Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2014 |
Citeertitel | Besluit maatschappelijke ondersteuning NWN 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Besluit maatschappelijke ondersteuning Maassluis Vlaardingen Schiedam 2015.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 02-12-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 15-12-2014 | 14INT00523 | |
01-01-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 10-12-2013 www.officielebekendmakingen.nl, 31-12-2013 | MSZW nr. 13INT00585 |
In dit Besluit wordt verstaan onder:
Compensatieplicht: de plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de Wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is;
Artikel 2 Voorwaarden persoonsgebonden budget
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
reeds eerder op grond van de Verordening een persoonsgebonden budget is verstrekt en deze op grond van artikel 34 en 35 van de Verordening is ingetrokken en/of teruggevorderd, tenzij tijdens onderzoek duidelijk is geworden dat de belanghebbende deze problemen met het omgaan met een persoonsgebonden budget niet meer zal hebben.
Artikel 3 Regels rond verstrekking en verantwoording persoonsgebonden budget
Artikel 4 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
1.Bij het verstrekken van hulp bij het huishouden worden per uur de volgende maximale eigen bijdragen in rekening gebracht:
2.De bedragen en het percentage die gelden voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van hulp bij het huishouden zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De omvang van hulp bij het huishouden wordt ingevolge artikel 12 van de Verordening uitgedrukt in uren per week, waarbij wordt afgerond op hele kwartieren.
Artikel 6 Omvang van het persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, is voor de verschillende categorieën vastgesteld op:
De hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt bij de verstrekking van een woonvoorziening niet afgestemd op het inkomen.
Artikel 8 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
De bedragen en het percentage die gelden voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van de in het eerste lid genoemde voorzieningen zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel 9 Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
Het bedrag voor de tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten als genoemd in artikel 15 onder a van de Verordening bedraagt maximaal € 2.950,00 indien de belanghebbende een aanvraag heeft ingediend voor een (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorziening maar een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten de goedkoopst compenserende voorziening is (primaat van de verhuizing).
5.De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, als bedoeld in artikel 16 lid 4 van de Verordening bedraagt € 2.030,00.
Artikel 10 Sanering van de woning
Indien de voorziening als bedoeld in artikel 15 onder c van de Verordening (een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening) wordt aangewend in het kader van een sanering ten behoeve van rolstoelgebruikers, geldt dat een tegemoetkoming wordt verstrekt voor de aanschaf van vloerbedekking van maximaal € 34,50 per vierkante meter.
Artikel 12 Bezoekbaar maken van de woning
Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 19 lid 2 tot en met 5 van de Verordening bedraagt € 7.230,00.
Artikel 13 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een woonvoorziening, als bedoeld in artikel 15 onder b van de Verordening (een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening), artikel 15 onder c van de Verordening (een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening) en artikel 15 onder e van de Verordening (een uitraasruimte), wordt vastgesteld als tegenwaarde (100%) van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, waarbij rekening is gehouden met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten, indien van toepassing.
Artikel 14 Financiële tegemoetkoming
De hoogte van een financiële tegemoetkoming wordt bij de verstrekking van een vervoersvoorziening afgestemd op het inkomen.
Artikel 15 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
De bedragen en het percentage die gelden voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van de in het eerste lid genoemde voorzieningen zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel 16 Tarief collectief vervoer
Een opstaptarief van € 7,00 en voor iedere kilometer € 0,50 met een minimumtarief van € 9,00.
Indien aan een belanghebbende op grond van het beleid van het college dat voor 1 oktober 2000 in het kader van de Wvg van kracht was een auto in eigendom is verstrekt, komt deze belanghebbende in aanmerking voor een forfaitaire financiële tegemoetkoming van € 0,43 per kilometer voor 2000 kilometer op jaarbasis.
Artikel 21 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een vervoersvoorziening, niet zijnde een individuele vervoersvergoeding, zoals bedoeld in artikel 19, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde (100%) van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, waarbij rekening is gehouden met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten indien van toepassing.
Artikel 22 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een rolstoelvoorziening, niet zijnde een sportvoorziening, wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde (100%) van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte, waarbij rekening is gehouden met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en inclusief een bedrag voor instandhoudingskosten, indien van toepassing.
Artikel 22 Evaluatie en indexering
Het Besluit wordt jaarlijks geëvalueerd en geïndexeerd. Indien deze evaluatie/indexatie daartoe aanleiding geeft, wordt het Besluit aangepast.
