Organisatie | Wijchen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Wijchen 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering en verhaal gemeente Wijchen 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 15-10-2015 | nieuwe regeling | 12-11-2013 Wegwijs, 04-12-2013 | 13/6881 |
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Wijchen
gelet op de artikelen 1:3, vierde lid, 3:42, titel 4.3 en titel 4.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);
gelet op artikel 54 en artikelen 58 tot en met 62 van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 17 en de artikelen 25 tot en met 31 van de Ioaw/Ioaz;
gelet op het bepaalde in paragraaf 6.5 van de WWB:
Beleidsregels Terugvordering en verhaal gemeente Wijchen 2013
Beleidsregel 1 Begripsbepalingen
Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand,
de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het Burgerlijk Wetboek (BW) en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
In deze regeling wordt verstaan onder:
Bijstand: algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5, sub a, b en d van de WWB;
Kosten van bijstand: de verstrekte bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, sub c van de WWB en de daarover afgedragen loonbelasting en premies volksverzekeringen
WWB: de Wet werk en bijstand;
Inlichtingenverplichting: de verplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 30c, derde en vierde lid van de Wet Suwi en artikel 13 eerste lid van de IOAW en de IOAZ;
Uitkering: de uitkering als bedoeld in artikel 9 van de Ioaw en Ioaz;
Verhaalsbijdrage: kosten van bijstand die worden verhaald op een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld in artikel paragraaf 6.5 van de WWB.
Beleidsregel 2 Toepassingsbereik beleidsregels
De regeling is van toepassing op de neergelegde bevoegdheden in de WWB voor wat betreft de opschorting, herziening, intrekking en terugvordering van bijstand. De regeling is van overeenkomstige toepassing op vorderingen ingevolge de bepalingen van de Ioaw en Ioaz, voor zover in de Ioaw en Ioaz niet dwingend anders bepaald.
De regeling is van toepassing op de bevoegdheid tot verhaal van kosten van bijstand zoals bedoeld in paragraaf 6.5 van de WWB.
Beleidsregel 3 Gebruikmaking bevoegdheden/verplichtingen
Het college maakt in alle gevallen gebruik van de bevoegdheid en verplichting tot:
het opschorten van het recht op bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, eerste, lid van de WWB;
het herzien of intrekken van een besluit tot toekenning overeenkomstig het bepaalde in artikel 54, derde lid, en vierde lid van de WWB
het terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikelen 58 tot en met 60 van de WWB en het bepaalde in artikel 4:86 van de Awb;
het bruteren van de vordering als bedoeld in artikel 58, vijfde lid van de WWB het verrekenen van de vordering met kosten van bijstand of uitkeringen als bedoeld in artikel 60, derde lid van de WWB:
Het verrekenen van de geldlening met de kosten van bijstand of uitkeringen, zoals bedoeld in artikel 48, vijfde lid van de WWB;
het verhalen van de kosten van bijstand overeenkomstig het bepaalde in artikelen 61, tot en met 62i van de WWB.
HOOFDSTUK II OPSCHORTING, HERZIENING, INTREKKING EN TERUGVORDERING
Beleidsregel 4 Opschorting recht en intrekking
(artikel 54, eerste, derde en vierde lid WWB)
In de situaties beschreven in artikel 54, eerste lid van de WWB schort het college het recht op bijstand op.
Het college doet aan de belanghebbende bij besluit mededeling van de opschorting onder het geven van een hersteltermijn om het verzuim te herstellen. Daarbij wordt op basis van artikel 54, tweede lid, kenbaar gemaakt dat het niet verstrekken van de gevraagde gegevens of verlenen van medewerking binnen de hersteltermijn kan leiden tot het intrekken van het recht op bijstand vanaf de datum van opschorting.
De hersteltermijn als bedoeld in het tweede lid van artikel 54 dient de belanghebbende redelijkerwijs in staat te stellen de ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te overleggen dan wel alsnog de gevraagde medewerking te verlenen. Indien de belanghebbende niet in staat is om de gevraagde stukken of medewerking binnen de hersteltermijn te verstrekken c.q. te verlenen, doet hij hiervan schriftelijk mededeling.
Wanneer belanghebbende het verzuim niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld, trekt het college voor het verstrijken van de termijn van acht weken als bedoeld in artikel 54, eerste lid van de WWB, het besluit tot toekenning van bijstand in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort (artikel 54, vierde lid).
Indien de acht weken, zoals bedoeld in het eerste en vierde lid, gerekend vanaf de ingangdatum van de opschorting, zijn verstreken, dan wordt het recht op bijstand ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, en vierde lid van de WWB en het vermelde in beleidsregel 5 van deze regeling.
Beleidsregel 5 Herziening en intrekking
Een besluit tot toekenning van bijstand wordt door het college herzien of ingetrokken indien:
Beleidsregel 6 Terugvordering kosten bijstand
Het college vordert de kosten van bijstand terug voor zover deze bijstand:
ingevolge artikel 52 van de WWB bij wijze van voorschot is verleend en nadien is vastgesteld dat geen recht op bijstand bestaat;
anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
de belanghebbende met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de WWB beschikt of kan beschikken;
Beleidsregel 7 Terugvordering bijstand gezinsleden
Indien de bijstand als gezinsbijstand aan gehuwden had moeten worden verleend, maar zulks achterwege is gebleven omdat de belanghebbende de inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen, worden de kosten van bijstand mede teruggevorderd van de persoon met wiens middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 van de WWB rekening had moeten worden gehouden.
Beleidsregel 8 Afzien terugvordering
De bepalingen in Beleidsregel 8 zijn in beginsel niet van toepassing op vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.
Het college ziet gedeeltelijk of volledig van terugvordering af indien:
de totale kosten van de ten onrechte of teveel verstrekte bijstand na verrekening van vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering op jaarbasis lager is dan € 150,00, tenzij het een voorschot betreft als bedoeld in artikel 52 van de WWB de totaal ten onrechte of teveel verstrekte uitkering krachtens de Ioaw en Ioaz na verrekening van vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering op jaarbasis lager is dan € 150,00, overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van de Regeling terugvordering geringe bedragen;
ertoe een dringende reden aanwezig is ingevolge artikel 58 achtste lid WWB;
de belanghebbende aannemelijk kan maken dat – bij overschrijding van de vermogensgrens – over (een gedeelte van) de periode van de terugvordering wel bijstand/inkomensvoorziening zou zijn verleend wanneer de door hem/haar voor het verlenen of voortzetten van de bijstand van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest.
Beleidsregel 9 Afzien van brutering
Het college ziet van brutering van de vordering af indien:
Beleidsregel 10 Inhoud beschikking tot terugvordering
De beschikking met de plicht tot terugbetaling vermeldt in ieder geval:
De mogelijkheid voor de belanghebbende om een betalingsregeling te treffen. De belanghebbende moet dan gebruik maken van het inlichtingenformulier, als bijlage bij de terugvorderingsbeschikking wordt gevoegd. Het inlichtingenformulier moet, volledig ingevuld en voorzien van alle gevraagde financiële gegevens en bewijsstukken, binnen zes weken na verzenddatum van de terugvorderingsbeschikking geretourneerd te worden;
De aankondiging dat, bij gebreke van tijdige betaling of verzoek om een betalingsregeling binnen de gestelde termijn van zes weken, wettelijke rente is verschuldigd vanaf de datum van het verzuim (art. 4:97 van de Awb) en een vergoeding voor aanmaningskosten in rekening worden gebracht (artikel 4:113 van de Awb)
Beleidsregel 11 Betalingsregeling/betalingsvoorstel
Het verzoek van een belanghebbende tot een betalingsregeling of betalingsvoorstel kan, voor wat betreft een vordering van bijstand, door het college worden afgewezen indien de belanghebbende beschikt over vermogen dat, gelet op de omstandigheden van belanghebbende, redelijkerwijs te gelde gemaakt kan worden;
het aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de geldende vermogensgrens zoals genoemd in artikel 34, derde lid van de WWB;
Beleidsregel 12 Afbetaling in 36 maanden
Het college wijst het verzoek van belanghebbende ingevolge het eerste lid af indien de vordering het gevolg is van niet, niet tijdig of niet volledig voldoen aan de inlichtingenplicht dan wel indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn aflossingsverplichtingen heeft voldaan.
Indien niet tot een minnelijke regeling kan worden gekomen en de vordering niet binnen 36 maanden kan worden afgelost, wordt tot verrekening overgegaan.
Indien de persoon van wie kosten van bijstand als bedoeld in de artikelen 58 en 59 van de WWB worden teruggevorderd algemene bijstand of een uitkering op grond van de Ioaw, Ioaz, Bbz 2004 ontvangt, wordt tot verrekening van die kosten met de algemene bijstand of die uitkering overgegaan (artikel 60, derde lid van de WWB;
Indien de persoon aan wie bijstand in de vorm van een geldlening wordt verleend algemene bijstand of een uitkeringen als bedoeld in artikel 48, vijfde lid van de WWB ontvangt, wordt de geldlening verrekend met die algemene bijstand of die uitkering.
Ten aanzien van de verrekening worden de navolgende regels gehanteerd:
de schuldenaar wordt schriftelijk in kennis gesteld dat een vordering op grond van een terugvorderingsbesluit ex artikelen 58 en 59 van de WWB, of artikel 48, vijfde lid van de WWB met zijn of haar algemene bijstand, of uitkering wordt verrekend, alsmede van de hoogte van de verrekening (art. 4:93, lid 2 van de Awb);
de schuldenaar dient door verrekening nimmer te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem of haar geldende beslagvrije voet (artikel 4:93, lid 4 van de Awb);
een verleend uitstel van betaling staat verrekening niet in de weg (artikel 4:93, lid 5 van de Awb);
Beleidsregel 13a Aflossingscapaciteit bij verrekening
In geval van verrekening als bedoeld in beleidsregel 13, wordt de aflossingscapaciteit als volgt vastgesteld:
Voor debiteuren waarvan de algemene bijstand of uitkering is beëindigd in verband met uitstroom naar werk, wordt de aflossingscapaciteit tot 12 maanden na datum van beëindiging van de algemene bijstand of uitkering krachtens de Ioaw/Ioaz vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede lid van deze beleidsregel.
