Organisatie | Olst-Wijhe |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Olst-Wijhe |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Olst-Wijhe |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Beleidslijn premiebeleid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-02-2012 | 01-01-2012 | 01-07-2015 | Hoofdstuk 5A | 23-01-2012 Huis-aan-Huis, 01-02-2012 | Raadsstuk 2012/06 |
02-07-2010 | Nieuwe regeling | 21-06-2010 Huis-aan-Huis, 02-07-2010 | Raadsstuk 2010/45 |
De raad van de gemeente Olst-Wijhe;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 11 mei 2010, nr. 2010/45;
gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz),
overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,
gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002, Pb EG 2002, L 337/3) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001, Pb EG 2001, L 10/30), alsmede de Beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand (Verzamelcirculaire SZW, april 2004
vast te stellen de hierna volgende
Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand GEMEENTE OLST-WIJHE.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Deze verordening verstaat onder
Artikel 2. Opdracht aan het college
Burgemeester en wethouders zorgen voor een voldoende gevarieerd aanbod van re-integratie-instrumenten. Burgemeester en wethouders houden daarbij rekening met de aard en omvang van door burgemeester en wethouders te bepalen doelgroepen en de voorzieningen die het meest geschikt zijn voor de leden van die doelgroepen.
Burgemeester en wethouders bevorderen de beschikbaarheid van voorzieningen voor de opvang van kinderen jonger dan 12 jaar voor belanghebbende, voor zover die opvang nodig is voor het volgen van een traject of voor deelname aan een voorziening, of voor het bereiken van het doel van een traject of een voorziening.
Hoofdstuk 2. Doel en doelgroep
Artikel 6. Vorm van de ondersteuning
Onder voorzieningen worden verstaan: een onderzoek naar en verslag over de mogelijkheden van belanghebbenden, aanbodversterking, begeleiding, loonkostensubsidies, premies, bemiddeling, een betaalde of onbetaalde arbeidsplaats, maatschappelijke activering, bevordering van zelfstandige maatschappelijke participatie, schuldhulpverlening en nazorg.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij o.m. beoordeeld wordt of de ondersteuning c.q. voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende, het meest doelmatig is, voor de inschakeling in de arbeid.
Burgemeester en wethouders kunnen voordat besloten wordt tot een traject en /of tot de inzet van re-integratie-instrumenten een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid van de re-integratie-instrumenten of andere vormen van begeleiding.
Onverminderd de verplichtingen die gelden op grond van de wet of van andere wetten gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:
bij het gebruik maken van een voorziening, is de belanghebbende gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening en de hierop gebaseerde uitvoeringsbesluiten van het college, alsmede aan de specifieke verplichtingen die het college aan de voorziening heeft verbonden.
Hoofdstuk 4. Uitkeringsgerelateerde voorzieningen
De uitkeringsgerechtigde heeft recht op vrijlating van inkomsten als bedoeld in artikel 31 lid 2 sub o van de wet wanneer:
Artikel 19. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk
Ingeval een belanghebbende van de werkgever of instantie waar hij vrijwilligerswerk verricht een onkostenvergoeding ontvangt voor daadwerkelijk gemaakte onkosten, wordt deze vergoeding vrijgelaten ter hoogte van het in de wet bepaalde maximum.
Hoofdstuk 5A. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.
Het college kan in gevallen, waarin als gevolg van onverkorte toepassing van deze verordening sprake zou zijn van onbillijkheden van zwaarwegende aard, gemotiveerd ten gunste van de belanghebbende afwijken van toepassing van deze verordening.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Olst-Wijhe.
Deze verordening treedt in werking op de dag na publicatie en werkt terug tot 1 april 2009.
De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand 2008, vastgesteld op 17 maart 2008 en in werking getreden op 1 mei 2008, wordt op die datum ingetrokken.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering d.d. 21 juni 2010.
Toelichting op de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Olst-Wijhe.
Deze verordening regelt de ondersteuning die burgemeester en wethouders bieden bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
Volgens de WWB krijgen B en W de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) en personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers). De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.