Aldus besloten in de vergadering van burgemeester en wethouders der gemeente Schiedam, gehouden op 10 december 2013,
de secretaris, ir. J.C. van Ginkel MCM
de voorzitter, C.H.J. Lamers
Toelichting Besluit maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2014
De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is op 1 januari 2007 van kracht geworden. De uitvoering van deze nieuwe wet is aanvankelijk wat betreft de individuele voorzieningen “beleidsarm” ingezet. Dat wil zeggen dat de bestaande regelgeving van de aan de Wmo voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de functie Huishoudelijke Verzorging (HV) uit de AWBZ zo veel mogelijk ongewijzigd in de verordening werden opgenomen.
Inmiddels is er sinds de invoering van de Wmo diverse jurisprudentie ontstaan. Daarnaast is in een samenwerking tussen VNG en de CG-Raad en gezamenlijke Ouderenbonden “De Kanteling” ontstaan: een proces om de Wmo te doen kantelen naar een wijze van uitvoeren die recht doet aan de bedoeling van de wetgever, met name ten aanzien van het nieuwe begrip “compensatieplicht”.
Op basis hiervan en op basis van de ervaringen met de huidige Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord is een nieuwe Verordening opgesteld. In deze Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2013 is neergelegd op welke voorzieningen en onder welke voorwaarden personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem aanspraak kunnen maken in het kader van de Wmo.
In dit Besluit zijn de bedragen en nadere regels opgenomen die van toepassing zijn. Het beleid is neergelegd in de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2013 (Beleidsregels).
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Deze Verordening vervangt de Verordening maatschappelijke ondersteuning Nieuwe Waterweg Noord 2012.
Uit deze uitspraak zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving: “Compensatieplicht: De plicht van het College van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het College de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”
De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het College bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”
Belanghebbende: Doordat in de wet gesproken wordt over mantelzorgers en vrijwilligers als doelgroep voor de compensatieplicht, kan het begrip ‘belanghebbende’ ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Daarom is het begrip belanghebbende opgenomen. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorger(s) van betrokkene.
Psychosociaal probleem: Het begrip psychosociaal probleem is vanuit de AWBZ in de Wmo opgenomen, maar inmiddels als “grondslag” uit de AWBZ geschrapt. Dit is gebeurd omdat gebleken is dat deze grondslag in de AWBZ financieel moeilijk te beheersen was. In de Wmo heeft – volgens de parlementaire behandeling - dit begrip een heel specifieke betekenis. Deze betekenis wordt hier als begripsomschrijving gehanteerd en is overgenomen uit een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832). Het betreft met name een verlies van zelfstandigheid of deelname aan het maatschappelijk verkeer, de kerndoelstelling van de Wmo.
Algemene voorziening: Dit zijn voorzieningen, met name diensten of een combinatie van dienst en product, die weliswaar niet bestemd zijn voor, noch te gebruiken zijn door alle inwoners; anderzijds zijn ze door iedereen waarvoor ze wel bedoeld zijn op eenvoudige wijze te verkrijgen of te gebruiken. Voorbeelden zijn:
De boodschappenbus, de supermarktservice, de vrijwillige boodschaphulp
De maaltijdservice en het eetcafé
Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals de buurtconciërge, klussendienst, 55+service, thuiszorgservice
De rolstoelpools en scootermobielpools
Een algemene voorziening is dus per definitie geen individuele voorziening en de Wmo-regels rond eigen bijdragen/eigen aandeel gelden niet.
Algemeen gebruikelijke voorziening: Volgens de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is een voorziening, met name producten, algemeen gebruikelijk als het gaat om een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een handicap, zodat de voorziening ook op grote schaal door niet-gehandicapten wordt gebruikt, die gewoon in een normale winkel te koop is en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels en die qua prijs niet (aanzienlijk) duurder is dan vergelijkbare voorzieningen. De Centrale Raad heeft aangegeven dat als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet afgeschreven is en als het gaat om een persoon die een inkomen heeft dat door onvermijdbare kosten op grond van de handicap onder de bijstandsnorm komt, wellicht een uitzondering op dit principe gemaakt moet worden.
Collectieve voorziening: Dit is een Wmo-voorziening die individueel wordt verstrekt maar die toch door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer het meest duidelijke voorbeeld. Collectief vervoer is geen algemene voorziening, omdat de normale aanvraagprocedure geldt, er een beschikking wordt afgegeven en bezwaar en beroep mogelijk is.
