniciteit en mag niet stigmatiserend zijn.

  • 5.

    Het college voert een beperkte steekproef met het risicoprofiel uit alvorens het risicoprofiel breed toe te passen.

  • 6.

    Uitleg van risicoprofielen is onderdeel van het vroegtijdig informeren.

  • 7.

    De risicoscorekaart maakt onderdeel uit van risicosturing.

     

    4.4 Themacontroles

  • 1.

    Het college kan beslissen om themacontroles uit te voeren.

  • 2.

    De controles gebeuren op basis van een objectief thema en kunnen worden onderverdeeld in een administratief en een feitelijk onderzoek.

  • 3.

    Themacontroles zijn aan een bepaalde tijdsduur gebonden.

Artikel 5 Daadwerkelijk sanctioneren

  • 1.

    De gedragingen waarbij en de wijze waarop een sanctie kan worden opgelegd is geregeld in artikel de WWB, de IOAW, de IOAZ en de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving, alsmede de daaruit voortvloeiende gemeentelijke verordeningen.

Hoofdstuk 3 Terugvordering

Artikel 6 Herziening en intrekken toekenningsbesluit

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheid om een besluit inzake de toekenning of weigering van bijstand te herzien of in te trekken met toepassing van art. 54, derde en vierde lid van de WWB, respectievelijk art. 17, derde en vierde lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

Artikel 7 Onterecht of te hoog bedrag verleend

  • 1.

    Onterecht verleende bijstand wordt teruggevorderd in de gevallen en op de wijze zoals genoemd in de artikelen 58 tot en met 60 van de WWB. In geval van een onterecht verleende uitkering wordt het voorgaande gebaseerd op de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAW dan wel de artikelen 25 tot en met 31 van de IOAZ.

Artikel 8 Afzien van het nemen van een terugvorderingbesluit

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien hiertoe een dringende reden aanwezig is.

Artikel 9 Bruto of netto terugvorderen

  • 1.

    Terugvordering van de teveel verstrekte bedragen geschiedt:

    • a.

      bruto indien en voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en uitvoeringsinstellingen;

    • b.

      netto in alle overige gevallen.

Hoofdstuk 4 Invordering

Artikel 10 Betalingsverplichting en -capaciteit

  • 1.

    Het aflossingsbedrag zoals medegedeeld in het invorderingsbesluit geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 2.

    De termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden bedraagt op grond van art. 4:87 van de AWB zes weken.

  • 3.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft wordt de betalingsverplichting gewijzigd vastgesteld.

  • 4.

    De wijze van onderzoek en de controle op mogelijke mutaties worden nader beschreven in werkinstructies.

  • 5.

    Voor zover de schuldenaar beschikt over activa, die nauw samenhangen met de ontstaansgrond van de vordering, wordt teruggevorderd ten laste van deze activa.

  • 6.

    Elk voorstel van de belanghebbende, waarbij het totaal bedrag van de nieuwe vorderingen in beginsel binnen een termijn van 36 maanden wordt betaald, wordt geaccepteerd.

     

  • 7.

    Deze regel wordt alleen toegepast bij belanghebbenden waarvan de uitkering is beëindigd en er verder geen bestaande vorderingen aanwezig zijn.

  • 8.

    Vervolgens wordt zoveel mogelijk ineens teruggevorderd ten laste van het vermogen, waaronder wordt verstaan alle aan de belanghebbende in eigendom toebehorende roerende en onroerende zaken en vermogensrechten, voor zover deze na aftrek van alle schulden, uitgezonderd de gemeentelijke vorderingen, een bedrag van € 1.500,- te boven gaan.

  • 9.

    Algemeen gebruikelijke huisraad wordt aan de belanghebbende gelaten.

  • 10.

    De betalingscapaciteit in het toepasselijke inkomen is gelijk aan het gedeelte van het inkomen dat de beslagvrije voet (als basis daarvoor geldt: 90 % van de toepasselijke bijstandsnorm met eventuele gemeentelijke toeslag (inclusief vakantietoeslag)) overschrijdt. In de praktijk kunnen zich verfijningen voordoen. Deze worden in een werkinstructie nader uitgewerkt.

  • 11.

