Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beuningen

Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeuningen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014
CiteertitelBeleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wwb, artikelen 17 lid 1, 54 lid 3, 58 lid 2
  2. IOAW, artikel 17 lid 3 en artikel 25 lid 5
  3. IOAZ, artikel 17 lid 3 en artikel 25 lid 5
  4. Awb, Titel 4.4 - artikel 4:85 en volgenden
  5. Burgerlijk Wetboek, boek 6 artikel 203
  6. Verordening Wmo 2013, artikel 9.3 en 9.4
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-01-2014Nieuwe regeling

14-01-2014

Elektronisch, website gemeente Beuningen, 15 januari 2014

BW13.01527

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014

 

 

Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014

HOOFDSTUK I: BEGRIPSBEPALINGEN BELEIDSREGELS

Regel 1 - begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wetten waarop deze beleidsregels betrekking hebben en de Algemene wet bestuursrecht en het Burgerlijk Wetboek

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • ·

      Wwb: Wet werk en bijstand;

    • ·

      Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • ·

      Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • ·

      Awb: Algemene wet bestuursrecht

    • ·

      BW: Burgerlijk Wetboek;

    • ·

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • ·

      Abw: Algemene bijstandswet;

    • ·

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beuningen;

    • ·

      Beleidsregels: onderhavige Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014.

HOOFDSTUK II: BELEIDSREGELS TERUGVORDERING

Paragraaf 2.1 – Toepassingsgebied hoofdstuk 2

 

Regel 2 – toepassingsgebied beleidsregels terugvordering

  • 1.

    De beleidsregels zijn van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Wwb, de Ioaw en Ioaz.

  • 2.

    De regels 7 tot en met 21 en regel 28 van deze beleidsregels zijn van overeenkomstige toepassing op vorderingen van het college op belanghebbenden ingevolge onverschuldigde betaling (artikel 6: 203 e.v. BW) voor zover in het BW niet dwingend anders bepaald.

  • 3.

    De beleidsregels zijn niet van toepassing op vorderingen die worden gedekt door pand- of hypotheekrecht op een zaak behoudens het gestelde in regel 7 lid 2 sub b en regel 8 lid 5 van deze beleidsregels.

  • 4.

    De beleidsregels zijn niet van toepassing op vorderingen voortkomend uit de Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

Paragraaf 2.2 – Herziening, intrekking en terugvordering

 

Regel 3 - algemene bepaling tot herziening en intrekking

  • 1.

    Als het niet of onvoldoende naleven van de verplichting zoals gesteld in artikel 17 lid 1 Wwb geleid heeft tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand, is het college op grond van artikel 54 lid 3 en 4 Wwb verplicht het besluit tot toekenning van bijstand te herzien of in te trekken.

  • 2.

    In overige gevallen, waarbij geen sprake is van het niet of onvoldoende naleven van de verplichting zoals gesteld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 13 lid 1 Ioaw en artikel 13 lid 1 Ioaz, maakt het college gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen het recht op bijstand, de inkomensvoorziening of uitkering te herzien of in te trekken overeenkomstig het bepaalde in artikel 54 lid 3 en lid 4 Wwb, artikel 17 lid 3 en 4 Ioaw en artikel 17 lid 3 en lid 4 Ioaz, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 3.

    Lid 1 en 2 zijn niet van toepassing indien er sprake is van een dringende reden.

Regel 4 – algemene bepaling tot terugvordering

  • 1.

    Als het niet of onvoldoende naleven van de verplichting zoals gesteld in artikel 17 lid 1 Wwb, artikel 13 lid 1 Ioaw en artikel 13 lid 1 Ioaz geleid heeft tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van bijstand, is het college op grond van artikel 58 lid 1 Wwb, artikel 25 lid 1 Ioaw en artikel 25 lid 1 Ioaz verplicht de kosten van bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering terug te vorderen.

  • 2.

    In overige gevallen maakt het college gebruik van de bevoegdheid om in alle gevallen de kosten van bijstand, de inkomensvoorziening of de uitkering terug te vorderen overeenkomstig het bepaalde in artikel 58 lid 2 en 4 Wwb, artikel 25 lid 2 en 4 Ioaw en artikelen 25 lid 2 en 4 Ioaz, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

  • 3.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om de kosten van bijstand van alle gezinsleden terug te vorderen, zoals bedoeld in artikel 59 lid 1 en 2 Wwb, artikel 26 lid 1 en 2 Ioaw en artikel 26 lid 1 en 2 Ioaz.

  • 4.

    De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt (artikel 4:87 Awb).

  • 5.

    Indien er sprake is van verzuim zoals bedoeld in artikel 4:97 Awb, zal gemeente Beuningen de schuldenaar geen wettelijke rente in rekening brengen.

  • 6.

    Lid 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing als er sprake is van een dringende reden.

Regel 5 – terugvordering: bruto of netto

  • 1.

    Het college vordert in beginsel de vordering bruto van belanghebbende terug.

  • 2.

    Indien de vordering evenwel betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar, kan belanghebbende volstaan met een nettobetaling van de vordering. Bij uitblijven van volledige voldoening van de vordering vóór het einde van het boekjaar, wordt het restant van de vordering alsnog gebruteerd.

  • 3.

    Indien sprake is van een dringende reden, vindt geen brutering van de vordering plaats door het college.

Regel 6 – terugvordering bij overschrijding vermogensgrens
  • 1.

    Als achteraf blijkt dat belanghebbende tijdens de periode van bijstandsverlening op enig moment over vermogen beschikte boven de van toepassing zijnde vermogensgrens, wordt dit vermogen in aanmerking genomen bij de beoordeling van het recht op bijstand.

  • 2.

    Het in lid 1 bedoelde vermogen wordt in aanmerking genomen vanaf de datum waarop belanghebbende aanspraak op het vermogen kon maken.

  • 3.

    Als uit toepassing van lid 2 blijkt dat belanghebbende ten onrechte of een teveel aan bijstand heeft ontvangen, vordert het college dit bedrag terug.

  • 4.

    Het college matigt de hoogte van de terugvordering als belanghebbende aantoont dat op enig moment het vermogen lager was dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, zodat op dat moment opnieuw recht op bijstand is ontstaan.

  • 5.

    Bij het matigen van de hoogte van de terugvordering, zoals bedoeld in lid 4, berekent het college op basis van de destijds geldende bijstandsnorm hoelang belanghebbende van het vermogensoverschot buiten de bijstand had kunnen blijven. Over die periode vordert het college de bijstand dan terug.

