Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Reusel-De Mierden

Algemene Plaatselijke Verordening 2014

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieReusel-De Mierden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene Plaatselijke Verordening 2014
CiteertitelAPV 2014
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpalgemeen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De APV 2011 wordt per gelijke datum ingetrokken.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Parkeerverbod grote voertuigen, Beleidsregels woningontruiming, Horecagerelateerde beleidsregels centrumgebied Reusel, 1e wijziging, Evenementenbeleid 2014, Nota Prostitutiebeleid, Gebiedsaanwijzing hinderlijk drankgebruik, Lijst met beschermde planten, Beleidsregels verruiming sluitingstijd horecabedrijven, 1e wijziging, Beleidsregels uitweg 2011, Horecastappenplan, Beleidsnotitie nadere regels tijdelijke reclameborden, banners en spandoeken, Beleidsregels standplaatsen, venten en collecteren, Beleidsregel verantwoord kamperen bij de boer, Beleidsregel ondersteunende horeca.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201417-06-2017Nieuwe regeling

17-12-2013

D'n Uitkijk, 20-12-2013

R 13-070

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene Plaatselijke Verordening 2014

De raad van de gemeente Reusel-De Mierden;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 oktober 2013;

gelet op artikel 149 Gemeentewet en artikel 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

overwegende dat het aanbeveling verdient regels te stellen ter handhaving van de openbare orde en veiligheid, zorg voor het uiterlijk aanzien en huishouding van de gemeente;

besluit vast te stellen de:

 

Algemene Plaatselijke Verordening (APV) 2014

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave

Oude nrs

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

 

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

1.1

Artikel 1:2 Beslistermijn

1.2

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

1.3

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

1.4

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

1.5

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

1.6

Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

 

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

 

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo

 

 

 

Hoofdstuk 2: Openbare orde

 

Afdeling 1: Bestrijding van ongeregeldheden

 

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

2.1.1.1

Afdeling 2: Betoging

 

Artikel 2:2 Optochten (gereserveerd)

2.1.2.1

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

2.1.2.2

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)

2.1.2.3

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)

2.1.2.4

Afdeling 3: Verspreiding van gedrukte stukken

 

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

2.1.3.1

Afdeling 4: Vertoningen e.d. op de weg

 

Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (gereserveerd)

2.1.4.1

Artikel 2:8 Dienstverlening (gereserveerd)

2.1.4.2

Artikel 2:9 Straatartiest

2.1.4.3

Afdeling 5: Bruikbaarheid en aanzien van de weg

 

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg (zoals reclameborden, containers, uitstallingen etc.)

2.1.5.1

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

2.1.5.2

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

2.1.5.3

Afdeling 6: Veiligheid op de weg

 

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (gereserveerd)

2.1.6.1

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (vervallen)

2.1.6.2

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

2.1.6.3

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. (vervallen)

2.1.6.4

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (vervallen)

2.1.6.5

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (vervallen)

2.1.6.6

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

2.1.6.7

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (vervallen)

2.1.6.8

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting (vervallen)

2.1.6.9

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (niet opgenomen)

2.1.6.10

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs (vervallen)

2.1.6.11

Afdeling 7: Evenementen

 

Artikel 2:24 Begripsbepaling

2.2.1

Artikel 2:25 Evenement

2.2.2

Artikel 2:26 Ordeverstoring

2.2.3

Afdeling 8: Toezicht op openbare inrichtingen

 

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

2.3.1.1

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

2.3.1.2

Artikel 2:29 Sluitingstijd

2.3.1.4

Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting

2.3.1.5

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

2.3.1.6/7

Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven

2.5.5

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

2.3.1.8

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan (vervallen)

2.3.1.8

Afdeling 8a: Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

 

Artikel 2:34a Begripsbepaling

 

Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen

 

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven (gereserveerd)

 

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden (gereserveerd)

 

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven (gereserveerd)

 

Artikel 2:34f Verbod happy hours (gereserveerd)

 

Artikel 2:34g Prijsacties detailhandel (gereserveerd)

 

Afdeling 9: Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

 

Artikel 2:35 Begripsbepaling

2.3.2.1

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

2.3.2.2

Artikel 2:37 Nachtregister (gereserveerd)

2.3.2.3

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

2.3.2.4

Afdeling 10: Toezicht op speelgelegenheden

 

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

2.3.3.1

Artikel 2:40 Speelautomaten

2.3.3.2

Afdeling 11: Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

 

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

2.4.1

Artikel 2:42 Plakken en kladden

2.4.2

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

2.4.3

Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen

2.4.4

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. (vervallen)

2.4.5

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (vervallen)

2.4.6

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

2.4.7

Artikel 2:47a Verplichte route

2.4.7a

Artikel 2:47b Gebiedsontzegging

2.4.7b

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

2.4.8

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

2.4.9

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

2.4.10

Artikel 2:50a Vechten

2.4.10a

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

2.4.11

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. (vervallen)

2.4.12

Artikel 2:53 Bespieden van personen (vervallen)

2.4.13

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (gereserveerd)

2.4.14

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (gereserveerd)

2.4.15

Artikel 2:56 Alarminstallaties (gereserveerd)

2.4.16

Artikel 2:57 Loslopende honden

2.4.17

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

2.4.18

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

2.4.19

Artikel 2:60 Gevaar voor de verkeersveiligheid, hinder of overlast veroorzaakt door dieren

4:6a

Artikel 2:61 Wilde dieren (gereserveerd)

2.4.21

Artikel 2:62 Loslopend vee (vervallen)