    De hoogte van de betalingsverplichting wordt mede bepaald door de ontstaansgrond van de vordering. Zo geldt bij fraudevorderingen dat van de belanghebbende een zo groot mogelijke inzet van het aanwezige inkomen en vermogen dient te worden gevergd.

  • 12.

    Indien en voor zover geïndiceerd wordt de beslagvrije voet conform artikel 475d, vijfde lid Rv verhoogd.

  • 13.

    Met betrekking tot zowel fraudevorderingen als niet-fraudevorderingen wordt de betalingscapaciteit volledig in aanmerking genomen.

  • 14.

    Bij de vaststelling van de betalingscapaciteit in het inkomen wordt rekening gehouden met de bijzondere, financiële en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende.

  • 15.

    Het toerekenen van de betalingen gebeurt in een vaste volgorde: de invorderingskosten (inclusief rente), de boete, oudste fraudevordering en jongste vordering (twee laatstgenoemde vorderingen inclusief rente).

  • 16.

    Het college kan de aflossing op een vordering die niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, respectievelijk artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ opschorten, als het college van oordeel is dat dit noodzakelijk is voor het welslagen van een eventueel participatietraject van de belanghebbende.

Artikel 11 Verrekening, beslaglegging en eventuele rente en kosten

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt het invorderingsbesluit ten uit voer gelegd door middel van:

    • a.

      verrekening met de maandelijks verleende bijstand op grond van artikel 60, derde lid, van de WWB dan wel verrekening met de maandelijkse uitkering op grond van artikel 28, tweede lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

    • b.

      bij het ontbreken van deze mogelijkheid en nadat een dwangbevel is verzonden een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, of

    • c.

      beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 2.

    Indien de belanghebbende in gebreke is met tijdige betaling en de vordering in de beslagfase verkeert, wordt de vordering verhoogd conform artikel 6:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.

Hoofdstuk 5 Kwijtschelding

Artikel 12 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek

  • 1.

    Het college besluit bij niet-fraudevorderingen tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde bijstand of de uitkering indien:

    • a.

      de belanghebbende in een bedreigende, problematische schuldsituatie in redelijkheid niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; of

    • b.

      het voortbestaan van de schulden en/of het niet voldoen van de schulden vormt een ernstige bedreiging voor de geestelijke en lichamelijke gezondheid of het maatschappelijk functioneren van de belanghebbende en zijn gezin, waaronder ook de deelname aan het arbeidsproces; of

    • c.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, behoudens niet-fraudevorderingen met dekking zoals beschreven onder artikel 13, derde lid, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • d.

      de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

Artikel 13 Afzien van kwijtschelding

  • 1.

    Van kwijtschelding in de zin van dit hoofdstuk wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering van bijstand is gerelateerd aan frauduleus gedrag van de belanghebbende;

    • b.

      in afwijking van het hiervoor gestelde is kwijtschelding toch mogelijk indien er sprake is van dringende redenen;

    • c.

      de niet-fraudevordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, voor zover de vordering in redelijkheid op die goederen verhaald kan worden.

  • 2.

    Het college besluit niet tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, voordat een minnelijk traject tot stand is gekomen.

  • 3.

    In afwijking van artikel 13, tweede lid, besluit het college tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wegens schuldenproblematiek, zonder totstandkoming van een minnelijk traject indien één of meer schuldeisers daaraan niet willen meewerken.

Artikel 14 Intrekking kwijtscheldingsbesluit schuldenproblematiek

  • 1.

    Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van terugvordering of tot het gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen;

    • b.

      de belanghebbende zijn schuld aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet; of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 15 Kwijtschelding na het (deels) voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij niet-fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende drie jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

    • b.

      gedurende drie jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ; of

    • c.

      gedurende drie jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ ; of

    • d.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost en de terugvordering niet het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid van zowel de IOAW als de IOAZ.

  • 2.

    Het college besluit om van terugvordering of van verdere terugvordering (lees: invordering) bij fraudevorderingen af te zien, indien de belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht, niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten en de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, zoals neergelegd in artikel 17, eerste lid van de WWB, dan wel artikel 13, eerste lid zowel de IOAW als de IOAZ en het uit doelmatigheidsoverwegingen wenselijk is deze vordering kwijt te schelden.

Hoofdstuk 6 Verhaal

Artikel 16 Verhaal

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de wettelijke bevoegdheden tot verhaal op grond van de WWB.

