Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gemeente Stadskanaal 2010 |
Citeertitel | Handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gemeente Stadskanaal 2010 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de regeling Handhaving en santiebeleid betreffende de kwaliteitseisen kinderopvang en peuterspeelzalen Stadskanaal 2012.
Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2010 | 02-02-2012 | nieuwe regeling | 28-06-2010 De Kanaalstreek, 07-07-2010 | BW, 28-06-2010, nr 11 |
Bij kinderopvang en peuterspeelzaalwerk gaat het om jonge kinderen. Ouders moeten de zorg voor hen met een gerust hart kunnen uitbesteden. De gemeente Stadskanaal wil haar inwoners dan ook kunnen garanderen dat er sprake is van kwalitatief goede voorzieningen. Om deze garantie waar te kunnen maken is het van belang dat de drie pijlers van het kwaliteitsbeleid voor de kinderopvang en peuterspeelzaalwerk goed uitgewerkt zijn. Deze pijlers zijn:
Deze nota gaat over pijler 3. Gezien de samenhang die er tussen de pijlers is, lichten we hieronder alle drie de pijlers kort toe. Voor een schematische weergave van de samenhang tussen de pijlers verwijzen wij naar bijlage 1.
Het peuterspeelzaalwerk en de kinderopvang vallen allebei onder een ander kwaliteitsregime. De kwaliteitsregels voor de kinderopvang zijn vastgelegd in de Wet kinderopvang . De kwaliteitsregels voor het peuterspeelzaalwerk zijn vastgelegd in de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal. Zowel de Wet kinderopvang als de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal verplicht de houders om verantwoorde kinderopvang of peuterspeelzaalwerk aan te bieden. Verantwoord betekent dat het bijdraagt aan een goede en gezonde ontwikkeling van het kind in een veilige en gezonde omgeving. De kwaliteitsregels richten zich op de domeinen ouders, personeel, veiligheid en gezondheid, accommodatie en inrichting, groepsgrootte en leidster-kindratio, pedagogisch beleid en praktijk en klachten.
Zowel in de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal in de Wet kinderopvang is vastgelegd dat de GGD, namens het college, toezicht houdt op de naleving van de kwaliteitsregels. De toezichthouder onderzoekt na melding door de houder of een peuterspeelzaal, kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan de regels. Daarnaast onderzoekt de toezichthouder periodiek of aan de kwaliteitseisen wordt voldoen. Ook kan de toezichthouder incidenteel onderzoek uitvoeren. Bij de inspecties gebruikt de toezichthouder toetsingskaders. Op basis hiervan bepaalt de toezichthouder de mate waarin een peuterspeelzaal, kindercentrum of gastouderbureau voldoet aan de gestelde kwaliteitsregels. Hierbij kunnen ze voldoende, onvoldoende of slecht scoren.
In het kader van de Wet kinderopvang is het toezicht door de GGD de eerstelijnstoezicht. De Inspectie voor Werk en Inkomen (IWI) houdt weer toezicht op gemeenten. IWI ziet erop toe dat het systeem van eerstelijnstoezicht en handhaving kinderopvang door gemeenten goed werkt. Het toezicht van IWI is signalerend van aard. Het college moet jaarlijks een gemeentelijk jaarverslag opstellen over de werkzaamheden die in het kader van toezicht en handhaving We Kinderopvang in het voorgaande jaar zijn verricht
Als uit een inspectie blijkt dat een peuterspeelzaal, kindercentrum of gastouderbureau onvoldoende of slecht scoort en dus niet voldoet aan de regelgeving, dan zal het college ingrijpen. Het is belangrijk om vast te leggen hoe we met overtredingen van de kwaliteitsregels omgaan. Bij het formuleren van het handhavingsbeleid hebben wij aansluiting gezocht bij het gemeentelijke integrale handhavingsbeleid en deze nota kan dan ook gezien worden als een uitwerking hiervan.
