Organisatie | Roermond |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Algemene plaatselijke verordening.
De toegevoegde artikelen betreffen de regulering drankverstrekking paracommerciële rechtspersonen.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 25-10-2017 | art. 2:34a, art. 2:34b | 19-12-2013 Gemeenteblad, 7 januari 2014 | 2013/103/02 | |
06-03-2013 | 01-01-2014 | art. 1:1, 1:5, 1:9, 1:10; 2:9, 2:10; 2:10a, 2:25, 2:28, 2:28a, 2:29, 2:39, 2:47, 2:53, 2:59; 2:60, 2:72; 2:73; 3:4, 3:5; 3a:2; 4:6; 4:10; 4:11, 4:13, 4:17, 4:18, 5:12, 5:18, 5:23, 5:32, 5:34 | 21-02-2013 Trompetter, 05-03-2013 | 2013/004/1 | |
07-11-2012 | 06-03-2013 | art. 2.1b | 25-10-2012 Trompetter, 06-11-2012 | 2012/084/1 | |
08-06-2011 | 07-11-2012 | art. 1:2, 1:3, 1:9, 1:10, 2:1, 2:10, 2:10a, 2:10b, 2:10c, 2:11, 2:12, 2:24, 2:25a, 2:27, 2:28, 2:28a, 2:28b, 2:39, 2:41, 2:43, 2:58, 2:58a, 2:59, 2:60a, 2:73a, 2:75, 2:77, 2:78, 2:79, 2:81, 2:82, 2:83, 2:84, 2:85, 2:88, 3:1, 3:4, 3:4a, 3:13, 3:16, 3a:1, 3a:2, 3a:5, 3a:6, 3a:9, 3a:12, 3a:13, 4:6, 4:6a, 4:6b, 4:12c, 4:12d, 4:15, 5:18, 5:23, 5:25, 5:26, 5:27, 5:29, 5:31, 5:33, 6:4 | 26-05-2011 Trompetter, 07-06-2011 | 2011/026/2 | |
02-10-2010 | 08-06-2011 | nieuwe regeling | 30-09-2010 Trompetter, 01-10-2010 | 2010/073/2b |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden (*)
Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een opsporingsambtenaar zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
Artikel 2.1b Gebiedsontzeggingen (*)
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de wettelijke bepalingen, als in de bijlage bij dit artikel genoemd, een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan diegene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen zes maanden na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid bedoelde artikelen een verbod opleggen zich te bevinden in een door het college aangewezen gebied en in de daarin gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en inrichtingen voor een tijdvak van ten hoogste 3 maanden en op de door de burgemeester aangewezen tijdstippen.
Het bepaalde in het voorgaande geldt niet indien de belanghebbende in het door het college aangewezen gebied zijn woning heeft, zijn werk of beroep uitoefent of hulpverlenende instanties bezoekt; alsdan wordt de kortste route aangewezen, langs welke belanghebbende het gebied dient te betreden dan wel te verlaten.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod.
Bijlage bij artikel 2.1b Gebiedsontzeggingen
De strafbare feiten waarop gebiedsontzeggingen van toepassing kunnen zijn, zijn:
*l okaalvredebreuk (artikel 138 WvS)
* Openlijke geweldpleging (artikel WvS 141)
* Weerspannigheid (artikel 180 WvS)
* Niet voldoen aan bevel of vordering (artikel 184 WvS)
* Belediging ambtenaar in functie (artikel 266/267 WvS)
* Bedreiging (artikel 285 WvS)
* Geweld tegen politie en/of burgers (artikel 300/302 WvS)
* Deelnemen vechterij (artikel 306 WvS)
* Eenvoudige diefstal (artikel 310 WvS)
* Vernieling en vandalisme (artikel 350 WvS)
* Baldadigheid (artikel 424 WvS)
* Dronken de orde verstoren (artikel 426 WvS)
* Openbare dronkenschap (artikel 453 WvS)
* Verboden toegang (artikel 461 WvS)
* Wapenbezit (artikelen 26 en 27 Wet Wapens en Munitie)
* Dealen (artikelen 2 en 3 Opiumwet)
* Samenscholing en ongeregeldheden (vechten op de openbare weg) (artikel 2.1 APV)
* Overtreding gebiedsontzegging (artikel 2.1b, lid 5 APV)
* Ordeverstoring in horecabedrijf (2.33 APV)
* Betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2.41 APV)
* Betreden van plantsoenen e.d. (artikel 2.45 APV)
* Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2.47 APV)
* Hinderlijk drankgebruik (artikel 2.48 APV)
* Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen (artikel 2.49 APV)
* Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2.50 APV)
* Bedelarij (artikel 2:65 APV)
* Drugsgebruik en drugshandel op straat (artikel 2.74 en 2.74a APV)
* Weggooien van spuiten (artikel 2.74b APV)
* Straat- en raamprostitutie (artikel 3.9 APV)
* Natuurlijke behoefte doen (artikel 4.8 APV)
* Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging (artikel 16 Afvalstoffenverordening)
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10: vergunning voor het plaatsen van voorwerpen op of aan de weg in strijd met de publieke functie van de weg
Artikel 2:10b: vrij te stellen categorieën
Het college kan categorieën van voorwerpen aanwijzen waarvoor het verbod in het eerste lid van artikel 2:10 niet geldt.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
De rechthebbende op een bedrijf dat winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op een openbare plaats achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.