Paragraaf 2.3 – Kwijtschelding en afkoop

 

Regel 7 - gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    Het college kan besluiten tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de teruggevorderde uitkering indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden en

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen en

    • c.

      de vordering van het college wegens teruggevorderde uitkering ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang en

    • d.

      het verzoek tot medewerking aan een schuldsanering /-bemiddeling wordt ingediend door een bij het NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie of een Nederlandse gemeente.

  • 2.

    Van kwijtschelding als bedoeld in lid 1 wordt afgezien indien:

    • a.

      de terugvordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht of

    • b.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken, behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3.

    Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de uitkering treedt niet in werking voordat een schuldregeling overeenkomstig het eerste lid volledig en met goed gevolg is afgerond.

  • 4.

    Het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van een uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

    • a.

      de belanghebbende zijn schuld aan het college niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet of

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Regel 8 - kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

  • 1.

    Op verzoek van de belanghebbende gaat het college over tot kwijtschelding van het restant van de vordering indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 36 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

    • b.

      tenminste 50% van de vordering heeft betaald.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan; b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar heeft het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaald; of c. belanghebbende lost een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer af.

  • 3.

    Het college besluit tot kwijtschelding van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, indien belanghebbende gedurende tien jaar geen betaling heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij die op enig moment zal gaan verrichten.

  • 4.

    Het college besluit niet tot kwijtschelding indien belanghebbende in de periode van vijf jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer, verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen.

  • 5.

    Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 Wwb, artikel 25 lid 2 Ioaw of artikel 25 lid 2 Ioaz is niet mogelijk.

  • 6.

    Kwijtschelding van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

Regel 9 - gedeeltelijke kwijtschelding van leenbijstand

  • 1.

    In afwijking van regel 8 geldt voor de kwijtschelding van vorderingen uit leenbijstand de regeling dat indien belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan, het restant van de vordering ambtshalve volledig wordt kwijtgescholden.

  • 2.

    Kwijtschelding ingevolge lid 1 is niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Wwb.

Regel 10 - afkoop schuld

  • 1.

    Op verzoek van de belanghebbende stemt het college in met het verzoek tot afkoop van het restant van de vordering indien de belanghebbende:

    • a.

      voorafgaand aan het verzoek minimaal 36 maanden op de betreffende vordering heeft afgelost conform de aflossingsverplichting en

    • b.

      een bedrag in één keer aflost waardoor de belanghebbende, tezamen met de reeds gedane betalingen, 50% van de vordering heeft betaald.

  • 2.

    In afwijking van het gestelde in lid 1 gaat het college op het verzoek van belanghebbende tot afkoop van het restant van de vordering, welke is ontstaan als gevolg van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, over indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar volledig aan zijn afbetalingsverplichting heeft voldaan; b. gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, maar heeft het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog betaald; of c. een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost.

  • 3.

    Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenplicht heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen.

  • 4.

    Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 Wwb, artikel 25 lid 2 Ioaw of artikel 25 lid 2 Ioaz is niet mogelijk.

  • 5.

    Afkoop van een vordering welke wordt gedekt door pand of hypotheek op een zaak of zaken is niet mogelijk behoudens voor zover de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

Paragraaf 2.4 – Invordering van een teruggevorderde uitkering

 

Regel 11 – inhoud besluit tot terugvordering

  • 1.

    Een besluit tot terugvordering vermeldt:

    • a.

      tot welk bedrag en over welke periode de ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd;

    • b.

      de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald door belanghebbende;

    • c.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling;

    • d.

      op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.

  • 2.

    De termijn van betaling, zoals benoemd in lid 1 sub b, wordt in het besluit tot terugvordering in beginsel gesteld op 6 weken.

Regel 12 – betalingsvoorstel

  • 1.

    Op verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel stelt het college de maandelijkse aflossingsverplichting van belanghebbende vast.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid. Het besluit vermeldt:

    • a.

      de maandelijkse aflossingsverplichting;

    • b.

      de datum van ingang van de aflossingsverplichting;

    • c.

      de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, ten uitvoer wordt gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.

  • 3.

    In het verlengde van lid 2 sub c, zal aan belanghebbende in het besluit tevens worden medegedeeld dat, bij gebreke van tijdige betaling, de vordering in zijn geheel, zonder verdere vooraankondiging, ineens opeisbaar wordt en dat het college in dat geval niet langer gehouden is aan de vastgestelde aflossingsverplichting ingevolge lid 2 sub a.

Regel 13 – aflossingsverplichting

  • 1.

    Indien belanghebbende een inkomen heeft op bijstandsniveau, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag.

  • 2.

    Indien de vordering het gevolg is van het niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, bedraagt de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag. Daarnaast omvat de aflossingsverplichting de vakantietoeslag.De vakantietoeslag dient belanghebbende ter aflossing aan het college te betalen c.q. wordt door het college geïnd op het moment dat het feitelijk beschikbaar komt voor belanghebbende.

  • 3.

    De aflossingsverplichting voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau bedraagt:

    • a.

      Indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht: 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen exclusief vakantietoeslag en de toepasselijke bijstandsnorm.

    • b.

      In de overige omstandigheden: 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand exclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 50% van het verschil tussen het inkomen en de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    Een belanghebbende die een Wwb-, Ioaw-, of Ioaz-uitkering heeft ontvangen wordt, wat betreft de hoogte van de vast te stellen aflossingsverplichting, gedurende een periode van 18 maanden na beëindiging van de uitkering gelijkgesteld met een Wwb-, Ioaw- of Ioaz-uitkeringsgerechtigde.

  • 5.

    In geval van beslaglegging door een derde (andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op 10% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm inclusief vakantiegeld plus 100% van het meerdere, zijnde de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d leden 1 en 2 van het Rv.

Regel 14 – afbetaling in 36 maanden

  • 1.

    Een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende kan achterwege blijven indien belanghebbende:

    • a.

      een betalingsvoorstel heeft gedaan aan het college op basis waarvan de vordering zal zijn voldaan binnen een periode van 36 maanden te rekenen vanaf het moment van ingang van de aflossingsverplichting en

    • b.

      het aflossingsbedrag per maand minimaal gelijk is aan 6 % van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm exclusief vakantiegeld.

  • 2.

    Het college kan het verzoek van belanghebbende ingevolge lid 1 afwijzen indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan 1 keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.

Regel 15 – aflossingscapaciteit en vermogen

  • 1.

    Het verzoek van belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan door het college worden afgewezen indien belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden.

  • 2.

    Niet als vermogen wordt in aanmerking genomen: het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb.

  • 3.