1. Handhaving kwaliteit kinderopvang en peuterspeelzaalwerk in de gemeente Stadskanaal
De Wet kinderopvang en de Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal (die geënt is op de Wet kinderopvang ) bieden een aantal mogelijkheden om de handhaving van de kwaliteit goed te regelen (zie bijlage 2). In dit hoofdstuk beschrijven we de aanpak hiervan binnen de gemeente Stadskanaal.
1.1. Prioriteitsstelling handhaving
Transparantie bij de handhaving is van belang om consequent te kunnen optreden bij bepaalde overtredingen. Niet elke overtreding kunnen we sanctioneren, simpelweg omdat daarvoor niet voldoende capaciteit is. Het is dan ook nodig om prioriteiten te stellen. Het afwegingsmodel van de VNG heeft hiervoor de basis gevormd. Bij dit model wordt gekeken naar het negatieve effect dat zich kan voordoen bij een overtreding. De ernst van dit negatieve effect wordt bepaald door aan een aantal beoordelingsfactoren een score toe te kennen van 1 tot en met 4. Deze beoordelingsfactoren zijn:
De scores zijn als volgt opgebouwd:
Het ingevulde model geeft op basis van het gemiddelde van de beoordelingsfactoren per soort kinderopvang een uitkomst van “hoog”, “gemiddeld” en “laag”. Dit wil zeggen dat als niet voldaan wordt aan de voorwaarden die bij de kwaliteitsregel horen, de ernst daarvan als hoog, gemiddeld of laag gedefinieerd wordt. Dit heeft weer gevolgen voor de inzet van een sanctie-instrument. Hoe hoger het belang, hoe zwaarder de sanctie.
Het model is per opvangsoort ingevuld, in overleg met de inspecteurs van de GGD en het team Ruimte. In tabel 1, 2, 3 en 4 zijn de uitkomsten van het ingevulde afwegingsmodel weergegeven.
Tabel 1 Handhaving- en sanctiebeleid dagopvang
Tabel 2 Handhaving- en sanctiebeleid Buitenschoolse opvang (BSO)
Tabel 3 Handhaving- en sanctiebeleid Gastouderopvang (GOO)
De prioriteitsstelling gebruiken we om te bepalen welke sanctie-instrumenten ingezet gaan worden. Sanctionering gebeurt in twee fasen. Fase 1 is gericht op herstel. De ondernemer krijgt in fase 1 een aanwijzing of een waarschuwing. Hierin geven we aan dat niet voldaan wordt aan bepaalde kwaliteitsregels van de Wet kinderopvang of Verordening kwaliteitsregels peuterspeelzalen gemeente Stadskanaal en dat de ondernemer een bepaalde tijd heeft om de situatie te herstellen. Na de hersteltermijn gaat de inspecteur van de GGD kijken of nu wel voldaan wordt aan de kwaliteitsregels.
Als een houder de situatie niet herstelt, dan gaat fase 2 in. In deze fase kunnen we door middel van bijvoorbeeld een dwangsom of bestuursdwang afdwingen dat een ondernemer de kwaliteitsregels nakomt. Uitgangspunt is: hoe hoger de prioriteit (het belang), hoe zwaarder het sanctie-instrument. Om de sanctiestrategie te kunnen bepalen is een sanctieprotocol opgesteld (zie tabel 5).
Wij stellen voor om bovenstaand sanctieprotocol te gebruiken bij het bepalen van de sanctiestrategie voor de peuterspeelzalen en kinderopvangorganisaties.
Het sanctieprotocol zien we vooral als een richtlijn, omdat het bij sanctionering toch vaak om maatwerk gaat. Hierbij maakt het niet uit wie een bepaalde overtreding maakt, maar bepaalt de overtreding zelf en de omstandigheden waaronder deze is gepleegd de aanpak. Als we bijvoorbeeld meerdere lichte overtredingen constateren of een herhaling van overtredingen, dan kunnen we voor een zwaardere sanctiestrategie kiezen. Ook is het denkbaar dat meerdere overtredingen tegelijk plaatsvinden. In dat geval gaan we uit van de zwaarste overtreding.