Ten aanzien van bijstand welke in de vorm van een geldlening is verstrekt bedraagt de aflossingscapaciteit:
inkomen boven bijstandsniveau: 6% van het inkomen tot 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen inclusief vakantietoeslag plus 75% van het inkomen boven de 115% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag – verlagingen) na aftrek van de buitengewone uitgaven.
Beleidsregel 15a Uitstel van betaling
De bevoegdheid tot verrekening (artikel 4:93 van de Awb) blijft wel bestaan.
De termijn waarvoor het uitstel geldt wordt vastgelegd in een beschikking tot uitstel van betaling. Aan deze beschikking kunnen voorwaarden worden verbonden, zoals een betalingsregeling of een verplichting tot het stellen van zekerheid (artikel 4:94 van de Awb).
Bij uitstel van betaling is het bepaalde in artikel 34, tweede lid, onder a en d van de WWB van overeenkomstige toepassing.
Beleidsregel 15c Beschikking intrekken of wijzigen
De beschikking tot uitstel van betaling wordt ingetrokken of gewijzigd:
Beleidsregel 16 Verzuim en aanmaning
Indien de schuldenaar in verzuim is, zoals bedoeld in artikel 4:97 van de Awb, wordt zo spoedig mogelijk na constatering van het verzuim een schriftelijke aanmaning verzonden waarin de schuldenaar wordt gemaand om binnen twee weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de aanmaning is verzonden, tot betaling over te gaan (artikel 4:112 van de Awb).
De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen (artikel 4:112, derde lid van de Awb).
Binnen vier weken of op enig later tijdstip nadat niet (volledig) binnen de aanmaningstermijn is betaald, vaardigt het college een dwangbevel uit (artikel 60, tweede lid van de WWB en artikel 4:117, eerste lid van de Awb).
Het dwangbevel vermeldt – naast hetgeen bepaald is in artikel 4:122 van de Awb – ook de mogelijkheden van tenuitvoerlegging en de mogelijkheid van verzet.
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de mogelijkheid het dwangbevel per post te betekenen (artikel 60, vierde lid van de Awb). De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling binnen twee dagen vindt plaats door het ter post bezorgen van een voor de schuldenaar bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot betaling. Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de gemeente ter verzending aanbieden van het afschrift aan PostNL. Als betekeningsdatum geldt in het algemeen de datum van de terpostbezorging.
Indien betekening als bedoeld in het vorige lid niet mogelijk of wenselijk is, bijvoorbeeld omdat beslag op goederen of beslag op een bankrekening de voorkeur geniet, wordt de betekening overgelaten aan de deurwaarder zoals bedoeld in artikel 4:123 van de Awb.
De aanmaningskosten, wettelijke rente en kosten van het dwangbevel worden bij het dwangbevel ingevorderd (art. 4:119, lid 1 Awb).
Indien bij dezelfde schuldenaar meerdere vorderingen tot een dwangbevel leiden, worden de verschillende vorderingen zoveel mogelijk in één dwangbevel gebundeld (art. 4:119, lid 2 Awb).
Het dwangbevel levert een executoriale titel op (artikel 4:116 van de Awb).
Na betekening aan de schuldenaar zal het dwangbevel met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering ten uitvoer worden gelegd indien niet binnen de gestelde termijn aan het bevel tot betaling volledig is voldaan.
Beleidsregel 16b Bescherming beslagvrije voet
Indien de schuldenaar op grond van de wet in het kader van de invordering door middel van verrekening of dwangbevel de bescherming van de beslagvrije voet geniet, vervalt deze bescherming indien de schuldenaar zijn inlichtingenverplichting, als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de WWB, niet of niet behoorlijk nakomt.
Beleidsregel 17 Afzien van (verdere) invordering
De bepalingen in Beleidsregel 17 lid 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan door schending van de inlichtingenplicht.
Het college is bevoegd om in individuele situaties af te zien van (verdere) invordering wanneer de (restant)vordering van ten onrechte of teveel verstrekte bijstand of uitkering IOAW/IOAZ minder bedraagt dan € 150,00 én het treffen van (verdere) invorderingsmaatregelen, naar het oordeel van het college, niet (langer) doelmatig is.
Bij (restant)vorderingen van € 150,00 en meer kan het college ook omwille van doelmatigheidsredenen besluiten van (verdere) invordering van ten onrechte of teveel verstrekte bijstand en uitkering IOAW / IOAZ af te zien indien incasso van de vordering gedurende 5 jaar onmogelijk is gebleken en ook niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.
Indien de (restant)vordering niet het gevolg is van het schenden van de inlichtingenverplichting en € 5.000,00 of meer bedraagt, kan de (restant)vordering slechts dan worden afgeboekt indien incasso van de vordering gedurende acht jaar onmogelijk is gebleken en het niet aannemelijk is dat belanghebbende op enig moment betalingen zal gaan verrichten.
Onderstaande Beleidsregels 19 tot met 22 zijn niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013 wegens schending van de inlichtingenplicht.
Beleidsregel 19 Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Beleidsregel 20 Kwijtschelding restant vordering bijstand anders dan bij schuldregeling
In de gevallen waarbij de vordering niet is ontstaan als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting, kan het college besluiten om ambtshalve kwijtschelding te verlenen van het restant van de vordering, indien de algemene bijstand als gevolg van werkaanvaarding was beëindigd en de belanghebbende gedurende een periode van 12 maanden na datum van beëindiging het aflossingsbedrag als bedoeld in beleidsregel 13a, eerste en vierde lid heeft voldaan.
Het college besluit niet tot kwijtschelding van de restantvordering indien de belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer, verwijtbaar niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichting niet is nagekomen.
Kwijtschelding van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58, tweede lid, sub f onder 1 en 2 van de WWB en hetgeen bepaald is in beleidsregel 6, eerste lid, sub f onder 1 en 2, is niet mogelijk.
Beleidsregel 21 Kwijtschelding restant vordering Ioaw / Ioaz anders dan bij schuldenregeling (art. 25 lid 6 van de Ioaw/Ioaz)
Onderstaande Beleidsregel is niet van toepassing op vorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013 wegens schending van de inlichtingenplicht.
Op verzoek van de belanghebbende besluit het college om, in afwijking van het bepaalde in artikel 25 van de Ioaw en Ioaz, kwijtschelding te verlenen van het restant van de vordering indien de belanghebbende:
De in het eerste lid, onderdeel a en b, genoemde termijn is drie jaar, indien:
het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan; en
Beleidsregel 22 Gedeeltelijke kwijtschelding van bijstand verstrekt in vorm van lening
Indien de vordering bestaat uit bijstand welke in de vorm van een geldlening is verstrekt en waarbij niet is bepaald dat de lening volledig moet worden terugbetaald, besluit het college om het restant van de vordering ambtshalve volledig kwijt te schelden, wanneer belanghebbende gedurende 36 maandtermijnen volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
Kwijtschelding ingevolge het eerste lid is niet mogelijk indien de leenbijstand aan belanghebbende is verstrekt ingevolge artikel 48, tweede lid van de WWB.
Beleidsregel 23 Afkoop schuld bijstand
Het college stemt niet in met afkoop indien belanghebbende in de periode van 5 jaar voorafgaande aan het verzoek tot afkoop, herhaaldelijk, in ieder geval meer dan één keer verwijtbaar, niet, niet tijdig of niet volledig aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan dan wel zijn aflossingsverplichtingen niet is nagekomen.
Afkoop van een vordering die gebaseerd is op een terugvorderingsbesluit ingevolge artikel 58 lid 2 sub f onder 1 en 2 van de WWB en het bepaalde in beleidsregel 6, eerste lid, sub f onder 1 en 2 is niet mogelijk.
Beleidsregel 24 Afzien van verhaal
Het college ziet af van het nemen van een verhaalsbesluit indien:
het op te leggen verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62 van de WWB lager is dan € 50,00 per maand;
het op te leggen verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62f van de WWB in totaliteit lager is dan € 250,00;
Beleidsregel 25 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
In afwijking van artikel 62 en 62a tot en met 62i van de WWB kan het college, op verzoek van degene op wie verhaald wordt, besluiten gedeeltelijk af te zien van verhaal van kosten van bijstand, voor zover het betreft verschuldigde verhaalsbedragen die op het moment van het besluit opeisbaar zijn, indien:
Beleidsregel 26 Intrekking besluit tot afzien van verhaal wegens schuldenproblematiek
Het besluit tot het gedeeltelijk afzien van verhaal als bedoeld in beleidsregel 25 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:
Beleidsregel 27 Verhalen van een rechterlijke uitspraak
Degene op wie wordt verhaald kan binnen de termijn waarbinnen betaling moet plaatsvinden tegen het besluit tot verhaal in verzet komen door een verzoekschrift aan de rechtbank. Indien tijdig verzet is gedaan, wordt de invordering pas voortgezet zodra het verzet is ingetrokken of ongegrond is verklaard (artikel 62b, tweede lid van de WWB);
Het verschuldigde bedrag wordt door het college bij dwangbevel ingevorderd (artikel 62b, vierde lid van de WWB).
Beleidsregel 28 Ingangsdatum verhaal
De verhaalsbijdrage ingevolge artikel 62 WWB wordt opgelegd met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van degene op wie wordt verhaald, tenzij een andere datum wordt overeengekomen.