2.4.22

Artikel 2:63 Duiven (vervallen)

2.4.23

Artikel 2:64 Bijen (vervallen)

2.4.24

Artikel 2:65 Bedelarij

2.4.25

Afdeling 12: Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

 

Artikel 2:66 Begripsbepaling

2.5.1

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

2.5.2

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

2.5.3

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (gereserveerd)

2.5.4

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (verplaatst naar afdeling 8)

2.5.5

Afdeling 13: Vuurwerk

 

Artikel 2:71 Begripsbepalingen (vervallen)

2.6.1

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen (vervallen)

2.6.2

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

2.6.3

Afdeling 14: Drugsoverlast

 

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

2.7.1

Artikel 2.74a Openlijk gebruik drugs

 

Afdeling 15: Bestuurlijke ophouding , veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

 

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

2.8.1

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

2.9.1

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

2.10.1

 

 

Hoofdstuk 3: Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

 

Afdeling 1 : Begripsbepalingen

 

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

3.1.1

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

3.1.2

Artikel 3:3 Nadere regels

3.1.3

Afdeling 2: Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

 

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

3.2.1

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

3.2.2

Artikel 3:6 Sluitingstijden

3.2.3

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

3.2.4

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

3.2.5

Artikel 3:9 Straatprostitutie

3.2.6

Artikel 3:10 Sekswinkels

3.2.7

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

3.2.8

Afdeling 3: Beslissingstermijn; weigeringsgronden

 

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

3.3.1

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

3.3.2

Afdeling 4: Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

 

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

3.4.1

Artikel 3:15 Wijziging beheer

3.4.2

Afdeling 5; Overgangsbepaling

 

Artikel 3:16 Overgangsbepaling (gereserveerd)

 

 

 

Hoofdstuk 4: Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

 

Afdeling 1: Geluidhinder en verlichting

 

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

4.1.1

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

4.1.2

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

4.1.3

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (gereserveerd)

4.1.4

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

 

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

4.1.5

Afdeling 2: Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

 

Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen)

4.2.1

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

4.2.2

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

4.2.3

Afdeling 3: Het bewaren van houtopstanden en overig gemeentelijk groen

 

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

4.3.1

Artikel 4:10a Bomenlijst

 

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

4.3.2

Artikel 4:11a Herplant-/instandhoudingsplicht

4.3.6

Artikel 4: 11b Noodkap

 

Artikel 4:11c Bescherming publieke houtopstand

4.3.9

Artikel 4:11d Afstand van de erfgrenslijn

4:12g

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege (gereserveerd)

 

Afdeling 4: Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

 

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. (vervallen)

4.4.1

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (gereserveerd)

4.4.1a

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (vervallen)

4.4.2

Artikel 4:16 Vergunningsplicht lichtreclame (gereserveerd)

4.4.3

Afdeling 5: Kamperen buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4:17 Begripsbepaling

4.5.1

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

4.5.2

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

4.5.3

Afdeling 6: Beschermde planten

 

Artikel 4:20 Beschermde planten

 

 

 

Hoofdstuk 5: Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

 

Afdeling 1: Parkeerexcessen

 

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

5.1.1

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

5.1.2

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen (vervallen)

5.1.2a

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

5.1.3

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

5.1.4

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

5.1.5

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

5.1.6

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

5.1.7

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

5.1.8

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (gereserveerd)

5.1.9

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

5.1.10

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

5.1.11

Afdeling 2: Collecteren

 

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

5.2.1

Afdeling 3: Venten

 

Artikel 5:14 Begripsbepaling

 

Artikel 5:15 Ventverbod

5.2.2.2

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

5.2.2.3

Afdeling 4: Standplaatsen

 

Artikel 5:17 Begripsbepaling

5.2.3.1

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

5.2.3.2

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

5.2.3.3

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

5.2.3.4

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht (gereserveerd)

 

Afdeling 5: Snuffelmarkten

 

Artikel 5:22 Begripsbepaling

5.2.4

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

5.2.5

Afdeling 6: Openbaar water

 

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water (vervallen)

5.3.1

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (niet opgenomen)

5.3.2

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (niet opgenomen)

5.3.3

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (niet opgenomen)

5.3.4

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

5.3.5

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen (niet opgenomen)

5.3.6

Artikel 5:30 Veiligheid op het water (niet opgenomen)

5.3.7

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen (niet opgenomen)

5.3.8

Afdeling 7: Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

 

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

 

Artikel 5:32 Crossterreinen

5.4.1

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

5.4.2

Afdeling 8: Verbod vuur te stoken

 

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

5.5.1

Afdeling 9 Verstrooiing van as

 

Artikel 5:35 Begripsbepaling

5.6.1

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

5.6.2

Artikel 5:37 Hinder of overlast

5.6.3

 

 

Hoofdstuk 6: Straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 6:1 Strafbepaling

6.1

Artikel 6:2 Toezichthouders

6.2

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

6.3

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

6.4

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

6.5

Artikel 6:6 Citeertitel

6.6

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1:1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    bebouwde kom:het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • b.

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

  • c.

    bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening 2012 daaronder wordt verstaan;

  • d.

    college: het college van burgemeester en wethouders;

  • e.

    gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid onder c van de Woningwet daaronder wordt verstaan;

  • f.

    handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • g.

    openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar zijn of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • h.

    openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • i.

    rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;

  • j.

    weg:hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder wordt verstaan.

Artikel 1:2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2:10, derde lid, artikel 2:11, artikel 2:12 of artikel 4:11.

Artikel 1:3 Indiening aanvraag

  • 1.

    Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

  • 2.