2. Uitvoering handhavingsbeleid gemeente Stadskanaal
Bij de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang en het peuterspeelzaalwerk zijn verschillende afdelingen/organisaties betrokken. Het is dan ook zinvol om duidelijke afspraken te maken over wie welke verantwoordelijkheid heeft:
Ten slotte streven wij ernaar gecombineerde inspecties uit te laten voeren door de GGD en brandweer. Dit ontlast de kindercentra, temeer omdat eventuele tegenstrijdigheden van verschillende wetten meteen besproken kunnen worden.
Bijlage 1 Samenhang pijlers kwaliteitsbeleid.rtf (versie geldig sinds: 27-07-2006; RTF-bestand; grootte: 85.01 kB)
Bijlage 2 Handhaving volgens de wet kinderopvang en verordening kwaliteitsregels peuterspeelzaalwerk.
Het college kan op basis van de bevindingen van de toezichthouder ingrijpen. Hiertoe heeft het college op grond van de wet Kinderopvang een aantal instrumenten tot zijn beschikking. Hieronder worden deze sanctiemogelijkheden kort beschreven.
Als een kindercentrum of gastouderbureau zich niet aan de kwaliteitseisen houdt, dan kan het college een aanwijzing geven. Een aanwijzing is een beschikking de zin van de Algemene Wet Bestuursrecht (Awb). In aanwijzing staat welke overtredingen geconstateerd zijn, welke maatregelen binnen welke termijn getroffen moeten worden en de waarschuwing dat de aanwijzing kan worden afgedwongen met bestuursdwang, dwangsom of kan leiden tot een bestuurlijke boete.
Als de toezichthouder oordeelt dat de kwaliteit zo tekortschiet dat de gezondheid of de veiligheid van de kinderen in direct gevaar is, dan kan de toezichthouder een schriftelijk bevel geven. De toezichthouder is hiertoe bevoegd. De bevoegdheid voor het toepassen van de andere sanctie-instrumenten onder de Wet kinderopvang ligt bij het college. Een bevel is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht . Een bevel heeft een geldigheidsduur van zeven dagen. Het college kan de geldigheidsduur verlengen. Deze bevoegdheid kan niet worden uitgeoefend ten aanzien van een gastouderbureau.
Verbod exploitatie voort te zetten
Het college kan de houder verbieden de exploitatie van een kindercentrum of gastouderbureau voort te zetten, zolang hij een bevel of een aanwijzing niet opvolgt en het toepassen van bestuursdwang niet mogelijk is. Het geven van een verbod tot exploitatie is een beschikking in de zin van de Awb.
Verbod om in exploitatie te gaan
Het college kan de houder verbieden een kindercentrum, peuterspeelzaal of gastouderbureau in exploitatie te nemen, als blijkt dat het kindercentrum, peuterspeelzaal of het gastouderbureau naar verwachting niet dan wel niet langer aan de voorschriften voldoet.
Het college mag de gegevens van een kindercentrum, peuterspeelzaal of gastouderbureau uit het register verwijderen, als uit onderzoek blijkt dat de houder niet aan de kwaliteitseisen voldoet.
Verwijdering ligt echter niet meteen voor de hand. Eerst zal geprobeerd worden om afspraken te maken over het nemen van maatregelen om de tekortkomingen op te heffen. Het verwijderen uit het register is een uiterst middel: het heeft tot gevolg dat de ouders die gebruik maken van een kindercentrum, de aanspraak op tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verliezen.
Nadat de aanwijzing of het bevel niet uitgevoerd is, kan het college besluiten ter handhaving bestuursdwang aan te zeggen, waarbij bijvoorbeeld besloten wordt een onveilig speeltoestel op kosten van de houder weg te halen, als de ondernemer dat na aanwijzing niet zelf gedaan heeft. Niet alle overtredingen zijn geschikt om met bestuursdwang op te lossen. In de plaats van bestuursdwang kan dan een last onder dwangsom worden opgelegd.
