Organisatie | IJsselstein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Brandbeveiligingsverordening IJsselstein 2013 |
Citeertitel | Brandbeveiligingsverordening IJsselstein 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | brandveiligheid |
Geen
Wet op de Veiligheidsregio's
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-01-2014 | nieuwe regeling | 19-12-2013 Gemeenteblad 2013, 21 | 22424 |
Het college kan aan de gebruiksvergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken, indien het belang waarvoor de gebruiksvergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of verandering van de omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de gebruiksvergunning.
Het college weigert een gebruiksvergunning, indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften ook niet kan worden bereikt.
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken (Stb. 2008, 327) zijn overeenkomstig van toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen..
Artikel 5 Brandveiligheidsvoorzieningen
De eisen gesteld aan het brandveilig gebruik van bouwwerken in de artikelen 1.16, 1.17 en 6.5 en in de afdelingen 6.5, 6.6, 7.1 en 7.2 van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) zijn van overeenkomstige toepassing op vergunningplichtige en niet vergunningplichtige inrichtingen.
Artikel 6 Melden van brand en broei
Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.
Artikel 7 Bossen, heidevelden, venen
De eigenaar van een aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout, een heideveld, een veen of een ander erf of terrein, voor zover niet bedoeld in artikel 1.1, eerste lid van het Bouwbesluit 2012 (Stb. 2011, 416 en 676) en dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht de voorschriften op te volgen, die het college geeft tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.
TOELICHTING BRANDBEVEILIGINGSVERORDENING IJSSELSTEIN 2013
Het stellen van eisen of het voorschriften bij een vergunning in het kader van brandveiligheid gebeurt in de regel alleen bij bouwwerken. Daarbij zijn een drietal regelingen van toepassing. Dit betreft het Bouwbesluit 2012, de Bouwverordening en de Woningwet. Maar er zijn objecten, die wel brandgevaarlijk kunnen zijn, maar niet onder deze regelgeving vallen. De brandbeveiligingsverordening is een vangnet voor brandveiligheidvoorzieningen die noodzakelijk zijn maar waarvoor geen wettelijke basis voorhanden is. Hieronder worden een aantal voorbeelden gegeven. Dit betreft overigens geen limitatieve opsomming
Objecten die geen bouwwerk zijn
Bij het gebruiksvergunningensysteem van de brandbeveiligingsverordening gaat het om objecten die geen bouwwerken zijn: 'niet-bouwwerken'. Dit betreft bijvoorbeeld een los met de wal verbonden drijvend hotel of discotheek. Door de definitie van het begrip bouwwerk in de bouwverordening en de toepassing ervan in het Bouwbesluit 2012 is een constructie die drijft op het water meestal namelijk geen bouwwerk in de zin van de Woningwet en afgeleide regelgeving.
Ook kan het gaan om een tijdelijke tent. Alhoewel een tent wel met de grond verbonden is en daarmee een bouwwerk lijkt te zijn, geldt dit op grond van de Woningwet pas indien dit gedurende langere tijd blijft staan. Een tent die tijdens een kortdurende periode geplaatst wordt is een 'niet-bouwwerk', waaraan op grond van de brandbeveiligingsverordening eisen kunnen worden gesteld.
Het Bouwbesluit 2012 regelt ook het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden. De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) dat op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de jurisprudentie (zie ABRvS 15 september 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw afgelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom.
Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.
Gebruiksvergunning voor een inrichting
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht nodig hebben.
Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een meldingsplicht i.p.v. vergunningplicht, omdat tussen die situaties dan bij voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de brandbeveiligingsverordening algemene eisen waaraan altijd moet worden voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van toepassing zijn, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor een begrip: inrichting.
Vanwege de grote verscheidenheid aan inrichtingen en situaties die onder de Brandbeveiligingsverordening kunnen vallen is ervoor gekozen het aanvragen van een vergunning vormvrij te houden. Het Bouwbesluit 2012 geeft richtlijnen voor het stellen van voorschriften.
De wetgever kondigt in de Wet veiligheidsregio's en de aanpassing daarop in artikel 3, derde lid, een algemene maatregel van bestuur aan over het brandveilig gebruik van voor mensen toegankelijke ruimten, niet zijnde bouwwerken. Deze amvb neemt als het ware de plaats in van de brandbeveiligingsverordening (TK, vergaderjaar 2008-2009, 31 968, nr. 8, p.7).
De behandeling van deze AMvB door de Tweede Kamer is nadien echter meerdere keren uitgesteld. Het is op dit moment niet duidelijk wanneer deze regeling in werking zal treden. Tot die tijd moet op grond van de Wet veiligheidsregio's in elke gemeente een brandbeveiligingsverordening van kracht zijn. Deze brandbeveiligingsverordening is gezien
het tijdelijk karakter (tot de inwerkingtreding van de amvb) terughoudend van aard.
De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is de reden dat er voor gekozen is de brandbeveiligingsverordening niet aan te haken aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
De brandbeveiligingsverordening is aangepast aan de Dienstenrichtiijn.
Het toezicht op de naleving van de brandbeveiligingsverordening berust krachtens artikel 61 van de Wet veiligheidsregio's bij door burgemeester en wethouders opgedragen ambtenaren. De minister van Veiligheid en Justitie wijst op grond van artikel 65 van de Wet veiligheidsregio's de ambtenaren aan belast met de opsporing van strafbare feiten.
Artikel 3, tweede lid van de Wet veiligheidsregio's geeft de raad van een gemeente de bevoegdheid om, indien de raad dat wenst, te bepalen dat een bestuurlijke boete wordt opgelegd voor overtreding van de regels uit de Brandbeveiligingsverordening. De gemeente IJsselstein heeft er voor gekozen geen bestuurlijke boete te introduceren. Daar waar handhaving benodigd is, zal gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht biedt in de zin van de bestuurlijke dwangsom en bestuursdwang.
Daarnaast geldt er ook een mogelijke strafrechtelijke sanctie. Op grond van artikel 64 eerste lid van de Wet veiligheidsregio's wordt overtreding van de regels van deze verordening gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.