    Indien het college toepassing geeft aan lid 1 vermeldt het besluit, naast de reden van het opleggen van de aflossingsverplichting ineens, tevens het bepaalde in regel 12 lid 2 sub b en c van deze beleidsregels.

Regel 16 – tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college

Het college is bevoegd om tussentijds de hoogte van een eerder vastgestelde

aflossingsverplichting te verhogen dan wel te wijzigen in een aflossingsverplichting ineens

ingevolge regel 15 lid 1 van deze beleidsregels indien een draagkrachtonderzoek daartoe

aanleiding geeft.

Regel 17 - verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende

  • 1.

    Belanghebbende kan een verzoek doen, onder bijvoeging van zijn financiële gegevens met bijbehorende afschriften van bewijsstukken, tot wijziging van een eerder vastgestelde aflossingsverplichting.

  • 2.

    Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit over de aanvraag als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    Het besluit wordt genomen met inachtneming van de regels zoals neergelegd in de regels 13, 14 en 15 van deze beleidsregels.

Regel 18 – betalingsherinnering, aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

  • 1.

    Indien de belanghebbende niet tot betaling van de vordering overgaat dan wel niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, verzendt het college een aanmaning. Indien de belanghebbende een eerder opgelegde of overeengekomen aflossingsverplichting niet meer nakomt, dan ontvangt belanghebbende een betalingsherinnering. Indien betaling wederom uitblijft ontvangt belanghebbende een tweede betalingsherinnering. Blijft betaling ook na deze tweede herinnering uit, dan wordt door het college een aanmaning verstuurd tot nakoming van zijn aflossingsverplichtingen. In de betalingsherinneringen en de aanmaning wordt vermeld dat bij niet tijdige betaling de betaling kan worden afgedwongen en dat de kosten van de uit te voeren invorderingsmaatregelen bij belanghebbende in rekening kunnen worden gebracht.

  • 2.

    In betalingsherinneringen en aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op twee weken. De termijn van twee weken gaat in op de dag na de dag waarop de herinnering of de aanmaning is verzonden.

  • 3.

    Indien belanghebbende na verzending van de aanmaning in gebreke blijft tot tijdige en volledige betaling, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit. Na betekening wordt het dwangbevel middels beslaglegging ten uitvoer gelegd indien niet binnen de gestelde termijn tot betaling is overgegaan. De voorschriften ingevolge de Awb en Rv worden in acht genomen.

  • 4.

    Indien het college, ingevolge artikel 60 lid 3 Wwb, 28 lid 2 Ioaw of artikel 28 lid 2 Ioaz, de bevoegdheid heeft tot verrekening van de vordering met een lopende uitkering of inkomensvoorziening ingevolge de Wwb, Ioaw of Ioaz, dan maakt het college gebruik van deze bevoegdheid. Ingevolge artikel 4:93 Awb wordt belanghebbende in kennis gesteld van de verrekening met de uitkering onder vermelding van de hoogte van het bedrag van de verrekening.

Regel 19 – afzien van (verdere) invordering

  • 1.

    Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer de (restant)vordering minder bedraagt dan € 150,- én het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.

  • 2.

    Bij (restant)vorderingen van € 150,00 en meer kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten van (verdere) invordering af te zien indien incasso van de vordering gedurende vijf jaren onmogelijk is gebleken en ook niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

  • 3.

    In afwijking van lid 1 en 2 kan de (restant)vordering, indien deze het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht, slechts dan worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende 10 jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.

Regel 20 - opschorting invordering

Het college schort de invordering in het geval van een bezwaar- of beroepschrift tegen het besluit tot terugvordering op als de onmiddellijke invordering onevenredig belastend is voor de belanghebbende.

Regel 21 – volgorde van invordering

  • 1.

    De volgorde van invordering wordt bepaald door de ontstaansgrond en ontstaansdatum van de vordering, zolang belanghebbende geen verzoek heeft gedaan op grond van artikel 4:92 lid 2 van de Awb.

  • 2.

    In geval het college zowel bijstand op grond van artikel 58 lid 1 Wwb als een bestuurlijke boete invordert, wordt voorrang gegeven aan de invordering van de bijstand.

  • 3.

    Onverminderd het in lid 2 gestelde, vordert het college eerst de boete in als belanghebbende het college op grond van artikel 4:92 lid 2 Awb daartoe verzoekt.

HOOFDSTUK III: BELEIDSREGELS VERHAAL

Paragraaf 3.1 – Verhaalsbevoegdheid

 

Regel 22 – verhaalsbevoegdheid

Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid om de kosten van een uitkering ingevolge de Wwb te verhalen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 6.5 Wwb, tenzij in deze beleidsregels anders is bepaald.

Paragraaf 3.2 – Afzien van verhaal

 

Regel 23 – afzien van verhaal

  • 1.

    Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 en 62f Wwb indien het op te leggen verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar.

  • 2.

    Het college ziet geheel of gedeeltelijk af van het nemen van een verhaalsbesluit indien daarvoor gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

Paragraaf 3.3 – Ingangsdatum verhaalsbijdrage

 

Regel 24 – ingangsdatum verhaalsbijdrage

De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 Wwb wordt opgelegd met ingang van de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving.

Paragraaf 3.4 – Heronderzoeken

 

Regel 25 – (her-) onderzoek naar draagkracht

Er wordt niet overgegaan tot een nieuw verhaalsbesluit ingevolge artikel 62 Wwb indien:

  • a.

    uit het draagkrachtonderzoek blijkt dat de draagkracht niet meer blijkt te zijn vermeerderd ten opzichte van het vorige onderzoek dan met € 50,00 per maand of

  • b.

    het woonadres en de gezinssamenstelling van de belanghebbende ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek gelijk zijn gebleven en het verzamelinkomen van dat gezin ten opzichte van het laatstelijk verrichte onderzoek met minder dan 15 % bruto is gestegen.

Paragraaf 3.5 – Invordering verhaalsbijdragen

 

Regel 26 – invordering van verhaalsbijdragen

Indien belanghebbende een door de rechter vastgestelde verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62, 62f Wwb of een verhaalsbesluit ingevolge artikel 62b Wwb niet voldoet, zijn de regels 7 tot en met 21 van deze beleidsregels analoog van toepassing.

HOOFDSTUK IV: Intrekking, herziening en terugvordering Wmo

Regel 27 - intrekking, herziening en terugvordering in de Wmo

  • 1.

    Als het college op grond van de kracht zijnde Verordening Wmo Gemeente Beuningen een besluit geheel of gedeeltelijk intrekt en daarmee een onverschuldigde betaling is gecreëerd in de zin van artikel 6:203 BW, gaat het college over tot terugvordering van de onverschuldigde betaling.

