Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg II
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:
- a.
i het beoogde gebruik schade toebrengt aan een openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van een openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van een openbare plaats;
- b.
het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
- c.
in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid gelegen onroerende zaak.
- 2.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 1.5 m wordt gelaten op voetpaden en van 4.5 m op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
- 3.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 4.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
- 5.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
- 6.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:19; en
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 7.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de provinciale wegenverordening.
- 8.
Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg II
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
De vergunning wordt verleend:
- a.
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of
- b.
door het college in de overige gevallen.
- 3.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.
- 4.
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
- 5.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg II
- 1.
Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg indien:
- a.
degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
- b.
het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
- 2.
Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
- a.
daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
- b.
dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
- 3.
De uitweg kan worden aangelegd indien niet binnen vier weken na ontvangst van de melding hebben beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.
Afdeling 6 Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
Artikel 2:14 Winkelwagentjes I
- 1.
Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze
- a.
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
- b.
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. I
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. I
- 1.
Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1. of 3. van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen II
- 1.
Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
- a.
te roken gedurende de door het college aangewezen periode, te weten van 1 maart tot 30 oktober;
- b.
voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
- 2.
De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
- 3.
De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
- 1.
Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.
- 2.
Het verbod geldt niet voor prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan; dat wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.
- 4.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting I
- 1.
De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn I
- 1.
Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.]
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs I
- 1.
Het is verboden:
- a.
voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
- b.
bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a. bedoelde ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.]
Artikel 2:23a Sneeuwruimen I
Bij sneeuwval of gladheid is de hoofdbewoner of hoofdgebruiker, of bij het ontbreken
van deze, de eigenaar van een gebouw, tuin of erf verplicht:
- a.
de sneeuw en/of het ijs op te ruimen van het voetpad behorende bij de weg, gelegen voor of langs het gebouw, de tuin of het erf en/of dat voetpad op voldoende wijze met zand, as, turfmolm, zaagsel, of andere voor bestrijding van gladheid geschikte stoffen te bestrooien;
- b.
te zorgen dat de sneeuw en het ijs bij het opruimen wordt gebracht naar de uiterste rand van het voetpad, zodanig dat voor het voetgangersverkeer en bij autobushalten voldoende ruimte open blijft, terwijl voldoende openingen aanwezig moeten zijn voor het afvloeien van dooiwater en de brand- en rioolputten vrij moeten worden gehouden.
Artikel 2:24 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
- b.
activiteiten, niet zijnde free fight gala’s, kooigevechten of daarmee gelijk te stellen activiteiten, in gebouwen die in de eerste plaats gebruikt worden door cultureel-maatschappelijke instellingen, mits het gebruik past binnen de gebruiksvergunning;
- c.
sportwedstrijden en – toernooien georganiseerd onder auspiciën van een bij de NOC*NSF aangesloten sportbond;
- d.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22 van deze verordening;
- e.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen ;
- f.
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
- g.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties ;
- h.
activiteiten als bedoeld in artikel 2:9 en 2:39 van deze verordening.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- e.
een straatfeest of buurtbarbecue op één dag (klein evenement).
Artikel 2:25 Evenement II
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor eendaagse evenementen, mits:
- a.
het aantal bezoekers niet meer bedraagt dan 50 personen;
- b.
het evenement vindt niet (gedeeltelijk) plaats op een zondag of op maandag tot en met zaterdag tussen 23:00 uur en 09:00 uur of op een erkende nationale feest- of gedenkdag;
- c.
het evenement niet op één straat wordt gegeven;
- d.
niet langer dan tot 23:00 uur livemuziek ten gehore wordt gebracht;
- e.
het geen of zeer geringe beperking van het gebruik van de openbare weg veroorzaakt en het is niet noodzakelijk om één of meer verkeersmaatregelen te treffen;
- f.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m2 per object en niet meer dan 1 object;
- g.
op de openbare weg geen alcoholhoudende drank tegen betaling wordt geschonken of etenswaren of andere goederen tegen betaling te koop worden aangeboden;
- h.
het evenement geen commercieel karakter heeft;
- i.
sprake is van een aanwijsbare organisator;
- j.
de organisator de burgemeester tenminste vier weken voorafgaand aan het evenement in kennis stelt met een door de burgemeester vastgesteld meldingsformulier;
- k.
indien binnen twee weken na ontvangst van het meldingsformulier door de burgemeester geen tegenbericht is verzonden, dan kan het evenement zoals gemeld plaatsvinden.
- 3.
De burgemeester kan binnen vijf dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, indien er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 4.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
- 5.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:26 Ordeverstoring II
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
Artikel 2:26a Verbod erotische evenementen II
- 1.
Begripsbepaling
Onder een erotisch evenement wordt verstaan:
- -
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak waarbij vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden.
- -
een voor het publiek toegankelijke verrichting van vermaak waarbij aan het publiek de gelegenheid wordt geboden op fysieke wijze deel te nemen aan het erotische vermaak.
- 2.
Het is verboden een erotisch evenement te laten plaatsvinden.
Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
openbare inrichting:
- i.
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
- ii.
elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
- 2.
Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in
- a.
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
of een bedrijfskantine of – restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet, indien
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting, dan wel
- b.
de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.
- 7.
Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing op de vergunning bedoeld in het eerste lid en op de vrijstelling bedoeld in het vijfde lid.
Artikel 2:29 Sluitingstijd II
- 1.
Openbare inrichtingen zijn gesloten op zondag tot en met donderdag tussen 01:00 uur en 06:00 uur en op vrijdag en zaterdag tussen 02:00 uur en 06:00 uur (vrijdag- en zaterdagnacht dient het horecabedrijf om uiterlijk 02:00 uur te sluiten. De overige nachten dient het horecabedrijf om 01:00 uur te sluiten).
