Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Voorschoten

Afstemmingsverordening gemeente Voorschoten 2004

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVoorschoten
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAfstemmingsverordening gemeente Voorschoten 2004
CiteertitelAfstemmingsverordening Gemeente Voorschoten
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpRegels omtrent het opleggen van maatregelen wanneer een uitkeringsgerechtigde niet aan de verplichting voldoet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De verordening is vervangen door de Handhavingsverordening Wwb, Ioaw en Ioaz Gemeente Voorschoten 2012.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 18, lid 2

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-10-201201-01-201201-01-2012intrekking

07-06-2012

Groot Voorschoten, 27-09-2012

2326d
10-06-200401-01-2012Nieuwe regeling

19-02-2004

Groot Voorschoten, 2004-04-28

5a

Tekst van de regeling

Intitulé

Afstemmingsverordening gemeente Voorschoten 2004

Nr. 5a.

 

De raad der gemeente Voorschoten;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders dd. 13 janauri 2004, nr. 5;

 

Overwegende, dat op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, Wet Werk en Bijstand de gemeente bij verordening regels stelt met betrekking tot het verlagen van de algemene bijstand, als bedoeld in artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand;

 

gelet op De Wet werk en bijstand (Wwb)

 

b e s l u i t :

 

Vast te stellen de hierna volgende: "Afstemmingsverordening gemeente Voorschoten 2004".

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Deze verordening verstaat onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    bijstand: de bijstandsnorm als bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, en hoofdstuk 4, artikel 35 van de wet;

  • c.

    sociale activering: het bieden van ontplooiingskansen aan uitkeringsgerechtigden in een achterstandspositie en het vergroten van hun mogelijkheden tot maatschappelijke participatie, met name om sociaal isolement te voorkomen en te bestrijden.

Artikel 2

De bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokken persoon.

Artikel 3

Indien sprake is van ongenoegzaam besef van verantwoordelijkheid in de voorziening van de bestaanskosten, de in de artikelen 9, 17, 40 en 55 van de wet, of de in de artikelen 28, lid 2, 29, lid 1, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen genoemde verplichtingen en voorwaarden zijn geschonden, dan wel als er sprake is van zeer ernstige misdraging, kan tot een of meerdere van de volgende sancties worden besloten:

a. de bijstand geheel of gedeeltelijk te weigeren;

b. het recht op bijstand op te schorten;

c. het recht op bijstand te beëindigen en/of te herzien;

d. de bijstand geheel of gedeeltelijk als lening te verstrekken;

e. de bijstandsuitkering te verlagen.

Artikel 4

De maatregelen in deze verordening kunnen worden verhoogd of verlaagd indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.

Artikel 5

Een maatregel wordt niet opgelegd indien alle verwijtbaarheid ontbreekt.

Hoofdstuk 2. Schending van arbeidsverplichtingen

Artikel 6

Behoudens de situatie dat om dringende redenen tijdelijk ontheffing is verleend, is de belanghebbende van 18 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar, gelet op artikel 9 en artikel 55 van de wet vanaf de datum van melding voor een bijstandsuitkering verplicht om:

  • a.

    naar vermogen te trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden;

  • b.

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening;

  • c.

    mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;

  • d.

    te voldoen aan specifieke voorwaarden die aan de bijstandsverlening zijn verbonden en die strekken tot arbeidsinschakeling, waaronder begrepen het zich onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard.

Artikel 7

Onder schending van bovengenoemde arbeidsverplichtingen wordt verstaan:

  • a.

    Niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verwerven;

  • b.

    Niet ingeschreven staan bij het Centrum voor werk en inkomen, dan wel de inschrijving niet (tijdig) verlengen;

  • c.

    Zich op zodanige wijze gedragen dat de inschakeling in de arbeid wordt belemmerd;

  • d.

    Weigeren om een trajectplan te ondertekenen;

  • e.

    Niet, dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen;

  • f.

    Niet, dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding of aan de scholing of opleiding zelf;

  • g.

    Weigeren om mee te werken aan andere activiteiten die noodzakelijk worden geacht ter bevordering van de arbeidsinschakeling, waaronder mede wordt begrepen sociale activering;

  • h.

    Niet voldoen aan specifieke arbeidsverplichtingen die aan de bijstandsverlening zijn verbonden, dan wel niet voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet, die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • i.

    Niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid, waaronder tevens wordt begrepen het niet meewerken aan bemiddeling naar een concrete dienstbetrekking;

  • j.

    Door eigen toedoen niet behouden van arbeid in dienstbetrekking of uit eigen bedrijf;

Artikel 8

De belanghebbende die een of meer verplichtingen als bedoeld in het vorige artikel, onder a t/m h schendt, ontvangt een waarschuwing dat zijn gedrag ertoe kan leiden dat een maatregel wordt opgelegd.

Artikel 9

Indien wordt geconstateerd dat ook na de waarschuwing als bedoeld in het vorige artikel een verplichting als bedoeld in het vorige artikel, onder a t/m h, wordt geschonden, wordt de bijstand met 10% verlaagd. De verlaging geldt minimaal voor de duur van een maand en blijft voortduren – telkens voor de duur van een maand - totdat de tekortkoming is opgeheven.

Artikel 10
  • a.

    Conform artikel 18, lid 3, van de wet wordt na een besluit als bedoeld in het voorgaande artikel binnen 3 maanden tot heroverweging overgegaan. Bij de heroverweging kan worden besloten om de verlaging van de bijstand op te heffen of voort te zetten.

  • b.

    De bedoelde verlaging van de bijstand wordt in ieder geval opgeheven indien geen sprake meer is van schending van de arbeidsverplichtingen. De opheffing vindt in dat geval plaats per de eerste dag van de maand volgend op die waarin de tekortkoming is opgeheven.

  • c.

    Indien na een periode van drie maanden nadat een besluit tot voortzetting van de verlaging van de uitkering is genomen, wordt geconstateerd dat de schending van de arbeidsverplichting(en) voortduurt, kan tot volledige weigering van bijstand worden besloten tot en met de laatste dag van de maand waarin de tekortkoming is opgeheven.

Artikel 11
  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging als bedoeld in art. 7, onder a t/m h, en de tekortkoming niet meer kan worden hersteld, wordt de bijstand in afwijking van artikel 9 voor de duur van één maand met 10% verlaagd.

  • 2.

    Indien in de periode van een jaar voorafgaand aan de geconstateerde tekortkoming als bedoeld in het voorgaande lid reeds eerder een besluit is genomen wegens schending van de arbeidsverplichtingen, wordt de bijstand gedurende een maand met 50% verlaagd. Indien binnen een jaar na een besluit als bedoeld in het tweede lid opnieuw een verwijtbare gedraging plaatsvindt als bedoeld in het eerste lid, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd.

Artikel 12
  • 1.

    Indien sprake is van een gedraging genoemd in artikel 7, onder i en j, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd. Deze verlaging is eveneens van toepassing indien de belanghebbende onvoldoende besef van verantwoordelijkheid heeft betoond door voorafgaand aan de periode van bijstandsverlening door eigen toedoen arbeid in dienstbetrekking kwijt te raken of te weigeren.

  • 2.

    Indien binnen een jaar nadat een besluit is genomen als bedoeld in het voorgaande lid, wordt geconstateerd dat er opnieuw sprake is van schending van een van deze verplichtingen, wordt de bijstand voor de duur van drie maanden met 100% verlaagd.

Hoofdstuk 3. Overige onverantwoordelijke gedragingen

Artikel 13
  • 1.

    Indien overig in de periode voorafgaand aan de bijstandsverlening, of nadien, onvoldoende besef van verantwoordelijkheid is getoond voor de voorziening in de bestaanskosten, waardoor eerder dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest een beroep op de bijstand wordt gedaan of meer bijstand wordt gevraagd dan redelijkerwijs nodig zou zijn geweest, dan wel als niet is voldaan aan de in artikel 55 van de wet bedoelde voorwaarden die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand, vindt afstemming van bijstand plaats op grond van de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.

  • 2.

    Onder onvoldoende besef van verantwoordelijkheid wordt in elk geval begrepen:

    • Onveranwoord snel interen op het vermogen;

    • Niet (aanvullend) verzekerd zijn tegen ziektekosten;

    • Doen of verwerpen van een schenking;

    • Doen van niet noodzakelijke grote uitgaven;

    • Niet verzekerd zijn tegen calamiteiten;

    • Geen gebruik maken van een voorliggende voorziening

Hoofdstuk 4. Schending van inlichtingenverplichtingen

Opschorting:

 

Artikel 14
  • 1.

    Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, of als de belanghebbende niet voldoet aan de verplichting om ter identificatie een document als bedoeld in artikel 17, lid 4, van de wet over te leggen, wordt het recht op bijstand gedurende maximaal acht weken opgeschort:

    a. vanaf de eerste dag waarop het verzuim betrekking heeft of;

    b. vanaf de dag van het verzuim als niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.

  • 2.

    De belanghebbende ontvangt bericht van de opschorting, waarin tevens een termijn is opgenomen waarbinnen het verzuim dient te worden hersteld.

Herziening en intrekking:

 

Artikel 15
  • 1.

    Indien het verzuim als bedoeld in artikel 14 niet wordt hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn, wordt het besluit tot toekenning ingetrokken met ingang van de datum van opschorting.

  • 2.

    Het besluit tot toekenning van bijstand wordt voorts herzien of ingetrokken:

    a. indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de wet, of de artikelen 28, tweede lid, en 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.

    b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Verlaging:

 

Artikel 16
  • 1.

    In alle gevallen waarin de bijstandsgerechtigde niet, niet tijdig, onvoldoende of onjuiste inlichtingen heeft verstrekt, terwijl hem redelijkerwijs duidelijk had moeten zijn dat deze inlichtingen van invloed kunnen zijn op de arbeidsinschakeling dan wel op het recht op bijstand, of als de bijstandsgerechtigde niet de medewerking heeft verleend die nodig is voor de uitvoering van de wet, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd.

  • 2.

    De verlaging vindt bij voorkeur plaats in de periode direct na de constatering van de verwijtbare gedraging, maar kan zo nodig plaatsvinden over de periode waarop de gedraging als bedoeld in het voorgaande lid betrekking heeft, of in een volgende periode van bijstandsverlening.

Hoofdstuk 5. Agressie

Artikel 17

Onder zeer ernstige misdraging als bedoeld in artikel 18 van de wet wordt verstaan dat de belanghebbende:

  • a.

    zich ten opzichte van een of meerdere medewerkers van de Sociale dienstverlening en Zorg, of ten opzichte van een of meerder andere medewerkers die zich bezighouden met de verlening van bijstand of de arbeidstoeleiding, op zodanige wijze gedraagt dat hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat de betrokken medewerker of medewerkers zich daardoor geschaad of bedreigd voelen;

  • b.

    door zijn gedragingen schade toebrengt aan het gebouw of de inventaris.

Artikel 18
  • 1.

    Indien sprake is van zeer ernstige misdraging, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 10% verlaagd.

  • 2.

    Indien binnen een jaar nadat een besluit is genomen als bedoeld in het voorgaande lid, wordt geconstateerd dat er opnieuw sprake is van een zeer ernstige misdraging, wordt de bijstand gedurende een maand met 50% verlaagd.

  • 3.

    Indien binnen een jaar na de constatering als bedoeld in het tweede lid opnieuw een ernstige misdraging plaatsvindt als bedoeld in het eerste lid, wordt de bijstand voor de duur van een maand met 100% verlaagd.

Artikel 19

Aan degene die zich ernstig misdraagt kan, ongeacht of er een maatregel is opgelegd als genoemd in het vorige artikel, een tijdelijk of definitief betredingsverbod worden opgelegd. Tevens zal aangifte worden gedaan bij de politie.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 20

Indien sprake is van meerdere verwijtbare gedragingen, wordt de verlaging van de bijstand vastgesteld op de som van de per verwijtbare gedraging op te leggen verlagingspercentages.

Artikel 21

In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22

Ter uivoering van deze verordening kan het college, gehoord het advies van de raad, nadere regels stellen.

Artikel 23

Deze verordening wordt aangehaald als ‘Afstemmingsverordening Gemeente Voorschoten’ en treedt in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van zes weken na de datum van haar bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Voorschoten, gehouden op 19 februari 2004

de griffier, de voorzitter,

Toelichting afstemmingsverordening

Algemeen

 

Op 1 januari 2004 treedt de Wet werk en bijstand (WWB) in werking. Tegelijkertijd worden de Algemene bijstandswet (Abw), de Wet inschakeling werkzoekenden en het Besluit instroom- en doorstroombanen ingetrokken. De WWB legt sterk de nadruk op de eigen verantwoordelijkheid van personen. Iedereen is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor

de voorziening in zijn bestaan en is daarom verplicht om naar vermogen te trachten inkomsten te verwerven. Gemeenten hebben bij de toeleiding naar arbeid een ondersteunende taak. In de WWB heeft arbeidsinschakeling een grotere prioriteit dan inkomensvoorziening. Niettemin heeft iedereen die nog niet in staat is zelf in het eigen levensonderhoud te voorzien, recht op uitkering.