    Voor bepaalde, door het bestuursorgaan aan te wijzen, vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

  • a.

    indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    indien de houder dit verzoekt.

Artikel 1:7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1:8 Weigeringsgronden

De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde (zoals het voorkomen of beperken van overlast);

  • b.

    de openbare veiligheid (zoals de verkeersveiligheid en de veiligheid voor personen en goederen);

  • c.

    de volksgezondheid;

  • d.

    de bescherming van het milieu.

Artikel 1:9 Lex Silencio Positivo

Paragraaf 4.1.3.3. Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beslissing bij niet tijdig beslissen) is:

  • a.

    wel van toepassing op de volgende artikelen uit deze verordening:

    • -

      artikel 2:6 ontheffing verbod verspreiden van gedrukte stukken;

    • -

      artikel 2:9 ontheffing verbod optreden als straatartiest;

    • -

      artikel 2:11 (omgevings)vergunning aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg;

    • -

      artikel 2:12 (omgevings)vergunning maken, veranderen van een uitweg;

    • -

      artikel 2:67 vrijstelling verplichting verkoopregister;

    • -

      artikel 4:11 omgevingsvergunning vellen van houtopstanden;

    • -

      artikel 5:6 ontheffing verbod kampeermiddelen;

    • -

      artikel 5:7 ontheffing verbod parkeren van reclamevoertuigen;

    • -

      artikel 5:8 ontheffing verbod parkeren van grote voertuigen;

    • -

      artikel 5:13 vergunning inzameling geld of goederen;

    • -

      artikel 5:16 ontheffing verbod vrijheid van meningsuiting;

    • -

      artikel 5:36 ontheffing verbod incidentele asverstrooiing.

  • b.

    niet van toepassing op de volgende artikelen uit deze verordening:

    • -

      artikel 2:1 ontheffing verbod samenscholing;

    • -

      artikel 2:10 vergunning voorwerpen op of aan de weg;

    • -

      artikel 2:25 vergunning evenementen;

    • -

      artikel 2:28 exploitatievergunning openbare inrichting;

    • -

      artikel 2:29 ontheffing verbod sluitingsuur;

    • -

      artikel 2:39 vergunning speelgelegenheid;

    • -

      artikel 2:47a ontheffing verbod verplichte route;

    • -

      artikel 3:4 vergunning sexinrichting;

    • -

      artikel 4:6 ontheffing verbod geluidhinder;

    • -

      artikel 4:18 ontheffing verbod recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen;

    • -

      artikel 4:20 ontheffing verbod beschermde planten;

    • -

      artikel 5:2 ontheffing verbod parkeren van voertuig van autobedrijf;

    • -

      artikel 5:11 ontheffing verbod aantasting groenvoorziening door voertuigen;

    • -

      artikel 5:18 vergunning standplaats;

    • -

      artikel 5:23 vergunning snuffelmarkt;

    • -

      artikel 5:33 ontheffing verbod beperking verkeer in natuurgebieden;

    • -

      artikel 5:34 ontheffing verbod vuur te stoken.

Hoofdstuk 2 Openbare orde

Afdeling 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.

  • 2.

    Degene die op een openbare plaats

    • a.

      aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;

    • b.

      aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of

    • c.

      zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;

    is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

  • 3.

    Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

  • 5.

    Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Afdeling 2 Betoging

Artikel 2:2 Optochten (gereserveerd)

 

Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1.

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.

  • 2.

    De kennisgeving bevat:

    • a.

      naam en adres van degene die de betoging houdt;

    • b.

      het doel van de betoging;

    • c.

      de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;

    • d.

      de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

    • e.

      voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en

    • f.

      maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.

  • 3.

    Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

  • 4.

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.

  • 5.

    De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.

Artikel 2:4 Afwijking termijn (vervallen)

 

Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens (vervallen)

 

Afdeling 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2:6 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

  • 1.

    Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

  • 4.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.

Afdeling 4 Vertoningen e.d. op de weg

Artikel 2.7 Feest, muziek en wedstrijd e.d. (gereserveerd)

 

Artikel 2:8 Dienstverlening (gereserveerd)

 

Artikel 2:9 Straatartiest

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.

  • 2.

    De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

  • 3.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg (zoals reclameborden, containers, uitstallingen etc.)

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2.

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien:

    • a.

      het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of

    • b.

      het gebruik niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoeld gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

  • 5.

    Het verbod in het eerste lid artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

    • b.

      standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;

    • c.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale wegenverordening.

Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor het openbreken van de verharding en het graven en spitten in de weg ten behoeve van een huisaansluiting indien deze werkzaamheden en maximale lengte hebben van 25 meter, mits die werkzaamheden schriftelijk bij het bevoegd gezag zijn gemeld en wordt voldaan aan de door het bevoegd gezag gestelde nadere regels.

  • 5.

    Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing voor zover: a. er gebruik wordt gemaakt van een gestuurde boring; b. in het tracé een wegoversteek dan wel wegkruising voorkomt; c. er een handhole wordt geplaatst

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening 2011.

Artikel 2:12 (Omgevings)vergunning voor het maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning om zelf een uitweg te maken naar de weg of,verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    De vergunning wordt verleend:

    • a.

      als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of

    • b.

      door het college in de overige gevallen.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bruikbaarheid en het veilig en doelmatig gebruik van de weg;

    • b.

      de bescherming van openbare parkeerplaatsen;

    • c.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;

    • d.

      de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening of de Waterschapskeur.