De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid:
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.
1. Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.
Van de gemeente wordt verwacht dat zij op evenwichtige wijze aandacht besteedt aan de verschillende doelgroepen die binnen de WWB onderscheiden kunnen worden. In de re-integratieverordening kan dit met name tot uiting komen in de opdracht die het college van de raad krijgt met betrekking tot de formulering van het beleid. Daarnaast kan de gemeente in de verordening regelen welke voorzieningen voor de specifieke doelgroepen beschikbaar worden gesteld.
De doelgroep jongeren neemt bijzondere plaats in, in het re-integratiebeleid. Ook de gemeente Olst-Wijhe onderkent het gevaar van langdurige werkloosheid als jongeren niet snel een re-integratietraject aangeboden krijgen. De gemeente geeft daarom de jongeren prioriteit binnen het doelgroepen beleid.
Ten aanzien van ouderen voert de gemeente het beleid dat, in beginsel niet afwijkt van het beleid voor andere doelgroepen. Steeds wordt een individuele beoordeling gemaakt ten aanzien van de vraag of het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid in redelijkheid van de persoon gevergd kan worden. Het gaat hier dus om een individuele beoordeling. Behoort werkaanvaarding niet tot de mogelijkheden dan zullen ook personen uit deze groep worden geactiveerd tot vrijwilligerwerk en sociale participatie. Het premiebeleid kan daarbij stimulerend werken.
Bij de vaststelling van de notitie ‘Mantelzorgondersteuning binnen de Wet maatschappelijke ondersteuning in de gemeente Olst-Wijhe 2007 tot januari 2009’ door de gemeenteraad is extra aandacht gevraagd voor mantelzorgers die een periodieke uitkering van de gemeente ontvangen. Voor alle klanten met een periodieke uitkering wordt een passend traject opgesteld met als uiteindelijk doel dat de klanten uitstromen naar reguliere arbeid. Dit geldt dus ook voor klanten die tevens mantelzorger zijn. Als dit echter het geval is, dan zal hier bij het opstellen van het traject zoveel mogelijk rekening mee worden gehouden. Er wordt dus per individu bekeken naar een passende oplossing waarbij er én mantelzorg kan worden blijven verleend én waarbij de klant voldoet aan de aan de uitkering c.q. traject gestelde eisen.
De WWB vraagt aan de gemeenten evenwichtige aandacht het besteden aan de diverse doelgroepen. Maar dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven komen voor dezelfde voorzieningen en onder dezelfde voorwaarden. De gemeente kan hier eigen beleid op formuleren. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen: de bekostiging en de aard van de voorziening.
Ten aanzien van de bekostiging kan de gemeente besluiten een eigen bijdrage te vragen voor de uitvoering van het re-integratietraject. In de kamerstukken van de WWB is hier ook op gewezen. Daarbij kan ook de hoogte van het inkomen als criterium worden gehanteerd, bv. 130% van het wettelijk minimumloon. Een andere mogelijkheid is de trajectkosten in te zetten als renteloze lening, die na afloop van het traject over een zekere periode (bv. vijf jaar) dient te worden terugbetaald.
Een tweede manier om onderscheid te maken ligt in de mate waarin voorzieningen beschikbaar worden gesteld aan deze doelgroep: zo kan de gemeente besluiten dat gesubsidieerde arbeid niet voor deze doelgroep openstaat, omdat dit een te dure voorziening is. Ook kan de gemeente besluiten een aparte voorziening voor deze doelgroep in het leven te roepen. Te denken valt aan een beperkt persoonsgebonden budget, dat slechts tot doel heeft mensen te ondersteunen in het solliciteren of het zich oriënteren op de arbeidsmarkt.
Ook de werknemers die vóór de inwerkingtreding van de WWB een gesubsidieerde baan hadden, vallen onder de doelgroep van de gemeente. Nu, in 2008, is deze doelgroep dermate klein dat geen bijzonder beleid bij verordening zal worden vastgelegd. Wel zal, in tegenstelling tot het beleid onder de Re-integratieverordening 2005, het gebruik van het instrument gesubsidieerde arbeid worden geactiveerd. Daarbij zal steeds oog zijn voor de relatief hoge kosten van dit instrument.
Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het re-integratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimissteun (Verordening (EG) Nr. 69/2001).
De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid opleveren. Van belang is om na gaan, in hoeverre de gemeentelijke verordening voldoet aan de voorwaarden uit de Europese verordeningen. Hiervoor kan het stroomschema gebruikt worden dat als bijlage is gevoegd bij dit model. Uit dit stroomschema volgt, dan indien in de gemeentelijke verordening sprake is van een generieke regeling, dat de subsidies niet aangemerkt worden als staatssteun. De bepalingen uit de EG-verordeningen zijn dan niet van toepassing. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring. De redactie van de artikelen uit dit model die gaan over detacheringsbanen en loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling. Mocht niet worden gekozen voor een generieke regeling, dan zijn uiteraard wel de bepalingen inzake de verordeningen werkgelegenheidssteun, dan wel de verordening de minimissteun van toepassing. Op de voorwaarden die daarbij gesteld worden wordt ingegaan in de Beleidsaanbeveling van het ministerie van SZW. Uitleg is te vinden op de website van Europa decentraal (www.europadecentraal.nl).
Opgemerkt moet hier nog worden, dat het bij staatssteun niet alleen gaat om directe subsidiëring vanuit de gemeente. Ook indien de gemeente een re-integratiebedrijf opdraagt loonkostensubsidies te verstrekken of detacheringsbanen te organiseren, kan er sprake zijn van staatssteun.
Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”
De beperking van de informatieverplichtingen wordt alleen effectief, als gemeenten een expliciete verwijzing naar deze beleidsaanbeveling opnemen in hun re-integratieverordening. In dit model is ervoor gekozen deze verwijzing op te nemen in de aanhef van de verordening (gelet op …). Hiermee wordt aangegeven dat alle bepalingen uit de verordening in overeenstemming zijn met deze beleidsaanbeveling. Overigens wordt er in de beleidsaanbeveling van uitgegaan dat de gemeentelijke verordening voldoet aan de EG-verordeningen ter zake. Daarom is er in dit model voor gekozen om ook deze EG-verordeningen in de aanhef op te nemen. Ook hiervoor geldt dat deze verwijzing ook in de toepasselijke artikelen kan worden opgenomen.
Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB).
Artikel 2. Opdracht aan het college
De WWB geeft aan burgemeester en wethouders de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan burgemeester en wethouders om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaaleconomische factoren.
In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor de personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht van het college te koppelen kan de gemeente aangeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten.
Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtig aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden en rekening moet houden met de combinatie van arbeid en zorg. In het beleidsplan, maar met name in de uitvoering, komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.
Het vierde lid geeft het college de specifieke opdracht aandacht te besteden aan voldoende kinderopvangplaatsen om deelname aan een traject mogelijk te maken.
De WWB draagt de gemeenteraad op om het re-integratiebeleid in een verordening vast te leggen. Gekozen is voor de systematiek om niet alles in de verordening te regelen, maar ook gebruik te maken van beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten.
Het eerste lid geeft aan dat het college een beleidsplan vaststelt.
Het tweede lid biedt de basis voor de verantwoording van het beleid. De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering naar het rijk zendt. Deze verslagen dienen vergezeld te worden door een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van de verordening aangesloten wordt bij de inhoud van het reguliere verslag over de uitvoering.
Artikel 4. Budget- en subsidieplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico's te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidsplan gebeuren.
De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn.
Er kan dus geen algemeen plafond ingesteld worden. Wat wel kan, is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open om uit te wijken naar een ander instrument.
In dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om bedoelde plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor het geldt (artikel 4:27, eerste lid Algemene wet bestuursrecht).