  • 2.

    Verhaal is slechts mogelijk op basis van in de limitatief door de WWB genoemde gronden.

  • 3.

    Er wordt ongeacht de draagkracht van belanghebbende een betaalverplichting opgelegd; deze kan ook nihil zijn.

  • 4.

    Er vindt heronderzoek verhaal plaats als de verhaalbijdrage op nihil is gesteld in verband met schulden. Dit heronderzoek wordt ingepland op het moment dat de schulden in redelijkheid voldaan kunnen zijn. De verhaalbijdrage wordt bij een heronderzoek naar de draagkracht niet gewijzigd als deze in vergelijking met het vorig onderzoek niet hoger is dan € 25,- per maand.

  • 5.

    Het college besluit indien nodig tot verhaal in rechte.

  • 6.

    De gemeente kan afzien van verhaal op onderhoudsplichtigen van jongmeerderjarigen (18 tot 21 jaar).

  • 7.

    Bij het bestaan van dringende redenen kan worden afgezien van verhaal.

Hoofdstuk 7 Bestuurlijke boete

Artikel 17 Geen benadelingsbedrag

  • 1.

    In geval van schending van de inlichtingenplicht zonder dat dit tot een benadelingsbedrag heeft geleid volstaat het college met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

  • 2.

    Bij recidive van de gedraging als bedoeld in artikel 17, eerste lid, legt het college een bestuurlijke boete op van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, met een minimum van € 150,-.

  • 3.

    Indien sprake is van een al eerder toegekende uitkering op grond van de WWB of IOAW of IOAZ is sprake van een schending inlichtingenplicht als sprake is van een overschrijding van een hersteltermijn, die is gegeven in verband met het niet, niet tijdig of onvolledig verstrekken van de voor de verlening van bijstand of uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken.

  • 4.

    Het college dient bij de bestuurlijke boete rekening te houden met verminderde verwijtbaarheid. Artikel 2a Boetebesluit sociale zekerheidswetten geeft een niet limitatieve opsomming van gevallen waarin in ieder geval sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het college kiest er in het kader van maatwerk voor het begrip verminderde verwijtbaarheid in deze beleidsregels, behoudens hetgeen is geregeld in artikel 17, vijfde lid, niet nader in te perken en dit per geval te bekijken.

  • 5.

    Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid als bedoeld in artikel 2a, tweede lid, onder c van het Boetebesluit socialezekerheidswetten, stelt het college de boete vast aan de hand van de hoogte van het benadelingsbedrag en de duur van de overtreding.

    • a.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 75%.

    • b.

      Indien het benadelingsbedrag lager dan € 5.000 is maar de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 50%.

    • c.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt voordat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 50%.

    • d.

      Indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger dan € 5.000 is en de overtreding door belanghebbende zelf gemeld wordt nadat deze meer dan een jaar heeft voortgeduurd, verlaagt het college de boete in ieder geval met 25%.

  • 6.

    Indien er sprake is van een bewindvoerder wordt een schending inlichtingenplicht beoordeeld als ware zij begaan door de belanghebbende zelf.

Hoofdstuk 8 Overige bepalingen

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2013 onder gelijktijdige met terugwerkende kracht intrekking van de beleidsregels “Beleidsregels terugvordering en verhaal” zoals vastgesteld op 7 december 2004.

  • 2.

    Voor zover deze beleidsregels zien op de schending van de inlichtingenplicht blijven de “Beleidsregels terugvordering en verhaal” van toepassing in het geval de daaraan ten grondslag liggende overtreding heeft plaatsgevonden in de volgende te onderscheiden tijdvakken:

    • a.

      deze in zijn geheel heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2013;

    • b.

      deze is aangevangen voor 1 januari 2013 en die voortduurt na 1 januari 2013, maar is opgeheven of geconstateerd voor 31 januari 2013.

  • 3.

    Op gedragingen, anders dan bedoeld in artikel 18, tweede lid, die plaatsvonden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze beleidsregels, zijn de op het moment van de gedraging geldende beleidsregels van toepassing, tenzij de huidige beleidsregels de belanghebbende in een voordeligere positie brengen.

  • 4.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels handhaving WWB, IOAW en IOAZ 2013 gemeente Heerenveen”.