Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opmeer

Verordening 212: de financiële beheersverordening Gemeente Opmeer 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpmeer
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening 212: de financiële beheersverordening Gemeente Opmeer 2012
CiteertitelFinanciële verordening gemeente Opmeer 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet gemeenschappelijke regelingen, artikel 1

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201401-01-2017Wijziging artikel 5

19-12-2013

De Koggenlander, 26-12-2013

RVS 13.0015819 d.d. 9-12-2013

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening 212: de financiële beheersverordening Gemeente Opmeer 2012

De raad van de gemeente Opmeer,

 

besluit:

 

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

 

gelet op het advies van de |Commissie Bestuurlijke Zaken en Verantwoording van 28 november 2013;

 

vast te stellen:

 

de verordening op de uitgangspunten voor het financieel beleid, alsmede de regels voor het financieel beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie van de gemeente Opmeer.

 

 

1.Inleidende bepalingen

Artikel 1. Definities

In deze verordening wordt verstaan onder administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Opmeer en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd.

 

2.Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt de programma-indeling van de programmabegroting vast.

  • 2.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma relevante indicatoren vast voor het meten van en het afleggen van verantwoording over de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1.

    Bij de programmabegroting wordt een overzicht gegeven van de raming van de producten per programma en bij het jaarverslag wordt een overzicht gegeven van de feitelijke productrealisatie.

  • 2.

    Bij de uiteenzetting van de financiële positie van de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het krediet in het lopende boekjaar weergegeven.

  • 3.

    In de jaarrekening wordt van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven weergegeven.

Artikel 4. Kaders ontwerp-begroting

  • 1.

    Het college biedt voor 1 juni aan de raad een Kadernota aan met een voorstel voor het beleid en financiële kaders van de ontwerp-begroting voor het volgende begrotingsjaar en de drie opvolgende jaren. De raad stelt deze nota uiterlijk in de maand juli vast.

  • 2.

    De ramingen van de onderhoudsbudgetten in de ontwerp-begroting worden gebaseerd op meerjarige onderhoudsplannen, zoals die door de raad minimaal 1 maal per 4 jaar zijn vastgesteld.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1.

    De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de totale lasten en de totale baten per programma, het overzicht algemene dekkingsmiddelen en de kostenverdeelstaat.

  • 2.

    Bij de begrotingsbehandeling stelt de raad tevens het investeringsprogramma vast. Voor categorie A (vervangingsinvesteringen) autoriseert de raad het college tot het doen van uitgaven. Voor categorie B (nieuwe en/of uitbreidingsinvesteringen) dienen in het betreffende dienstjaar steeds afzonderlijke voorstellen ter vaststelling resp. autorisatie aan de raad te worden voorgelegd.

  • 3.

    Het college is bevoegd tot het verschuiven van budgetten tussen producten binnen een programma, tenzij deze verschuiving leidt tot een wijziging in de realisatie van beleidsdoelstellingen en/of de realisatie van andere producten binnen het programma onder druk komt. In dit geval is de gemeenteraad bevoegd. Indien gebruik wordt gemaakt van voormelde bevoegdheid door het college wordt dit achteraf, via een begrotingswijziging geformaliseerd.

  • 4.

    Indien het college voorziet dat een geautoriseerd budget of investeringskrediet dreigt te worden overschreden, wordt dit door het college in de eerstvolgende tussentijdse rapportage aan de raad gemeld. Het college voegt hierbij een voorstel voor wijziging van het budget of het investeringskrediet of een voorstel voor bijstelling van het beleid.

  • 5.

    Voor het doen van uitgaven ten laste van het budget voor onvoorziene uitgaven, zijn de volgende criteria vastgesteld:

    • §

      de uitgave heeft politiek/bestuurlijke prioriteit, was bij het opstellen van de begroting niet te voorzien, is spoedeisend én kan geen uitstel verdragen;

    • §

      wanneer de uitgave een voorgenomen subsidieverstrekking groter dan € 5.000 betreft, dient deze vooraf aan de raad ter vaststelling te worden voorgelegd.

  • 6.

    Het college informeert de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen indien het college ten laste van de stelpost nieuw beleid uitgaven wenst te doen.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1.

    Het college informeert de raad door middel van tussentijdse rapportages (Kadernota en Najaarsnota) over (de afwijkingen in) realisatie van de begroting van de gemeente over de eerste vier en de eerste acht maanden van het begrotingsjaar en doet voorstellen ter actualisering van de begroting.

  • 2.