Artikel 5. Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, maatschappelijke activering. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg. Ook kan ondersteuning geboden worden om te voorkomen dat een belanghebbende maatschappelijk buitengesloten raakt. Ten denken valt aan het inschakelen van zorg, toeleiding naar educatieve, sportieve of culturele activiteiten of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.
Artikel 6. Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Voorzieningen worden uitsluitend ingezet als aan de hand van onderzoek vast is komen te staan dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen korte of langere tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel kan zijn.
Bij inzet van een voorziening geldt dat die specifieke voorziening in dat specifieke geval de kortste weg naar arbeid is. Hiermee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan maatschappelijke activering een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij burgemeester en wethouders, die immers verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende, want voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot uitvoering van het trajectplan wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan en de overeenkomst door beide partijen ondertekend wordt.
Voorts strekt dit artikel ertoe zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook de voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. Het eerste lid geeft daarom aan dat de verordening geen uitputtende opsomming van voorzieningen bevat.
Het achtste lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregelingen in acht te worden genomen.
Het elfde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten.
Voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten zal doorgaans een advies worden ingewonnen van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie, zeker wanneer het gaat om re-integratie van arbeidsgehandicapten.
In bepaalde gevallen zal het onderzoek door burgemeester en wethouders wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en / of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
In de WWB is vastgelegd welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering.
Met het oog op kenbaarheid en consistentie zijn de verplichtingen in het kader van deze verordening conform de wet geformuleerd.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject worden verbonden. Dit geldt ook voor de bijstandsgerechtigden.
Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de gemeente de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als een belanghebbende niet mee wil werken aan een onderzoek.
Gemaakte kosten kunnen op de belanghebbende worden teruggevorderd, als door verwijtbaar handelen van de zijde van de belanghebbende een traject niet tot het gewenste resultaat leidt.
De belanghebbende heeft uiteraard ook rechten. Deze zijn in wet- en regelgeving vastgelegd.
Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
In dit artikel is geregeld het niet aanbieden van een voorziening ingeval van een voorliggende voorziening, zoals de mogelijkheid van studiefinanciering, het beschikken over een inkomen ter hoogte van(af) 120% van het wettelijk minimumloon en het hebben van een vermogen boven de toepasselijke vermogensgrens, zoals vastgelegd in de WWB (artikel 34).
In het kader van een activeringstraject kan het verrichten van vrijwilligerswerk met behoud van uitkering een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Het kan worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is, of als dat pas op middellange of lange termijn te realiseren is. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. In het kader van deze verordening wordt uitgegaan van de volgende termijnen:
korte termijn: binnen een jaar;
middellange termijn: binnen twee jaar;
lange termijn: niet binnen tweeënhalf jaar.
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder k volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten. Er is van afgezien om een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft.
Wanneer vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.
Leerwerkstages zijn een instrument voor de gemeente om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term 'leerwerkstage' is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.
Het is belangrijk om in de gaten te houden onder welke voorwaarden de leerwerkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de leerwerkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst.
Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij een leerwerkstage weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is er bij een leerwerkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom van belang terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Wel is het mogelijk een onkostenvergoeding te verstrekken voor zover daadwerkelijk sprake is van onkosten (te denken valt aan reiskosten of de aanschaf van specifieke voor het werk benodigde kleding en / of schoeisel).
Over de praktische invulling van de werkstage is veel waardevolle informatie opgenomen in het boekje "Work first! (2): Van model naar praktijk" van Stimulansz. Hierin wordt ook uitgebreid aandacht besteed aan de arbeidsrechtelijke aspecten van werkstages.
Het artikel vermeld de algemene bepaling voor het aanbieden van een leerwerkstage waarbij tevens is vastgelegd wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding duidelijk te maken. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de belanghebbende eist dat sprake is van een arbeidsovereenkomst en bij de rechter loonbetaling afdwingt.
De leerwerkstage heeft een drieledige doelstelling: ten eerste kan een belanghebbende specifieke werkervaring opdoen en vaardigheden in een bepaald vakgebied leren. Ten tweede leert de belanghebbende werken in een arbeidsrelatie. De belanghebbende kan tijdens een leerwerkstage wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega's. In de derde plaats moet de leerwerkstage de uitstroommogelijkheden en kansen op een betaalde baan vergroten.