  • 2.

    Het college ziet van terugvordering zoals bedoeld in lid 1 af indien: a. het terug te vorderen bedrag minder dan € 150,-- bedraagt;

    • b.

      er geen sprake is van verwijtbaar handelen aan de kant van persoon met beperkingen; c. er sprake is van een dringende reden.

  • 3.

    Als belanghebbende de vordering als bedoeld in lid 1 niet betaalt en geen minnelijke betalingsregeling treft, gaat het college over tot het aanmanen van belanghebbende.

  • 4.

    In de aanmaning wordt de termijn van betaling gesteld op twee weken. Deze termijn gaat in op de dag na de dag waarop de aanmaning is verzonden. Als belanghebbende na het aanmanen toch in gebreke blijft, kan het college een civiele procedure starten om betaling af te dwingen.

HOOFDSTUK V: SLOTBEPALINGEN BELEIDSREGELS

Regel 28 – uitvoering

  • 1.

    Het college beslist in die gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien.

  • 2.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Regel 29 - inwerkingtreding

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking met ingang van 15 januari 2014.

  • 2.

    Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014.

Burgemeester en wethouders gemeente Beuningen,

Vastgesteld in de vergadering van 14 januari 2014,

De secretaris, de burgemeester

 

ALGEMENE TOELICHTING Beleidsregels terugvordering en verhaal Wwb, Ioaw, Ioaz en Wmo 2014

De onderhavige beleidsregels maken een onderscheid tussen het terugvorderen van een uitkering en het verhalen van kosten van bijstand. Dit zijn twee aparte zaken.

* Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende uitkering. De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde zelf.

* Bij verhaal gaat het om het terugkrijgen van de kosten van een uitkering van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met:

  • -

    de onderhoudsplicht;

  • -

    verhaal op nalatenschappen;

  • -

    verhaal i.v.m. schenkingen.

 

In de Wwb, Ioaw en Ioaz heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende uitkering geregeld. De systematiek is voor genoemde wetten grotendeels hetzelfde. Verhaalsrecht is gerelateerd aan de Wwb. De Ioaw en Ioaz kennen de mogelijkheid tot verhaal niet.

 

Zowel het terugvorderen en verhalen van een uitkering is door de wetgever benoemd als een bevoegdheid, mits het niet gaat om een terugvordering als gevolg van een schending inlichtingenplicht. Hieruit volgt dat de gemeenten zelf tot een afweging en dus beleid moeten komen. Hetzelfde heeft te gelden wat betreft het invorderen van kosten. Weliswaar biedt de wetgeving een kader, bijvoorbeeld in de Algemene wet bestuursrecht, maar het is evenwel aan het college om de systematiek middels de opmaak van beleidsregels nader vorm te geven.

 

Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft.

Bij de opmaak van de beleidsregels zijn nadrukkelijk de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen:

  • ·

    Hoofdregel is dat een schuld volledig moet worden terugbetaald. Eigen verantwoordelijkheid van de burger staat voorop.

  • ·

    Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van het college als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds.

 

Iets abstracter beredeneerd: het college dient een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan om ook om armoedebeleid.

Ook vanuit het oogpunt van efficiency en effectiviteit zijn beleidsmatig keuzes gemaakt. In de bepalingen inzake de zogenaamde kruimelbedragen (regel 19 lid 1) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een kosten-batenanalyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden?

Fraude mag niet lonen. Dat is een van de uitgangspunten van de wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Hoewel deze wet een vastomlijnd kader geeft voor eventuele kwijtschelding en afkoop van fraudeschulden, is in de beleidsregels terugvordering en verhaal ook hier de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit enerzijds en de belangen van de debiteur anderzijds. In de beleidsregels staan mogelijkheden voor kwijtschelding en afkoop van fraudeschulden genoemd. Wel is er iedere keer vanuit het benoemde principe dat fraude niet mag lonen, bewust voor gekozen om de criteria voor fraude-schulden te verzwaren ten opzichte van niet-fraude-schulden .

 

Tot slot nog het volgende.In de Wwb wordt gesproken over een bijstandsuitkering, waar de Ioaw en Ioaz reppen over een uitkering. Kortom, de wetgever werkt met verschillende termen. Uit praktisch oogpunt wordt in deze beleidsregels de term uitkering gebruikt. Deze term is bedoeld als verzamelnaam en duidt op de bijstandsuitkering ingevolge Wwb, Ioaw en Ioaz.

 

 

TOELICHTING PER REGEL

Toelichting per artike l

 

Regel 1 - begripsbepalingen

Als het gaat om verhaal en terugvordering, is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is duidelijk. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang. Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1) waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk. Maar denk bijvoorbeeld ook aan de invordering van vorderingen: begrippen als “executiekosten”, “verzuim” en “minnelijk” zijn afkomstig uit het privaatrecht en hebben in de bijstandspraktijk dezelfde betekenis.

Regel 2 – toepassingsgebied beleidsregels terugvordering

De onderhavige beleidsregels zijn, wat betreft de terugvorderingsparagraaf, van toepassing op terugvorderingen ingevolge de Wwb, Ioaw en Ioaz.

Via lid 2 zijn de beleidsregels inzake invordering eveneens van toepassing op vorderingen van de afdeling Sociale Zaken voortkomend uit onverschuldigde betaling.

Als concreet voorbeeld kan hier worden genoemd: de vordering die is ontstaan als gevolg van betaling op een verkeerd bankrekeningnummer (administratieve fout).

Indien vorderingen worden gedekt door een zekerheidsrecht (pand of hypotheek), zijn de onderhavige beleidsregels niet van toepassing. De regels inzake pand en hypotheek zijn dusdanig specifiek (en bieden dusdanige garantie) dat deze beleidsregels niet van toepassing zijn op vorderingen die worden gedekt door pand of hypotheek. Ditzelfde geldt voor de Bbz.

Regel 3 – algemene bepaling tot herziening en intrekking

Herziening en intrekking van de uitkering vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Artikel 54 lid 3 Wwb verplicht het college om het recht op bijstand te herzien of in te trekken wanneer de inlichtingenplicht is geschonden en daardoor bijstand onterecht of tot een te hoog bedrag is verstrekt. In overige gevallen, waarin geen sprake is van een schending inlichtingenplicht, is het herzien of intrekken van het recht op bijstand een bevoegdheid van het college. Regel 3 bepaalt dat het college in die gevallen waarin het bevoegd is om het recht te herzien of in te trekken, dit ook daadwerkelijk doet.