Afdeling 6 Veiligheid op de weg

Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid (gereserveerd)

 

Artikel 2:14 Winkelwagentjes (vervallen)

 

Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.

Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d. (vervallen)

 

Artikel 2:17 Kelderingangen e.d. (vervallen)

 

Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen (vervallen)

 

Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp (gereserveerd)

 

Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (gereserveerd)

 

Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting (vervallen)

 

Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn (niet opgenomen)

 

Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs (vervallen)

 

Afdeling 7 Evenementen

Artikel 2:24 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

    • a.

      bioscoopvoorstellingen;

    • b.

      markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:22;

    • c.

      kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

    • d.

      het in een inrichting in de zin van de Drank- en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

    • e.

      betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

    • f.

      activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening.

  • 2.

    Onder evenement wordt mede verstaan:

    • a.

      een herdenkingsplechtigheid;

    • b.

      een braderie;

    • c.

      een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3;

    • d.

      een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg.

    • e.

      e een straatfeest of buurtbarbecue.

Artikel 2:25 Evenement

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor evenementen die op basis van de regionale risicoscan VRBZO vallen binnen de categorie 0, A of B tot een score van 7. Dan kan worden volstaan met een melding via het aanvraagformulier voor evenementen. De melding laat onverlet dat nog wel andere vergunningen of ontheffingen noodzakelijk kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld een tijdelijke gebruiksvergunning brandveiligheid voor een tent of een tijdelijke ontheffing Drank- en Horecawet.

  • 3.

    Met behulp van een risico-inventarisatie worden evenementen ingedeeld in categorie 0, A, B, C:

    • -

      categorie 0: laag risico-evenement: melding;

    • -

      categorie A: regulier evenement: melding:

    • -

      categorie B: evenement met verhoogde aandacht: melding of vergunning;

    • -

      categorie C: risico-evenement: vergunning.

  • 4.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:26 Ordeverstoring

Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.

Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen

Artikel 2:27 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      openbare inrichting

      i: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, disco, buurt- of clubhuis

      ii: elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

    • b.

      terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

    • c.

      ondersteundende horeca: Een openbare inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming horeca heeft, waar men (kleine) eetwaren en/of dranken kan consumeren ter plaatse en daarvoor moet betalen. De horeca-activiteiten dienen ondersteunend en ondergeschikt te zijn aan de hoofdactiviteit.

    • d.

      Ondersteunend betekent dat de horeca-activiteit niet los van de hoofdactiviteit mag plaatsvinden.

    • e.

      Ondergeschikt betekent dat de horecafunctie maximaal 30% van het totale overdekte en omsloten bruto vloeroppervlak van de hoofdactiviteit beslaat van de inrichting, waarbij ondersteunende ruimten zoals het sanitair, de keuken en het terras tot de horecafunctie worden gerekend

  • 2.

    Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een bij de inrichting behorende terras en andere aanhorigheden.

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.

  • 4

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:

    • a.

      een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

    • b.

      een zorginstelling;

    • c.

      een museum; of;

    • d.

      een bedrijfskantine – of restaurant.

  • 5

    In de vergunning voor een openbare inrichting waar ondersteunende horeca plaatsvindt, kan de burgemeester voorwaarden stellen aan de horeca-activiteit met het oogmerk te waarborgen dat de horeca-activiteit ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit.

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Reguliere openbare inrichtingen (hoofdbestemming inrichting is horeca) mogen vanaf 08.00 uur geopend zijn en hebben van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag een sluitingstijd van uiterlijk 02.00 uur en op andere dagen een sluitingstijd van uiterlijk 01.00 uur.

  • 2.

    Openbare inrichtingen gevestigd in het Rabo Sporthuis en de gemeenschapshuizen De Schakel en De Ster (horecafunctie is ondergeschikt of ondersteunend aan hoofdbestemming inrichting) mogen vanaf 08.00 uur geopend zijn en hebben op alle dagen van de week een sluitingstijd van uiterlijk 01.00 uur.

  • 3.

    Overige openbare inrichtingen, zoals bijvoorbeeld gevestigd in sportkantines en recreatie-inrichtingen (horecafunctie is ondergeschikt of ondersteunend aan hoofdbestemming inrichting) mogen vanaf 08.00 uur geopend zijn en hebben op alle dagen van de week een sluitingstijd van uiterlijk 24.00 uur, met dien verstande dat in de voor de inrichting afgegeven horeca-exploitatievergunning of in de beleidsregel ondersteunende horeca een afwijkende sluitingstijd kan zijn vastgesteld.

  • 4.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.

  • 5.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.

  • 6.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 7.

    Het eerste tot en met het vierde lid zijn niet van toepassing in die situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.

Artikel 2:30 Afwijkende sluitingstijd;tijdelijke sluiting

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.1

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.

Artikel 2:31 Verboden gedragingen

Het is verboden in een openbare inrichting:

  • a.

    de orde te verstoren;

  • b.

    zich te bevinden na sluitingstijd of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;

  • c.

    op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van de zitplaatsen die aanwezig zijn op het terras.

Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen

  • 1.

    In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.

Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan (gereserveerd)

 

Afdeling 8a Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Drank- en Horecawet

Artikel 2:34a Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder: alcoholhoudende drank, horecabedrijf, horecalokaliteit, inrichting, paracommerciële rechtspersoon, sterke drank, slijtersbedrijf en zwak-alcoholhoudende drank, wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:34b Regulering paracommerciele rechtspersonen

  • 1.