- 2.
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
- 4.
Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 5.
Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting II
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen II
Het is verboden in een openbare inrichting:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;
- c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras;
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen II
- 1.
In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
- 2.
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan II
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorenderf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet , treedt het college bij de toepassingvan artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie II
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:37 Nachtregister
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister II
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden II
- 1.
In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
- b.
speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en
- c.
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen , of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten .
- 3.
De burgemeester weigert de vergunning:
- a.
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
- b.
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.
- 4.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Wet: de Wet op de kansspelen ;
- b.
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c. van de Wet;
- c.
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
- d.
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
- 2.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.
- 3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal II
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden I
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d. I
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen II
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. I
- 1.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
- 2.
Een tijdelijke betreding van, bij de gemeente in onderhoud zijnde plantsoenen, groenstroken of grasperken is alleen toegestaan om afval en de uitwerpselen van een hond te verwijderen.
- 3.
Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.
- 4.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. I
- 1.
Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm, de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt vereist.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen I
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik II
- 1.
Op het gehele openbare grondgebied van de gemeente Woudenberg is het verboden op de weg of publiek terrein alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;en
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen II
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten II
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. I
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek;
of
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d I
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:53 Bespieden van personen I
- 1.
Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.
- 2.
Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt te bespieden.
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
Artikel 2:56 Alarminstallaties
Artikel 2:57 Aanlijnen van honden; verboden verblijfsgebied voor honden;identificatie I
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op de weg zonder dat die hond aangelijnd is.
- b.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig
ingerichte speelplaats, zandbak of speelweide of een ander door het college aangewezen plaats.
- c.
zonder voorzien te zijn van een halsband of ander identificatiekenmerk, die de eigenaar of houder duidelijk doen kennen.
- d.
op het terrein van een ander indien daardoor schade of overlast ontstaat of kan ontstaan.
- 2.
Het college kan gedeelten van de gemeente aanwijzen waarin het in het eerste lid onderdeel a bedoelde verbod voor het gehele jaar of een gedeelte daarvan niet geldt.
- 3.
Het verbod als bedoeld in het eerste lid onderdeel a en b geldt niet voor zover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden I
- 1.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet op de weg, behoudens op officiële honden losloopgebieden en andere door het college aangewezen plaatsen.
- 2.
De eigenaar of houder van een hond is verplicht bij het uitlaten van die hond binnen de bebouwde kom, behoudens op officiële honden losloopgebieden, een deugdelijk hulpmiddel dat gezien de vorm en constructie als zodanig is bestemd voor het verwijderen van de uitwerpselen, bij zich te dragen en dit op eerste vordering van de met zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening belaste ambtenaar te tonen.
- 3.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden I
- 1.
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is;en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren I
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer , bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen plaats die een krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
Artikel 2:62 Loslopend vee I
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Artikel 2:63 Duiven I
- 1.
De rechthebbende op duiven is verplicht ervoor te zorgen dat die duiven niet kunnen uitvliegen tussen 8.00 uur en 18.00 uur in een door het college te bepalen tijdvak dat ligt tussen 1 maart en 1 juni.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het gebod in het eerste lid.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale ophokverordening.
Artikel 2:64 Bijen I
- 1.
Het is verboden bijen te houden:
- a.
binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
- b.
binnen een afstand van 30 meter van de weg.
- 2.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die rechthebbende is op de woningen of gebouwen bedoeld in dat lid.
- 3.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement […].
- 4.
Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.
- 5.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:65 Bedelarij
Het is verboden binnen de bebouwde kom, op of aan de weg, of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister II
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen -voor dat mogelijk is- soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
- e.
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
- 2.
De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
- 3.
Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht II
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- 1.
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
- 2.
van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
- 3.
dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- 4.
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
- b.
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
Artikel 2:71 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuuwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen II
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
- 2.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling II
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73A Verbod carbidschieten
- 1.
Het is verboden in de openlucht carbid te schieten.
- 2.
Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet in de volgende gevallen:
- a.
voorzover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, als daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;
- b.
voor zover carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom waarbij:
- -
gebruik gemaakt wordt van melkbussen of een bus met een maximale inhoud van 30 liter;
- -
geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;
- -
binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt in totaal niet meer dan zes bussen worden gebruikt dan wel gebruiksklaar aanwezig worden gehouden voor carbidschieten;
- -
de plaats vanwaar wordt geschoten is gelegen op een afstand:
(1) van tenminste 50 meter van openbare paden en/of wegen;
(2) van tenminste 75 meter van woonbebouwing;
(3) van tenminste 150 meter van inrichtingen van intramurale zorg;
(4) van tenminste 300 meter van bebouwing mede bedoeld en in gebruik voor het houden van dieren.
- -
het vrijschootsveld tenminste 75 meter bedraagt en daarin geen openbare paden en/of wegen zijn gelegen;
- -
binnen het vrijschootsveld van 75 meter zich geen publiek mag bevinden;
- -
er dient geschoten te worden in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde bebouwing is gelegen;
- -
het terrein zodanig dient te zijn afgezet dat toeschouwers niet in de schietrichting kunnen komen;
- -
het schietterrein na zonsondergang goed verlicht wordt;
- -
op het terrein waar met carbid wordt geschoten tenminste één persoon van 18 jaar of ouder aanwezig is, niet onder invloed zijnde van alcohol of drugs, die verantwoordelijk is voor de naleving van deze bepalingen en door het dragen van een oranjekleurig hesje duidelijk herkenbaar is.
- 3.
Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het tweede lid niet van toepassing is.
- 4.
Het bevoegd bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing, voorzover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 14 Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat II
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding II
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10. 2:19, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:35 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
- 1.
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
- 2.
De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:
- a.
door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.