Beleidsregel 29 (her-)onderzoek naar draagkracht
Het college verricht onderzoek naar de draagkracht voor het voldoen van een verhaalsbijdrage:
Beleidsregel 30 Verhaal in rechte
Indien de belanghebbende niet uit eigen beweging bereid is de verlangde gelden aan de gemeente te betalen dan wel niet of niet tijdig tot betaling daarvan overgaat, besluit het college tot verhaal in rechte middels het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank (artikel 62g, tweede lid van de WWB en 62h van de WWB).
HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN REGELING
Beleidsregel 31 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien toepassing van de regeling tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Beleidsregel 32 Inwerkingtreding
Voor de bevoegdheden van opschorting, herziening, intrekking, terugvordering van algemene bijstand en uitkeringen op grond van de IOAW/IOAZ alsmede ten aanzien van het verhalen van kosten van bijstand zoals die golden voor 1 januari 2014 worden deze aangemerkt als besluiten krachtens de Beleidsregels terugvordering en verhaal 2013;
Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van d.d.
Burgemeester en wethouders
Drs. J.W.M. van der Knaap mr. J.Th.C.M. Verheijen
secretaris burgemeester
TOELICHTING BELEIDSREGELS TERUGVORDERING EN VERHAAL WWB 2013
De Wet werk en bijstand maakt onderscheid in terugvordering en verhaal van kosten van bijstand.
Terugvordering heeft betrekking op het terughalen van teveel of ten onrechte verleende bijstand. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand is uitbetaald, dus van de uitkeringsgerechtigde(n) zelf.
Op grond van artikel 58 van de Wet werk en bijstand kan de college dat de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terugvorderen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de IOAW en IOAZ (artikel 25). Terugvordering is in dit kader een aan het college toekomende bevoegdheid en het college kan deze bevoegdheid nader invullen door middel van beleidsregels. Met de inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- sanctiebeleid SZW-wetten Wet aanscherping) is de bevoegdheid tot terugvordering gedeeltelijk omgezet in een wettelijke verplichting. Het gaat specifiek om vorderingen die het gevolg zijn van ten onrechte ontvangen uitkering in verband met het schenden van de inlichtingenverplichting .
De verplichting tot terugvordering komt mede daarbij tot uiting in:
De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na inwerkingtreding van de Wet aanscherping (1 januari 2013). Dat geldt ook voor de hierboven onder a en b genoemde verplichtingen. Is het besluit tot terugvordering voor 1 januari 2013 afgegeven dan blijft voor de terugvordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht het een bevoegdheid.
Naast de bevoegdheid tot terugvordering is in de wet ook een drietal andere gerelateerde bevoegdheden opgenomen:
Ook deze bevoegdheden zijn, soms indirect, aangetast door de Wet aanscherping per 1 januari 2013.
Met betrekking tot de bevoegdheden tot intrekking of herziening staan vrij ruime beleidskeuzes in dit kader (bijvoorbeeld in algemene zin afzien van intrekking /herziening over bepaalde periodes) op gespannen voet met het uitgangspunt van de Wet aanscherping, dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Er lijkt tot op heden juridisch gezien wel enige ruimte voor beleidskeuzes die gebaseerd zijn op effectiviteitsoverwegingen (daarbij kan men denken aan beperking van onderzoek naar fraude en daarmee indirect ook een periode van intrekking/herziening voor zover dit de slagkracht van de handhaving ten goede komt);
Met betrekking tot de wijze van invordering heeft het college volledige vrijheid in de keuze van middelen en de mate waarin – met inachtneming van de regels omtrent de beslagvrije voet- middelen bij de berekening van de draagkracht betrekt. De Wet aanscherping stelt enkel dat daar waar het een fraudevordering of de daarmee samenhangende boete betreft, verrekening –indien mogelijk- verrekening verplicht (artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel; 28 tweede lid van de IOAW en IOAZ).
Met betrekking tot brutering is de WWB na inwerkingtreding van de Wet aanscherping niet gewijzigd. Daar artikel 58, eerste lid van de WWB het college echter verplicht tot terugvordering van de kosten van bijstand en tot deze kosten ook de eventueel afgedragen belasting en premies behoren, heeft het college niet de vrijheid om (gedeeltelijk) van brutering af te zien indien verrekening niet mogelijk blijkt.
Bij verhaal van bijstand gaat het om het terugkrijgen van de kosten van bijstand van een andere persoon dan de uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld in verband met:
Vanaf 1 januari 2009 zijn de verhaalsbepalingen opgenomen in de WWB (paragraaf 6.5).
In de artikelen 58 tot en met 62i van de WWB heeft de wetgever de terugvordering van ten onrechte verleende of teveel verstrekte bijstand en het verhalen van bijstand bij derden geregeld. Vanaf de datum van inwerkingtreding van de WWB is terugvordering en verhaal geen verplichting meer voor het college maar is sprake van een discretionaire bevoegdheid. Hieruit volgt dat het college de beleidsruimte heeft om zelf eigen afwegingen te maken over de wijze waarop zij hieraan invulling wil geven. Het gaat dan niet alleen om het terugvorderen en verhalen op zichzelf, maar ook om de wijze waarop het college haar beleidsruimte invult met betrekking tot de invordering van vorderingen uit hoofde van terugvorderings- en verhaalsbesluiten alsook de wijze waarop zij vorm wil geven aan kwijtschelding.
Uit uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat een bestuursorgaan bij de uitoefening van die bevoegdheid wel rekening moet houden te houden met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, in het bijzonder met het beginsel van een redelijke belangenafweging (artikel 3:4 van de Awb) en met het rechtzekerheidsbeginsel.
Bij de opmaak van deze regeling heeft het college rekening gehouden met recente jurisprudentie en heeft dit ook vorm gegeven in de beleidsregels. Verwezen wordt bijvoorbeeld naar beleidsregel 4, vierde lid en beleidsregels 8 en 9 van deze regeling.
Door vaststelling van deze beleidsregels beoogt het college enerzijds een meer slagvaardiger en
doelgerichter uitvoeringspraktijk mogelijk te maken, anderzijds om aan de klant rechtszekerheid te bieden voor wat betreft de wijze waarop het college aan de gegeven beleidsruimte invulling geeft. Nadrukkelijk worden de volgende uitgangspunten in ogenschouw genomen:
Altijd rigide vasthouden aan deze hoofdregel kan betekenen dat burgers (financieel) in de knel komen. Met name via de bepalingen over verlening van uitstel van betaling, kwijtschelding, afkoop van schulden en de bepaling van de aflossingscapaciteit is dan ook getracht om een goede balans te vinden tussen de belangen van de gemeente als schuldeiser enerzijds en de belangen van de burger als debiteur anderzijds.
De gemeente dient immers een maatschappelijk (economisch) belang indien zij de belangen van de burger als debiteur nadrukkelijk in haar besluitvorming betrekt. Met name ook bezien vanuit die invalshoek is het van belang om oog te hebben voor de persoonlijke situatie van de debiteur. Feitelijk gaat het dan ook om armoedebeleid.
In de bepalingen betreffende de zogenaamde kruimelbedragen (beleidsregel 8) en de bepaling om (verder) af te zien van terugvordering (beleidsregel 17) laat zich dat bijvoorbeeld heel expliciet voelen. Bij de opmaak van de beleidsregels is in die zin ook telkens een kosten-baten-analyse gemaakt: welke inspanning en activiteiten zijn reëel en gewenst om te komen tot de invordering van schulden?
Fraude mag niet lonen. Dat is het uitgangspunt. Ook hier is evenwel de balans gezocht in relatie tot efficiency en effectiviteit en de belangen van de debiteur voor zover dat de wetgever mogelijk heeft gemaakt. In de beleidsregels zie je dan ook terug dat bijvoorbeeld in geval van fraudeschulden slechts zeer beperkte mogelijkheden bestaan voor kwijtschelding en afkoop van een schuld.
Deze beleidsregels zijn van toepassing op terugvorderingen en verhaal die vastgesteld of ontstaan zijn op of ná 1 januari 2014.
Voor de invordering van een geldsom waarvoor het terugvorderingsbesluit al bekend is gemaakt vóór 1 januari 2014, wordt deze aangemerkt als een besluit krachtens de Beleidsregels terugvordering en verhaal 2013.
Door beleidsregels vast te stellen en bekend te maken geeft de gemeente Wijchen meer bekendheid aan het geldende beleid. Burgers en intermediairs, zoals belangenorganisaties van mensen met een laag inkomen, kunnen via de gemeentelijke communicatiekanalen kennis nemen van het beleid. Zo geeft de gemeente voorlichting en is transparant naar de burger toe. Hierdoor weten burgers welke rechten en plichten zij hebben.
Beleidsregel 1 Begripsbepalingen
Als het gaat om verhaal en terugvordering, is er een duidelijke samenhang met de Algemene wet bestuursrecht. Dat is evident. Maar ook met het civiele recht bestaat een duidelijke samenhang.
Het verhaalsrecht is feitelijk een direct afgeleide van het personen- en familierecht (BW boek 1), waardoor begrippen zoals gehanteerd in het familierecht ook gebruikelijk zijn in de verhaalspraktijk.
Beleidsregel 2 Toepassingsbereik
In het eerste lid is geregeld dat de onderhavige beleidsregels in eerste instantie van toepassing zijn op de opschorting, herziening, intrekking, terugvordering ingevolge de WWB In de WWB is verhaal van bijstand met ingang van 1 januari 2009 opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i van de WWB.
Beleidsregel 3 Gebruikmaken bevoegdheden en verplichtingen
Lid 1: zie toelichting behorende bij beleidsregel 4
Lid 2: zie toelichting behorende bij beleidsregel 5
Lid 3: zie toelichting behorende bij beleidsregel 9
Lid 4: zie toelichting behorende bij beleidsregel 13
Lid 5: De artikelen 61 tot en met 62i van de WWB zijn zogeheten 'kan-bepalingen'. Zie toelichting bij Beleidsregel 6
Lid 7: Zie toelichting bij Beleidsregel 24 Tot en met 30. Verhaal is een bevoegdheid van het college. Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand / de inkomensvoorziening moet worden verhaald, is de hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels, rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Ook de hardheidsclausule, opgenomen in deze beleidsregels, kan een rol spelen.