    Een paracommerciële rechtspersoon mag tijdens openingsuren die zijn gekoppeld aan de hoofdbestemming van de inrichting alcoholhoudende drank schenken met dien verstande dat:

    • a.

      voor sportkantines op maandag tot en met vrijdag en op zaterdag het aanvangstijdstip voor het schenken van alcohol 14.00 uur is;

    • b.

      voor gemeenschapshuizen en andere paracommerciële inrichtingen (zoals recreatie-inrichtingen) op alle dagen het aanvangstijdstip voor het schenken van alcohol 10.00 uur is.

  • 2.

    Een paracommerciële rechtspersoon organiseert geen bijeenkomsten van persoonlijke aard wanneer dit leidt tot oneerlijke mededinging. Ook verhuur of ter beschikking stellen van de horecalokaliteit aan derden voor bijeenkomsten van persoonlijke aard is niet toegestaan.

Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven (gereserveerd)

 

Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden (gereserveerd)

 

Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven (gereserveerd)

 

Artikel 2:34f Verbod happy hours (gereserveerd)

 

Artikel 2:34g Prijsacties detailhandel (gereserveerd)

 

Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al of niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.

Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2:37 Nachtregister (gereserveerd)

 

Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijke leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.

Afdeling 10 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2:39 Speelgelegenheden

  • 1.

    In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.

  • 2.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      a speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;

    • b.

      b speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen; en

    • c.

      speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning:

    • a.

      indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

    • b.

      indien de exploitatie van een speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 2:40 Speelautomaten

  • 1.

    1 In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a.

      Wet: de Wet op de kansspelen;

    • b.

      speelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

    • c.

      kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

    • d.

      hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

    • e.

      laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2.

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten.

  • 3.

    In laagdrempelige inrichtingen zijn twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan.

Afdeling 11 Maatregelen tegen overlast en baldadigheid

Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal

  • 1

    Het is verboden een krachtens artikel 174a Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 2

    Het is verboden een krachtens artikel 13b Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

  • 3

    Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2:42 Plakken en kladden

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

  • 2.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:

    • a.

      een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

    • b.

      met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

  • 3.

    Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.

  • 4.

    Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 5.

    Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.

  • 6.

    Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

  • 7.

    De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.

  • 1.

    Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.

Artikel 2:44 Vervoer inbrekers- en winkeldiefstalwerktuigen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken.

  • 3.

    De gestelde verboden zijn niet van toepassing indien de genoemde werktuigen of voorwerpen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen of om winkeldiefstal te plegen.

Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d. (vervallen)

 

Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d. (vervallen)

 

Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats:

    • a.

      te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

    • b.

      zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426 bis, 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2:47a Verplichte route

  • 1.

    Het is de door de burgemeester aangewezen groepen van personen verboden op door hem aangewezen tijdstippen van een door hem aangewezen route af te wijken.

  • 2.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2:47b Gebiedsontzegging

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene van wie mag worden aangenomen dat hij hetzij alleen, hetzij in groepsverband, door het plegen van strafbare feiten, door baldadig of hinderlijk gedrag of anderszins personen lastig valt of schade toebrengt, na tenminste één maal waarschuwing van de politie, een verbod opleggen om zich te bevinden op in dat verbod aangewezen plaats of gebied, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad. De genoemde waarschuwingstermijn bedraagt ten hoogste één jaar.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid geldt gedurende het in het besluit van de burgemeester genoemde tijdvak, nadat dit aan diegene in het belang van de openbare orde naar het oordeel van de burgemeester bij diens besluit is bekendgemaakt.

  • 3.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, is de strafbepaling uit artikel 6:1 van deze verordening rechtstreeks van toepassing.

  • 4.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde gedragingen een verbod opleggen zich te bevinden op in dat verbod aangewezen plaats of gebied, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad, voor een tijdvak van ten hoogste vier weken.

  • 5.

    De burgemeester beperkt de in het eerste en vierde lid genoemde verboden, indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 2:48 Verboden drankgebruik

  • 1.

    Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied:

    • a.

      alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes, glaswerk of drinkgerei van welke aard dan ook met alcoholhoudende drank bij zich te hebben;

    • b.

      drinkgerei van glas of geopende flessen van glas die kennelijk zijn bestemd voor het bewaren van drank bij zich te hebben of met zich mee te voeren.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen glazen drinkgerei of glazen flessen buiten de inrichting brengen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

    • a.

      een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

    • b.

      de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.

Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen

  • 1.

    Het is verboden:

    • a.

      zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

    • b.

      zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

  • 2.

    Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.

Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.

Artikel 2:50a Vechten

  • 1.

    Het is verboden in het openbaar te vechten.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voorzover artikel 424 of 426 bis van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.

Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.

Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek, indien:

  • a.

    dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of portiek; of

  • b.

    daardoor die ingang versperd wordt.

Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. (vervallen)

 

Artikel 2:53 Bespieden van personen (vervallen)

 

Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur (gereserveerd)

 

Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren (gereserveerd)

 

Artikel 2:56 Alarminstallaties (gereserveerd)

 

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

    • a.

      op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

    • b.

      binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd; of

    • c.

      op een openbare plaats indien de hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    De verboden in het eerste lid, aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

Artikel 2:58 Verontreiniging door honden

  • 1.

    Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:

    • a.

      die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of

    • b.

      die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 4.

    De eigenaar of houder van een hond is verplicht bij het uitlaten van die hond binnen de bebouwde kom een deugdelijk hulpmiddel, dat gezien de vorm en constructie als zodanig is bestemd voor het verwijderen van de uitwerpselen, bij zich te dragen en dit, op eerste vordering van de met zorg voor de naleving van de bepalingen van deze verordening belaste ambtenaar, te tonen.