In plaats van bestuursdwang kan het college besluiten een last onder dwangsom op te leggen. Deze sanctie kan alleen worden opgelegd aan de overtreder zelf. Een last onder dwangsom wordt niet opgelegd als er acuut gevaar is. Dan is het beter om te kiezen voor bijvoorbeeld bestuursdwang. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie: de overtreding moet ’hersteld’ worden. Gebeurt dit niet of niet tijdig, dan moet een geldsom worden betaald. Een voorbeeld waar de dwangsom een goed instrument kan zijn, is in het geval dat er consequent niet wordt voldaan aan de leidsterkindratio. Dit gebeurt vaak vanuit kostenoverwegingen van de ondernemer. Door een dwangsom op te leggen, vervalt het economisch voordeel.
Een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als een houder een verplichting, een aanwijzing of een bevel niet nakomt.
Strafrechtelijke mogelijkheden
Strafrechtelijke vervolging is geen specifieke mogelijkheid voor het college en de toezichthouder zelf. Als het gaat om een opzettelijke of roekeloze overtreding die een direct gevaar voor de gezondheid of de veiligheid van personen tot gevolg heeft, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de bestuurlijke boete. Als de gedraging strafbaar is, wordt het aan het OM voorgelegd.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.
Conform artikel 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.
Conform artikel 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscatagorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.
Deze beroepskrachten zijn tevens aanspreekpunt voor de ouders van het kind.
Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid ).
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar evenuteel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer met een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzandkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform artikel 10, lid 3 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn ven een verklaring omtrent het gedrag of dat bij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Deze voorwaarde geldt niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind (Beleidsregels kwaliteit kinderopvang, artikel 3, zesde lid )
Het gaat hier om de CAO kinderopvang die voor dit kindercentrum geldend is. Voor personen die vanaf een momen voor mei 1991 in dienst zijn bij de huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
De Nederlandse taal is de voertaal. Daar waar naast de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.
De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.
Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.
De ontwikkelingsgebieden die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Indien het kindercentrum daarvoor kiest, mogen de kinderen bij (spel)activiteiten de stamgroepruimte verlaten.
Voorwaarden 5.2.1, 5.2.2 en 5.2.3 gelden niet voor kinderen die gebruik maken van een flexibel aanbod, dat er uit bestaat dat de dagen waarop deze kinderen komen per week verschillen. Welke kinderen dat zijn moet blijken uit het contract tussen de houder en de ouders van het kind.
Indien in de groep met drie beroepskrachten tegelijk wordt gewerkt, worden er maximaal vier vaste beroepskrachten toegewezen aan ieder kind.
Een stamgroepruimte is de ruimte waar de kinderen van de dagopvang het grootste deel van de dag aanwezig zijn.
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Conform artikel 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld.
Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in geval van calamiteiten.
Door of namens een client kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hemwerkzame personen jegens de client. Klachten van clienten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en eventuele aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aarde van de maatregelen.
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomendoor de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid en negende lid , artikel 2a , artikel 3c en artikel 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Dit item geldt niet voor kindercentra waar de opvang uitsluitend en onbezoldigd door ten minste een van de ouders wordt gedaan.
Conform artikel 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegendheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, vieligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie; de groepsgrootte; de opleidingseisen van de beroepskrachten; het beleid met betrekking tot de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding kunnen worden belast met de verzorging en opvang van kinderen; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid, waaronder de risico-inventarisatie; het te voeren beleid inzake de te gebruiken voertaal, voor zover geen Nederlands.
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn
Deze verplichting geldt voor de houder, bestuurder of werknemer met een arbeidsovereenkomst, met uitzondering van werknemers die niet op het kindercentrum werkzaam zijn. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten werkzaam op een kindercentrum. Conform artikel 10, lid 3 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een kindercentrum aanvangen, een verklaring omtrent het gedrag te overleggen. Voor stagiaires die minimaal drie maanden worden ingezet geldt dat zij in het bezit zijn van een verklaring omtrent het gedrag of dat bij aanvang van hun eerste stageperiode een VOG voor hen moet zijn aangevraagd.
Het gaat hier om de CAO-kinderopvang die voor dit kindercentrum geldend is. Voor personen die vanaf een moment voor mei 1991 in dienst zijn bij de huidige werkgever geldt een overgangsbepaling.