Het is verboden zich met een winkelwagentje op de weg te bevinden buiten de onmiddellijke omgeving van het bedrijf als bedoeld in het eerste lid of, indien het bedrijf gelegen is in een winkelcentrum, buiten de onmiddellijke omgeving van dat winkelcentrum. Als onmiddellijke omgeving van het bedrijf of winkelcentrum wordt aangemerkt de weg of het weggedeelte, grenzende aan dat bedrijf of dat winkelcomplex en tevens een aan die weg of dat weggedeelte aansluitende parkeerplaats.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of daaraan op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen (*)
Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.
Artikel 2:24 Begripsbepaling (*)
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, waaraan wordt deelgenomen met meer dan 50 personen, met uitzondering van:
f. activiteiten als bedoeld in artikel 2:9, 2:9a en 2:39 van deze verordening.
g. het houden van een kermis, waarbij door middel van een samenstel van bewegende en stilstaande vermaakattracties, daarbij passende mobiele verkoopzaken en gelegenheden tot het deelnemen aan spelen of tot het bezichtigen van zogenaamd kijkwerk, de bezoekers van dat evenement geamuseerd worden.
Het verbod van het eerste lid geldt niet voor evenementen korter dan 3 dagen, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het evenement niet plaatsvindt op de rijbaan (niet zijnde een woonerf), fiets- of bromfietspad of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormt voor het verkeer en de hulpdiensten; hetgeen ook betekent dat er op het trottoir een doorgang van 1,20 meter open moet blijven en op promenades en woonerven een doorgang van minstens 4 meter;
Afdeling 8. Toezicht op horecabedrijven
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a. horecabedrijf: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf wordt in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis. Onder horecabedrijf wordt tevens verstaan een bij dit bedrijf behorend terras en andere aanhorigheden.
b. terras: een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt
c. musea: permanente instellingen ten dienste van de samenleving en haar ontwikkeling, die toegankelijk zijn voor het publiek, niet gericht op het maken van winst en die materiele getuigenissen van de mens en zijn omgeving verwerven, behouden, onderzoeken, presenteren en hierover informeren voor doeleinden van studie, educatie en genoegen en die zijn ingeschreven in het Museumregister van de Stichting Het Nederlands Museumregister.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf (*)
De burgemeester weigert de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Bij de toepassing van de in het derde lid genoemde weigeringsgrond houdt de burgemeester rekening met het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen, de aard van het horecabedrijf en de spanning, waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie.
De burgemeester weigert voorts de vergunning als bedoeld in het eerste lid c.q. trekt deze geheel of gedeeltelijk in wanneer feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde beschikking een strafbaar feit is gepleegd of wanneer sprake is van ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor:
Artikel 2:29 Sluitingstijd (*)
Het is de exploitant verboden het horecabedrijf waar, al dan niet door middel van een automaat, eetwaar en/of alcoholvrije drank voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in het horecabedrijf te laten verblijven: op maandag tot en met vrijdag tussen 03.00 uur en 06.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 04.00 uur en 06.00 uur.
De burgemeester weigert de in het derde lid bedoelde vergunning indien naar zijn oordeel door de openstelling van het horecabedrijf gedurende andere dan de in het eerste en tweede lidgenoemde openingstijden de openbare orde wordt aangetast en/of het woon- en leefklimaat in de omgeving van de inrichting nadelig wordt beïnvloed.