Artikel 2:59 Gevaarlijke honden

  • 1.

    Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.

  • 2.

    Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn van een lengte, gemeten van de hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.

  • 3.

    Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:

    • a.

      vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;

    • b.

      door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en

    • c.

      zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.

Artikel 2:60 Gevaar voor de verkeersveiligheid, hinder, of overlast veroorzaakt door dieren

Degene die de zorg heeft voor een dier moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving gevaar voor de verkeersveiligheid, hinder of overlast veroorzaakt.

Artikel 2:61 Wilde dieren (gereserveerd)

 

Artikel 2:62 Loslopend vee (vervallen)

 

Artikel 2:63 Duiven (vervallen)

 

Artikel 2:64 Bijen (vervallen)

 

Artikel 2:65 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Afdeling 12 Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen

Artikel 2:66 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

  • 1.

    De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:

    • a.

      het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

    • b.

      de datum van verkoop of overdracht van het goed;

    • c.

      een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

    • d.

      de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

    • e.

      de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

  • 2.

    De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

  • a.

    de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:

  • 1.

    dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;

  • 2.

    van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;

  • 3.

    als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;

  • 4.

    dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;

  • b.

    de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;

  • c.

    aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;

  • d.

    een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring houden in de staat waarin het goed verkregen is.

Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen (gereserveerd)

 

Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven (verplaatst naar afdeling 8)

 

Afdeling 13 Vuurwerk

Artikel 2:71 Begripsbepaling (vervallen)

 

Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen (vervallen)

 

Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

  • 1.

    Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

  • 2.

    Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

  • 3.

    De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

Afdeling 14 Drugsoverlast

Artikel 2:74 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

Artikel 2:74a Openlijk gebruik drugs

Het is verboden op een openbare plaats fo voor het publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.

Afdeling 15 Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen

Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in de artikelen: 2:1 (samenscholing en ongeregeldheden), 2:10 (voorwerpen op of aan de weg), 2:11 (omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg), 2:47 (hinderlijk gedrag op openbare plaatsen), 2:47a (verplichte route), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:49 (verboden gedrag bij of in gebouwen), 2:50 (hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten), 2:50a (vechten), 2:73 (gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling) of 5:34 (verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken) van de APV groepswijs niet naleven.

Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.

Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie, e.d.

Afdeling 1 Begripsbepalingen

Artikel 3:1 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • d.

    escortbedrijf; de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • e.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

  • f.

    exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

  • g.

    beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • h.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

    • 1.

      de exploitant;

    • 2.

      de beheerder;

    • 3.

      de prostituee;

    • 4.

      het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

    • 5.

      toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;

    • 6.

      andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende reden noodzakelijk is.

Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3:3 Nadere regels

Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.

Afdeling 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3:4 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      hebben de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid zijn de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a(oud), 252, 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a,b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3:4 eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

Artikel 3:6 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met vrijdag tussen 01.00 uur en 08.00 uur;

    • b.

      op zaterdag en zondag tussen 02.00 uur en 08.00 uur.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7 eerste lid, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

  • 1.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of beheerder als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3:9 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:

    • a.

      op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;

    • b.

      gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 3.

    Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

  • 4.

    De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.

  • 5.

    De burgemeester beperkt het in het vierde lid genoemde verbod indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

  • 6.

    De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.

Artikel 3:10 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch–pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

Afdeling 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3:12 Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, eerste lid, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • c.

      de veiligheid van personen of goederen;

    • d.

      de verkeersvrijheid- of veiligheid;

    • e.

      de gezondheid of zedelijkheid;

    • f.

      de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Afdeling 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie

  • 1.

    De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

  • 2.

    Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3:15 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk beëindigt, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3.

    In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.

Afdeling 5: Overgangsbepaling

Artikel 3:16 Overgangsbepaling (gereserveerd)

 

Hoofdstuk 4 Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente

Afdeling 1 Geluidhinder en verlichting

Artikel 4:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

  • b.

    inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;

  • c.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • d.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • e.

    incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;

  • f.

    geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;

  • g.

    geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;

  • h.

    langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT): het gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse in de loop van een bepaalde periode optredende geluid;

  • i.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    Als collectieve festiviteiten worden aangewezen:

    • -

      carnaval (4 dagen per dorpskern);

    • -

      kermis (4 dagen per dorpskern); en

    • -

      jaarwisseling.

  • 2.

    De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor deze aangewezen collectieve festiviteiten.

  • 3.

    De voorwaarden met betrekking tot verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid van het Besluit gelden niet voor deze aangewezen collectieve festiviteiten.

  • 4.

    Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 5.

    Het LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 6.

    De geluidswaarde als bedoeld in het vijfde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 7.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 0.30 uur (zondag, maandag t/m donderdag) of 1.00 uur (vrijdag en zaterdag) te worden beëindigd.

Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is een inrichting toegestaan maximaal zes incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113 lid 1 van het Besluit niet van toepassing is mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Het LAr,LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van geluidgevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.

  • 7.

    De geluidswaarde als bedoeld in het zesde lid is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 8.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk om 0.30 uur (zondag, maandag t/m donderdag) of 1.00 uur (vrijdag en zaterdag) beëindigd.

  • 9.

    De geluidsnorm als bedoeld in het zesde lid geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.

  • 10.

    Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.

Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten (gereserveerd)Artikel 4:5 Onversterkte muziek

 

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit, binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

    • a.

      de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

    • b.

      de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

    • c.

      de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;

    • d.

      bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

    • e.