Beleidsregel 4 Opschorting recht en intrekking
Onder de WWB vanaf 1 januari 2013 zijn ook de opschorting van het recht op bijstand (artikel 54, eerste lid van de WWB) en de intrekking (artikel 54 derde en vierde lid van de WWB) discretionaire bevoegdheden.
In beleidsregel 3 is als hoofdregel opgenomen dat het college in alle gevallen gebruik maakt van die bevoegdheden.
Van de opschorting moet aan de belanghebbende mededeling worden gedaan en moet de belanghebbende worden uitgenodigd om binnen een door het college te stellen termijn het verzuim te herstellen.
De termijn die daarvoor wordt gehanteerd moet de belanghebbende redelijkerwijs in staat stellen om de relevante ontbrekende gegevens of bewijsstukken alsnog te verstrekken dan wel om alsnog de gevraagde medewerking te verlenen.
Wanneer op voorhand reeds duidelijk is dat de belanghebbende meer tijd benodigd is om de gevraagde stukken te verstrekken (bijv.: indien kopieën van bankafschriften moeten worden opgevraagd bij de desbetreffende bank), dan wordt uiteraard een langere termijn gehanteerd.
Het verdient aanbeveling om ten aanzien van de eerste uitnodigingsbrief een termijn van minimaal 1 week te hanteren (datum verzending brief en bijv. datum gesprek). Wanneer een kortere termijn zou worden gehanteerd, kan het immers voorkomen dat een belanghebbende niet of niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van die uitnodiging wegens een korte afwezigheid
Indien betrokkene niet is verschenen of niet de gevraagde stukken heeft verstrekt, kan tot opschorting van het recht op bijstand worden overgegaan en dient de belanghebbende een termijn te worden geboden om het verzuim te herstellen.
Wanneer de belanghebbende het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt, hem of haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt EN de periode waarover het recht op bijstand is opgeschort niet meer bedraagt dan acht weken, kan van de bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand gebruik worden gemaakt (artikel 54, vierde lid van de WWB en beleidsregel 4, derde lid). De vorengenoemde verwijtbaarheid kan ontbreken wanneer gegevens of bewijsstukken worden gevraagd die niet (meer) van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover de belanghebbende niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken (zie onder meer de uitspraak van 29 mei 2007, LJN BA6877).
Uit oogpunt van rechtszekerheid heeft de wetgever bepaald dat de periode waarover het recht op bijstand wordt opgeschort, maximaal acht weken mag duren.
De CRvB heeft in zijn uitspraak van 06-09-2007 (LJN BB3024) bepaald dat het recht op bijstand NIET met toepassing van artikel 54, vierde lid van de WWB kan worden ingetrokken, wanneer de termijn van opschorting van acht weken is overschreden (is strijdig met art. 3:4, tweede lid van de Awb). In die situatie dient het recht op bijstand te worden ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, sub a van de WWB. De hantering van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB is voor een belanghebbende minder belastend, omdat volgens vaste rechtspraak in bezwaar, beroep of hoger beroep in beginsel dan wel rekening kan worden gehouden met na de hersteltermijn alsnog door de belanghebbende verstrekte gegevens bij de heroverweging in bezwaar of bij de beoordeling in rechte (zie onder meer de uitspraak van 3 juli 2007, LJN BA9391). Bij de hantering van artikel 54, vierde lid, van de WWB is dat volgens eveneens vaste rechtspraak niet het geval (zie onder meer de uitspraak van 16 januari 2007, LJN AZ7575).
Beleidsregel 5 Herziening en intrekking
Herziening en intrekking van het recht op bijstand /inkomensvoorziening vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Evenals terugvordering van bijstand/inkomensvoorziening is het met terugwerkende kracht gewijzigd vaststellen van het recht op bijstand/inkomensvoorziening door middel van een herzienings- of intrekkingsbesluit een algehele bevoegdheid van het college. Het college maakt in beginsel in alle gevallen waarin er aanleiding is het toekenningsbesluit met terugwerkende kracht te wijzigen, gebruik van de bevoegdheid om deze te herzien of in te trekken. Onderscheid dient te worden gemaakt in:
Sub a: Indien als gevolg van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting van de belanghebbende ten onrechte of tot een te hoog bedrag bijstand/inkomensvoorziening is verleend, dan wordt in alle gevallen het recht naar het verleden toe gecorrigeerd naar de juiste situatie.
Het recht dient te worden herzien of ingetrokken. Herziening is aan de orde wanneer vastgesteld kan worden dat er deels nog wel aanspraak op bijstand bestond. Wanneer duidelijk is dat er in het geheel geen recht op bijstand bestond, dient het recht te worden ingetrokken. Het kan hierbij gaan om het schenden van de inlichtingenplicht naar zowel de gemeente als naar het UWV Werkbedrijf.
Sub b: Het recht op bijstand /inkomensvoorziening kan worden herzien of ingetrokken wanneer achteraf blijkt dat het toekenningsbesluit niet correct is geweest.
Dit kan aan de orde zijn in gevallen waarbij belanghebbenden bijvoorbeeld melding maken op hun inkomstenformulier van een wijziging dat van invloed is op (de hoogte van) de bijstand/inkomensvoorziening. Wanneer door Sociale Zaken niet terstond actie wordt ondernomen, is sprake van het “anderszins ten onrechte of te hoog bedrag verlenen van bijstand”. In deze situatie wordt het recht op bijstand middels een besluit vanaf de datum van wijziging herzien of ingetrokken. Belangrijk hierbij is dat bij de uitoefening van de bevoegdheid tot het terugvorderen van bijstand rekening moet worden gehouden met de zogenaamde “zesmaandenjurisprudentie'. Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar de toelichting behorend bij beleidsregel 8, sub c van deze regeling.
Beleidsregels 6 Terugvorderingsbevoegdheid
Deze bepaling vormt de kernbepaling van het gemeentelijke terugvorderingsbeleid. In de gevallen zoals benoemd in artikel 58 van de WWB, worden de kosten van bijstand teruggevorderd.
Om geen misverstand te laten bestaan over wanneer bijstand moet worden teruggevorderd, is het eerste lid van beleidsregels 6 bij wijze van hoofdregel dwingend geformuleerd. Dit laat onverlet dat het college ambtshalve gehouden is bij toepassing van de beleidsregels rekening te houden met haar inherente afwijkingsbevoegdheid op grond van artikel 4:84 Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De bijstand wordt teruggevorderd van degene aan wie de bijstand ten onrechte is verleend: de belanghebbende.
Beleidsregel 7 Terugvordering bijstand gezinsleden
Gezinsbijstand wordt van alle gezinsleden teruggevorderd. In gevallen van een verzwegen partner wordt ook van de verzwegen partner teruggevorderd (artikel 59, tweede lid van de WWB). Alle gezinsleden van wie bijstand wordt teruggevorderd zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de gehele vordering (artikel 59, derde lid van de WWB). Dit betekent in de praktijk dat het gehele bedrag van elk gezinslid kan worden teruggevorderd. In gevallen waarin één (of meer) gezinsleden niet in staat zijn om (het volledige) bedrag terug te betalen, kunnen andere gezinsleden voor het gehele (restant) bedrag worden aangesproken. In principe dienen alle debiteuren die hoofdelijk aansprakelijk zijn hun aandeel in de aflossing onderling met elkaar te verrekenen. Dit is niet het probleem van de gemeente.
Beleidsregel 8 Afzien van terugvordering
Met uitzondering van vorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013 wegens schending van de inlichtingenplicht bestaan er enkele mogelijkheden om af te zien van terugvordering.
Ingevolge het bepaalde in beleidsregel 8 onder a en b kan van terugvordering worden afgezien omwille van doelmatigheidsoverwegingen. Wanneer de ten onrechte verleende bijstand of uitkering krachtens de Ioaw of Ioaz dermate laag is dat de kosten die de terugvordering met zich meebrengen hoger zijn dan de totale vordering (= kruimelbedrag), dan wordt van terugvordering afgezien. Met totale vordering wordt bedoeld: de vordering zonder verrekening. Het college is vrij om de hoogte van de grens van het kruimelbedrag voor de WWB te bepalen. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt. Het college heeft besloten om het kruimelbedrag voor de WWB op € 150,00 vast te stellen. Als het verstrekken van een voorschot achteraf heeft geleid tot ten onrechte of teveel verstrekte bijstand of zoals hierboven al is aangegeven er sprake is van schending van de informatieplicht, dan wordt altijd tot terugvordering overgegaan.
Het feit dat terugvordering zowel in de WWB als in de IOAW en IOAZ een bevoegdheid is en geen plicht, betekent dat bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening moet worden gehouden met algemene rechtsbeginselen. In dat kader heeft de Centrale Raad van Beroep de zogenaamde ‘zesmaanden-jurisprudentie’ geformuleerd, hetgeen al van toepassing is op de WWB (zie uitspraak CRvB 05/2497 NABW, 05/2498 NABW en 05/6970 alsmede de uitspraak van 24-07-2007, 06/3899 WWB). Deze jurisprudentie houdt in dat een bestuursorgaan een bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen voor zover het betalingen betreft die meer dan 6 maanden zijn betaald na de ontvangst van een signaal waaruit het bestuursorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of teveel wordt betaald. Wat onder “signaal” wordt verstaan is beschreven in de begripsbepaling van deze regeling.
De zesmaandenjurisprudentie is dus alleen van toepassing wanneer er GEEN sprake is van het schenden van de informatieplicht door belanghebbende! Het signaal moet ook van de belanghebbende zelf afkomstig zijn!