    De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de uitvoering en de bijstelling van het beleid en een overzicht met de bijgestelde raming van:

    • a)

      de baten en lasten per programma;

    • b)

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c)

      overzicht van de uitgaven die gedaan zijn ten laste van de post Onvoorziene uitgaven;

    • d)

      het resultaat voor bestemming volgend uit de onderdelen a en b;

    • e)

      realisatie en raming van de investeringskredieten;

    • f)

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • g)

      het resultaat na bestemming, volgend uit de onderdelen e en f,

  • 3.

    In de tussenrapportages worden afwijkingen van de oorspronkelijke ramingen van de baten en lasten en investeringskredieten in de begroting groter dan 10% en met een minimum van € 2.500 toegelicht.

 

3. Financieel beleid

Artikel 7. Waardering & afschrijving vaste activa

  • 1.

    Geactiveerde kosten voor onderzoek en ontwikkeling voor een bepaald actief en het saldo van agio en disagio worden lineair in maximaal 5 jaar afgeschreven.

  • 2.

    Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

  • 3.

    Voor het afschrijven van materiele vaste activa met economisch nut en maatschappelijk nut (artikel 35 BBV) worden de methodieken en termijnen gehanteerd zoals vermeld in de door de raad vastgestelde Activanota.

  • 4.

    Het college biedt tenminste één maal per vier jaar een (bijgestelde) Activanota aan. De raad stelt deze nota vast.

  • 5.

    Activa met een verkrijgingprijs van minder dan € 5.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen

1.Voor openstaande vorderingen betreffende:

  • a)

    onroerende zaakbelasting gebruikers;

  • b)

    onroerende zaakbelasting eigenaren;

  • c)

    hondenbelasting;

  • d)

    rioolheffing;

  • e)

    forensenbelasting;

  • f)

    toeristenbelasting;

  • g)

    afvalstoffenheffing,

wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van openstaande vorderingen.

2.Ook voor de overige vorderingen wordt een voorziening wegens oninbaarheid gevormd op basis van een individuele beoordeling op inbaarheid van de openstaande vorderingen.

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

  • 1.

    Het college biedt de raad tenminste eens in de vier jaar een (bijgestelde) nota Reserves en voorzieningen aan. De raad stelt de nota vast. De nota behandelt:

    • a.

      de vorming en besteding van reserves;

    • b.

      de vorming en besteding voorzieningen;

    • c.

      de toerekening en verwerking van rente over de reserves en de voorzieningen.

  • 2.

    Bij een voorstel voor de instelling van een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen wordt minimaal aangegeven:

    • a.

      het specifieke doel van de reserve;

    • b.

      de voeding van de reserve;

    • c.

      de maximale hoogte van de reserve;

    • d.

      en de maximale looptijd.

  • 3.

    Indien een bestemmingsreserve voor een investeringsvoornemen binnen de aangegeven maximale looptijd niet heeft geleid tot een investering, valt de bestemmingsreserve vrij en wordt deze aan de algemene reserve toegevoegd.

Artikel 10. Kostprijsberekening

  • 1.

    Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van goederen, werken en diensten wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd. Bij de kostentoerekening worden naast de directe kosten alleen die indirecte kosten betrokken, die rechtstreeks samenhangen met de door de gemeente verleende diensten.

  • 2.

    Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

  • 3.

    Het rentepercentage voor de rentetoerekening aan de activa wordt bij begroting vastgesteld.

Artikel 11. Vaststelling hoogte gemeentelijke heffingen en prijzen

  • 1.

    Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke heffingen (belastingen en retributies).

  • 2.

    Het college biedt tenminste één maal per vier jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen voor de verhuur en verkoop van onroerende goederen en de prijzen voor de uitgifte van gronden en erfpachtcanons. De raad stelt de nota vast.

  • 3.

    Het college biedt tenminste één maal per jaar de raad een nota aan met de kaders voor de prijzen van de gemeentelijke diensten anders dan genoemd in het tweede lid. De raad stelt de nota vast.

  • 4.

    De besluiten van het college over de hoogte van de prijzen worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 12. Financieringsfunctie

  • 1.Het college zorgt bij het uitoefenen van de financieringsfunctie voor:

    • a)

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de begroting uit te voeren;

    • b)

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c)

      het beperken van de kosten van leningen en het bereiken van een voldoende rendement op uitzettingen;

    • d)

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

  • 2.