      Tabel:

       

      07:00–19:00

      19:00–23:00

      23:00–07:00 uur

      LAr,LT op de gevel van gevoelige gebouwen

      50 dB(A)

      45 dB(A)

      40 dB(A)

      LAr,LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      35 dB(A)

      30 dB(A)

      25 dB(A)

      LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

      70 dB(A)

      65 dB(A)

      60 dB(A)

      LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

      55 dB(A)

      50 dB(A)

      45 dB(A)

  • 2.

    Onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode is uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 3.

    Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 en artikel 4:3.

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder of gevaar wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.

Afdeling 2 Bodem-, weg- en milieuverontreiniging

Artikel 4:7 Straatvegen (vervallen)

 

Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.

Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

Afdeling 3 Het bewaren van houtopstanden en overig gemeentelijk groen

Artikel 4:10 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder:

    • a.

      houtopstand: hakhout, een houtwal of één of meer bomen;

    • b.

      hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

    • c.

      dunning: velling, welke uitsluitend als voorzorgsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

    • d.

      monetaire boomwaarde: de financiële waarde van een boom zoals getaxeerd volgens de meest recente richtlijnen van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB);

    • e.

      bomen effect analyse: een gestandaardiseerde methode om de (negatieve) invloed van een (bouw)project in de nabijheid van bomen te beoordelen.

  • 2.

    In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: kappen, rooien, met inbegrip van verplanten of het snoeien van meer dan 20 procent van het kroonvolume of het wortelgestel, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

Artikel 4:10a Bomenlijst

  • 1.

    De gemeenteraad stelt een bomenlijst met beschermwaardige houtopstand en hoofdlaanstructuren vast.

  • 2.

    De eigenaar van een houtopstand die vermeld staat op de bomenlijst is verplicht aan het college schriftelijk mededeling te doen van:

    • -

      eigendomsoverdracht van de houtopstand;

    • -

      de dreiging dat de houtopstand geheel of gedeeltelijk teniet kan gaan.

  • 3.

    De gemeenteraad kan aan de standplaats van een beschermwaardige houtopstand in een bestemmingsplan de bestemming ‘te beschermen houtopstand’ toekennen.

Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstand, anders dan bij wijze van dunning, te vellen of te doen vellen:

    • a.

      met een stamomtrek van meer dan 150 centimeter;

    • b.

      met een stamomtrek van minder dan 150 centimeter welke in het kader van een herplant- of instandhoudingsplicht als bedoeld in artikel 4:11a is geplant;

    • c.

      welke staan vermeld op de bomenlijst.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde stamomtrek van 150 centimeter moet worden gemeten op een hoogte van 1,3 meter boven het direct aangrenzende maaiveld.

  • 3.

    Het verbod uit het eerste lid geldt niet voor houtopstand:

    • a.

      die aantoonbaar op bosbouwkundige of bedrijfseconomische wijze wordt geëxploiteerd als bedoeld in de Boswet;

    • b.

      met een stamomtrek van minder dan 150 centimeter welke onderdeel uitmaakt van een hoofdlanenstructuur zoals opgenomen in de onder artikel 4:10a genoemde bomenlijst.

  • 4.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:

    • a.

      de natuurwaarde van de houtopstand;

    • b.

      de landschappelijke waarde van de houtopstand;

    • c.

      de waarde van de houtopstand voor dorpsschoon;

    • d.

      de beeldbepalende waarde van de houtopstand;

    • e.

      de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of

    • f.

      de waarde van de houtopstand voor recreatie en leefbaarheid.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften en daarbij tevens aangeven op welke wijze niet-geslaagde herbeplanting moet worden vervangen.

  • 6.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren tot het opstellen van een bomen effect analyse in geval van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

  • 7.

    Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat ten behoeve van herplant een bijdrage wordt gestort in het geoormerkt groenkrediet van de gemeente.

  • 8.

    De vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot het moment van onherroepelijk worden van de vergunning, oftewel tot het moment dat:

    • a.

      de bezwaar- of beroepstermijn is verstreken zonder dat bezwaar/beroep is ingediend;

    • b.

      beslist is op een evt. verzoek om voorlopige voorziening of ingesteld bezwaar/beroep.

Artikel 4:11a Herplant-/instandhoudingplicht

  • 1.

    Indien houtopstand waarvoor een kapverbod geldt, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan of ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de veroorzaker daarvan de verplichting opleggen binnen een bepaalde termijn een geldelijke vergoeding voor de schade te storten in het geoormerkt groenkrediet van de gemeente.

  • 2.

    Bij het bepalen van de hoogte van de geldelijke vergoeding wordt de monetaire boomwaarde als uitgangspunt gehanteerd.

  • 3.

    Het geoormerkt groenkrediet wordt gebruikt voor herplant dan wel nieuwe aanplant binnen de gemeente overeenkomstig de door het bevoegd gezag te geven aanwijzingen.

Artikel 4:11b Noodkap

De burgemeester kan toestemming geven tot direct vellen, indien de urgentie tot noodkap zich voordoet.

Het besluit treedt indien nodig onmiddellijk in werking en wordt in dat geval binnen tien werkdagen schriftelijk bekend gemaakt. Van noodkap is in ieder geval sprake indien:

  • a.

    de houtopstand wegens ziekte besmettingsgevaar oplevert of;

  • b.

    de houtopstand dood of onstabiel is en hierdoor direct gevaar oplevert voor de omgeving.