Ter verduidelijking een voorbeeld:
Belanghebbende geeft op het inkomstenformulier van de maand januari 2009 op dat hij per 15 februari 2009 parttime werkzaamheden gaat verrichten en daaruit inkomsten gaat ontvangen. Het inkomstenformulier is ontvangen op 3 februari 2009. Op de inkomstenformulieren van de maanden februari 2009 en daaropvolgende vermeldt belanghebbende dat hij inkomsten uit werkzaamheden heeft ontvangen, de hoogte daarvan en hij voegt ook salarisspecificaties bij.
Sociale Zaken heeft de inkomsten vanaf 15 februari 2009 per abuis niet op de bijstand in mindering gebracht c.q. verrekend. In februari 2010 doet de klantmanager die ontdekking. Gedurende de maanden februari 2009 tot en met januari 2010 is tot een te hoog bedrag bijstand verstrekt.
In deze situatie dient het recht op bijstand gedurende de periode van 15 februari 2009 tot en met 31 januari 2010 te worden herzien met toepassing van artikel 54, derde lid, sub b van de WWB en beleidsregel 5, sub b van deze regeling. Er is immers geen sprake van het schenden van de inlichtingenverplichting, maar van “anderszins tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand”, omdat Sociale Zaken niet adequaat heeft gereageerd op het “signaal” van de belanghebbende. De terugvorderingsgrond is dan artikel 58, eerste lid, sub a van de WWB en beleidsregel 6, sub a. Gelet op de zesmaanden-jurisprudentie kan alleen de netto teveel verstrekte bijstand teruggevorderd worden en wel van 15 februari 2009 tot en met de daaropvolgende zes maanden. De bijstand die ná die zes maanden nog is uitbetaald, kan niet worden teruggevorderd en er moet dus deels van terugvordering worden afgezien. Ook kan in deze situatie alleen de netto verstrekte bijstand teruggevorderd worden. Belanghebbende kan immers geen verwijt worden gemaakt. Er moet dus afgezien worden van brutering (zie beleidsregel 9).
Verder kunnen er in de individuele situatie dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Indien terugvordering ernstige gevolgen voor de belanghebbende of de gezinssituatie zou kunnen hebben, dan kan de toepassing van dit artikellid worden overwogen. De vraag wat onder dringende redenen wordt verstaan, kan moeilijk in zijn algemeenheid worden beantwoord. Bij dringende redenen is niet primair of uitsluitend gedacht aan financiële redenen. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat het moet gaan om iets bijzonders of uitzonderlijks en wel zodanig dat terugvordering voor de betrokkenen tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties leidt.
Bij de uitspraak van 26-02-2008 (06/6854 WWB) heeft de CRvB geoordeeld dat de gestelde verslechtering van de financiële situatie niet als een dringende reden kan worden aangemerkt. De Raad wees er daarbij op dat bij terugvordering de aflossingsbedragen zo worden vastgesteld dat de betrokkenen te allen tijde blijven beschikken over de beslagvrije voet als bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Evenmin achtte de CRvB in de medische situatie van betrokkenen een dringende reden gelegen om van terugvordering af te zien. De terugvordering op zich leidde voor betrokkenen niet tot onaanvaardbare consequenties.
Nadrukkelijk geldt dus dat steeds van geval tot geval aan de hand van de omstandigheden de situatie van de belanghebbende moet worden beoordeeld. Deze bepaling kan dus slechts in zeer uitzonderlijke situaties worden toegepast.
Tot slot is onder sub e opgenomen dat (deels) van terugvordering wordt afgezien wanneer uit onderzoek is gebleken dat een belanghebbende als gevolg van het schenden van de inlichtingenverplichting de geldende vermogensgrens heeft overschreden en ten onrechte tot een te hoog bedrag bijstand of inkomensvoorziening is verstrekt. Indien de belanghebbende genoegzaam aannemelijk kan maken dat hij/zij wel recht op bijstand/inkomensvoorziening zou hebben gehad wanneer de van belang zijnde inlichtingen juist en volledig waren geweest, wordt over die perioden/maanden waarin de vermogensgrens niet is overschreden afgezien van terugvordering. Dit naar aanleiding van de uitspraak van de CRvB van 21-04-2009, LJN BH9423.
Beleidsregel 9 Afzien brutering
Aangezien onder de WWB ook de brutering van de vordering een discretionaire bevoegdheid is, dient van het uitoefenen van de bevoegdheid tot brutering te worden afgezien wanneer de vordering ontstaan is buiten toedoen van de belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan. Uiteraard blijft brutering ook achterwege indien de vordering nog kan worden terugbetaald, c.q. verrekend voor het einde van het kalenderjaar (boekjaar) waarin de vordering is ontstaan. De aard van de vordering is daarbij niet relevant. Zie ook de toelichting bij beleidsregel 8 en de daarin vermelde uitspraken van de CRvB.
Beleidsregel 10 Inhoud besluit terugvordering
Een besluit tot terugvordering van kosten van bijstand / inkomensvoorziening vermeldt ingevolge artikel 4:86, tweede lid van de Awb in ieder geval:
Ter verdere precisiering, dient ingevolge het bepaalde in beleidsregel 10 tevens in de beschikking te worden vermeld:
ad c. de wijze van betaling. De betaling door de schuldenaar geschiedt door bijschrijving op het rekeningnummer van de gemeente Wijchen, tenzij een andere wijze van betaling te prefereren is. Als tijdstip van betaling geldt de datum waarop de rekening van de gemeente Wijchen wordt gecrediteerd (artikel 4:89, eerste lid en derde lid van de Awb).
Hoofdregel is dat betaling via een bankrekening plaats vindt. Betaling kan in een andere vorm worden ontvangen of verricht. Te denken valt dan aan betaling per kas, bijvoorbeeld indien de persoon niet beschikt over een bankrekening of uitbetaling van contant geld van bijstand aan een persoon zonder vaste woon- of verblijfplaats (artikel 4:90, eerste lid van de Awb). Als tijdstip van betaling geldt dan de dag waarop het bedrag is (uit)betaald. Bij betaling per kas ontvangt de schuldenaar een kwitantie (artikel 4:90, tweede lid van de Awb).
ad d. de mogelijkheid voor belanghebbende om voor het verstrijken van de betalingstermijn van zes weken, zoals genoemd in het besluit, een betalingsvoorstel te doen en/of een verzoek in te dienen tot het treffen van een betalingsregeling. Het inlichtingenformulier wordt als bijlage meegezonden met het terugvorderingsbesluit. Belanghebbende dient het formulier, volledig ingevuld en voorzien van alle gevraagde bewijsstukken, binnen de termijn van zes weken te retourneren.
ad e. de aankondiging dat, bij gebreke van tijdige betaling of verzoek om een betalingsregeling binnen de gestelde termijn van zes weken, de belanghebbende in verzuim is en , vanaf de datum van verzuim wettelijke rente is verschuldigd (artikel 4:97 van de Awb)
ad f.: de mogelijkheid om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking bezwaar aan te tekenen.
Wanneer niet binnen de gestelde termijn van zes weken tot betaling is overgegaan, volgt onmiddellijk een aanmaning om belanghebbende alsnog te bewegen om tot terugbetaling over te gaan. Belanghebbende is vanaf dat moment (de dag na de zes weken-termijn) in verzuim en is dan wettelijke rente verschuldigd. Verwezen wordt naar het bepaalde in beleidsregel 16.
Beleidsregel 11 Betalingsregeling / betalingsvoorstel
Ingevolge het bepaalde in beleidsregel 10 van deze regeling wordt aan de schuldenaar in de terugvorderingsbeschikking de mogelijkheid geboden om een voorstel te doen tot gespreide betaling van de schuld. Op een dergelijk voorstel van belanghebbende dient de gemeente binnen 8 weken na ontvangst te beschikken.
Indien de betalingsregeling tot stand komt en belanghebbende vervolgens op enig moment zijn betalingen staakt, is het van belang dat de gemeente het heft in handen neemt c.q. kan nemen. Zie hiertoe het gestelde niet alleen in beleidsregel 11, vierde lid sub c, , maar met name ook het vermelde in sub d van deze beleidsregel: de vordering is in dat geval weer ineens opeisbaar c.q. de gemeente is niet langer gehouden aan betalingsregeling.
Beleidsregel 12 Afbetaling in 36 maanden
Om praktische redenen kan een onderzoek naar de aflossingscapaciteit van belanghebbende achterwege blijven indien de belanghebbende aan de gemeente een betalingsvoorstel doet waardoor de schuld binnen 36 maanden is afbetaald. Het minimale te hanteren aflossingsbedrag is in dat geval gelijk aan 6% van de bijstandsnorm/inkomensvoorzieningsnorm exclusief vakantietoeslag die voor belanghebbende zou gelden indien deze zou zijn aangewezen op een bijstandsuitkering.
Indien het gaat om een fraudevordering dan wel belanghebbende in het verleden herhaaldelijk zijn betalingsverplichting niet afdoende is nagekomen, kan de gemeente ingevolge lid 2 besluiten om niet op het betalingsvoorstel van belanghebbende in te gaan en alsnog een aflossingsverplichting te hanteren in overeenstemming met beleidsregel 13 van deze regeling.
In artikel 60, vierde lid van de WWB is de verrekeningsverplichting opgenomen voor zover het fraudevorderingen betreft. Ook is opgenomen dat verrekening van een opgelegde boete in verband met de schending van de inlichtingenplicht voor gaat op verrekening van de fraudevordering. Als de bijstand in de vorm van een geldlening is verstrekt en de persoon ontvangt algemene bijstand, inkomensvoorziening of een uitkering, wordt tot verrekening van de geldlening met die algemene bijstand of uitkering overgegaan.
In het derde lid zijn nadere regels neergelegd.