De nederlandse taal is de voertaal. Daar waar de Nederlandse taal, de Friese taal of een streektaal in levend gebruik is, kan de Friese of de streektaal mede als voertaal worden gebruikt. De in Nederland erkende streektalen zijn het Nedersaksisch en het Limburgs.
Het gaat hier bijvoorbeeld om een kindercentrum voor kinderen van internationale bedrijven of organisaties waar de voertaal bijvoorbeeld Engels is.
De risico-inventarisatie dient gereed te zijn bij aanvang van de opvang.
Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzicht van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige zijn van huiselijk geweld.
De ontwikkelingsgebieden die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijke vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Goed bereikbaar betekent dat de buitenspeelruimte in een kort tijdsbestek lopend te bereiken is zonder dat natuurlijke obstakels zoals rivieren of verkeerstechnische obstakels zoals snelwegen of treinrails de route bemoeilijken.
De risico's van de route van de bso naar de buitenspeelplaats dienen op verantwoorde wijze te zijn vastgelegd in de risico-inventarisatie veiligheid en het plan van aanpak, zodat ook de veiligheid gewaarborgd wordt.
Als bij (spel)activiteiten de kinderen de basisgroep verlaten, kan de beroepskracht-kind-ratio op kindercentrumniveau worden vastgesteld volgens dezelfde sleutel. De op locatie aanwezige beroepskrachten houden zich bezig met taken die direct met de kinderen te maken hebben.
Tot de leeftijd waarop het basisonderwijs voor die kinderen eindigt.
Schooldagen: voor en na de dagelijkse schooltijd op korte en lange dagen.
Vrije dagen; volledige schoolvrije dagen en vakantiedagen waarbij het kindercentrum 10 uur of langer per dag geopend is.
Conform artikel 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het Pedagogisch beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder opgesteld.
Het betreft volwassenen die ingezet worden als achterwacht in het geval van calamiteiten en de derde volwassene die ingezet wordt bij een groep 8-12 jarigen.
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachten commissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet inde commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mede of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn besproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aarde van de maatregelen.
Op het moment van publicatie van dit toetsingskader dient het volgende wetsvoorstel door de Eerste Kamer nog te worden behandeld: Wijziging van de Wet kinderopvang en enige andere wetten in verband met het herstel van enkele onvolkomenheden in de Wet kinderopvang en het opnemen van een klachtenregeling voor oudercommissies in die wet alsmede in verband met de overgang van het beleidsterrein kinderopvang naar het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Kamerstukken I 2007/08, nr. 31 134). Dit gebeurt naar verwachting in het eerste kwartaal van 2008.
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van een klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkaam is voor of bij de houder op wie die klacht betrekking heeft. De artikel 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid, en negende lid , artikel 2a , artikel 3c en artikel 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
Conform artikel 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.
Conform artikel 59 van de Wet kinderopvang geldt de verplichting voor het vaststellen van een reglement binnen zes maanden na melding. Het instellen van een oudercommissie op basis van dit reglement en het toepassen van het adviesrecht is eveneens aan deze termijn van zes maanden na melding gekoppeld.
Het gaat hier om de volgende onderwerpen: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; voedingsaangelegenheden van algemene aard; het algemene beleid op het gebied van opvoeding, veiligheid, gezondheid; de openingstijden; het beleid met betrekking tot spel- en ontwikkelingsactiviteiten ten behoeve van de kinderen; de vaststelling of wijziging van een regeling inzake de behandeling van klachten en het aanwijzen van personen die belast worden met de behandeling van klachten; wijziging van de prijs van kinderopvang.
Normen ontleend aan de beleidsregel gelden als richtlijn. De houder mag daar eventueel van afwijken, mits hij daarvoor een goede reden heeft en ten minste een gelijkwaardig alternatief biedt voor hetgeen de betreffende norm in de beleidsregel beoogt. Is dat het geval dan is de beleidsregel op dat onderdeel niet van toepassing.