Lid 3 formuleert de uitzondering op lid 2: herziening of intrekking vindt niet plaats indien er sprake is van een dringende reden.

Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt.

Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn aan het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.

Overigens hoeft het college, indien zij besluit om geheel van herziening of intrekking af te zien, de belanghebbende in beginsel niet op de hoogte te stellen van dit besluit. Dit is anders indien de belanghebbende er zelf om heeft verzocht. Het is overigens wel goed om altijd in het dossier te vermelden of het college besloten heeft om van de bevoegdheid tot herziening/intrekking geen gebruik te maken.

Regel 4 – terugvorderingsbevoegdheid

Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. Artikel 58 lid 3 Wwb, artikel 25 lid 1 Ioaw en Ioaz verplichten het college om de uitkering terug te vorderen, indien als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht onterecht of tot een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt.

In overige gevallen, waarin geen sprake is van een schending inlichtingenplicht, is het terugvorderen van onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand een bevoegdheid van het college. Regel 4 bepaalt dat het college in die gevallen waarin het bevoegd is onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand terug te vorderen, dit ook daadwerkelijk doet.

De uitkering wordt teruggevorderd van degene aan wie de uitkering ten onrechte is verleend: de belanghebbende. Een gezinsuitkering wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59 lid 2 Wwb, artikel 26 lid 2 Ioaw en artikel 26 lid 2 Ioaz).

Alle gezinsleden van wie de uitkering wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59 lid 3 Wwb, artikel 26 lid 3 Ioaw, artikel 26 lid 3 Ioaz). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen.

Ingevolge lid 6 kan worden afgezien van terugvordering wegens dringende redenen. De wet (artikel 58 lid 8 Wwb, artikel 25 lid 7 Ioaw en artikel 25 lid 7 Ioaz) geeft de mogelijkheid om in het geval van een dringende reden af te zien van het terugvordering.

Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt.

Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids-, het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel van een redelijke belangenafweging.

In gevallen waarin eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit aan de orde is kan van een dergelijk besluit reeds worden afgezien wegens een dringende reden. Zie de toelichting onder regel 3. In dat geval is er ook geen grond tot het nemen van een terugvorderingsbesluit.

Regel 5 – terugvordering: bruto of netto

Een uitkering wordt netto uitbetaald. Het college draagt evenwel net als een werkgever hierover loonbelasting, premies volksverzekering en de inkomensafhankelijke bijdrage af aan de belastingdienst en het UWV. Het college betaalt dus in feite een bruto uitkering. Bij terugvordering van een ten onrechte verstrekte uitkering kan het college daarom de uitkering bruto terugvorderen van de belanghebbende. Dit volgt uit artikel 58 lid 5 Wwb, artikel 25 lid 5 Ioaw en artikel 25 lid 5 Ioaz. De hoogte van het terugvorderingsbedrag wordt berekend aan de hand van hetgeen in totaal aan loonbelasting en premies aan de belastingdienst en het UWV is afgedragen.

Ingevolge lid 1 is de hoofdregel dat uitkeringsgelden bruto dienen te worden terugbetaald. In de volgende gevallen ziet het college af van brutering en wordt alleen de netto uitkering teruggevorderd:

  • -

    indien de vordering betrekking heeft op het lopende boekjaar én belanghebbende de vordering voldoet vóór het einde van het boekjaar (lid 2) of

  • -

    indien sprake is van een dringende reden (lid 3). Voor wat betreft het begrip dringende reden wordt hierbij verwezen naar de toelichting bij regel 4 lid 2.

Regel 6 – Terugvordering bij overschrijding vermogensgrens

In de praktijk kan zich de situatie voordoen dat het college, als gevolg van een schending van de inlichtingenplicht van belanghebbende, eerst later bekend raakt met bepaalde vermogensbestanddelen van belanghebbende. Het college is dan bevoegd om de ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen.

In deze beleidsregel staat beschreven hoe het college omgaat met de situatie dat belanghebbende gedurende heel de in het geding zijnde periode over een vermogen boven de vermogensgrens beschikte. Het college kan ten aanzien van het intrekking van het recht op bijstand volstaan met de constatering dat belanghebbende gedurende de gehele periode beschikte over meer vermogen dan de toepasselijke vermogensgrens en daarom geen recht op bijstand had. In beginsel kan het college ook de kosten van bijstand over de gehele periode terugvorderen. Maar het college moet de vordering matigen als belanghebbende aannemelijk kan maken dat hem, als hij wel aan zijn inlichtingenplicht zou hebben voldaan, tenminste over een deel van betreffende periode bijstand had toegekomen.

In dat geval berekent het college aan de hand van de hoogte van de destijds geldende bijstandsnorm hoelang belanghebbende van zijn vermogensoverschot buiten de bijstand had kunnen blijven en de kosten van bijstand over de aldus berekende periode terug te vorderen. Het gaat in dit verband om de bijstandsnorm en dus niet over de interingsnorm van 1,5 maal de bijstandsnorm.

Regel 7 – gedeeltelijke kwijtschelding bij schuldregeling

Wanneer een bijstandsvordering door middel van een terugvorderingsbesluit is vastgelegd, kan er in een later stadium reden zijn om de vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden. Een dergelijke bepaling komt in de Wwb, Ioaw en Ioaz niet voor.

Door in lid 1 sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen. Omdat niet alle collega-gemeenten standaard bij de NVVK zijn aangesloten, maar Beuningen wel graag haar medewerking wil kunnen verlenen aan een verzoek gedaan door een gemeente, is naast de bij de NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie ook expliciet melding gemaakt van Nederlandse gemeenten.

Regel 8 – kwijtschelding anders dan bij schuldregeling

Waar beleidsregel 7 heeft te gelden indien sprake is van een schuldregeling, althans een aanzet daartoe, heeft het bepaalde in deze regel in overige gevallen te gelden. Ingevolge regel 8 lid 1 kan een debiteur voor kwijtschelding van de restant-vordering in aanmerking komen indien men voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 36 of 60 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 50% van de vordering heeft betaald.

Ook ingevolge deze regel is het dus mogelijk gemaakt dat fraudeschulden voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het dat er verzwaarde criteria gelden, zoals lid 2 die vermeldt.

Ingevolge lid 4 is daarnaast nog een extra verzwaring ingebouwd, zowel geldend voor de vorderingen die onder lid 1 als onder lid 2 vallen: degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de vijf jaren voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden alsook dient hij gedurende tien jaren aan al zijn aflossingsverplichtingen jegens het college te hebben voldaan. Ingevolge lid 4 zou het verzoek tot kwijtschelding dus afgewezen kunnen worden omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 36 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voordien diende af te lossen.