Wettelijk voorliggende voorziening: De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen die in wetgeving en in regelgeving zijn vastgelegd en die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang, de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten. Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan oplossen is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo , zo is in artikel 2 Wmo bepaald.
Individuele voorziening: Hier wordt de individuele voorziening gedefinieerd. Deze is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Er wordt individueel onderzoek gedaan naar de noodzaak van deze voorziening, de voorziening wordt bij beschikking toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.
Persoonsgebonden budget: Een persoonsgebonden budget is een geldbedrag dat de belanghebbende, onder door het college bepaalde voorwaarden, mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten vindt plaats in het Besluit en de Beleidsregels.
Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten: een door het college vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage), een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden. De Beleidsregels en het Besluit zijn hierop van toepassing.
Hoofdverblijf: Het begrip hoofdverblijf biedt nogal eens problemen. Het begrip is omschreven naar het aantal nachten dat men doorbrengt. Bij twijfel kan de plaats waar per jaar de meeste nachten worden doorgebracht, beschouwd worden als de plaats waar iemand zijn hoofdverblijf heeft. Dit kan een rol spelen als iemand meerdere plaatsen heeft waar een groot deel van het jaar wordt doorgebracht, zoals personen die het jaar deels in het buitenland doorbrengen, personen die deels in een AWBZ-instelling verblijven en deels elders, enz.
COPD: COPD is een afkorting van de Engelse term 'Chronic Obstructive Pulmonary Diseases'. Dit betekent chronisch, oftewel langdurig, obstructieve longziekte. Er is dus een obstructie in de longen. Het is een verzamelnaam voor de longaandoeningen bronchitis en longemfyseem. Deze term is een specificatie van de oude term CARA, wat 'Chronische A-specifieke Respiratoire Aandoening' betekent. CARA omvat behalve de bovengenoemde aandoeningen ook astma.
Hoofdstuk 2. Bijzondere regels over het persoonsgebonden budget
Artikel 2 Voorwaarden persoonsgebonden budget
De in artikel 6 van de Wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een voorzieningen de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een voorziening in natura, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken.
Lid 1 Individuele voorzieningen
De systematiek is dat algemene en collectieve voorzieningen, waaronder collectief vervoer, het primaat hebben. Bij algemene en in principe ook bij collectieve voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk. Hier staat tegenover dat de algemene en collectieve voorzieningen een snel te realiseren oplossing bieden en er bij de verstrekking daarvan geen eigen bijdrage wordt gevraagd.
Lid 2 Persoonsgebonden budget op verzoek
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de belanghebbende. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de belanghebbende dit wenst.
Lid 3 Geen persoonsgebonden budget
Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Allereerst is het niet mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen als tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een belanghebbende problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, Dit wordt als een contra-indicatie opgevat (onder a). Indien de belanghebbende reeds eerder een persoonsgebonden budget verstrekt heeft gekregen krachtens de Verordening en deze is ingetrokken en/of teruggevorderd, dan kan dit een reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken (onder b).
Voorts kan, om kapitaalvernietiging te voorkomen, uitsluitend een persoonsgebonden budget verstrekt worden, indien de voorziening waarvoor dit budget wordt verstrekt als langdurig adequaat voor de belanghebbende kan worden beschouwd (onder c). Indien een persoonsgebonden budget voor bijvoorbeeld een rolstoelvoorziening wordt verstrekt, terwijl deze voorziening voordat deze is afgeschreven niet meer adequaat is, bijvoorbeeld vanwege een progressieve aandoening of door groei bij kinderen, zal een nieuwe persoonsgebonden budget moeten worden verstrekt. Bij verstrekking in natura komt de voorziening in het depot en kan deze hergebruikt worden. Ook kan bij de verstrekking gebruik gemaakt worden van een voorziening uit het depot.
De term “langdurig adequaat” is verbonden aan de afschrijvingsduur van een voorziening. Bij een rolstoelvoorziening valt hierbij te denken aan een termijn van 7 jaar dat de voorziening geschikt en bruikbaar moet zijn, bij een woonvoorziening zou deze termijn langer kunnen zijn.
Lid 3, onder c is uitsluitend van toepassing op woon-, vervoers- en rolstoelvoorzieningen. Bij hulp bij het huishouden is het immers mogelijk om een persoonsgebonden budget aan de toe- of afname van beperkingen te kunnen aanpassen.
Artikel 3 Regels rond verstrekking en verantwoording persoonsgebonden budget
Lid 1 regelt de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld.
