Overheidsorganisatie | Gemeente Midden-Drenthe |
---|---|
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2014 |
Citeertitel | Verordening reinigingsheffingen 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belastingen |
vervangt verordening uit 2009
artikel 229, eerste lid, aanhef en sub a en b Gemeentewet en artikel 15.33 Wet milieubeheer
geen
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-11-2013 | 19-11-2015 | nieuwe regeling ter vervanging van de verordening uit 2009 | 07-11-2013 Gemeenteberichten in de Krant van Midden-Drenthe d.d. 20 november 2013 | Onbekend |
De raad van de gemeente Midden-Drenthe;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 22 oktober 2013;
gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b, van de Gemeentewet en artikel 15.33 van de Wet milieubeheer;
besluit:
vast te stellen de volgende verordening:
Verordening op de heffing en de invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2014 (Verordening reinigingsheffingen 2014)
Krachtens deze verordening worden geheven een:
afvalstoffenheffing;
reinigingsrechten.
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder ‘gebruik maken’ in hoofdstuk II Afvalstoffenheffing: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet Milieubeheer.
1. Onder de naam 'afvalstoffenheffing' wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
2. De afvalstoffenheffing bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het gebruik van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente naar omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van aanslag.
2. De belasting bedoeld in hoofdstuk 3.1.1 van de tarieventabel wordt geheven bij wege van gedagtekende kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld.
3. De rechten bedoeld in artikel 3.1.2 van de tarieventabel worden geheven door middel van een kennisgeving bij het gebruik van de gemeentelijke milieustraat.
1. De belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt.
5. De belasting bedoeld in hoofdstuk 3.1.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening.
1. De aanslagen reinigingsheffingen, de onroerende-zaakbelastingen, de rioolheffing, de forensenbelasting en de BIZ-bijdrage worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.
2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in twee termijnen waarbij:
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;
de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.
3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening tot en met 31 augustus, worden betaald in twee gelijke termijnen waarbij:
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;
de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de vierde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.
4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen, zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden geïnd, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat:
het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste acht bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;
het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;
de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.
5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende drie opeenvolgende maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde.
6. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
7. De kennisgevingen bedoeld in artikel 7, tweede lid, moeten worden betaald ingeval de kennisgeving:
mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;
schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving, dan wel ingeval van toezending daarvan, binnen 30 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.
8. De kennisgeving bedoeld in artikel 7, derde lid, moet worden betaald door middel van directe betaling bij de toegang van de gemeentelijke milieustraat.
1. In aanvulling op de gronden in artikel 26 van de Invorderingswet 1990 is het mogelijk onder de onderstaande voorwaarden kwijtschelding te verlenen.
2. Met betrekking tot een verzoek om kwijtschelding van gemeentelijke belastingen verschuldigd door een natuurlijk persoon die een bedrijf of een zelfstandig beroep uitoefent, zijn de afdelingen 1,2 en 5 van Hoofdstuk II van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van overeenkomstige toepassing indien de belastingen geen verband houden met de uitoefening met van dat bedrijf of beroep.
3. Bij de berekening van het bedrag van de kwijtschelding worden de kosten van het bestaan gesteld op 100% van de genormeerde bijstandsuitkering.
4. Door het college van burgemeester en wethouders kunnen nadere regels gesteld worden over de uitvoering van dit artikel.
Onder de naam 'reinigingsrechten' worden rechten geheven zowel voor het genot van door het gemeentebestuur verstrekte diensten als voor het gebruik van voor de openbare dienst bestemde gemeentebezittingen, werken of inrichtingen die bij de gemeente in beheer of in onderhoud zijn.
De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt.
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de hoofdstukken 2 en 3 van de bij deze verordening behorende tarieventabel.
2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt.
Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar.
1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel worden geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per belastbaar feit een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.
2. De rechten bedoeld in hoofdstuk 3.1.1 van de tarieventabel worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Het gevorderde bedrag wordt door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.
3. De rechten bedoeld in hoofdstuk 3.1.2 van de tarieventabel worden geheven door middel van een kennisgeving bij het gebruik van de gemeentelijke milieustraat.
1. De rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt zijn de rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde rechten bedoeld in hoofdstuk 2 van de tarieventabel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
4. Het tweede en het derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist.
De rechten bedoeld in hoofdstuk 3 van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvang van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen.
1. De aanslagen reinigingsheffingen, de onroerende-zaakbelastingen, de rioolheffing, de forensenbelasting en de BIZ-bijdrage worden voor zover van toepassing gecombineerd opgelegd op één aanslagbiljet.
2. In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990, moeten de aanslagen worden betaald in twee termijnen waarbij:
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de eerste maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;
de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de derde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.