Het gaat hier om: het bieden van verantwoorde kinderopvang; het pedagogisch beleid; de hoeveelheid kinderen (inclusief eigen kinderen) in welke leeftijd die per gastouder maximaal worden opgevangen; de wijze van tot stand brengen en begeleiden van gastouderopvang; vooraf informatie over het beleid ten aanzien van veiligheid en gezondheid; het te voeren beleid inzake veiligheid en gezondheid; de innovatieve status van de kinderopvang; omgang met de afwijkende regelgeving indien innovatief.
Deze verplichting geldt ook voor personen die als houder, bestuurder en hoofd gastouderbureau werkzaam zijn of bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Het gaat hierbij om alle bestuurders, dus ook om leden van een stichtingsbestuur. De verplichting tot overleggen van een verklaring omtrent het gedrag geldt ook voor uitzendkrachten, die bemiddelingswerkzaamheden uitvoeren. Conform artikel 10 lid 3 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang , dienen zij alleen de eerste keer dat de werkzaamheden op een gastouderbureau aanvangen een verklaring omtrent het gedrag te overleggen.
Kindermishandeling is elke vorm van bedreigende of geweldadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs en het getuige van huiselijk geweld.
De ontwikkelingsgebieden per leeftijdscategorie (0-4 jarigen dan wel 4-12 jarigen) die aan bod dienen te komen zijn: psycho-sociale signalen, medische signalen, kenmerken verzorgers/gezin, signalen specifiek voor seksueel misbruik, signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld.
In het protocol dienen de volgende punten behandeld te worden: zorgvuldig handelen, inzagerecht ouders/wettelijk vertegenwoordigers, contact met andere instellingen, omgaan met schriftelijke informatie.
Conform artikel 2, lid 5 van de Beleidsregels kwaliteit kinderopvang wordt het beleidsplan voor de eerste maal binnen zes maanden na melding door de houder vastgesteld.
Voor innovatieve gastouderopvang gaat het om 'ruimtes op het woonadres van de gastouder of vraagouder waar innovatieve gastouderopvang plaatsvindt'
Deze criteria hebben in ieder geval betrekking op:
Naast deze bezoeken vinden er intake- en koppelingsgesprekken plaats.
Door of namens een cliënt kan bij de klachtencommissie een klacht tegen een zorgaanbieder worden ingediend over een gedraging van hem of van voor hem werkzame personen jegens de cliënt. Klachten van cliënten worden behandeld door een klachtencommissie (min. 3 leden, voorzitter klachtencommissie niet in dienst bij de organisatie, persoon waarover geklaagd wordt, mag niet in de commissie zitten). Binnen een afgesproken termijn moeten klager, degene over wie geklaagd is en houder schriftelijk en met redenen omkleed in kennis worden gesteld van het oordeel (gegrondheid en evt. aanbevelingen). Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden). Klager en degene over wie geklaagd is worden in de gelegenheid gesteld om gehoord te worden (schriftelijk of mondeling). Klager en beklaagde mogen zich laten bijstaan.
De houder deelt de klager en de klachtencommissie, binnen een maand na ontvangst van het oordeel van de klachtencommissie schriftelijk mee of hij naar aanleiding van dat oordeel maatregelen zal nemen en zo ja, welke. Als de termijn wordt overschreden, worden betrokkenen ingelicht (met reden) en wordt er een nieuwe termijn afgesproken.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.
De getroffen regeling waarborgt dat aan de behandeling van de klacht van de oudercommissie niet wordt deelgenomen door de houder of door een persoon die werkzaam is voor of bij de houder op wie de klacht betrekking heeft. De artikelen 2, tweede tot en met vijfde lid, zevende lid en negende lid , 2a , 3c en 4 van de Wet klachtrecht cliënten zorgsector zijn van overeenkomstige toepassing.
Het openbaar verslag bevat de volgende onderdelen: beknopte beschrijving van de regeling, de wijze waarop de houder de regeling onder de aandacht heeft gebracht, de samenstelling van de klachtencommissie, in welke mate de klachtencommissie haar werkzaamheden heeft kunnen verrichten, het aantal en de aard van de door de klachtencommissie behandelde klachten, de strekking van de oordelen en de aanbevelingen en de aard van de maatregelen.