Het vierde lid geeft de maximale duur (6 maanden) van de werkstage aan.
In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stage-overeenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de leerwerkstage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een leerwerkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.
Bij de proefplaatsing is het doel niet alleen het leren van vaardigheden, maar ook het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte, middellange of lange termijn. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden.
Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject activiteiten aanbieden in het kader van sociale (lees: arbeids) activering. Hieronder wordt verstaan: het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject, gericht op arbeidsinschakeling. Volgens de WWB dient sociale activering gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar participatie voorop. Gezien de beperkte middelen uit het werkdeel in relatie tot de omvang van de doelgroep, is in het beleid van de gemeente een helder onderscheid gemaakt tussen arbeidsactivering als onderdeel van c.q. voortraject voor een re-integratietraject, ter voorbereiding op arbeidsinschakeling. Arbeidsactivering kan worden betaald uit het werkbudget, maatschappelijke participatie niet. Daarvoor zullen, gezien het maatschappelijk nut en de sociale noodzaak, zoveel mogelijk andere financieringsbronnen gevonden en benut dienen te worden. Hierbij moet met name gedacht worden aan welzijnsfondsen die de gemeente zelf kan opzetten, subsidiëren in het maatschappelijk middenveld, betere benutting van middelen zoals bijvoorbeeld volwasseneneducatie, een optimale benutting van de sociale infrastructuur en de reeds bestaande voorzieningen als (maatschappelijke) zorginstellingen.
Artikel 13A Premie additionele arbeid
Artikel 8 van de WWB –zoals dit per 1 april 2009 luidt- verlangt van de raad dat zij regels stelt met betrekking tot de hoogte van de premie, alsmede de eventuele inzet van scholing of opleiding, zo sprake is van een persoon die algemene bijstand ontvangt en die in het kader van een door het college aangeboden voorziening onbeloonde additionele arbeid verricht. Daarbij vraagt artikel 8 tweede lid van de WWB specifiek om regels te stellen met betrekking tot de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval. Daarnaast geeft de Memorie van Toelichting aan dat deze regels tevens kunnen zien op de hoogte van de premie in relatie tot de inspanning van de betrokkene.
Artikel 14. Loonkostensubsidies
Het instrument loonkostensubsidies, gericht op re-integratie, is bekend van de werkervaringsplaatsen uit de Wiw. Onder de WWB is het instrument geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de eraan verbonden verplichtingen. Volgens Europese richtlijnen mag de subsidie niet méér bedragen dan 50 % van de totale loonkosten.
Het eerste lid geeft de basis van de subsidieverlening. Dat het gaat om een re-integratievoorziening wordt aangeduid door te verwijzen naar de doelgroep.
In het tweede lid wordt de inhoudelijke kant van de zaak gedelegeerd aan het college. Burgemeester en wethouders dienen nadere regels te stellen over hoogte, duur en verplichtingen. Ook de praktische uitvoering inzake aanvraag, informatieverplichtingen en dergelijke behoort tot het domein van het college.
Het derde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing mag plaatsvinden, en dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig mogen worden beïnvloed. Hiervoor dienen criteria gesteld te worden. Te denken valt aan een toets of de te verrichten arbeid productief is, en of er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument. Op het niveau van de verordening is dan ook slechts vastgelegd dat het college randvoorwaarden formuleert en nadere regels kan stellen.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden in de vorm van een voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn, indien de klant op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt beschouwd, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Het derde lid geeft aan dat indien iemand langer dan 6 maanden additionele arbeid heeft verricht deze op grond van artikel 10a WWB aanspraak kan maken op een scholingsaanbod.
Artikel 16. Overige vergoedingen
Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit bijzondere noodzakelijke kosten vergoedt. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd: reiskosten, verhuiskosten en kosten voor kinderopvang.