Artikel 2:31 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf
Het is bezoekers verboden zich in een horecabedrijf te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:29 of ingevolge een op grond van artikel 2:30 genomen besluit gesloten dient te zijn.
Artikel 2:31a Aanwezigheid leidinggevende in horecabedrijf
Het is verboden een horecabedrijf voor het publiek geopend te houden indien in het horecabedrijf geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot dat horecabedrijf of een andere vergunning van dezelfde vergunninghouder.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- paracommerciële rechtspersoon,
Een paracommerciële rechtspersoon die zich richt op het organiseren van activiteiten van sportieve aard kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf 1 uur vóór aanvang van de activiteit tot 2 uur na afloop van de activiteit, met dien verstande dat de verstrekking uitsluitend mag plaatsvinden op:
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten (*)
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, wachtlokaal voor een openbaar vervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen dan wel te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d. (*)
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d.
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Het is eenieder verboden zich op de plaatsen bedoeld in artikel 2:58, eerste lid, te bevinden met een hond, zonder dat men een middel dat redelijkerwijs kan dienen tot het opruimen van uitwerpselen van honden bij zich draagt. Dit verbod geldt niet voor de op basis van artikel 2.58, lid 2, aangewezen gedeelten van de gemeente. Het verbod geldt eveneens niet voor de in de laatste zin van artikel 2.57, lid 3, genoemde categorie personen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
a. vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
b. door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
c. zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4 Onverminderd het bepaalde in artikel 2:57, eerste lid onder c, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60a Duiven en andere overlastveroorzakende dieren
Het is verboden op door het college aan te wijzen openbare plaatsen duiven en andere overlastveroorzakende dieren te voeren of gelegenheid te bieden deze te voeren.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: Consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
Afdeling 13a. NaakTrecreatie (*)
Artikel 2:73a Naaktrecreatie (*)
Het gebied rondom de plas genaamd "Driehoek", zoals nader aangeduid op een bij deze verordening behorende tekening*, is aangewezen voor ongeklede openbare recreatie als bedoeld in artikel 430a van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk gebruik (*)
Het is verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/ of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74b Weggooien van spuiten (*)
Het is verboden om injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers, e.d. of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten indien redelijkerwijze kan worden aangenomen, dat zulks geschiedt om afstand van het voorwerp te doen.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden en cameratoezicht op openbare plaatsen
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:10, 2:11, 2.16, 2:19, 2:21, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50, 2:73 of 5:34 groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Afdeling 16. Toezicht op winkelbedrijven (*)
Artikel 2:78 Begripsomschrijvingen (*)
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
Inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en werkzaamheden worden verricht die verband houden met dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als een smartshop, headshop, growshop, belwinkel of internetcafé;
Artikel 2:79 Vergunningplicht (*)
Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een inrichting te exploiteren (winkelvergunning).
Artikel 2:83 Weigeringsgronden (*)
Het bevoegde bestuursorgaan weigert de vergunning indien de vestiging en/of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, de beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening, dan wel indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 2:85 Aanwezigheid leidinggevende (*)
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te houden indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op een vergunning met betrekking tot die inrichting.
Artikel 2:86 Intrekkingsgronden (*)
In aanvulling op het bepaalde in artikel 1:6 kan het bevoegde bestuursorgaan de vergunning intrekken, indien:
aannemelijk is, dat een leidinggevende van de inrichting betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit de inrichting, die een gevaar opleveren voor de openbare orde en/of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van de inrichting;
Voordat toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, aanhef en onder f, kan het Bureau bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
Artikel 2:88 Sluiting van inrichtingen (*)
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door het bevoegde bestuursorgaan worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de gronden die tot de sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
Hoofdstuk 3. Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.
Artikel 3:1 Begripsbepalingen (*)
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en SInt-Eustatius, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.
Artikel 3:7a Intrekken vergunning (*)
Met het oog op de in artikel 3:13 tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan de op basis van artikel 3:4 verleende vergunning voor een seksinrichting intrekken.