Beleidsregel 13a Aflossingscapaciteit bij verrekening
De aflossingsverplichting wordt berekend naar draagkracht. In de onderhavige beleidsregel zijn deze draagkrachtregels neergelegd. Hierbij gelden de navolgende uitgangspunten:
Lid 1 en 2: Personen met een inkomen op bijstandsniveau hebben een aflossingsverplichting van 6% van de voor hun geldende toepasselijke bijstandsnorm. Zij blijven volledig de beschikking houden over het vakantiegeld. Op deze manier wil de gemeente Wijchen, vanuit het oogpunt van armoedebeleid, debiteuren financieel tegemoet komen.
In geval van een fraudeschuld hebben personen met een inkomen op bijstandsniveau of het niveau van de inkomensvoorzieningsnorm een zwaardere aflossingsverplichting als in geval van een niet-fraudeschuld (lid 1): het te ontvangen vakantiegeld dient ook ter aflossing door belanghebbenden te worden aangewend (hoofdregel beleidsregel 13).
Wel is het zo dat ook bij fraudeurs een percentage van 7,5% wordt gehanteerd in plaats van 10% zoals veel gemeenten doen. Ingevolge artikel 475d, vijfde lid Rv kan de gemeente formeel niet volstaan met het bepalen van een percentage van 10%, maar dienen correctiefactoren als ziektekosten en woonlasten in ogenschouw te worden genomen. De beslagvrije voet (90% van geldende bijstandsnorm) dient met die geldende bedragen te worden “opgehoogd”. In de praktijk zal het aflossingspercentage van 10% veelal ten gunste van de debiteur moeten worden vastgesteld op een lager percentage.
Om praktische redenen heeft Wijchen dan ook gekozen om ook in geval van fraudeschulden 7,5% aflossingsverplichting te hanteren in plaats van 10%. Op deze manier wordt voorkomen dat de medewerker terugvordering en verhaal telkens een berekening dient te maken op basis van door belanghebbende te verstrekken gegevens en wordt anderzijds voorkomen dat de gemeente in strijd handelt met het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering door zondermeer een aflossing van 10% te hanteren. In geval van lid 5 ligt het evenwel anders.
Lid 3: Indien personen een inkomen genieten boven bijstandsniveau of boven de inkomensvoorzieningsnorm, wordt qua aflossingsverplichting een nadrukkelijker onderscheid gemaakt tussen fraudevorderingen en niet fraudevorderingen. In geval van fraudevorderingen bedraagt de aflossingsverplichting 10% van de bijstandsnorm/inkomensvoorzieningsnorm (inclusief vakantiegeld) plus 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) respectievelijk 50% (gehuwden) van het verschil tussen het netto inkomen (inclusief vakantiegeld) en de netto bijstandsnorm (inclusief vakantietoeslag). In geval van andere vorderingen bedraagt de aflossing 6% van de bijstandsnorm / inkomensvoorzieningsnorm plus 70% (alleenstaande of alleenstaande ouder) of 50% (gehuwden) van het verschil.
Lid 4: Vanwege de zogenaamde armoedeval-problematiek alsook een financiële stimulans tot werkaanvaarding, is bepaald dat personen na beëindiging van de bijstand, inkomensvoorzienning of uitkering nog voor 12 maanden worden gelijkgesteld met uitkeringsgerechtigden als het gaat om het bepalen van de aflossingsverplichting.
Lid 5: Ten aanzien van bijstand welke in de vorm van een geldlening is verstrekt geldt een andere aflossingsverplichting.
Beleidsregel 14 Tussentijdse wijziging aflossingsbedrag door college
Een eenmaal door het college vastgestelde aflossingsverplichting kan door het college in de toekomst worden gewijzigd op basis van een heronderzoek draagkracht.
Beleidsregel 15 Verzoek wijziging aflossingsverplichting door belanghebbende
De belanghebbende kan altijd een verzoek indienen bij het college tot een wijziging van de vastgestelde aflossingsverplichting. Met inachtneming van de Awb neemt het college vervolgens tijdig een besluit.
Beleidsregel 15a Uitstel betaling
In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de schuldenaar de verschuldigde geldsom niet binnen de gestelde termijn kan voldoen en betaling ook in redelijkheid niet kan worden verlangd. In artikel 4:94 van de Awb is als ‘kan”-bepaling geformuleerd dat uitstel van betaling kan worden verleend. In deze beleidsregels is omschreven in welke situaties uitstel van betaling wordt verleend. Uitstel van betaling dient wel bij beschikking te worden verleend (en dus voor bezwaar en beroep vatbaar). De schuldenaar wordt dan toegestaan om de verschuldigde geldsom later dan in de wet gestelde termijn te betalen, zodat maatregelen om hem aan te manen of te dwingen niet kunnen worden getroffen ofwel – indien de dwanginvordering al is aangevangen- worden opgeschort
Uitstel van betaling betekent niet dat de wettelijke rente niet gaat lopen of niet doorloopt. Over de termijn van uitstel blijft in beginsel wettelijke rente verschuldigd, aangezien het verzuim is ingetreden.
De termijn waarvoor het uitstel wordt verleend dient vastgelegd zijn in de beschikking tot uitstel van betaling. Het is immers van essentieel belang dat de schuldenaar die uitstel van betaling heeft gekregen weet wanneer de schuld dan wel moet worden voldaan. Aan het uitstel van betaling kunnen voorwaarden worden verbonden.
Schulden voortvloeiend uit het schenden van de informatieplicht zijn uitgezonderd in de mogelijkheid van oplossing van een schuldenproblematiek omdat de wetgever dit heeft bepaald in verband met de invoering van de Handhavingswet. Dergelijke schulden worden in beginsel niet meegenomen in een voorstel tot schuldsanering en bemiddeling.
Beleidsregel 15b Weigeren uitstel van betaling
Het verzoek om uitstel van betaling wordt afgewezen indien de schuldenaar niet voldoet aan één van de onder a tot en met j opgesomde bepalingen. De afwijzing dient bij beschikking bekend te worden gemaakt (en dus voor bezwaar en beroep vatbaar).
Beleidsregel 15c Beschikking uitstel betaling intrekken of wijzigen
Het verleende uitstel van betaling kan tussentijds beëindigd worden. Gronden daarvoor zijn dat de belanghebbende zich niet aan de aan het uitstel verbonden voorschriften houdt, er onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot een andere beschikking of een wijziging van de omstandigheden die voortduring van het uitstel onaanvaardbaar maken. Beëindiging van het uitstel doet de betalingsverplichting onverkort herleven en vergt dan dus een nieuwe beschikking. Pas na bekendmaking van die beschikking kan de invorderingsprocedure worden gestart of worden hervat. Wordt een voorschrift voor een deel niet nagekomen, bijvoorbeeld door het niet tijdig voldoen van één betalingstermijn dan kan er voor worden gekozen om dit gedeelte na aanmaning in te vorderen. Immers, de schuldenaar is voor dat gedeelte van de vordering in verzuim. De uitstelbeschikking hoeft daarvoor niet te worden ingetrokken.
Beleidsregel 16 Verzuim en aanmaning
Volgens het bepaalde in artikel 4:97 van de Awb is de schuldenaar in verzuim indien hij niet binnen de voorgeschreven termijn (zes weken) heeft betaald. Alvorens over te gaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel wordt éénmalig een aanmaning verzonden waarbij de belanghebbende alsnog wordt gemaand om binnen twee weken alsnog te betaling over te gaan. De schuldenaar wordt tevens gewaarschuwd voor mogelijke invorderingsmaatregelen. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling dit zal worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen.
Na het verstrijken van de aanmaningstermijn heeft het bestuursorgaan de bevoegdheid om tot dwanginvordering over te gaan. Het zal van de omstandigheden afhangen of terstond tot invordering zal worden overgegaan. Alhoewel artikel 4:112 van de Awb dwingend van karakter is, kunnen er redenen zijn waarom de schuldenaar niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Wanneer een aanmaning wordt verzonden wordt de schuldenaar er nogmaals op geattendeerd dat hij tot betaling moet overgaan.
Onder “invorderingsmaatregelen” worden niet alleen begrepen de maatregelen die in afdeling 4.4.4 van de Awb zijn uitgewerkt (zoals dwangbevel), maar ook de middelen uit het BW en Rv.
Indien de schuldenaar ook na te zijn aangemaand niet tot betaling overgaat, wordt een dwangbevel uitgevaardigd.
In het tweede lid is bepaald wat er in ieder geval –naast hetgeen al in artikel 4:22 van de Awb is bepaald- in het dwangbevel moet worden vermeld.
In het derde tot en met zesde lid is bepaald dat de gemeente Wijchen zoveel maakt zoveel mogelijk gebruik van de bevoegdheid om het dwangbevel per post te laten betekenen en op welke wijze de betekening plaats vindt.
lid 4: voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het algemeen het adres van de schuldenaar zijn dat in de Gba is geregistreerd. Als de schuldenaar te kennen heeft gegeven voor hem bestemde poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens de Gba (bijvoorbeeld een postbus), dan kan verzending ook plaatsvinden aan dat adres.
Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.
Lid 5: publicatie vindt in die situatie plaats, analoog aan het bepaalde in artikel 3:42 van de Awb. Indien nodig kan het bevel tot betaling gesteld worden op 17 dagen, zodat de schuldenaar tevens kan worden geacht te zijn aangemaand.
In het zevende lid is bepaald dat aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel bij het dwangbevel worden ingevorderd.
Met de invoering van de vierde tranche van de Awb is het niet meer zo dat een terugvorderingsbesluit een executoriale titel oplevert. De titel is thans verbonden aan het dwangbevel dat het college kan uitvaardigen indien de schuldenaar verzuimt om zijn vordering te betalen.
Met betrekking tot executoriaal beslag door middel van een dwangbevel is in artikel 60, vierde lid van de WWB voorzien in de mogelijkheid van vereenvoudigd derdenbeslag.