Artikel 17. Inkomstenvrijlating
Op grond van voortschrijdend inzicht (nota ‘Olst-Wijhe maakt er werk van’, voorjaar 2008) is besloten tot een (her-)invoering van een inkomstenvrijlating. Dit betekent dat uitkeringsgerechtigden die parttime werken naast de bijstandsuitkering een deel van die inkomsten voor een periode van zes maanden zelf mogen houden. Wettelijk is dit mogelijk op grond van artikel 31 WWB. Dit instrument wordt alleen ingezet als de persoon langer dan één jaar uitkeringsgerechtigde is (oftewel een periodieke uitkering van de gemeente ontvangt). Het doel is om langdurig uitkeringsgerechtigden te stimuleren tot het aanvaarden van betaalde arbeid.
Met name de inzet van stimuleringspremies is een nieuw instrument om langdurig uitkeringsgerechtigden te stimuleren. Onder de ‘oude’ Algemene bijstandswet werd overigens ook gebruik gemaakt van dergelijke premies. Om een actief beleid te kunnen voeren en adequaat in te kunnen spelen op veranderende omstandigheden en normen en conform het systeem van deze verordening wordt het beleid verder uitgewerkt door het college.
Artikel 19. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk
In de WWB is de mogelijkheid opgenomen om deze -door de werkgever, instantie- verstrekte vergoeding vrij te laten tot een in de wet vastgelegd maximumbedrag. Indien en voor zover daartegenover ook daadwerkelijke kosten staan zoals bijvoorbeeld reiskosten, ligt het voor de hand deze vrij te laten. Het is aan belanghebbende om deze vrijlating aan te vragen en daarbij aan te tonen dat er in zijn geval daadwerkelijk kosten zijn gemaakt.
Artikel 20. Voorzieningen, gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat bijstandsgerechtigden na uitstroom uit de uitkering niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden nà acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken deel uit van het traject. Weliswaar zullen geen nieuwe Wiw- en ID banen worden aangegaan, toch is deze vaststelling voor de gemeente van belang in verband met de mogelijkheid om aan loonkostensubsidies aan reguliere werkgevers de voorwaarde bij de subsidieverstrekking te verbinden nazorg wordt geboden gedurende de periode van subsidiëring.
Onder de huidige wetgeving is het, in tegenstelling tot het recente verleden, niet meer verplicht voorgeschreven om re-integratieactiviteiten zoveel mogelijk uit te besteden. Het kan echter raadzaam zijn de uitvoering van trajecten uit te besteden om gebruik te maken van specifieke deskundigheid van marktpartijen. Bij de inkoop van trajecten zijn wel de gemeentelijke en Europese aanbestedingsrichtlijnen van kracht.
Artikel 22. Afstemming en terugvordering
Dit artikel legt de relatie met de afstemmingsverordening en het terugvorderingsbeleid van de gemeente.
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor re-integratievoorzieningen opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde uitkeringsgerechtigden of werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is voorgeschreven dat dit alleen kan op grond van door burgemeester en wethouders vastgestelde algemene richtlijnen.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 2. Opdracht aan het college
Artikel 4. Budget- en subsidieplafonds
Hoofdstuk 2. Doel en doelgroep
Artikel 5. Doel van de ondersteuning
Artikel 6. Vorm van de ondersteuning
Hoofdstuk 3. Werk als instrument voor re-integratie
Artikel 13.A Premie additionele arbeid
Artikel 14. Loonkostensubsidies
Hoofdstuk 4. Uitkeringsgerelateerde voorzieningen
Artikel 17. Inkomstenvrijlating
Artikel 19. Vrijlating kostenvergoeding vrijwilligerswerk
Artikel 20. Voorzieningen, gericht op nazorg
Hoofdstuk 5. Afstemming en terugvordering
Artikel 22. Afstemming en terugvordering
Hoofdstuk 5A. Regelingen in verband met de wijzigingen in de WWB en intrekking van de WIJ per 1 januari 2012
Artikel 22a. Wijziging betekenis begrippen