 

Om gemeenten de mogelijkheid te bieden om effectief beleid te voeren treedt de rijksoverheid steeds verder terug. Gemeenten worden voor 100% financieel verantwoordelijk voor de uitvoering van de wet, maar krijgen tegelijk ook meer beleidsvrijheid. In de WWB wordt aan de gemeenten opdracht gegeven om op diverse terreinen bij verordening eigen beleidsregels vast te stellen. Eén van deze terreinen is de 'afstemming'. Met afstemming wordt bedoeld verlaging van de uitkering wegens schending van arbeidsverplichtingen, onvoldoende besefvan verantwoordelijkheid, schending van inlichtingenverplichtingen of agressie. Het Rijk beoogt dat gemeenten een efficiënt lik-op-stuk beleid gaan voeren. De

afstemmingsverordening moet tegelijk met de eveneens verplichte reïntegratieverordening worden ingevoerd.

 

Afstemming van bijstand, zoals dat bij verordening moet worden vastgesteld, is momenteel op diverse plaatsen van de wetgeving terug te vinden. Verlaging van de uitkering wegens onvoldoende besef van verantwoordelijkheid is (in heel algemene bewoordingen) geregeld in

artikel 14 Abw. Verlaging van de uitkering wegens schending van de arbeidsverplichtingen is zeer uitvoerig geregeld in het Maatregelenbesluit Abw, Ioaw en Ioaz. Op schending van de inlichtingenverplichtingen zijn momenteel de artikelen 14a en 14b Abw en het Boetebesluit

socialezekerheidswetten van toepassing.

Nieuw in de WWB is dat nu ook agressief gedrag van klanten 'strafbaar' wordt.

 

Ten aanzien van verlaging van de uitkering wegens schending van de arbeidsverplichtingen is niet voor dezelfde systematiek gekozen als nu in het Abw-Maatregelenbesluit. Het Maatregelenbesluit gaat uit van vier categorieën van verwijtbare gedragingen, oplopend in zwaarte van de verwijtbaarheid, waarbij voor elke categorie een bepaalde maatregel geldt. De maateregels bedragen respectievelijk 5%, 10%, 20% en 100% korting op de uitkering voor de duur van een maand. Deze laatste korting vindt alleen plaats bij weigering van een heel concreet arbeidsaanbod of bij verwijtbaar ontslag. Bij recidive kan de duur van de maatregel eenmalig worden verdubbeld van één naar twee maanden.

Deze Abw-systematiek blijkt in de uitvoeringspraktijk niet goed te werken. Incidentele kortingen tot maximaal 20% bieden geen adequaat instrument om personen die structureel detoeleiding naar arbeid frustreren tot ander gedrag te bewegen. Anderzijds is het niet nodig om personen die een keer een arbeidsverplichting niet nakomen (bijvoorbeeld niet verschijnen op een afspraak of over een bepaalde periode niet voldoende hebben gesolliciteerd) direct met een korting te confronteren. Daarom is het uitgangspunt om eerst een waarschuwing te sturen alvorens daadwerkelijk tot sanctionering over te gaan. Als na de waarschuwing het verwijtbare gedrag aanhoudt, zal tot sanctionering worden overgegaan. Daarbij zullen voor Toelichting Afstemmingsverordening 2004 22 voortzetting of herhaling van verwijtbaar gedrag strenge maatregelen gelden, die in het algemeen pas worden opgeheven als het gedrag wijzigt. Overigens zal vanaf de invoering van de WWB meer informatie worden verstrekt aan klanten over de voorwaarden en verplichtingen die aan de uitkering verbonden zijn en de consequenties die zullen volgen op het niet voldoen aan deze voorwaarden en verplichtingen. Deze informatie dient al in de toekenningsbeschikking te worden opgenomen. Als daarna nog een officiële waarschuwing in de wind wordt geslagen, is strenge sanctionering op zijn plaats.

 

Er is in de systematiek van deze verordening een uitzondering gemaakt voor weigering vaneen concrete dienstbetrekking of verwijtbaar verliezen van een dienstbetrekking. Aangeziende betrokkene door eigen toedoen in de bijstand komt of blijft, is een zware sanctie van 100% voor de duur van een maand op zijn plaats.