Middels lid 5 van deze beleidsregel wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 Wwb, artikel 25 lid 2 Ioaw en artikel 25 lid 2 Ioaz (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend).

Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij in staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan het college, wordt kwijtschelding in die gevallen ingevolge regel 8 niet aan de orde geacht.

Regel 9 – gedeeltelijke kwijtschelding bij leenbijstand

Uitgangspunt is dat een lening bij de GKB als een voorliggende voorziening heeft te gelden. Indien een lening bij de GKB niet aan de orde kan zijn, heeft het uitgangspunt te gelden dat leenbijstand wordt verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de leenbijstand niet volledig is afgelost wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Een verzoek tot kwijtschelding behoeft belanghebbende dus niet in te dienen.

Ingevolge lid 2 is kwijtschelding redelijkerwijs evenwel niet aan de orde indien de leenbijstand is verstrekt ingevolge artikel 48 lid 2 Wwb:

  • -

    bijstand verstrekt in een situatie waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zal beschikken om over de betreffende periode (zelf) in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

  • -

    de noodzaak tot bijstandsverlening is het gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

  • -

    het betreft een te betalen waarborgsom;

  • -

    bijstand ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast.

Regel 10 – afkoop schuld

Deze beleidsregel is qua strekking en inhoud gelijk aan regel 8 van deze beleidsregels met dien verstande dat regel 10 over afkoop gaat en niet over kwijtschelding. Indien mensen middels betaling van een (rest-)bedrag ineens, naast de overig gestelde criteria, feitelijk tot een betaling van 50% komen, is afkoop tegen finale kwijting mogelijk en ontstaat feitelijk dezelfde situatie als in geval van kwijtschelding ingevolge regel 8, namelijk het niet meer te behoeven betalen van 50% van de restant-vordering.

Regel 11 – inhoud besluit tot terugvordering

Een besluit tot terugvordering vermeldt:

  • a.

    hetgeen teruggevorderd wordt;

  • b.

    de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald;

  • c.

    de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot een betalingsregeling;

  • d.

    op welke wijze het besluit, bij gebrekkige betaling, ten uitvoer zal worden gelegd waaronder tevens begrepen: de aankondiging dat eventuele executiekosten vanwege inschakeling derden voor rekening van belanghebbende zijn.

Ingevolge lid 2 van de beleidsregel dient tot slot in de beschikking te worden vermeld dat de termijn van betaling 6 weken is. Deze termijn is gebaseerd op artikel 4: 87 Awb.

De betaling geschiedt binnen zes weken nadat de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, tenzij de beschikking een later tijdstip vermeldt.”

Regel 12 – betalingsvoorstel

Ingevolge regel 11 lid 1 sub a van deze beleidsregels wordt aan mensen in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende dient het college binnen 8 weken na ontvangst te beschikken.

Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat het college het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen in lid 2 sub c van deze regel, maar met name ook lid 3 hiervan: de vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. het college is niet langer gehouden aan betalingsregeling.

Regel 13 – aflossingsverplichting

De aflossingsverplichting ingevolge beleidsregel 12 wordt berekend naar draagkracht. In onderhavige regel 13 zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Hierbij gelden de navolgende uitgangspunten:

Lid 1: Mensen met een inkomen op bijstandsniveau hebben een aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm. De toevoeging “exclusief vakantiegeld” betekent dat belanghebbenden volledig de beschikking blijven houden over het vakantiegeld. Op deze manier wil het college, vanuit het oogpunt van armoedebeleid, debiteuren financieel tegemoet komen. In concreto betalen de betreffende schuldenaren dus op maandbasis 6% van de norm exclusief vakantiegeld. In de maand juni wordt, voor zover niet reeds eerder betaald, de vakantietoeslag volledig uitbetaald.

Lid 2: In geval van een fraudeschuld hebben mensen met een inkomen op bijstandsniveau een zwaardere aflossingsverplichting als in geval van een niet-fraudeschuld (lid 1): het te ontvangen vakantiegeld dient ook ter aflossing door belanghebbenden te worden aangewend.

Wel is het zo dat ook bij fraudeurs een percentage van 6% wordt gehanteerd in plaats van 10% zoals veel gemeenten doen (aansluitend bij het Rv, waarin is bepaald dat de beslagvrije voet 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedraagt).

Achterliggende gedachte bij deze keuze is de berekeningssystematiek ingevolge het Rv.

Ingevolge artikel 475d lid 5 Rv kan het college formeel niet volstaan met het bepalen van een percentage van 10% maar dienen correctiefactoren als ziektekosten en woonlasten in ogenschouw te worden genomen waardoor in de praktijk het aflossingspercentage van 10% veelal ten gunste van de debiteur dient te worden gesteld op een lager percentage.

Om praktische redenen heeft Beuningen dan ook gekozen om ook in geval van fraudeschulden 6% aflossingsverplichting te hanteren in plaats van 10%.

Op deze manier wordt voorkomen dat de medewerker terugvordering en verhaal telkenmale een berekening dient te maken op basis van door belanghebbende te verstrekken gegevens en wordt anderzijds voorkomen dat het college in strijd met het Rv handelt door zondermeer een aflossing van 10% te hanteren. In geval van lid 5 ligt het evenwel anders.

De betreffende schuldenaren betalen dus op maandbasis 6% van de norm exclusief vakantiegeld. Daarnaast wordt het vakantiegeld niet uitbetaald, maar wordt het volledige vakantiegeld door het college geïnd / verrekend ter aflossing van de schuld.

Een concreet rekenvoorbeeld – gebaseerd op de norm per 1 juli 2013:

Een echtpaar heeft een fraudeschuld. De aflossing per 1 juli 2013 bedraagt ingevolge regel 13 lid van deze beleidsregels € 75,44 per maand (zijnde 6% van de gehuwdennorm excl. vt = 6% x € 1.257,35). Daarnaast wordt het volledige vakantiegeld door het college ingehouden in de maand juni.

Lid 3: Indien mensen een inkomen hebben boven bijstandsniveau wordt qua aflossingsverplichting een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraude- en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossing 10% van de bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld) plus 50% van het verschil tussen het netto inkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag). In geval van andere vorderingen bedraagt de aflossing 6% plus 50% van het verschil.

Lid 4: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat mensen na beëindiging van hun uitkering nog voor 18 maanden worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.

