Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Langdurigheidstoeslag 2013 |
Citeertitel | Verordening Langdurigheidstoeslag 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Sociale Zaken |
Deze verordening vervangt de Verordening Langdurigheidstoeslag 2013, zoals vastgesteld op 25-10-2012.
Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2013 | 01-07-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 19-12-2013 De Trompetter, 30-12-2013 | 2013/067/1 |
DE RAAD VAN DE GEMEENTE ROERMOND,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 september 2013,
raadsvoorstelnummer 2013/067/1;
gezien het advies van de cliëntenraad WWB van 12 augustus 2013;
gezien het advies van de commissie Burgers en Samenleving van 3 december 2013;
gelet op het bepaalde in artikel 8 lid 1 van de Wet werk en bijstand (WWB);
overwegende dat het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de uitvoering
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1.Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
Hoofdstuk 2 Recht op langdurigheidstoeslag
Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 van de WWB komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die op dat moment op de leef- en woonsituatie van toepassing is.
Artikel 6 Inwerkingtreding en citeertitel
Toelichting Verordening Langdurigheidstoeslag 2013
Op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel d WWB dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te leggen met betrekking tot het verlenen van een langdurigheidstoeslag. Deze regels dienen in ieder geval betrekking te hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig, laag inkomen, zoals die in artikel 36 lid 1 WWB worden gebruikt.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Begrippen in deze verordening hebben dezelfde betekenis als in de WWB. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.
De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel f van deze verordening). Het gaat om de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen heeft zoals bedoeld in artikel 34 WWB en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. Deze datum komt meestal overeen met de meldingsdatum. De peildatum kan in beginsel niet liggen vóór de dag waarop een belanghebbende zich heeft gemeld om langdurigheidstoeslag aan te vragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Dit volgt uit artikel 44 lid 1 WWB en de jurisprudentie rondom artikel 44 WWB.
Dit artikel behoeft geen toelichting.
Artikel 3 Langdurig, laag inkomen en geen uitzicht op inkomensverbetering
Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen, is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van 3 jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de door de wetgever impliciet gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is (normaal gesproken) vanaf zijn 18ejaar een zelfstandig rechtssubject voor de WWB.
Het begrip ‘laag inkomen’ wordt ingevuld als: een inkomen dat niet hoger is dan 102% van de bijstandsnorm. Er is gekozen voor 102% in plaats voor 100% omdat belanghebbenden, met een minimuminkomen dat door een andere berekeningssystematiek en/of afrondingsverschillen netto iets hoger kan zijn dan het sociale minimum, hierdoor ook in aanmerking komen voor de toeslag.
Er is bewust niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een
inkomen boven het sociale minimum. Van deze bevoegdheid wordt om 2 redenen geen gebruik gemaakt:
Ten eerste omdat dit ongewenste armoedeval-effecten met zich meebrengt. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 100% van het sociale minimum, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld.
Ten tweede omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen
van bijvoorbeeld 110% van het sociale minimum niet te rijmen valt met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van de pensioengerechtigde leeftijd of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot de pensioengerechtigde leeftijd. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (afhankelijk van leefvorm). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van personen van de pensioengerechtigde leeftijd of ouder in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
Aan de voorwaarde ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’ wordt voldaan indien de belanghebbende langer dan 36 maanden een inkomen tot en met het van toepassing zijnde sociale minimum heeft gehad. Een uitzondering hierop zijn (ex)-scholieren en (ex)-studenten. Zij hebben uitzicht op inkomensverbetering vanwege een goed arbeidsperspectief. In het tweede lid is daarom geregeld dat diegenen die gedurende de referteperiode een opleiding volgden als bedoeld in de Wtos, dan wel een studie volgden als genoemd in de WSF 2000, niet voor de langdurigheidstoeslag in aanmerking komen.
Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag
In het derde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van de partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 lid 1 WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.
Indien een van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.
Artikel 5 Onvoorziene gevallen
Dit artikel behoeft geen toelichting.