    Het college neemt bij het uitvoeren van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a)

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met een minimale rating, zoals opgenomen in het geldende Treasurystatuut, en afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%;

    • b)

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is;

    • c)

      derivaten worden uitsluitend gebruikt voor het beperken van financiële risico’s;

    • d)

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • e)

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro.

      • 3.

        Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofd van de publieke taak bedingt het college indien mogelijk zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

      • 4.

        Het college stelt regels op ter uitvoering van het gestelde onder het eerste tot en met het derde lid en legt deze regels, alsmede de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening vast in een Treasurystatuut.

      • 5.

        Het college biedt tenminste één maal per vier jaar een (bijgestelde) Treasurystatuut aan. De raad stelt het Treasurystatuut vast.

 

4. Financieel beheer en interne controle

Artikel 13. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b.

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van activa met economisch nut, activa met maatschappelijk nut, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c.

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 14. Interne controle

Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking, en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

Artikel 15. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Het college zorgt voor en legt vast de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

 

5. Financiële organisatie

Artikel 16. Financiële organisatie

1.Het college zorgt voor en legt vast:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie aan beleids- en beheersorganen is gewaarborgd;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de producten van de productraming en de productrealisatie.

    2.De besluiten genoemd onder letters a en b (organisatiebesluit) van het eerste lid worden ter kennisname aan de raad aangeboden.

Artikel 17. Inkoop en aanbesteding

  • 1.

    Het college zorgt voor en legt vast de interne regels (protocol) voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten.

  • 2.

    Het college biedt tenminste eenmaal per vier jaar een (bijgestelde) inkoopsbeleidsnota aan. De raad stelt deze vast.

Artikel 18. Subsidieverstrekking en steunverlening

1.Het college zorgt voor en legt vast de interne regels (protocol) voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen. De regels waarborgen dat wordt gehandeld in overeenstemming met de regels vastgesteld door de Europese Unie en in de algemene subsidieverordening van de gemeente Opmeer.

2 Het college biedt tenminste eenmaal per vier jaar een (bijgestelde) algemene subsidieverordening aan.

 

6. Slotbepalingen

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van het begrotingsjaar 2012. De stukken voor dit begrotingsjaar en latere begrotingsjaren voldoen aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt in de plaats van de ‘Financiële verordening gemeente Opmeer vastgesteld door de raad op 8 mei 2008.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Opmeer 2012.

 

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 22 maart.2012.

 

de burgemeester, G.J.A.M. Nijpels

 

de griffier, M.C.G.M. Bekker

Toelichting op de artikelen

Artikel 1. Definities

Voor de gehanteerde begrippen in de verordening gelden de definities uit de Gemeentewet, de Wet Fido, het Besluit begroting en verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV) en het Besluit accountantscontrole Provincies en Gemeenten. Het begrip administratie wordt in artikel 1 van de verordening gedefinieerd.

Artikel 2. Programma-indeling

Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de begroting en de jaarstukken. De indeling van de programma’s worden door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten op de begroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de begroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de begroting zijn gebracht (vierde lid artikel 189 Gemeentewet). De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt.

In lid 2 is bepaald dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zgn. SMART-maken van de begroting. Het is niet wettelijk voorgeschreven.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

In dit artikel zijn in aanvulling op het BBV bepalingen opgenomen voor de inrichting van de begroting. Zo wordt in het eerste lid het college opgedragen de productenraming bij de begroting te voegen. En zo wordt ook bepaald de productrealisatie bij het jaarverslag te voegen. Dit zijn geen standaard verplichtingen in het BBV. Wel moet men opletten dat de productrealisatie inderdaad bij het jaarverslag wordt gevoegd en niet bij de jaarrekening. Anders gaat deze onderdeel uitmaken van de accountantscontrole, hetgeen niet de bedoeling van de wet is.

In lid 2 wordt de verplichting in het BBV om in de begroting aandacht te besteden aan de investeringen nader uitgewerkt door te bepalen dat er bij de uiteenzetting van de financiële positie een overzicht van de investeringen wordt gegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

In dit artikel worden de kaders gegeven voor het opstellen van de ontwerpbegroting en de meerjarenraming. Hierin staan een aantal uitgangspunten die het college bij het opstellen van deze stukken in acht moet nemen. Dit in aanvulling op de bepalingen van de artikelen 189 en 193 Gemeentewet, het BBV en het achterliggende document bij het BBV uitgangspunten gemodificeerd stelsel van baten en lasten provincies en gemeenten (in dit document staan in aanvulling op het BBV de basisregels voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming).