3. In afwijking van het tweede lid moeten de aanslagen die binnen het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd met een dagtekening tot en met 31 augustus, worden betaald in twee gelijke termijnen waarbij:
de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag;
de tweede termijn vervalt op de laatste dag van de vierde maand volgend op de maand, vermeld in de dagtekening van de aanslag.
4. In afwijking van het tweede en derde lid moeten aanslagen, zolang en voor zover de totaal verschuldigde bedragen daarvan door middel van automatische incasso kunnen worden afgeschreven, worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand vermeld in de dagtekening van de aanslag maanden zijn, met dien verstande dat:
het aantal termijnen tenminste drie en ten hoogste acht bedraagt indien de aanslag binnen het van toepassing zijnde belastingjaar wordt geïnd;
het aantal termijnen drie bedraagt voor aanslagen die met een dagtekening na 1 september van het van toepassing zijnde belastingjaar worden opgelegd;
de eerste termijn vervalt één maand na dagtekening van het aanslagbiljet en de tweede en volgende termijnen telkens een maand later.
5. Indien de automatische betalingsincasso als bedoeld in het vierde lid gedurende drie opeenvolgende maanden niet mogelijk is, vervalt voor het betreffende aanslagbiljet de mogelijkheid tot automatische betalingsincasso en gelden de termijnen als bedoeld in het tweede en derde.
6. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
7. De kennisgevingen bedoeld in artikel 14, tweede lid, moeten worden betaald ingeval de kennisgeving:
mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving;
schriftelijk wordt gedaan, op het moment van het uitreiken van de kennisgeving, dan ingeval van toezending daarvan, binnen 30 dagen na de dagtekening van de kennisgeving.
8. De kennisgeving bedoeld in artikel 14, derde lid, moet worden betaald door middel van directe betaling bij de toegang van de gemeentelijke milieustraat.
Bij de invordering van de reinigingsrechten wordt geen kwijtschelding verleend.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reinigingsheffingen.
De ‘Verordening Reinigingsheffingen van 5 november 2009, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 8 november 2012, wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2014, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
1. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.
2. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening reinigingsheffingen 2014.
Besloten in de openbare vergadering van de raad,
gehouden op 7 november 2013.
de griffier, C.J. Onderwater
de voorzitter, J. Broertjes
Tarieventabel behorende bij de Verordening Reinigingsheffingen 2014
Algemeen
De bedragen genoemd in deze tabel zijn inclusief omzetbelasting indien deze verschuldigd is.
Hoofdstuk 1 Maatstaven en jaarlijkse tarieven afvalstoffenheffing | |||
1.1.1 | De belasting bedraagt per perceel per belastingjaar | € | 71,00 |
1.1.2 1.1.2.1. | De belasting als bedoeld in onderdeel 1.1.1. wordt: indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of,indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door één persoon, vermeerderd met | 114,00 | |
1.1.2.2. | indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of, indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door twee personen, vermeerderd met | 136,00 | |
1.1.2.3. | indien het perceel op 1 januari van het belastingjaar of,indien de belastingplicht later aanvangt, bij aanvang van de belastingplicht, wordt gebruikt door drie of meer personen, vermeerderd met | 159,00 | |
1.1.3. | in afwijking van onderdeel 1.1.2. wordt de belasting als bedoeld in onderdeel 1.1.1., indien het perceel niet permanent mag worden bewoond, vermeerderd met | 159,00 |
Hoofdstuk 2 Maatstaven jaarlijkse tarieven reinigingsrechten | |||
2.1. | Het recht bedraagt per belastingjaar voor het verwijderen van afvalstoffen, waarvoor geen belasting wordt geheven als bedoeld in artikel 3, door middel van het beschikbaar stellen, het gebruik dan wel het ledigen van een minicontainer, per minicontainer | 125,00 |
Hoofdstuk 3 Maatstaven en overige tarieven voor particulieren (niet zijnde bedrijven) | |||
3.1 | Het tarief bedraagt voor | ||
3.1.1. | het op verzoek inzamelen van grof huishoudelijk afval en grof tuinafval per m³ | 30,00 | |
3.1.2. | het brengen van grof huishoudelijk afval en grof tuinafval, hout, puin, bouw- en sloopafval en asbest (mits verpakt) bij de daarvoor door de gemeente aangewezen locaties als volgt: | ||
3.1.2.1. | -kofferbak auto (gemiddeld 0,5 m³) | 5,00 | |
3.1.2.2. | -aanhanger met enkelas (gemiddeld 1 m³) | 10,00 | |
3.1.2.3. | -aanhanger met tandemas (gemiddeld 2 m³) | 20,00 | |
3.1.3. | Voor het brengen van wit- en bruingoed, metaal, oud ijzer, banden en vlakglas worden geen tarieven in rekening gebracht |
Behoort bij raadsbesluit van 7 november 2013,
De griffier,