 

Voor schending van inlichtingenverplichtingen is in deze verordening niet het huidige Boetebesluit gevolgd. Op grond van het Boetebesluit wordt het niet nakomen van de inlichtingenplicht beboet met 10% van het fraudebedrag, met een minimum van € 45,--. Voordat de boete kan worden opgelegd, moet nu dus eerst het fraudebedrag, c.q. de hoogte van de terugvordering worden vastgesteld. De terugvordering wordt in veel gevallen verhoogd met een brutering, omdat niet de werkelijk uitgekeerde bijstand wordt

teruggevorderd, maar het bedrag dat de Sociale dienstverlening (gemeente) in totaal heeft uitbetaald, dus inclusief belastingafdrachten en ziekenfondsbijdragen.

In deze verordening is om diverse redenen gekozen voor een vaste maatregel van 10% van het normbedrag. Deze redenen zijn, in het kort opgesomd:

• eenvoud: het sluit aan bij de tegelijkertijd voorgestelde maatregelen van 10% van de norm voor schending van arbeidsverplichtingen en agressie;

• de boete (juridisch gezien een 'criminal charge') wordt afgeschaft en het lijkt principieel onjuist om via een achterdeur een vergelijkbare systematiek binnen te halen, zonder de nu aan de boete verbonden waarborgen voor de klant;

• een eenmalige korting van 10% van de norm kan direct in de eerstvolgende maand worden opgelegd, in afwachting van de vaststelling van de vordering. Dit is in overeenstemming met het gewenste lik-op-stukbeleid;

• de brutering van de terugvordering wordt vaak al als een maatregel opvat, omdat meer van de klant wordt teruggevorderd dan hij te veel aan bijstand heeft ontvangen. Hoe zwaarder de fraude hoe hoger de – gebruteerde - terugvordering. Daarnaast nog een zware maatregel opleggen lijkt daardoor overbodig. De maatregel moet meer worden gezien als een signaal aan de klant dat schending van de inlichtingenplicht niet wordt getolereerd.

 

Artikelsgewijs

 

Art. 1.

Lijst(je) van definities. Maatregelen wegens schending van arbeidsverplichtingen zullen worden toegepast op de algemene, periodieke bijstand en niet op de bijzondere bijstand of op de langdurigheidstoeslag. Er kunnen echter ook redenen zijn om de bijzondere bijstand te verlagen of te weigeren, namelijk als de aanvraag een gevolg is van onvoldoende besef vanverantwoordelijkheid (b.v. verwijtbaar nagelaten om gebruik te maken van een andere voorziening).

 

Art. 2

Deze zeer algemene tekst is de huidige tekst van art. 13 Abw, die is overgenomen in het eerste lid van art. 18 WWB. Deze afstemming betreft zeer uitzonderlijke gevallen die je vooraf niet kunt bedenken en dus moeilijk zijn op te sommen of in specifieke regels, zoals de toeslagenverordening, zijn te vatten.

 

Art. 3.

Dit is een opsomming van verwijtbare gedragingen en de gevolgen die deze gedragingen kunnen hebben. Opschorting en herziening/intrekking zijn erbij gezet, omdat deze middelen volgend jaar niet meer dwingend zijn voorgeschreven en dit in de uitvoering toch zeeradequate middelen blijken te zijn.

Hetgeen onder a. en e. is vermeld, is nu in de Abw samengevoegd tot één begrip 'geheel of gedeeltelijk weigeren van bijstand'. Dit kan beter worden gesplitst, omdat met a. met name gedoeld wordt op onverantwoord besef van verantwoordelijkheid op grond waarvan een aanvraag wordt afgewezen of maar gedeeltelijk bijstand wordt toegekend (b.v. woonkosten

waarvoor geen huursubsidie is aangevraagd), terwijl onder e. wordt gedoeld op maatregelen wegens schending van verplichtingen.

 

Art. 4 en 5.

Deze teksten komen bijna woordelijk uit de Abw en zijn noodzakelijk om in bijzondere gevallen maatwerk te kunnen leveren. Als de klant geen verwijt kan worden gemaakt van zijn gedraging, is een maatregel niet op zijn plaats. Ook zal op grond van bijzondere omstandigheden matiging van een maatregel moeten kunnen plaatsvinden, of – goed gemotiveerd in de beschikking – verzwaring van de maatregel.