Het eerste lid van het artikel bepaalt dat de gemeenteraad vooraf aan het opstellen aan de begroting (voor de zomervakantie) een (Kader)nota vaststelt waarin de hoofdlijnen voor het beleid en de financiële kaders voor de komende jaren zijn vastgelegd. De kaders geven richting aan het college voor het opstellen van de ontwerp-begroting en de meerjarenraming.

In het tweede lid van het artikel staat dat de onderhoudsbudgetten worden geraamd op grond van de onderhoudsplannen zoals die door de raad zijn vastgesteld.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

Artikel 5 bevat nadere regels voor de autorisatie van de begroting en investeringskredieten. Autorisatie van de baten en lasten vindt plaats op productniveau (lid 1). De raad geeft hiermee opdracht aan het college om de in de begroting beoogde maatschappelijke effecten na te streven en de daaruit voortvloeiende doelstellingen te realiseren.

Voor begrotingswijzigingen doet het college gedurende het jaar voorstellen aan de raad (lid 3).

Naast lopende uitgaven doet een gemeenten investeringen. Ook uitgaven voor investeringen moeten worden geautoriseerd (lid 2). Voor de autorisatie van kredieten voor vervangingsinvesteringen (categorie A) is gekozen deze bij begrotingsbehandeling mee te nemen. Met betrekking tot kredieten voor nieuwe en/of uitbreidingsinvesteringen (categorie B) is bepaald dat deze t.z.t. in het dienstjaar worden geautoriseerd. Zo kan de raad de autorisatie van deze (veelal politiek belangrijke) investeringen combineren met de behandeling van de inhoudelijke kant van het investeringsvoorstel. Het bedrag voor een dergelijke investering, incl. het daarmee samenhangende budget voor kapitaallasten blijft wel op de begroting staan als voorziene uitgaaf, maar de raad autoriseert de uitgaaf nog niet. Het college is nog niet bevoegd verplichtingen voor de investering aan te gaan.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

Een belangrijk onderdeel van de planning en controlcyclus voor de raad zijn de tussenrapportages. Op basis van tussenrapportages wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Er is gekozen voor 2 tussenrapportages (Kadernota en Najaarsnota).

Het tweede lid bevat bepalingen over de minimale inhoud van de rapportage. Het derde lid bepaalt over welke afwijkingen ten opzichte van de begroting het college zich in de rapportage moet verantwoorden.

Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa

In het tweede lid van artikel 212 Gemeentewet is onder letter a de uitdrukkelijke bepaling opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. In plaats van deze regels op te nemen, wordt verwezen naar de Activanota. In deze Activanota zijn naast de methodiek ook de exacte afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiele vaste activa met economische en maatschappelijk nut opgenomen.

Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen.

Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief met economisch nut moeten afstemmen op de verwachte economische levensduur.

De Financiële verordening verplicht de raad minimaal één keer in de vier jaar een (bijgestelde) Activanota vast te stellen die de regels voor waardering en afschrijving van de vaste activa moeten bevatten.

Artikel 8. Voorziening voor oninbare vorderingen

Dit artikel gaat over de waardering van mogelijk oninbare vorderingen. Voor de oninbaarheid van vorderingen moet een gemeente een voorziening vormen. Bij het artikel is onderscheid gemaakt tussen gemeentelijke aanslagen en heffingen die het karakter hebben van bulkfacturen en overige vorderingen. De vorderingen worden individueel beoordeeld op oninbaarheid.

Artikel 9. Reserves en voorzieningen

Lid 1 bepaalt dat het college minimaal één keer in de vier jaar een nota over de reserves en voorzieningen aan de raad aanbiedt. Met het vaststellen van deze nota stelt de raad de kaders vast voor de vorming van reserves en voorzieningen. Voor een investeringsvoornemen kan de raad een bestemmingsreserve vormen. Een deel van de algemene reserve wordt hiervoor afgezonderd. Hiermee wordt op de balans van de gemeente tot uitdrukking gebracht dat een toekomstige investering een beslag op het eigen vermogen gaat leggen. In het tweede lid zijn de voorwaarden voor een voorstel voor een dergelijke bestemmingsreserve opgenomen. Investeringsvoornemens leiden niet altijd tot investeringen. Er bestaat het gevaar dat bestemmingsreserves op de balans blijven staan waar tegenover in het geheel geen investeringsvoornemen meer bestaan. Door bij het instellen van een bestemmingsreserve een maximale “houdbaarheidsdatum” voor bestemmingsreserves op te nemen kan dit worden voorkomen. Hiervoor moet wel in de verordening de bepaling worden opgenomen dat bestemmingsreserves die de houdbaarheidsdatum hebben overschreden, vervallen en weer aan de algemene reserve worden toegevoegd (lid 3).