Het dwangbevel is een besluit in de zin van de Awb. In artikel 8:4 van de Awb worden bezwaar en beroep tegen een dwangbevel echter uitgesloten, maar de overige bepalingen (m.u.v. de artikelen 3:41 t/m 3:45 en art. 4:8 van de Awb (hoorplicht)) zijn op het dwangbevel onverkort van toepassing. Wanneer een dwangbevel wordt overbetekend, kan degene tegen wie het is uitgegeven in verzet komen bij de rechtbank
Tenuitvoerlegging geschiedt op de voet van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering dat toelaat dat de verschillende mogelijkheden van tenuitvoerlegging tegelijkertijd worden benut.
Beleidsregel 16b Bescherming beslagvrije voet
Op grond van het bepaalde in artikel 60, eerste lid van de WWB is de schuldenaar verplicht om desgevraagd de inlichtingen te verstrekken die voor de terugvordering van belang zijn.
Om in staat te zijn de beslagvrije voet te kunnen berekenen dienen schuldenaren het inlichtingenformulier en bewijsstukken van alle financiële gegevens te verstrekken (inkomen, huur, huurtoeslag, zorgtoeslag etc.).
Met de invoering van de vierde tranche van de Awb is in artikel 60, vijfde lid van de WWB de bepaling opgenomen dat de bescherming van de beslagvrije voet vervalt indien niet voldaan wordt aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 60, eerste lid van de WWB. Het niet verstrekken van de gegevens kan dus leiden tot het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet.
Voorafgaand aan het vervallen van de bescherming van de beslagvrije voet wordt de schuldenaar van het voornemen hiertoe en de consequenties hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld. Ook wordt de schuldenaar in de gelegenheid gesteld om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie alsnog te verstrekken.
Indien de informatie niet alsnog wordt verstrekt, vervalt de bescherming van de beslagvrije voet zo snel mogelijk na het verstrijken van de gegeven hersteltermijn. Wanneer na het verstrijken van de hersteltermijn de gevraagde informatie alsnog wordt verstrekt, zal per individueel geval bekeken worden of de bescherming van de beslagvrije voet wordt hersteld.
Beleidsregel 17 Afzien van (verdere) invordering
Binnen de debiteurenuitvoeringspraktijk doen zich regelmatig situaties voor waarbij de kosten
van de uitvoering van invorderingsmaatregelen niet langer in verhouding staan tot de hoogte van een (restant-) vordering. De doelmatigheidstoets in lid 1 beoogt in die zin nadrukkelijk aan de medewerker terugvordering en verhaal een grote beoordelingsvrijheid te geven om in individuele gevallen af te zien van (verdere) invordering van vorderingen < € 150,00.
Gaat het om (restant-) vorderingen van € 150,00 tot € 5000,00, dan geldt ingevolge lid 2 als aanvullende voorwaarde dat incasso gedurende 5 jaren onmogelijk is gebleken alsook niet aannemelijk is dat belanghebbende in de toekomst tot betaling zal overgaan.
Gaat het om (restant-) vorderingen van € 5000,00 of meer, dan bedraagt deze termijn, ingevolge lid 3, 8 of 10 jaar, afhankelijk van de aard van de vordering (wel of geen sprake geweest van schenden inlichtingenverplichting).
Voorwaarde is uiteraard wel dat in de betreffende periode alles in het werk is gesteld om de belanghebbende te bewegen om tot betaling over te gaan en er debiteurenonderzoeken hebben plaatsgevonden.
Indien het gaat om fraudevorderingen wordt aangesloten bij de mogelijkheden zoals de wetgever deze heeft geformuleerd in artikel 58 lid 6 en 7. Slechts na een periode van 10 jaar aflossen kan afgezien worden van verdere invordering. Daaraan zijn nog een aantal voorwaarden verbonden, die in deze beleidsregel zijn genoemd.
Beleidsregel 18 Opschorting invordering
Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het terugvorderingsbesluit heeft geen schorsende werking (artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht). Wel kan de belanghebbende de voorzieningenrechter van de rechtbank (of van de CRvB) hangende een bezwaar- of beroepsprocedure verzoeken om een voorlopige voorziening te treffen, waaronder begrepen een schorsing.
Indien de medewerker die belast is met de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, na ontvangst van een bezwaarschrift, constateert dat het besluit onevenredig belastend is voor de belanghebbende en in bezwaar mogelijk niet in stand kan blijven, kan dit aanleiding zijn om de invordering (tijdelijk) op te schorten. Indien het echter een bezwaarschrift/beroepsschrift betreft tegen een besluit tot intrekking en terugvordering in verband met de schending van de informatieplicht geldt deze opschorting in beginsel niet. Een bezwaarschrift tegen een vordering wordt aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling als bedoeld in beleidsregel 15a. Daarover zal dus een primair – voor bezwaar/beroep vatbaar- besluit moeten worden afgegeven.
Beleidsregel 19 Gehele of gedeeltelijke kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Wanneer een vordering door middel van een terugvorderingsbesluit en dwangbevel is vastgelegd, dan kan er in een later stadium reden zijn om de (restant)vordering (gedeeltelijk) kwijt te schelden.
Een dergelijke bepaling komt in de WWB niet voor. In de Ioaw en Ioaz is dit opgenomen in artikel 25a. In deze beleidsregel is het oude artikel 78a van de Abw nagenoeg letterlijk overgenomen. De belangrijkste verschillen met artikel 78a Abw zijn het gestelde in lid 1 onder sub d en lid 3 van de beleidsregel.
Door in lid 1 sub d als voorwaarde te stellen dat een bij de NVVK aangesloten bemiddelingsorganisatie betrokken is bij de schuldsanering, wordt beoogd een kwaliteitscriterium in te bouwen. Omdat niet alle collega-gemeenten standaard bij de NVVK zijn aangesloten, maar Wijchen wel graag haar medewerking wil kunnen verlenen aan een verzoek gedaan door een gemeente, is naast de bij de NVVK aangesloten schuldbemiddelingsorganisatie ook expliciet melding gemaakt van Nederlandse gemeenten.
Beleidsregel 19 is overigens niet van toepassing op een fraudeschuld krachtens WWB en de Ioaw of Ioaz, gelet op de Wet handhaving.
Beleidsregel 20 Kwijtschelding verzoek restantvordering bijstand anders dan bij schuldenproblematiek
Waar beleidsregel 19 heeft te gelden indien sprake is van een schuldregeling, althans een aanzet daartoe, heeft het bepaalde in deze beleidsregel in overige gevallen van kwijtschelding van bijstand te gelden. Deze beleidsregel is dus niet van toepassing op de Ioaw en Ioaz. Daarvoor is beleidsregel 21 opgenomen.
Ingevolge beleidsregel 20, eerste en derde lid kan iedere debiteur voor kwijtschelding van de restant-vordering in aanmerking komen indien men voorafgaand aan het verzoek gedurende minimaal 60 of 120 maanden volledig aan de afbetalingsverplichting heeft voldaan en minstens 50% van de totale vordering heeft betaald. Ook ingevolge deze beleidsregel is het dus mogelijk gemaakt dat fraudeschulden voor kwijtschelding in aanmerking kunnen komen, zij het onder de verzwaarde criteria van 120 maanden volledige afbetaling en 50% aflossing van de totale bruto vordering. Dit is sinds 1 januari 2013 opgenomen in artikel 58 zevende lid in verband met invoering van de Handhavingswet.
In beleidsregel 20, tweede lid is bepaald dat ambtshalve kwijtschelding wordt verleend van een restantvordering
Wanneer de belanghebbende voorheen bijstand/inkomensvoorziening heeft ontvangen, de bijstand/inkomensvoorziening als gevolg van werkaanvaarding is beëindigd en hij of zij na de beëindiging van de bijstand/inkomensvoorziening gedurende een periode van 12 maanden het aflossingsbedrag zoals genoemd in beleidsregel 13a, vierde lid heeft voldaan, wordt ambtshalve kwijtschelding van het restantbedrag verleend. Dit geldt alleen voor een vordering welke NIET ontstaan is als gevolg van schending van de inlichtingenverplichting. Ook wanneer sprake is van meerdere vorderingen en waarbij sprake is van één vordering welke ontstaan is door het schenden van de inlichtingenverplichting, wordt op grond van deze beleidsregel geen kwijtschelding verleend. In die situatie geldt het bepaalde in beleidsregel 20, derde lid.
In beleidsregel 20, derde lid is daarnaast nog een extra verzwaring ingebouwd, zowel geldend voor de vorderingen die onder lid 1 als onder lid 2 vallen: degene die een beroep doet op kwijtschelding mag in de 5 jaren voorafgaande aan het verzoek tot kwijtschelding niet herhaaldelijk zijn inlichtingenplicht hebben geschonden alsook dient hij gedurende 5 jaren aan al zijn aflossingsverplichtingen te hebben voldaan.
Het verzoek tot kwijtschelding kan dus afgewezen worden omdat de debiteur weliswaar op de huidige vordering correct en tijdig gedurende 60 maanden heeft betaald, maar niet op een andere vordering waarop hij voorheen diende af te lossen.
Middels lid 4 van deze beleidsregel wordt voorkomen dat belanghebbende voor kwijtschelding in aanmerking zou kunnen komen indien het gaat om een terugvorderingsschuld ingevolge artikel 58 lid 1 sub f onder 1 en 2 WWB (achteraf verkregen middelen of een achteraf verkregen vergoeding voor kosten, waarvoor met het oog op die bestemming bijstand is verleend). Gelet op het (achteraf) concreet ontvangen van gelden door belanghebbende waardoor hij in staat is c.q. moet worden geacht om de ontvangen bijstand (ineens) terug te betalen aan de gemeente, wordt kwijtschelding in die gevallen niet aan de orde geacht.