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
Artikel 3:9 Verbod straat- en raamprostitutie (*)
De burgemeester kan met het oog op de in artikel 3:13, tweede lid, genoemde belangen personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid bij besluit verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Afdeling 3. Beslissingstermijn; weigeringsgronden
Artikel 3:13 Weigeringsgronden (*)
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan dan wel een beheersverordening op grond van de Wet ruimtelijke ordening of indien van toepassing een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
de aanvraag betrekking heeft op de exploitatie van een prostitutiebedrijf, met inbegrip van parenclubs en erotische massagesalons, buiten de aangewezen toelatingsgebieden voor prostitutiebedrijven als genoemd onder artikel 3:1 onder i van dit hoofstuk;
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
HOOFDSTUK 3A SPEELAUTOMATENHALLEN EN SPEELAUTOMATEN (*)
Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder:
speelautomaat: een toestel ingericht voor de beoefening van een spel, dat bestaat uit een door de speler in werking gesteld mechanisch, elektrisch of elektronisch proces, waarbij het resultaat kan leiden tot de middellijke of onmiddellijke uitkering van prijzen of premies, daaronder begrepen het recht om gratis verder te spelen;
openbare weg: alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot die wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede kampeerplaatsen en de aan de wegen of paden liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;
Afdeling 2 Speelautomatenhallen
De burgemeester beslist binnen twaalf weken na de datum waarop hij de aanvraag met bijbehorende bescheiden heeft ontvangen. De beslissing kan eenmaal voor ten hoogste twaalf weken worden verdaagd.
Artikel 3a:5 Tenaamstelling en voorschriften
Conform artikel 30 c lid 2 van de wet wordt het maximum aantal speelautomaten per speelautomatenhal voor speelautomatenhal 1, gevestigd op het Stationsplein nr. 2A vastgesteld op 171 kansspelautomaten, voor speelautomatenhal 2, gevestigd op het adres Neerstraat nr. 45 vastgesteld op 54 kansspelautomaten en voor speelautomatenhal 3 vastgesteld op 150 kansspelautomaten.
Artikel 3a:6 Weigeringsgronden
De vergunning kan voorts worden geweigerd wanneer feiten en omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat ter verkrijging van de aangevraagde dan wel gegeven beschikking een strafbaar feit is gepleegd of wanneer er sprake is van ernstig gevaar dat de beschikking mede gebruikt zal worden voor:
Artikel 3a:8 Intrekken vergunning
De burgemeester kan de vergunning intrekken:
Indien de omstandigheden of inzichten op grond waarvan de vergunning is afgegeven zodanig zijn gewijzigd dat een situatie is ontstaan waarin door de aanwezigheid van een speelautomatenhal naar het oordeel van de burgemeester de leef- en woonsituatie in de naaste omgeving of het karakter van de (winkel)straat of buurt op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
Intrekking van de vergunning geschiedt niet voordat de burgemeester van zijn voornemen daartoe de vergunninghouder, onder opgave van redenen, mededeling heeft gedaan en hem in de gelegenheid heeft gesteld zich in persoon of bij gemachtigde door hem of een door hem aangewezen ambtenaar te doen horen. Indien dringende omstandigheden zulks vorderen, kan de vergunning onmiddellijk worden ingetrokken.
Artikel 3a:10 Wijziging bedrijfsleider
Indien een bedrijfsleider als bedoeld in artikel 3a:1 onder j, de hoedanigheid van bedrijfsleider heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 3a:3 onder f genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 3a:3 onder f bedoelde verklaring aan hem is verzonden.
De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.
Artikel 3a:11 Wijziging beheerder
Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3a:1 onder k, de hoedanigheid van beheerder heeft verloren, dient de ondernemer onder overlegging van de in artikel 3a:3 onder f genoemde bescheiden een nieuwe vergunning aan te vragen binnen twee weken nadat de in artikel 3a:3 onder f bedoelde verklaring aan hem is verzonden.
De vergunning vervalt indien de beslissing op een aanvraag voor een nieuwe vergunning voor het vestigen of exploiteren van een speelautomatenhal in hetzelfde pand onherroepelijk is geworden dan wel indien geen aanvraag is ingediend binnen zes maanden na het verlies van de hoedanigheid als bedoeld in het eerste lid.