Artikel 10. Kostprijsberekening

Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, letter b dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de samenstelling van de kostprijs van de diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 10 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten. Lid 1 van het artikel bepaalt dat de kostprijs bestaat uit de directe kosten en de indirecte kosten die direct met de dienst samenhangen. Het tweede lid bepaalt dat onder de indirecte kosten ook worden verstaan bijdragen aan voorzieningen en de compensabele BTW. Hiermee wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid die artikel 229b Gemeentewet biedt. De kaders in het artikel vormen de basis waarbinnen het college haar systematiek van kostentoerekening kan vormgeven en de kostenverdeelsleutels voor de toerekening van indirecte kosten kan vaststellen.

Artikel 11. Vaststelling hoogte gemeentelijke heffingen en prijzen

Het vaststellen van de tarieven voor gemeentelijke heffingen (belastingen en retributies) is een bevoegdheid van de raad, die niet kan worden gedelegeerd (artikel 156 Gemeentewet). Het artikel bepaalt dat de raad de tarieven voor de gemeentelijke heffingen jaarlijks vaststelt.

Belastingen zijn betalingen aan de overheid als zodanig, waar geen rechtstreekse individuele contraprestatie van de overheid tegenover staat en die krachtens algemene regels worden geheven.

Retributies (ook wel rechten genoemd) zijn betalingen die de overheid krachtens algemene regels vordert ter zake van een concrete door haar in haar functie als zodanig individueel bewezen dienst. Het gaat om een direct aanwijsbare contraprestatie van de overheid. De contraprestatie kan bestaan uit product of dienst. Leges vallen onder de term retributies.

Het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken (welke niet vallen onder artikel 229 Gemeentewet) is een privaatrechtelijk besluit. Dergelijke besluiten zijn een bevoegdheid van het college (eerste lid, letter e artikel 160 Gemeentewet).

Daar waar bij het vaststellen van de prijs voor een gemeentelijke dienst of de levering van goederen of werken een publiek belang in het geding is en prijzen lager dan marktconform worden vastgesteld, is het aan de raad om het publiek belang te definiëren en het college kaders mee te geven voor het afwijken van marktconforme prijzen. De belangrijkste zijn de huurprijs van woningen (door gemeentelijke Woningbedrijf), verhuur sportaccommodaties, huurprijs stukjes openbaar groen, toegangsprijzen zwembad en tarievenmuziekschool.

Het tweede en derde lid bepalen dat de raad minimaal één keer in de vier jaar deze kaders voor de prijzen van de gemeentelijke diensten en de verhuur en verkoop van onroerend goed vaststelt.

Het vierde lid bepaalt dat de besluiten voor het vaststellen van nieuwe prijzen en het wijzigen van prijzen ter kennisname aan de raad worden aangeboden.

Artikel 12. Financieringsfunctie

De financieringsfunctie (treasury) is een belangrijk onderdeel van het middelbeheer. Gezien de kwetsbaarheid van deze functie bevat artikel 212 Gemeentewet de expliciete bepaling dat de Financiële verordening hierover regels voor het beleid en de organisatie bevat. In artikel 12 wordt invulling aan deze wettelijke plicht gegeven. Het eerste lid bevat richtlijnen voor de uitvoering van de financieringsfunctie. In het tweede lid staan de kaders voor het financieel beleid opgesomd, die bij de uitvoering in acht moeten worden genomen. In de voorbeelden zijn de kaders ingevuld. Een gemeente kan echter binnen de ruimte die de Wet Fido biedt, ook kiezen voor strakkere of ruimere kaders.

Het verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties mogen gemeenten alleen uit hoofde van de publieke functie (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerp-besluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen. Het derde lid stelt aanvullende eisen aan dergelijke besluiten. Het publieke belang moet door het college worden gemotiveerd. Daarbij draagt de verordening het college op bij het aangaan van dergelijke overeenkomsten zo mogelijk zekerheden te bedingen. Dit laatste is zeker als het om grote bedragen gaat, iets om op te letten. Als bij een gemeente wordt aangeklopt voor bijvoorbeeld een lening of garantiestelling dan hebben banken in veel van die gevallen er blijkbaar er niet al te veel vertrouwen meer in.