 

Art. 6

Dit zijn de arbeidsverplichtingen, zoals ze zijn opgesomd in art. 9 en art. 55 van de WWB.

 

Art. 7

De tekst komt voornamelijk uit het huidige Maatregelenbesluit, die op het punt van omschrijving van de verwijtbare gedragingen nogal uitvoerig is. Aan punt i is toegevoegd'waaronder het niet meewerken aan bemiddeling naar een concrete dienstbetrekking'. Reden daarvan is dat het momenteel volgens jurisprudentie moet gaan om een direct, concreet en passend aanbod. Dus niet als het CWI of andere instantie een klant wil gaan bemiddelen naar een concrete baan en de klant weigert hieraan medewerking te verlenen: daarop staat nu in het Maatregelenbesluit maar een korting van 10% voor een maand. Gezien de ernst van de gedraging, de klant stroomt door zijn handelwijze niet uit naar arbeid, kan deze gedraging worden gelijkgesteld met het weigeren van een concreet aanbod.

 

Art. 8 en 9

De klant ontvangt eerst nog een waarschuwing. In de kennisgeving van de waarschuwing zal de klant er op worden gewezen dat bij ongewijzigde voortzetting van het gedrag tot sanctionering wordt overgegaan. De korting van onbepaalde duur lijkt een goed middel om de klant te dwingen om zijn gedrag aan te passen. Waar dat mogelijk is, zou dat ingezet moeten worden.

 

Art. 10

Op grond van artikel 18, lid 3, WWB geldt de verplichting om binnen drie maanden tot heroverweging van een maatregelbesluit over te gaan. Volgens telefonische informatie van het ministerie geldt die verplichting alleen voor maatregelen die lang voortduren en niet voor eenmalige matregelen van bijvoorbeeld een maand.

Als de klant zijn gedrag niet wijzigt, ook niet nadat al tot voortzetting van de maatregel van 10% is besloten, zal dat uiteindelijk tot uitsluiting moeten kunnen leiden.

 

Art. 11

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de verwijtbare gedraging niet meer kan worden hersteld. In dat geval is een eenmalig maatregel voor beperkte duur op zijn plaats. Herhaald verwijtbaar gedrag - recidive – rechtvaardigt een zware maatregel.

 

Art. 12

Net als nu het geval is zou het weigeren van arbeid, c.q. door eigen toedoen werkloos worden, direct tot tijdelijke uitsluiting moeten leiden. Aan dit artikel is, wellicht ten overvloede, toegevoegd dat de maatregel ook van toepassing is als voorafgaand aan de bijstandsverlening sprake is geweest van verwijtbaar ontslag of werkweigering. Dit is opgenomen omdat de WWB bij de arbeidsverplichtingen alleen spreekt over gedragingen vanaf de

bijstandsaanvraag.

 

Art. 13

In de praktijk komen, naast schending van de arbeidsverplichtingen, ook andere vormen van onverantwoordelijk gedrag voor. Daarbij kan worden gedacht aan snel interen op het vermogen waardoor iemand sneller dan verwacht op bijstand raakt aangewezen, of geen gebruik maken van een voorliggende voorziening. De tekst is voornamelijk afkomstig uit de Abw (artikel 14). Voorts is art. 55 van de WWB toegevoegd, omdat daarin staat dat voorwaarden kunnen worden gesteld, die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand. Schending van een dergelijke verplichting (gedacht kan worden aan eenverhuisvoorwaarde indien een woonkostentoeslag wordt verstrekt voor zeer hoge woonlasten) zou tot een maatregel moeten kunnen leiden. Gezien de diversiteit van de verwijtbare

gedragingen, is het niet doenlijk om een sluitende opsomming te geven van de gedragingen en de maatregelen die daarbij horen. Dit zal per geval moeten worden beoordeeld. Wel zal voor bepaalde categorieën van verwijtbare gedragingen een nadere uitvoeringsregeling kunnen worden vastgesteld.

 

Art. 14 en 15

Dit is ongeveer de tekst van artikel 54 WWB. Zie ook onder toelichting op art. 3. Volgens art. 54 van de WWB mag de opschorting niet langer dan 8 weken duren. Voor die tijd moet dus een beslissing worden genomen over voortzetting of beëindiging van de uitkering. Na intrekking of herziening moet terugvordering volgen. Dit moet worden ingepast binnen het terugvorderingsbeleid.

 

Art. 16.

