De raad van de gemeente Westerveld;
gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12
november 2013;
gelet op het bepaalde in de artikelen 216, 219 en 229, eerste lid, aanhef en
onderdeel a en b van de Gemeentewet;
B E S L U I T:
vast te stellen de:
Verordening op de heffing en invordering van markt- en standplaatsgelden
2014.
Artikel 1 Begripsomschrijving
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
- a.
marktstandplaats: een op en voor de duur van de markt door of namens
het college van burgemeester en wethouders aangewezen ruimte voor het uitoefenen van de markthandel op een weekmarkt.
- b.
marktdagplaats: een marktstandplaats die per marktdag beschikbaar
wordt gesteld.
- c.
vaste marktplaats: een marktstandplaats die tot wederopzegging
beschikbaar wordt
gesteld.
- d.
marktstandplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college
van burgemeester en wethouders is toegestaan om gedurende een weekmarkt een marktstandplaats te bezetten.
- e.
standplaats: een voor een bepaalde tijd door of namens het college
van burgemeester en wethouders aangewezen plaats niet zijnde een winkel of een markt waar goederen te koop worden aangeboden.
- f.
standplaatshouder: ieder aan wie het door of namens het college van
burgemeester en wethouders is toegestaan om een standplaats in te nemen.
Artikel 2 Aard van de heffing en belastbaar feit
- 1.
Onder de naam marktgeld wordt een recht geheven voor het innemen
van eenmarktstandplaats voor het uitoefenen van de markthandel op onze
weekmarkten en daarmeeverband houdende handelingen en/of het gebruik van verstrekte
hulpmiddelen.
- 2.
Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor het
innemen van een standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van goederen
in het kader van de ambulante handel op een door burgemeester en wethouders aangewezen
locatie, niet zijnde een winkel of op een weekmarkt.
- 3.
Onder de naam standplaatsgeld met elektra wordt een recht
geheven voor het innemen
van een standplaats alsmede voor het ter beschikking
stellen van een door de gemeente
aangebrachte elektriciteitsvoorziening voor het bereiden
van voedsel en/of het koelen van
voedsel.
- 4.
Onder de naam standplaatsgeld met elektra wordt een recht
geheven voor het innemen
van een standplaats alsmede voor het ter beschikking
stellen van een door de gemeente
aangebrachte elektriciteitsvoorziening voor
verlichting.
- 5.
Onder de naam standplaatsgeld wordt een recht geheven voor
het mogen innemen van een
standplaats voor het uitstallen, aanbieden of verkopen van
goederen in het kader van de
particuliere handel op een door burgemeester en wethouders
aangewezen locatie, niet zijnde
een winkel of op een weekmarkt.
Artikel 3 Belastingplicht
- 1.
Het marktgeld genoemd in artikel 2, lid 1 wordt geheven van
de marktstandplaatshouder.
- 2.
Het standplaatsgeld genoemd in artikel 2, lid 2, 3, 4 en 5
wordt geheven van een standplaatshouder.
Artikel 4 Belastingtijdvak
Voor zover de marktgelden worden geheven per jaar is het
belastingtijdvak gelijk aan het kalenderjaar. Voor de
standplaatsgelden is het belastingtijdvak gelijk aan de periode
waarvoor de vergunning tot het innemen van een standplaats is
verleend.
Artikel 5 Belastinggrondslag
- 1.
Het marktgeld wordt berekend naar het aantal strekkende meters
frontlengte van de ingenomen standplaats waarbij een gedeelte van een strekkende meter
voor een volle strekkende meter wordt gerekend.
- 2.
Het standplaatsgeld wordt vastgesteld op een vast bedrag,
afhankelijk van de frequentie en de
2. duur van de periode dat de standplaats wordt ingenomen.
Artikel 6 Tarieven
- 1.
Het marktgeld van artikel 2, lid 1 bedraagt:
- a.
voor een dagplaats (of gedeelte daarvan) € 1,76 per
strekkende meter met een minimum van: € 14,08
- b.
voor een vaste marktplaats € 5,96 per strekkende meter per
maand, met een minimum van: € 47,76
- 2.
Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als
bedoeld in artikel 2, lid 2 bedraagt:
- a.
voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: €
330,00
- b.
voor een standplaats voor één dag in de week voor een
periode korter
dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per
maand: € 27,75
- c.
voor een standplaats korter dan een maand, per dag: €
10,00
- 3.
Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als
bedoeld in
artikel 2, lid 3 bedraagt:
- a.
voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: €
530,00
- b.
voor een standplaats voor één dag in de week voor een
periode korter
dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per
maand: € 44,50
- c.
voor een standplaats korter dan een maand, per dag: €
13,50
- 4.
Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als
bedoeld in
artikel 2, lid 4 bedraagt:
- a.
voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: €
380,00
- b.
voor een standplaats voor één dag in de week voor een
periode korter
dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per
maand: € 31,75
- c.
voor een standplaats korter dan een maand, per dag: €
10,75
- 5.