Lid 2 Verantwoording budgethouder Het college is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de Wet en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of belanghebbenden hun persoonsgebonden budget besteden conform de toekenningsvoorwaarden.
De onder a. bedoelde factuur is nodig in situaties waarin voorzieningen zijn aangeschaft bij een leverancier, bijvoorbeeld een rolstoel of een scootermobiel.
Onder b. is een betalingsbewijs genoemd, dat kan van belang zijn in situaties waarin er geen nota is, of bijvoorbeeld iemand die hulp bij het huishouden heeft verleend.
Indien het afsluiten van een onderhoudscontract op een voorziening is vereist, moet deze door de budgethouder worden verstrekt (Lid 2, onder c)
Onder d. is genoemd een salarisadministratie; die kan noodzakelijk zijn in situaties waarin men iemand in dienst heeft genomen voor het verrichten van hulp bij het huishouden.
In dit lid is de keuze die gemaakt is ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget vastgelegd.
Lid 4 Beoordeling afrekening persoonsgebonden budget
Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget in te trekken en van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 van de Verordening genoemde procedure te worden gevolgd.
Hoofdstuk 3. Hulp bij het huishouden
Artikel 4 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
Artikel 15 van de Wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van individuele voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget een eigen bijdrage of eigen aandeel te vragen.
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur handelt over eigen bijdragen of het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de Algemene Maatregel van Bestuur wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de concept AMvB op pagina 21.
Lid 1 Maximale eigen bijdrage per uur hulp bij het huishouden
Per uur hulp bij het huishouden kan maximaal de in dit lid genoemde eigen bijdrage gevraagd worden.
Lid 2 Maximale inkomensgerelateerde eigen bijdrage per 4 weken
In dit lid wordt voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van hulp bij het huishouden verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1. Deze wordt jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel 5 Omvang van de hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden wordt geïndiceerd in uren per week. Hierbij wordt afgerond op hele kwartieren. Voor een nadere uitwerking wordt verwezen naar de Beleidsregels.
Artikel 6 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden
Bij het bepalen van het bedrag voor het persoonsgebonden budget wordt onderscheid gemaakt tussen de verschillende categorieën hulp bij het huishouden. Voor een toelichting van de verschillende categorieën wordt verwezen naar de Beleidsregels.
Hoofdstuk 4. Woonvoorzieningen
Artikel 7 Financiële tegemoetkoming
In artikel 6 van de Verordening is bepaald dat de financiële tegemoetkoming op het inkomen kan worden afgestemd. Bij verstrekking van woonvoorzieningen is dit niet van toepassing.
Artikel 8 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
In artikel 9 van de Verordening, met als basis artikel 15 van de wet, is vastgelegd dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten kan worden gevraagd.
In het eerste lid van dit artikel is opgesomd voor welke woonvoorzieningen een eigen bijdrage wordt gevraagd. Het maakt hierbij geen verschil of deze woonvoorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
Een eigen bijdrage is bij vlonders (onder f) en bij elektrische deuropeners (onder g) slechts verschuldigd indien het de toegankelijkheid van individuele deuren betreft. Er wordt geen eigen bijdrage verlangd voor aanpassing van deuren met een gemeenschappelijk karakter. Meerdere bewoners van een complex hebben immers baat bij de aanpassing van een gemeenschappelijke deur. Het verlangen van een eigen bijdrage van de bewoner aan wie de aanpassing van een gemeenschappelijke deur wordt toegekend, is dan niet redelijk.
In het tweede lid van dit artikel wordt voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van de woonvoorzieningen uit het eerste lid verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1. Deze wordt jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel 9 Tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
Artikel 15, sub a, van de Verordening bepaalt dat een woonvoorziening kan bestaan uit een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten. Het college hanteert voor de drie verschillende situaties waaronder deze tegemoetkoming wordt verstrekt, drie aparte bedragen, welke in dit artikel zijn vastgelegd. Indien een verhuizing voorspelbaar en voorzienbaar is voor de belanghebbende, heeft men hiervoor kunnen reserveren, zodat een lagere tegemoetkoming kan worden toegekend.
Artikel 10 Sanering van de woning
Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15, sub c, van de Verordening, kan worden aangewend voor sanering van de woning, zoals het aanbrengen van vloerbedekking en raambekleding voor COPD- en astmapatiënten of rolstoelgeschikte vloerbedekking voor rolstoelgebruikers.