Lid 5: Ingevolge de leden 1 tot en met 4 staat het college voor een invorderingsbeleid dat soepeler is dan de wettelijke norm ingevolge het Rv. De uitgangspunten van een dergelijk beleid kunnen evenwel teniet worden gedaan in geval van beslaglegging door een derde. In geval een andere schuldeiser gaat invorderen met inachtneming van de beslagvrije voet, wordt de financiële armslag zoals het college die aan mensen gunde niet meer gevoeld. Immers het volledige inkomen boven de beslagvrije voet wordt aan schuldeisers afgedragen, deels aan het college, deels aan andere schuldeiser(s).

In dergelijke gevallen staat het college vrij om alsnog tot invordering over te gaan conform het Rv. Let wel, het gaat hier om een zogenaamde “kan”- bepaling. Het betreft dus geen verplichting. Achterliggende gedachte daarbij is om het college de ruimte te geven om, indien een dergelijke situatie ontstaat, met de andere schuldeiser(s) in gesprek te treden en afspraken over de inning /verdeling van de in te vorderen gelden te maken dan wel bijvoorbeeld een debiteur aan te melden voor schuldhulpverlening.

Regel 14 – afbetaling in 36 maanden

Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan het college een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 36 maanden is afbetaald. Het minimale te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 6% van de bijstandsnorm exclusief vakantietoeslag die voor belanghebbende zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een bijstandsuitkering.

Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan het college ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met regel 13 van deze beleidsregels.

Regel 15 – aflossingscapaciteit en vermogen

Ingevolge deze regel heeft het college de mogelijkheid om (deels) af te zien van een maandelijkse betalingsregeling indien blijkt dat belanghebbende beschikt over vermogen dat hij redelijkerwijs ten gelde kan maken.

Ingevolge lid 2 blijft vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34 lid 3 Wwb buiten beschouwing.

Regel 16 – tussentijdse wijziging van aflossingsverplichting door het college

Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college in de toekomst worden gewijzigd op basis van een heronderzoek draagkracht. Zie hiertoe het onderzoeksplan Wwb, Ioaw en Ioaz. Het huidige onderzoeksplan (2010-2013) kent geen frequentie voor debiteurenonderzoeken. De debiteuren, die hun verplichtingen nakomen worden verder niet onderzocht. De actie wordt gericht op hen, die hun verplichtingen niet nakomen. Dit uit oogpunt van efficiency en effectiviteit.

Regel 17 – verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting door belanghebbende

De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb, neemt het college vervolgens een tijdig besluit.

Regel 18 – betalingsherinnering, aanmaning, dwangbevel, beslag en verrekening

In de uitvoeringspraktijk wordt onderscheid gemaakt tussen een betalingsherinnering, een aanmaning en een dwangbevel. Betalingsherinneringen en aanmaning zijn brieven waarin belanghebbende, vanwege uitblijven betaling, sec wordt verzocht om alsnog tot betaling over te gaan. Tegen de brieven staat geen bezwaar en beroep open.

Het verschil tussen een betalingsherinnering en een aanmaning is de wettelijke status in relatie tot een eventueel uit te vaardigen dwangbevel (artikelen 4:112 en 4:117 Awb). Een betalingsherinnering heeft in die zin geen formele status. De reden om alvorens een aanmaning de deur uit te doen eerst 2 x een betalingsherinnering te versturen, heeft puur een praktische reden. Voorkomen moet worden dat je als gemeente te snel in het formele proces tot invordering terecht komt. Wel is het zaak om ook in de betalingsherinnering mensen te attenderen op de niet vrijblijvendheid van e.e.a. en dus de mogelijke gevolgen van niet betalen (zie lid 1 van deze beleidsregel).

Indien betaling na verzending van de aanmaning uitblijft, vaardigen burgemeester en wethouders een dwangbevel uit (zie lid 3. Zie ook artikel 60 lid 2 Wwb, artikel 28 lid 1 Ioaw en artikel 28 lid 1 Ioaz). De regels m.b.t. dwangbevel zijn neergelegd in artikel 4: 114 e.v. Awb.

Indien ook na het uitvaardigen van het dwangbevel betaling uitblijft, zal het college executiemaatregelen moeten nemen ter invordering (lid 3). Het stramien daartoe is neergelegd in landelijke regelgeving (met name het Rv).

Naast de systematiek van invordering via dwangbevel / beslaglegging, kan het college ook invorderen via verrekening met een lopende uitkering. Daartoe is in Wwb, Ioaw en Ioaz een wettelijke basis gecreëerd. Tegen een besluit tot verrekening (veelal gekoppeld / geïntegreerd in een besluit tot terugvordering) staat bezwaar en beroep open.

Ingevolge artikel 4: 87 Awb dient het college in geval van een besluit tot terugvordering de belanghebbende een betalingstermijn te gunnen van minimaal 6 weken. Deze regel laat onverlet dat het college niet aan deze termijn gehouden is in geval van verrekening. In artikel 4:93 lid 3 Awb wordt immers bepaald dat de verrekening terugwerkt overeenkomstig artikel 6:129 BW tot aan het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan. Het besluit tot verrekening kan dus per direct ten uitvoer worden gelegd.

Regel 19 – afzien van (verdere) invordering

Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-)vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,00.

Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00 dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan. Gaat het om (restant-)vorderingen van € 5000,00 of meer dan bedraagt deze termijn ingevolge lid 3 10 jaar.

Regel 20 – opschorting invordering

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het besluit tot terugvordering heeft geen schorsende werking. Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.

Het zal echter niet altijd verstandig zijn om direct over te gaan tot invordering. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat het college, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van belanghebbende. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor belanghebbende geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is zes weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak.

Het college zal, zolang het besluit niet onherroepelijk is, niet alleen moeten kijken naar haar belangen maar ook naar de belangen van de (vermeende) schuldenaar. Indien het treffen van executiemaatregelen hangende bezwaar/beroep onevenredig belastend is voor belanghebbende is het college ingevolge regel 20 gehouden om de invordering op te schorten.

Tegen een aanmaning en dwangbevel is geen bezwaar en beroep mogelijk.  Tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel is verzet mogelijk bij de rechtbank.

Regel 21 – Volgorde van invordering

Het kan voorkomen dat een belanghebbende diverse bedragen terug moet betalen aan het college. Daarbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld leenbijstand, een bestuurlijke boete, een terugvordering als gevolg van fraude (fraudevordering genaamd) en een terugvordering, niet zijnde een fraudevordering. Deze beleidsregel benoemt de volgorde bij het aflossen op de diverse terug te betalen bedragen. Als algemeen uitgangspunt geldt dat de volgorde bepaald wordt door de ontstaansgrond en de ontstaansdatum. Een fraudevordering gaat voor het aflossen op een niet-fraudevordering. Daarnaast geldt dat afgelost wordt op basis van de ontstaansdatum, waarbij een oudere vordering eerst wordt afgelost.