Beleidsregel 21 Kwijtschelding restantvordering Ioaw/Ioaz anders dan bij schuldenregeling
Het college heeft toepassing willen geven aan de bevoegdheid tot kwijtschelding van restantvorderingen krachtens de Ioaw en Ioaz. Iedere debiteur kan voor kwijtschelding van de restantvordering in aanmerking komen wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan. De voorwaarden zijn, anders dan bij de WWB het geval is, limitatief opgesomd in artikel 25 van de Ioaw en Ioaz.
Beleidsregel 22 Gedeeltelijke kwijtschelding van bijstand verstrekt in vorm van lening
Uitgangspunt is dat een lening bij de kredietbank als een voorliggende voorziening heeft te gelden. Indien een lening bij de kredietbank niet aan de orde kan zijn, heeft het uitgangspunt te gelden dat bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt met daaraan gekoppeld een aflossingsverplichting voor de duur van 36 maanden. Indien na 36 maanden de geldlening niet volledig is afgelost, wordt het restant van de vordering ambtshalve kwijtgescholden. Een verzoek tot kwijtschelding behoeft belanghebbende dus niet in te dienen.
Ingevolge het tweede lid is kwijtschelding niet aan de orde indien de bijstand in de vorm van een geldlening is verstrekt ingevolge artikel 48, tweede lid van de WWB:
Beleidsregel 23 Afkoop schuld bijstand/inkomensvoorziening
Deze beleidsregel is qua strekking en inhoud gelijk aan beleidsregel 20 van de regeling met dien
verstande dat beleidsregel 23 over afkoop van de schuld gaat en niet over kwijtschelding. Indien belanghebbenden middels betaling van een (restant-)bedrag ineens, naast de overig gestelde criteria, feitelijk tot een betaling van 50% komen, is afkoop tegen finale kwijting mogelijk en ontstaat feitelijk dezelfde situatie als in geval van kwijtschelding ingevolge beleidsregel 20, namelijk het niet meer te behoeven betalen van de helft van de restant vordering. Hierbij dient uiteraard ook rekening te worden gehouden met tussentijds berekende wettelijke vertragingsrente en eventuele overige invorderingskosten.
Tot 1 januari 2009 waren de bepalingen over verhaal van bijstand op grond van artikel 13 van de Invoeringswet Wet werk en bijstand (IWWB) nog van toepassing (artikelen 92 tot en met 105 van de Abw). Dit was bedoeld als tijdelijke maatregel in afwachting van de inwerkingtreding van het nieuwe kinderalimentatiestelsel. Dit kinderalimentatiestelsel is er uiteindelijk niet gekomen. De bepalingen over verhaal van bijstand zijn om die reden per 1 januari 2009 opgenomen in de WWB. De wetgever heeft het overzichtelijker gemaakt door de verhaalsbepalingen op te nemen in de nieuwe paragraaf 6.5 van de WWB.
Het verhalen van kosten van bijstand is sinds de invoering van de WWB een bevoegdheid van het college.
In de WWB is verhaal van bijstand opgenomen in de artikelen 61 tot en met 62i. De wet geeft de uiterste grens aan. Het college kan binnen die grens zelf bepalen wanneer er verhaald wordt.
Het verhalen van bijstand of inkomensvoorziening is een algehele bevoegdheid van het college. Dit houdt in dat het wettelijk kader op zichzelf geen sluitende basis vormt voor de gemeentelijke verhaalspraktijk.
Met deze beleidsregels Terugvordering en verhaal is een basis gecreëerd om het bestaande verhaalsbeleid uit te voeren. Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot verhaal in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.
In beleidsregel 3, zevende lid is bepaald dat de gemeente in alle gevallen van de bevoegdheid tot het verhalen van kosten van bijstand gebruik maakt.
Beleidsregel 24 Afzien van verhaal
Ingevolge het eerste lid sub a wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag lager is dan € 50,00 per maand. De keuze voor deze beperking is, evenals het bepaalde in beleidsregel 17 van deze regeling, ingegeven door redenen van doelmatigheid c.q. een kosten-baten-analyse.
Op grond van een eerdere circulaire (Uitvoeringsaspecten van de nieuwe verhaalswetgeving, SZW 30 september 1992) kan een “kruimelbedrag” worden gehanteerd.
Ingevolge lid 1 sub b wordt van verhaal afgezien indien het verhaalsbedrag als bedoeld in artikel 62f van de WWB lager is dan € 250,00 per jaar.
Ingevolge sub c kan geheel of gedeeltelijk van verhaal worden afgezien indien daarvoor, gelet op de omstandigheden van degene op wie verhaal wordt of degene die de bijstand ontvangt of heeft ontvangen, dringende redenen aanwezig zijn.
In het algemeen kan er sprake zijn van dringende redenen indien bepaalde feiten ertoe nopen om af te zien van verhaal ter bescherming van lijf en geest van de belanghebbende. Uit de aard van de zaak kan een dringende reden nimmer financieel van aard zijn. Indien de onderhoudsplichtige niet in staat is om bij te dragen in de bijstandskosten, is verhaal (tijdelijk) wegens het ontbreken van draagkracht niet mogelijk,
Let op: conform deze beleidsregel wordt afgezien van het nemen van een verhaalsbesluit. Dat is
iets wezenlijks anders dan het afzien van verhaal in rechte. Bij dat laatste is wel een verhaalsbesluit genomen, maar wordt vervolgens geen procedure aanhangig gemaakt bij de rechter indien de belanghebbende nalaat tot betaling over te gaan.
Wijchen maakt de principiële keuze om op voorhand geen verhaalsbesluit te nemen en laat het al dan niet verhalen dus niet van belanghebbende afhangen (of deze wel of niet tot betaling overgaat).
Beleidsregel 25 Kwijtschelding wegens schuldenproblematiek
Zie ook toelichting bij beleidsregel 19
Beleidsregel 26 Intrekking besluit afzien verhaal wegens schuldenproblematiek
In de aangegeven situaties wordt het besluit waarbij afgezien is van verhaal wegens schuldenproblematiek ingetrokken.
Beleidsregel 27 Verhalen van een rechterlijke uitspraak
Voor wat betreft de hoogte en de duur van de alimentatieplicht is de gemeente in beginsel gebonden aan de uitspraak van de rechter (artikel 62b, eerste lid van de WWB).
Indien een rechterlijke uitspraak tot levensonderhoud niet wordt nagekomen, dan gaat de gemeente altijd verhalen, ook wanneer het bedrag lager is dan € 50,00 per maand. De gemeente houdt de onderhoudsplichtige aan de rechterlijke uitspraak. Dit is anders wanneer het LBIO deze taak kan overnemen. Vanaf 1 augustus 2009 kan het LBIO de inning van partneralimentatie verzorgen. Het LBIO kan verzoeken om de partneralimentatie te innen in behandeling te nemen indien deze zijn geschreven en ontvangen bij het LBIO na 31 juli 2009.
Beleidsregel 28 Ingangsdatum verhaal
In het kader van de rechtszekerheid is bepaald om de (mogelijke) ingangsdatum van de verhaalsbijdrage te bepalen op de eerste van de maand volgend op de datum van eerste aanschrijving van belanghebbende. Let wel: indien de belanghebbende niet overgaat tot betalen en de gemeente een verhaalsprocedure start bij de rechtbank, dan zal de rechtbank de ingangsdatum van verhaal anders vaststellen indien het tijdvak groot is tussen de door de gemeente vastgestelde ingangsdatum van verhaal en het aanhangig maken van de procedure.
Beleidsregel 29 (her-) onderzoek naar draagkracht
Er wordt onderzoek verricht naar de verhaalsbijdrage. Als de omstandigheden van de verhaalsplichtige zodanig zijn gewijzigd dat hij/zij niet meer kan bijdragen, dan wordt de betalingsverplichting opnieuw vastgesteld. Om praktische redenen wordt de betalingsverplichting niet gewijzigd vastgesteld als de draagkracht minimaal is gewijzigd. Het richtbedrag is vastgesteld op € 50,00 per maand ten opzichte van het vorige onderzoek.
Verhaalsonderzoeken zijn intensief en blijken in de praktijk slechts in beperkte mate te leiden tot gewijzigde vaststelling van een verhaalsbijdrage. Als uitgangspunt geldt dat een verhaalsonderzoek eenmaal per 36 maanden plaats vindt.
Beleidsregel 30 Verhaal in rechte
Op het moment dat de gemeente een verhaalsbesluit heeft genomen en belanghebbende betaalt niet, dan is een uitspraak van de rechter nodig. De uitspraak van de rechter levert een executoriale titel op. Vanaf het moment van het verkrijgen van een executoriale titel is er geen reden om verhaalsvorderingen anders te bezien dan vorderingen die voortkomen uit terugvordering. Om die reden zijn op grond van dit artikel de invorderingsbepalingen terugvordering dan ook van toepassing op (afdwingbare) verhaalsvorderingen met dien verstande dat de invordering van verhaalsvorderingen gelijk worden gesteld met terugvorderingen, niet zijnde fraudevorderingen.
Verwezen wordt naar het bepaalde in artikel 62g, tweede lid van de WWB en 62h, eerste tot en met derde lid van de WWB en de bijbehorende toelichting.
Beleidsregel 31 Hardheidsclausule
Indien de toepassing van deze beleidsregels tot onbillijkheden leiden, kunnen burgemeester en
wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient terughoudend gebruik gemaakt te worden om het scheppen van precedenten tegen te gaan. Overigens laat dit artikel de werking van artikel 4:84 Awb onverlet.
Beleidsregel 32 Inwerkingtreding
Deze regeling is met ingang van 1 januari 2014 van toepassing voor besluiten die bekend zijn gemaakt op of ná 1 januari 2014. Ten aanzien van terugvordering- en verhaalsbesluiten die bekend zijn gemaakt vóór 1 januari 2014 worden deze aangemerkt als besluiten krachtens de Beleidsregels terugvordering en verhaal 2013.
De “Beleidsregels terugvordering en verhaal 2009” worden ingetrokken.