Organisatie | Woerden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en de invordering van hondenbelasting 2014 |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
deze verordening vervangt de verordening
hondenbelasting 2013
artikel 226 van de Gemeentewet
regeling
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 18-12-2013 Woerdense Courant 24 december 2013 | 2013/18 |
Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente.
2. In afwijking van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, per kennel, per maand van het belastingtijdvak: € 30,40 (€ 364,80 per jaar).
3. Het tweede lid blijft buiten toepassing indien belastingplichtige schriftelijk verzoekt de verschuldigde belasting vast te stellen naar het werkelijke aantal honden, indien blijkt dat dit bedrag lager is dan het op voet van het tweede lid bepaalde bedrag.
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 8 Gecontinueerde belastingplicht
Ten aanzien van de belastingplichtige aan wie over het vorige belastingtijdvak een aanslag werd opgelegd, wordt de belasting geheven naar hetzelfde aantal honden als waarnaar voor het laatst aangifte is gedaan, tenzij blijkt dat de belastingplicht met betrekking tot dat aantal honden voor de aanvang van het belastingtijdvak is geëindigd of gewijzigd.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.
2. Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting voor het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
3. Als de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Artikel 11 De termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 50,00, maar minder is dan € 5.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990 met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
Artikel 13 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Woerden in zijn
De griffier
De voorzitter
E.M. Geldorp V.J.H. Molkenboer
Artikelgewijze toelichting op de verordening op de heffing en de invordering van de hondenbelasting 2014
Het belastbaar feit (artikel 1 van de verordening)
Voor de omschrijving van het belastbare feit is aansluiting gezocht bij de tekst van artikel 226 van de Gemeentewet. Er wordt een belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. De hondenbelasting is aangemerkt als directe belasting. Deze aanwijzing is noodzakelijk om toepassing van artikel 31 e.v. van de AWR betreffende de richtige heffing mogelijk te maken.
De belastingplicht (artikel 2 van de verordening)
Belastingplichtig is de houder van een hond. Het begrip ‘houder van de hond’ wordt doorgaans als volgt gedefinieerd: ‘houder is degene die een hond bezit, verzorgt of onder toezicht heeft’.
Ingevolge het tweede lid van artikel 2 wordt als houder aangemerkt, degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is. Het is niet vereist dat de houder tevens eigenaar is. Wel is het noodzakelijk dat de hond duurzaam wordt gehouden. Of een hond duurzaam wordt gehouden zal uit de feiten en de omstandigheden moeten blijken. Mede in dit verband is in het tweede lid een mogelijkheid tot het bieden van tegenbewijs opgenomen.
De belanghebbende die op overtuigende wijze aantoont dat hij niet degene is die de hond duurzaam onder zich heeft, kan niet als houder van een hond worden aangemerkt.
Het komt regelmatig voor dat honden worden gehouden door leden van een huishouden waarbij niet steeds bij voorbaat duidelijk is wie als houder van de hond moet worden aangemerkt. De beleidsregels met betrekking tot het aanwijzen van een belastingplichtige in keuzesituaties worden vastgesteld door de heffings- en invorderingsambtenaar.
De vrijstellingen (artikel 3 van de verordening)
Uit een oogmerk van billijkheid en/of praktische uitvoerbaarheid van de hondenbelasting is in de verordening een aantal objectieve vrijstellingen opgenomen.
De maatstaf van heffing (artikel 4 van de verordening)
Op grond van artikel 226, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de hondenbelasting geheven naar het aantal honden. Andere heffingsmaatstaven zijn niet mogelijk. Het aantal honden moet blijken uit de door de belastingplichtige gedane opgave.
Het belastingtarief (artikel 5 van de verordening)
De hondenbelasting kan worden gezien als een algemene belasting waarvan de opbrengst ten goede komt aan de algemene middelen. Voor de hoogte van de tarieven gelden geen beperkingen.
Dit artikellid gaat uit van het aantal honden dat wordt gehouden, zonder dat wordt aangegeven welk belastingbedrag voor een hond geldt. De gemeente heeft gekozen voor een gedeeltelijk progressief tarief. Derhalve is het belastingbedrag voor een tweede of volgende hond hoger dan het belastingtarief voor de eerste hond.
Voor honden gehouden in een kennel, geregistreerd bij de Raad van beheer op kynologisch gebied in Nederland, is gekozen voor een vast bedrag per kennel, het zogenaamde ‘kenneltarief’, in plaats van een tarief gekoppeld aan het aantal honden. Deze keuze is ingegeven uit praktische overwegingen, omdat de vaststelling van het juiste aantal honden, in verband met sterke fluctuaties moeilijk is.
Het is mogelijk dat in een kennel minder honden worden gehouden dan het aantal waarop het kenneltarief is gebaseerd. Om die reden wordt aan de houder van de kennel in het derde lid de mogelijkheid geboden om te bewijzen dat hij minder honden heeft gehouden waarna het lagere tarief kan worden toegepast.
Belastingjaar (artikel 6 van de verordening)
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang (artikel 7 van de verordening)
De hondenbelasting wordt per maand geheven. Dit artikel regelt het heffen van de belasting indien er later in het tijdvak een belastingplicht ontstaat.
Gecontinueerde belastingplicht (artikel 8 van de verordening)
Dit artikel bepaalt dat de gemeente uitgaat van het aantal honden dat bij de belastingplichtige huishoudens bekend is. Deze gegevens worden gehaald uit de administratie voorafgaand aan het lopende belastingtijdvak.
De wijze van heffing (artikel 9 van de verordening)
Ingevolge artikel 233 van de Gemeentewet kunnen gemeentelijke belastingen worden geheven bij wege van aanslag, bij wege van voldoening op aangifte of op andere wijze. In de verordening heeft de gemeente gekozen voor de heffing bij wege van aanslag.
Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang (artikel 10 van de verordening)
Dit artikel voorziet in de gevallen dat de belastingplicht in de loop van de maand ontstaat of wijzigt.
De termijnen van betaling (artikel 11 van de verordening)
In deze verordening heeft de gemeente gekozen voor de volgende mogelijkheden: 8 termijnen indien er door middel van automatische incasso kan worden afgeschreven en voor betaling in één termijn indien dit niet mogelijk is, of indien het belastingbedrag hoger is dan € 2.000,00.
Kwijtschelding (artikel 12 van de verordening)
De gemeente heeft gekozen om geen kwijtschelding op basis van inkomen ter verlenen voor deze belasting
Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders (artikel 13 van de verordening)
Deze nadere regelgeving heeft betrekking op de regelgeving inzake zaken als aangifte, voorlopige aanslagen en invorderingsrente.
Overgangsregeling, inwerkingtreding en citeertitel (artikel 14 van de verordening)
Het eerste lid bepaald dat oude verordening wordt ingetrokken en dat deze van toepassing blijft voor de belastbare feiten die betrekking hebben op het tijdvak waarin de verordening geldig was.