Artikel 4:11c Bescherming publieke houtopstand

Het is verboden om houtopstanden, die publiek eigendom zijn en overig gemeentelijk groen, zoals bijvoorbeeld hagen en plantsoenen:

  • a.

    te beschadigen, bekladden, beplakken of anderszins voorwerpen daaraan te bevestigen;

  • b.

    te snoeien (in de zin van verwijderen van delen), behoudens door het bevoegd gezag opgedragen groenverzorgende taken.

Artikel 4:11d Afstand van de erfgrenslijn

De afstand grenzend aan iemand anders zijn erf als bedoeld in artikel 5:42 lid 2 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 4:12 Vergunning van rechtswege (vervallen)

 

Afdeling 4 Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast

Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz. (vervallen)

 

Artikel 4:14 Stankoverlast door gebruik van meststoffen (gereserveerd)

 

Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame (vervallen)

 

Artikel 4:16 Vergunningplicht lichtreclame (gereserveerd)

 

Afdeling 5 Kamperen buiten kampeerterreinen

Artikel 4:17 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op eigen terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

    • a.

      de bescherming van natuur en landschap;

    • b.

      de bescherming van een dorpsgezicht.

Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 4:18, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen, genoemd in artikel 4:18, vierde lid, onder a en b.

Afdeling 6 Beschermde planten

Artikel 4:20 Beschermde planten

  • 1.

    Ter bescherming van natuur en landschap is het buiten de bebouwde kom verboden de door het college nader aangeduide paddenstoelen, bloemen of planten te plukken of bij zich te hebben.

  • 2.

    Het verbod uit het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      ten aanzien van paddenstoelen, bloemen of planten gekweekt in particuliere tuinen, tuincentra of kwekerijen;

    • b.

      indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden of exploitatie van terreinen.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 4.

    Het in dit artikel bepaalde is niet van toepassing voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de flora- en faunawet of het Wetboek van Strafrecht.

Hoofdstuk 5 Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente

Afdeling 1 Parkeerexcessen

Artikel 5:1 Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder a1, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;

  • b.

    parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990).

Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van tien meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      b de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen (vervallen)

 

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert, op de weg te parkeren.

  • 2

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet Milieubeheer.

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het provinciaal wegenreglement.

Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

  • 3.

    Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

  • 4.

    Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s en caravans, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.

  • 5.

    Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.

  • 2.

    Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen (gereserveerd)

 

Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing:

    • a.

      op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid;

    • b.

      op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen te fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.

Afdeling 2 Collecteren

Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

  • 2.

    Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

  • 3.

    Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Afdeling 3 Venten

Artikel 5:14 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

    • a.

      het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

    • b.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:22;

    • c.

      het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.

Artikel 5:15 Ventverbod

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college te venten.

  • 2.

    Het college verbiedt het venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.

  • 3.

    Het college laat binnen vier weken na ontvangst van de melding weten of aan het venten nadere voorschriften worden gesteld of dat het venten in het geheel niet kan plaatsvinden.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.

Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting

  • 1.

    Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid van de Grondwet verboden:

    • a.

      op door het college aangewezen openbare plaatsen, of

    • b.

      op door het college aangewezen dagen en uren.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.

Afdeling 4 Standplaatsen

Artikel 5:17 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

  • 2.

    Onder standplaats wordt niet verstaan:

    • a.

      een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid aanhef en onder h van de Gemeentewet;

    • b.

      een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:

    • a.

      indien de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een stanplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het provinciaal wegenreglement.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

Artikel 5:21 Aanhoudingsplicht (gereserveerd)

 

Afdeling 5 Snuffelmarkten

Artikel 5:22 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.

  • 2.

    Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:

    • a.

      een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;

    • b.

      een evenement als bedoeld in artikel 2:24.

Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

  • 3.

    De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.

Afdeling 6 Openbaar water

Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water (vervallen)

 

Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen (niet opgenomen)

 

Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats (niet opgenomen)

 

Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats (niet opgenomen)

 

Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbaar wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatwerken of de Waterwet.

Artikel 5:29 Reddingsmiddelen (niet opgenomen)

 

Artikel 5:30 Veiligheid op het water (niet opgenomen)

 

Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen (niet opgenomen)

 

Afdeling 7 Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden

Artikel 5:31a Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • b.

    bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 5:32 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29 eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijke gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als 'toestel'.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Afdeling 8 Verbod vuur te stoken

Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale milieuverordening.

Afdeling 9 Verstrooiïng van as

Artikel 5:35 Begripsbepaling

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiïng: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de Lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5:36 Verboden plaatsen

  • 1.

    Incidentele asverstrooiïng is verboden op:

    • a.

      verharde delen van de weg;

    • b.

      gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

  • 2.

    Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiïng plaatsvindt.

  • 3.

    Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.

Artikel 5:37 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiïng is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt door derden.

Hoofdstuk 6 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6:1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hetzij hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie, hetzij een geldboete van de eerste categorie.

Artikel 6:2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast:

  • 1.

    de bij bijzondere wetten met de opsporing van de daarin bedoelde strafbare feiten belaste personen;

  • 2.

    de bij besluit van het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.

Artikel 6:3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6:4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2014.

  • 2.

    De Algemene Plaatselijke Verordening 2011, in werking getreden op 1 april 2011, wordt per gelijke datum ingetrokken.

Artikel 6:5 Overgangsbepaling

Besluiten genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, tweede lid, die golden op het momentvan de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten

kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.

Artikel 6:6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als "Algemene Plaatselijke Verordening 2014" of als "APV 2014".

Artikel 6:7 Slotbepaling

In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Aldus besloten in de vergadering van 17 december 2013.

De raad voornoemd,

de griffier, de voorzitter ,

J.C.M. van Berkel. H.A.J. Tuerlings.