Organisatie | Borsele |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2014 |
Citeertitel | Precarioverordening 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | financiën en economie |
Geen.
Uitvoeringsregeling gemeentelijke belastingen 2013
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 27-05-2015 | nieuwe regeling | 12-12-2013 Bevelandse Bode, 18-12-2013 | raadsstukken 12-12-2013, B11 |
Besluit van de raad der gemeente Borsele tot vaststelling van de verordening op de heffing en in-vordering van precariobelasting 2014.
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2013;
gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdeel a en b van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en invordering van precariobelasting 2014.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 00.00 uur, of een gedeelte daarvan;
b. week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen;
e. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben.
Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven voor het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond of -water, overeenkomstig de navolgende bepalingen.
Zijn op grond van het bepaalde in het voorgaande leden twee of meer personen belastingplichtig, dan zijn allen hoofdelijk voor de verschuldigde belasting aansprakelijk, met dien verstande dat voldoening van de belasting door één der belastingschuldigen de anderen van de verplichting tot betaling bevrijdt.
De precariobelasting wordt geheven, bepaald en berekend aan de hand van het bepaalde in artikelen 6, 7 en 8 van deze verordening.
De belasting voor het hebben van een installatie voor de levering van benzine of andere motor-brandstoffen, olie, lucht of water op of boven de voor de openbare dienst bestemde grond bedraagt per jaar:
a. voor een aftappunt (met toebehoren) voor motorbrandstof € 67,25
b. voor een aftappunt (met toebehoren) voor lucht en water € 6,80
c. voor een verplaatsbaar aftappunt (met toebehoren) voor motorbrandstof of olie € 13,60
De belasting voor het plaatsen van kramen en wagens tot verkoop van waren op voor de openbare dienst bestemde grond, uitgezonderd de plaatsing daarvan op een kermisterrein gedurende de aangewezen kermisdagen, bedraagt voor een kraam of wagen, waarvoor vergunning is verleend:
a. geldig voor één dag, per standplaats € 15,50
b. geldig voor één week, per standplaats € 36,00
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en bepalingen omtrent aanvang en einde van de belastingplicht in de loop van het tijdvak
Indien de precariobelasting, als bedoeld in artikel 7, lid 1, in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belasting, als bedoeld in artikel 7, lid 1, in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden over-blijven.
De belasting genoemd onder artikel 7, lid 2 wordt geheven bij wege van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
Artikel 10 Termijn van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen, bedoeld in artikel 9, eerste lid worden betaald in 2 gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn twee maanden later.
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,-- doch minder is dan € 10.000,--, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in negen gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van staangeld.