Zie de algemene toelichting. Een probleem is hoe de verlaging moet worden toegepast als de uitkering is beëindigd. Hoewel de wettekst van de WWB daar geen aanknopingspunt voor biedt, is het volgens de toelichting mogelijk om een maatregel op te leggen met terugwerkende kracht en de daardoor te veel verstrekte bijstand op de klant te verhalen door meer terug te vorderen dan het fraudebedrag. Omdat dit niet altijd mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er geen fraudebedrag wordt vastgesteld (nihilfraude), is ook een mogelijkheid ingebouwd om de maatregel toe te passen als de klant weer in de uitkering komt. Voor de hier vermelde vordering wegens een maatregel met terugwerkende kracht geldt eveneens dat dit moet passen in het debiteurenbeleid.

 

Art.17

De mogelijkheid om agressief gedrag te sanctioneren is nieuw in de wet. Divosa heeft in een eerdere notitie: 'Agressie bij publiekscontacten in de sociale dienst' een opsomming gegeven van agressieve gedragingen:

- toebrengen van lichamelijk letsel;

- toebrengen van lichamelijk geweld (slaan, schoppen, vastpakken, gericht gooien, steken, knijpen, haren trekken etc.);

- toebrengen van schade aan het gebouw, de inventaris of persoonlijke bezittingen van de aanwezigen;

- uiten van bedreigingen om de betreffende medewerker of diens naasten iets aan te doen, al dan niet met het oogmerk om iets van die medewerker gedaan te krijgen;

- ander verbaal geweld zoals schelden, beledigen, vernederen, ruzie zoeken, discriminerende opmerkingen maken;

- achtervolgen of lastig vallen van een medewerker of diens naasten;

- seksuele intimidatie of seksueel geweld.

Ook hiervoor geldt dat een limitatieve opsomming in de verordening niet gewenst is, omdat vooraf nauwelijks valt in te schatten met welke vormen van ernstige misdragingen een consulent kan worden geconfrontreerd. Een sluitende opsomming is daardoor moeilijk te geven. Aan de lijst van Divosa kan bijvoorbeeld worden toegevoegd: ondanks dringende verzoeken daartoe van de betreffende medewerker weigeren om het pand te verlaten.

Bovendien zal het heel sterk van de situatie afhangen of een gedraging bedreigend overkomt en daardoor als een zeer ernstige misdraging moet worden aangemerkt.

 

Art. 18

Uit praktische overwegingen is aangesloten bij de maatregelen voor de schending van verplichtingen, namelijk 10% voor de duur van een maand, bij recidive 50% en daarna 100%.

 

Art. 19

De mogelijkheid van een betredingsverbod moet blijven bestaan. Er is geen reden om samenloop met een maatregel uit te sluiten. Ook moet het mogelijk blijven om, los van de maatregelen, aangifte te doen. Er mag van worden uitgegaan dat als aangifte leidt tot een veroordeling, de Officier van Justitie en de rechter bij de eis, c.q. de bepaling van de strafmaat, rekening houden met een eventueel al door de Sociale dienstverlening opgelegde

maatregel.

 

Ad art. 20

Bij cumulatie van verwijtbare gedragingen worden de maatregelen, de kortingspercentages, die voor elke gedraging gelden bij elkaar opgeteld. Deze uitvoeringsregel die ook in Voorschoten wordt toegepast, is algemeen geaccepteerd, maar staat nu nergens in de wet vermeld. Voor de duidelijkheid is het aan deze verordening toegevoegd.

 

Art. 21.

De zogenaamde hardheidsclausule. Het college kan, eventueel in tegenspraak met de verordening, anderszins besluiten.

 

Art. 22.

Dit artikel biedt de mogelijkheid om nadere uitvoeringsregels te maken. Voor snel interen van vermogen bestaat in Voorschoten in de uitvoeringspraktijk bijvoorbeeld al een regeling. Misschien zullen in de toekomst meer van deze beleidsregels kunnen worden ontworpen.

Verder verdient het aanbeveling dat er een nadere regeling komt ten aanzien van de heronderzoeken die in het kader van artikel 18 WWB dienen plaats te vinden.

 

Art. 23.

De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 april 2004. Wenselijk is wel dat ook de andere verplichte verordeningen (reïntegratieverordening, toeslagenverordening of bijstandsverordening, fraudeverordening en verordening op de cliëntenparticipatie) tegelijk worden vastgesteld.