Als belanghebbende zowel een bestuurlijke boete als een fraudevordering (dus de onterecht ontvangen of tot een te hoog bedrag ontvangen bijstand) moet aflossen, benoemt lid 2 de volgorde, namelijk eerst de terugvordering en daarna de boete.

Niettemin staat het belanghebbende vrij om zelf aan te geven waar hij eerst op af wil lossen. Dit is namelijk een recht op grond van artikel 4:92 lid 2 van de Awb.

Regel 22 – verhaalsbevoegdheid

Artikel 61 Wwb is een zogeheten 'kan-bepaling'. Verhaal is derhalve een bevoegdheid van het college en niet een verplichting. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden verhaald, is lid 1 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

Regel 23 – afzien van verhaal

Ingevolge lid 1 wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand of € 600,00 per jaar. De keuze voor deze beperking is, gelijk regel 19 van deze beleidsregels, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-batenanalyse.

Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte.

Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan. Beuningen maakt ingevolge regel 22, de principiële keuze om op voorhand geen verhaalsbesluit te nemen en laat het al dan niet verhalen dus niet van belanghebbende afhangen (of deze wel of niet tot betaling overgaat).

Lid 2 van deze regel bepaalt dat het college geheel of gedeeltelijk van verhaal kan afzien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt gezocht of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.

In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende.

Uit de aard der zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn: indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk.

Regel 24 – ingangsdatum verhaalsbijdrage

In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en het college een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vast stellen indien het tijdvak groot is tussen de door het college vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.

Regel 25 – (her-) onderzoek naar draagkracht

Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Om die reden vinden verhaalsonderzoeken eens in de 36 maanden plaats, waarbij de termijn verkort wordt (naar 12 maanden) als te verwachten is dat er eerder wijzigingen in de inkomenssituatie van de onderhoudsplichtige kunnen plaatsvinden. Hierbij valt te denken aan het aflopen van aflossingsverplichtingen, zelfstandigen met wisselende inkomsten, etc.

De onderzoeksfrequentie van 36 maanden in combinatie met de criteria zoals neergelegd in deze regel, moeten er toe leiden dat de belasting van de medewerker terugvordering en verhaal op dit terrein wordt verminderd (efficiency en effectiviteit).

Regel 26 – invordering van verhaalsbijdragen

Op het moment dat het college een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van deze regel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen niet zijnde fraudevorderingen.

Regel 27 – intrekking, herziening en terugvordering in de Wmo

In aansluiting op regel 2 onder 2 waar staat dat de regels 7 tot en met 21 en 28 ook van toepassing verklaard worden op onverschuldigde betalingen als bedoeld in artikel 6:203 BW, is in dit hoofdstuk expliciet opgenomen hoe het college omgaat met terugvorderingen Wmo. Als gevolg van op 1 april 2013 van kracht geworden controle van de besteding van persoonsgebonden budgetten, is het van belang om aandacht te besteden aan het terugvorderingsbeleid in de Wmo.

De Wmo kent als zodanig geen zelfstandige bepaling over het achteraf terugvorderen van verstrekte voorzieningen. Daarom is in de Verordening Wmo een bepaling opgenomen, waarin staat dat het college een besluit tot verstrekking van een voorziening kan intrekken (artikel 9.3) en kan terugvorderen (artikel 9.4). Met een intrekking van het besluit is er sprake van een onverschuldigde betaling, zoals bedoeld in artikel 6:203 BW.

Het college vordert de onverschuldigde betaling terug, zoals bedoeld in lid 2. Slechts als verwijtbaarheid ontbreekt, het terug te vorderen bedrag minder dan € 150,-- bedraagt of in het geval van een dringende reden ziet het college af van een terugvordering.

Als er sprake is van een dringende reden, ziet het college af van terugvordering. Voor een nadere toelichting van de betekenis van dringende redenen sluit het college zich aan bij de criteria zoals die zijn ontwikkeld binnen de reguliere jurisprudentie van de bestuursrechter. Twee punten worden hierover nog nadrukkelijk opgemerkt.

Bij de beoordeling van dringende redenen is het gebruikelijk dat een onderscheid gemaakt wordt tussen omstandigheden die toerekenbaar zijn aan de klant en omstandigheden die toerekenbaar zijn aan het bestuursorgaan. In de laatste situatie is de toepasselijkheid van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van groot belang, in het bijzonder het zorgvuldigheids- en het rechtszekerheidsbeginsel.

In aansluiting op regel 19 kiest het college ervoor om ook in het geval van terugvorderingen in de Wmo af te zien van invordering als het in te vorderen bedrag minder dan € 150,-- bedraagt.

Een terugvorderingsbesluit in de Wmo levert het college geen executoriale titel op. Indien belanghebbende niet betaalt en geen regeling treft, kan het college betaling afdwingen via een civiele procedure. Daarom is ervoor gekozen in lid 3 en 4 te verwoorden welke stappen het college neemt in geval geen betalingsregeling tot stand komt of belanghebbende niet betaalt. Het college gaat over tot het aanmanen als belanghebbende geen betalingsregeling treft en niet tot betaling overgaat. Als blijkt dat aanmaningen geen effect hebben, kan besloten worden tot een civiele procedure. Het geniet echter de voorkeur om meerdere malen aan te manen om daarmee een civiele gerechtelijke procedure zo veel als mogelijk te voorkomen. Het college maakt voorafgaand aan het besluit tot een civiele procedure een kosten-batenanalyse.

Regel 28 – uitvoering

Deze beslissingen zijn onderworpen aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, zodat ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen moet worden.

Het college moet handelen volgens de opgestelde beleidsregels, tenzij dat voor belanghebbenden gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregels. Deze afwijking dient gemotiveerd te worden in de beslissing op de aanvraag ter voorkoming van precedentwerking.

Het gebruik van deze bevoegdheid is niet onbeperkt, juist omdat afwijking van de beleidsregel beperkt moet blijven tot zeer bijzondere gevallen. Dat betekent dat deze bevoegdheid slechts in een beperkt aantal gevallen gebruikt kan worden. Het te vaak gebruikmaken van deze bevoegdheid zou een ondermijning van het beleid betekenen. Dat kan leiden tot willekeur.

Regel 29 – inwerkingtreding

De beleidsregels treden in werking met ingang van 15 januari 2014 en vervangen per die datum de bestaande beleidsregels/werkwijze inzake terugvordering en verhaal.