Lid 1 Sanering voor COPD-/astmapatiënten
In dit lid zijn de maximale bedragen vastgelegd die worden toegekend voor het vervangen van vloerbedekking en raambekleding voor COPD- en astmapatiënten.
Lid 2 Sanering voor rolstoelgebruikers
Ook het maximale bedrag dat wordt toegekend voor het vervangen van vloerbedekking ten behoeve van rolstoelgebruikers is vastgelegd.
Lid 3 Afschrijving huidige vloerbedekking/raambekleding
Tot slot wordt in het derde lid van dit artikel bepaald hoe er bij de toekenning van woningsanering rekening gehouden wordt met de afschrijving van de huidige vloerbedekking en raambekleding.
Artikel 11 Verstrekking in bruikleen of eigendom
Een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening, zoals bedoeld in artikel 15, sub c van de Verordening, wordt in bruikleen of in eigendom verstrekt. Het onderscheidt wordt gemaakt op basis van de aanschafprijs. In dit artikel is de grens vastgelegd tussen het in bruikleen of in eigendom verstrekken van deze woonvoorzieningen.
Artikel 12 Bezoekbaar maken van de woning
Op grond van artikel 19 lid 2 t/m 5 van de Verordening kan één woonruimte bezoekbaar gemaakt worden indien de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. Op grond van het vierde lid kan het bezoekbaar maken van een woning slechts tot een vastgesteld maximumbedrag worden verstrekt. Dit maximumbedrag wordt genoemd in artikel 12 van dit Besluit.
Artikel 13 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
In artikel 2, het eerste lid van dit Besluit is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Voor de woonvoorzieningen geldt dat deze individuele voorzieningen worden opgesomd in artikel 15 van de Verordening.
Lid 1 Persoonsgebonden budget t.a.v. een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten
Het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten is gelijk aan het bedrag dat wordt verstrekt als tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten. Hierbij wordt rekening gehouden met de voorspelbaarheid van de verhuizing. De bedragen hiervan zijn vastgelegd in artikel 9 van dit Besluit.
Lid 2 Persoonsgebonden budget t.a.v. overige woonvoorzieningen
Bij woonvoorzieningen, niet zijnde een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten, wordt uitgegaan van het bedrag van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt bij een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten voor een architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht. Bij niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen, zoals verrijdbare douchetoiletstoelen en tilliften, zal het gaan om een offerte van de vaste leverancier, waarin de korting die de uitvoeringsorganisatie heeft bij deze leverancier ook wordt meegenomen. Er wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald). Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.
Hoofdstuk 5. Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
Artikel 14 Financiële tegemoetkoming
In artikel 6 van de Verordening is bepaald dat de financiële tegemoetkoming op het inkomen kan worden afgestemd. Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen is dit van toepassing.
Artikel 15 Omvang van eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten
In artikel 9 van de Verordening, met als basis artikel 15 en 19 van de wet, is vastgelegd dat bij het verstrekken van individuele voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten kan worden gevraagd.
In het eerste lid van dit artikel is vastgelegd voor welke vervoersvoorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel wordt gevraagd. Het maakt hierbij geen verschil of deze vervoersvoorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget worden verstrekt.
In het tweede lid van dit artikel wordt voor de maximale eigen bijdrage bij het verstrekken van de vervoersvoorzieningen uit het eerste lid verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1. Deze wordt jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Artikel 16 Tarief collectief vervoer
Lid 2 Tarief collectief vervoer
Dit artikel bepaalt het tarief voor Regiotaxiritten.
Artikel 17 Algemeen gebruikelijke vervoersvoorzieningen
Artikel 18 Collectieve vervoersvoorzieningen
Artikel 18 gaat over de collectieve vervoersvoorziening Aanvullend Openbaar Vervoer, zoals genoemd in artikel 22 onder b van de Verordening.
Lid 1 Vormen collectieve vervoersvoorzieningen
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het gebruik mogen maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer en het gebruik mogen maken van het Aanvullend Openbaar Vervoer samen met een persoon die de noodzakelijk geachte begeleiding van de belanghebbende op zich neemt.
De belanghebbende die in aanmerking komt voor een collectieve vervoersvoorzieningen ontvangt een pas voor het Aanvullend Openbaar Vervoerssysteem, een zogenaamde WMO-pas, en kan tegen betaling van eerder genoemd tarief ritten maken met de Regiotaxi Waterweg.