In lid 5 is opgenomen dat de raad het Treasurystatuut vaststelt. Hiermee wordt eerder vastgesteld beleid opgenomen in deze verordening. Het Treasurystatuut 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad.

Artikel 13. Administratie

In artikel 13 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens moeten voldoen.

Artikel 14. Interne controle

De accountant toetst jaarlijks van de gemeenterekening of deze een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 14 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten en lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

Artikel 15. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 15 bepaalt dat in gemeentelijke regelingen en werkprocedures voldoende maatregelen worden getroffen om misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen te beperken. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld het treffen van voldoende verificatiemaatregelen vooraf van de antecedenten van een aanvrager van een gemeentelijke subsidie, zodat subsidies wel daadwerkelijk worden verstrekt aan rechthebbenden. Het treffen van afdoende beleid op het gebied van misbruik en oneigenlijk gebruik maakt deel uit van het rechtmatigheidoordeel van de accountant. De afweging om hiervoor in meer of mindere mate regels voor te stellen is een politiek besluit dat bij de gemeenteraad en het college thuishoort.

Artikel 16. Financiële organisatie

Artikel 16 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie. Volgens het eerste lid letter a van artikel 160 Gemeentewet is het college bevoegd regels vast te stellen over de ambtelijke organisatie van de gemeente. Het college wordt onder letter a, b, c en d van het artikel uit de verordening opgedragen bepaalde van deze regels die de financiële organisatie betreffen, vast te leggen in besluiten. De regels bedoeld onder de letters a en b kan het college gezamenlijk vastleggen in een organisatiebesluit. Hierin kunnen ook de regels voor de inrichting van de organisatie van de financieringsfunctie worden opgenomen, zoals wordt bedoeld onder letter d.

Onder letter e wordt het college opgedragen ook de kostenverdeelsleutels voor het toerekenen van kosten aan de producten vast te leggen.

In lid 2 is opgenomen dat het organisatiebesluit ter kennisgeving aan de raad worden aangeboden.

Artikel 17. Inkoop en aanbesteding

Artikel 17 draagt het college op een inkoopreglement op te stellen. Bij een inkoopreglement kan men denken aan bijvoorbeeld het uitvaardigen van de regel dat de afdelingen hun buro-artikelen moeten inkopen bij de leverancier bij wie de gemeente een raamcontract heeft afgesloten. De regels in een dergelijk inkoopreglement moeten natuurlijk wel Europa-proof zijn. Europese aanbestedingsregels maar ook nationale aanbestedingsregels moeten worden nageleefd en vormen het kader waarbinnen een dergelijk inkoopreglement moet worden opgesteld.

Artikel 18. Subsidieverstrekking en steunverlening

Voor de steunverlening en subsidieverstrekking aan ondernemingen en instellingen zijn de Europese staatssteunregels (artikel 87, 88 en 89 EG-verdrag), de Europese regels voor diensten van algemeen economisch belang (artikel 86 EG-verdrag), de regels uit de Algemene Wet Bestuursrecht en de eigen subsidieverordening van de gemeente van toepassing. Het artikel stelt dat het college beheersmaatregelen neemt, die er voor zorgen dat deze regelgeving wordt nageleefd.

Artikel 19. Inwerkingtreding

De verordening treedt in de plaats van de vorige op grond van artikel 212 Gemeentewet ingestelde verordening. Het artikel bepaalt dat de verordening van toepassing is op alle stukken van het genoemde begrotingsjaar en latere jaren. De jaarstukken van het vorig begrotingsjaar moeten nog voldoen aan de bepalingen uit de oude verordening.

Artikel 20. Citeertitel

Artikel 20 geeft de naam waarmee in de gemeentelijke stukken naar deze verordening moet worden verwezen.

Vaststelling

Uitgaande stukken van de raad moeten door de burgemeester worden ondertekend (artikel 75, lid 1 Gemeentewet). De griffier moet de uitgaande stukken van de raad medeondertekenen (artikel 107c Gemeentewet).

Binnen twee weken na vaststelling door de raad moet het college de verordening aan Gedeputeerde Staten zenden (artikel 214 Gemeentewet). Gedeputeerde Staten kunnen te allen tijde een onderzoek instellen naar het beheer en de inrichting van de financiële organisatie en de verordening ex artikel 212 Gemeentewet (artikel 215 Gemeentewet). De financiële verordening heeft alleen interne werking en is dus niet een besluit van algemene strekking in de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht. De verordening hoeft dan ook niet te worden gepubliceerd voordat zij in werking kan treden.