Het standplaatsgeld voor het gebruik van een standplaats als
bedoeld in
artikel 2, lid 5 bedraagt:
- a.
voor een standplaats voor één dag in de week, per jaar: €
150,00
- b.
voor een standplaats voor één dag in de week voor een
periode korter
dan een jaar, maar langer of gelijk aan een maand, per
maand: € 9,75
- c.
voor een standplaats korter dan een maand, per dag: €
4,25
- 6.
Het recht voor het gebruik van een (seizoens)standplaats
voor de verkoop van
ijs bedraagt per maand: € 71,25
- 7.
Voor een standplaats op meer dan één dag in de week worden
de in lid 2, 3, 4
en 5 genoemde standplaatsgelden vermenigvuldigd met het
aantal dagen waarvoor
per week een standplaats is toegewezen.
Artikel 7 Wijze van heffing
- 1.
Het markt- en standplaatsengeld wordt geheven door middel
van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder ook
wordt begrepen een nota of ander schriftuur.
- 2.
Het verschuldigde bedrag wordt in de kennisgeving, de nota
of ander schriftuur vermeld.
Artikel 8 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
- 1.
Marktgeld
- a.
Het marktgeld als bedoeld in artikel 6, lid 1 is
verschuldigd bij de aanvang van het
belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop
van het belastingtijdvak aanvangt,
bij de aanvang van de belastingplicht.
- b.
Indien de belastingplicht in de loop van het
belastingtijdvak aanvangt, is het in het eerste
lid, sub a van dit artikel bedoelde marktgeld verschuldigd
over zoveel twaalfde gedeelten
als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de
belastingplicht, nog volle
kalendermaanden
- c.
Indien de belastingplicht in de loop van het
belastingtijdvak eindigt, wordt voor het in dit
artikel, eerste lid, sub a bedoelde marktgeld ontheffing
verleend over zoveel twaalfde
gedeelten als er in dat jaar, na het tijdstip van het
eindigen van de belastingplicht nog volle
kalendermaanden overblijven.
- 2.
Standplaatsgeld
Het standplaatsgeld als bedoeld in artikel 6, lid 2 t/m 7,
is verschuldigd bij de aanvang van het
belastingtijdvak of, indien de belastingplicht in de loop
van het belastingtijdvak aanvangt, bij
de aanvang van de belastingplicht.
Artikel 9 Tijdstip van betaling
- 1.
Het markt- en standplaatsgeld moet, met inachtneming van
onderstaande leden, worden voldaan in vier gelijke termijnen, waarvan de eerste termijn
vervalt op de laatste dag van de maand volgende op die van de dagtekening van de
schriftelijke kennisgeving. De volgende termijnen vervallen elke drie maanden na het
vervallen van de vorige termijn.
- 2.
Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het
markt- of standplaatsgeld zeven, acht of
negen kalendermaanden resteren tot het einde van het
belastingjaar, moet het verschuldigde
bedrag worden voldaan in drie gelijke termijnen, waarvan de
eerste vervalt op de laatste dag
van de maand volgende op die van de dagtekening van de
schriftelijke kennisgeving. De
volgende termijnen vervallen elk drie maanden na de vorige
termijn.
- 3.
Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor het
markt- of standplaatsgeld vijf of zes
kalendermaanden resteren tot het einde van het
belastingjaar moet het verschuldigde bedrag
worden voldaan in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste
vervalt op de laatste dag van de
maand volgende op die van de dagtekening van de
schriftelijke kennisgeving. De tweede
termijn vervalt drie maanden na de eerste termijn.
- 4.
Indien na het ontstaan van de belastingplicht voor markt- of
standplaatsgeld vier kalender-
maanden of minder resteren tot het einde van het
belastingjaar, moet het verschuldigde bedrag
worden voldaan op de laatste dag van de maand volgende op
die van de dagtekening van de
schriftelijke kennisgeving.
- 5.
In afwijking van bovenstaande leden vervalt de betaaltermijn
voor standplaatsgelden
minder dan € 275,-- op de laatste dag van de maand volgende
op die van de dagtekening van de
schriftelijke kennisgeving.
- 6.
De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de
voorgaande leden gestelde
termijnen.
Artikel 10 Kwijtschelding
Bij de invordering van de markt- en standplaatsgelden wordt geen
kwijtschelding verleend.
Artikel 11 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven
met betrekking tot de heffing en invordering van de markt- en
standplaatsgelden.
Artikel 12 Inwerkingtreding en citeertitel
- 1.
De ‘Verordening markt- en standplaatsgelden 2010’,
vastgesteld bij raadsbesluit van
22 december 2009, wordt ingetrokken met ingang van de in
het 3e lid genoemde datum van
Ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten
die zich voor die datum hebben voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de
1e dag na die van bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
- 4.
Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening
markt- en standplaatsgelden 2014’.