Het Aanvullend Openbaar Vervoerssysteem in de regio NWN is een zogenaamd “open” systeem. Dit wil zeggen dat ook mensen die geen beperkingen ondervinden een pas kunnen kopen, een niet-WMO-pas, en gebruik mogen maken van de Regiotaxi Waterweg. Het tarief voor ritten is wel hoger.
Tenslotte wordt in lid 4, 5 en 6 van artikel 18 van het Besluit bepaald wanneer en tegen welke kosten een persoon mee mag reizen in het Aanvullend Openbaar Vervoer.
Artikel 19 Bedragen vervoersvoorzieningen
Een vervoersvoorziening in natura, zoals genoemd in artikel 22 onder c van de Verordening, kan bestaan uit een individuele (rolstoel)taxikostenvergoeding of een individuele kilometervergoeding.
Lid 1 t/m 3 Bedragen individuele vervoersvergoedingen
In lid 1, lid 2 en lid 3 van artikel 19 van het Besluit worden de bedragen genoemd die op declaratiebasis per jaar verstrekt worden aan respectievelijk de kilometervergoeding, de taxikostenvergoeding en de rolstoeltaxikostenvergoeding.
De individuele vervoersvergoedingen worden verstrekt op declaratie basis. De belanghebbende kan vanaf € 50,00 tussentijds declareren.
Lid 6 Te declareren vervoerskosten
Uitsluitend de door de belanghebbende gemaakte vervoerskosten in Nederland mogen gedeclareerd worden bij een individuele (rolstoel)taxikostenvergoeding of een individuele kilometervergoeding.
Lid 1 Kilometervergoeding gebruik leaseauto
Indien een belanghebbende op grond van de Verordening in aanmerking komt voor een leaseauto dan wordt eveneens een vergoeding voor het gebruik van deze auto voor 2000 kilometer toegekend.
Lid 2/3 In eigendom verstrekte auto
In het kader van de Wvg zijn op grond van het beleid dat van toepassing was voor 1 oktober 2000, auto’s in eigendom verstrekt. Voor het gebruik van een in eigendom verstrekte auto wordt een hogere kilometervergoeding verstrekt dan voor een leaseauto. Bovendien komen de kosten voor verzekering en houderschapsbelasting van de auto ten laste van het college.
Artikel 21 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
In artikel 2, het eerste lid van het Besluit is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Voor de vervoersvoorzieningen zijn er de volgende mogelijkheden:
Lid 1 Persoonsgebonden budget t.a.v. een individuele (rolstoel)taxikosten- of kilometervergoeding
Het persoonsgebonden budget bij een indicatie voor een individuele (rolstoel)taxikosten- of kilometervergoeding is gelijk aan het bedrag dat wordt verstrekt voor deze vergoeding. De bedragen hiervan zijn vastgelegd in artikel 19 van het Besluit.
Lid 2 Persoonsgebonden budget t.a.v. overige vervoersvoorzieningen
Bij de vervoersvoorzieningen, niet zijnde een individuele (rolstoel)taxikosten- of kilometervergoeding wordt uitgegaan van het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief, indien dit van toepassing is, een bedrag voor instandhoudingskosten. Er wordt uitgegaan van een door het college goedgekeurde offerte. Bij een offerte van de vaste leverancier, wordt de korting die de uitvoeringsorganisatie heeft bij deze leverancier hierin meegenomen.
Hoofdstuk 6. Verplaatsen in en rond de woning.
Artikel 22 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget
In artikel 2, het eerste lid van het Besluit is bepaald dat een persoonsgebonden budget alleen wordt verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen. Bij een rolstoelvoorziening wordt uitgegaan van het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening, inclusief, indien dit van toepassing is, een bedrag voor instandhoudingskosten. Er wordt uitgegaan van een door het college goedgekeurde offerte. In deze offerte worden de noodzakelijke aanpassingen aan de rolstoel opgenomen. Bij een offerte van de vaste leverancier, wordt de korting die de uitvoeringsorganisatie heeft bij deze leverancier hierin meegenomen.
In hoofdstuk 7 zijn de slotbepalingen van het Besluit opgenomen, zoals evaluatie, inwerkingtreding en de citeertitel.
Artikel 22 Evaluatie en indexering
Op grond van dit artikel wordt het beleid jaarlijks geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn of omdat genoemde bedragen geïndexeerd moeten worden, kan de evaluatie leiden tot aanpassing van het Besluit.
Deze bepaling spreekt voor zich.