Afdeling 3 Kansspelautomaten in hoog- en laagdrempelige inrichtingen
Afdeling 4 Straf- overgang- en slotbepalingen
Artikel 3a:17 Overgangsregeling
Bestaande vergunningen blijven geldig tot uiterlijk 1 juni 2010. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop beslist met toepassing van de verordening als bedoeld in artikel 6:4, eerste lid.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluid en geluidhinder
In deze afdeling wordt verstaan onder:
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen en waarbij een overschrijding van de en waarbij een overschrijding van de reguliere geluidgrenswaarden mogelijk is;gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen, die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als andere geluidsgevoelige gebouwen, met uitzondering van die gebouwen, behorende bij de betreffende inrichting.
Artikel 4:3 Deelname aan collectieve festiviteiten (*)
De geluidsgrenswaarden in de artikelen 2.17, 2.19, en 2.20 van het Besluit zijn niet van toepassing tijdens een collectieve festiviteit waarvan door de houder van de inrichting het college in kennis is gesteld van deelname aan de collectieve festiviteit dan wel de aanwijzing van de collectieve festiviteit heeft plaatsgevonden op basis van artikel 4:2 lid 4.
Artikel 4.4 Kennisgeving incidentele festiviteiten (*)
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, bepaald volgens de methoden genoemd in het Besluit, mag ten gevolge van de festiviteit aan de gevel van een woning van derden of een andere geluidsgevoelige bestemming, niet meer bedragen dan:
tenzij er een collectieve festiviteit is aangewezen waarin hogere geluidsgrenswaarden zijn opgenomen.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, bepaald volgens de methoden genoemd in het Besluit, mag ten gevolge van de festiviteit in inpandige of aanpandige gevoelige gebouwen, niet meer bedragen dan:
tenzij er een collectieve festiviteit is aangewezen waarin hogere geluidsgrenswaarden zijn opgenomen.
Artikel 4.6 Overige geluidhinder
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de geldende provinciale Omgevingsverordening of wanneer het een toestel betreft dat deel uitmaakt van een standplaats op de kermis als bedoeld in artikel 2:24, eerste lid onder g.
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een onwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder ontstaat.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Het bewaren van houtopstanden
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: het rooien, kappen, verplanten, het snoeien van meer dan 20% van de kroon of het wortelgestel met inbegrip van kandelaberen en het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van de boom tot gevolg kan hebben.
Artikel 4:10a Afstand van de erfgrens
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
Het verbod van lid 1 geldt tevens niet voor houtopstand, niet zijnde monumentale en/ of beeldbepalende bomen, op particulier terrein wanneer de te vellen houtopstand niet meer dan 5 bomen per jaar betreft. Onder particulier terrein wordt daartoe niet begrepen terrein in eigendom van gemeentelijke, provinciale- of rijksoverheid.
Artikel 4:12d Herplant - / instandhoudingsplicht
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.
Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen.
Artikel 4:12e Schadevergoeding
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4:11, artikel 4:12c of artikel 4.12d schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kent het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.
Artikel 4:12f Bestrijding iepziekte
Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het collegegevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Het verbod geldt niet voor onverlichte:
opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan:
een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding der gemeente
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets (*)
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:19a Particuliere terreinen (*)
Het college kan particuliere terreinen aanwijzen waar de in artikel 5:18, eerste lid, en 5:19 gestelde verboden niet gelden.
Artikel 5:25 Gebruik van openbaar water (*)
Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Artikel 5:27 Aanwijzingen ligplaats
Onverminderd het krachtens het tweede lid van artikel 5:26 bepaalde kan het college aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
Artikel 5:29 Beschadigen van waterstaatswerken en oevers (*)
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde vaarten, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.
Artikel 5:30 Reddingsmiddelen (*)
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel, dan wel voor onmiddellijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:31b Commerciële activiteiten (*)
Het is verboden zonder vergunning van het college zich met een vaartuig binnen de wateren te begeven met het doel commerciële activiteiten te verrichten zoals het drijven van handel of het beroepsmatig verschaffen van nachtverblijf.
Artikel 5:31d Snelle motorboot
De bestuurder van een snelle motorboot is verplicht het registratiebewijs als bedoeld in artikel 8.01 van het Binnenvaartpolitiereglement op eerste verzoek aan een ambtenaar of persoon, als bedoeld in artikel 6.2, ter inzage te verstrekken.
Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, welke zich in een kennelijk voor onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe door of namens de minister van verkeer en waterstaat ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement of door het college aangewezen plaatsen.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2. Het college kan terreinen aanwijzen waarop het verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
a. in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
b. in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;
c. in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.
Afdeling 9. Verstrooiing van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens de artikelen van deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.