Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rioolheffing 2014 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2014 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | Gemeenteblad 2013-153 |
Geen
artikel 228a, eerste lid, aanhef, en onderdelen a en b, van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 31-12-2014 | Onbekend | 12-11-2013 Gemeenteblad 2013-153 | gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 24 september 2014, met kenmerk APO20, raadsstuk 13GR2612J |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat, indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting voor wordt geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel, waarbij geldt dat:
ingeval voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, de heffingsmaatstaf van dat perceel wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar.
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking van het eerste lid geldt, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in tien termijnen. De eerste termijn vervalt 31 dagen na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens 31 dagen later.
Met betrekking tot een ingevolge artikel 2, tweede lid, onderdeel c, van de Invorderingswet 1990, met een belastingaanslag gelijkgestelde beschikking inzake een bestuurlijke boete is het eerste en tweede lid van overeenkomstige toepassing, voor zover deze gelijktijdig wordt opgelegd met de vaststelling van de aanslag.
Artikel 11 Nadere regels door college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
De Verordening rioolheffing 2013 blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich vóór 1 januari 2014 hebben voorgedaan.
Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening rioolheffing 2014.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 7 en 12 november 2013.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 27 november 2013 en ligt op werkdagen van 8.30 tot 16.00 uur ter inzage bij het Kenniscentrum Bestuursdienst Rotterdam (KBR), locatie Stadswinkel Centrum, Coolsingel 40 (zijde Doelwater, tegenover hoofdbureau politie)
(Zie ook: www.bds.rotterdam.nl – Gemeentebladen) Toelichting op de Verordening rioolheffing 2014
De verordening rioolheffing is gebaseerd op de tekst van artikel 228a van de Gemeentewet zoals die luidt vanaf 1 januari 2008.
De Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken (Stb. 2007, 276 en 277) introduceert in artikel 228a van de Gemeentewet een nieuwe rioolheffing. Deze rioolheffing treedt in de plaats van het rioolrecht dat is gebaseerd op artikel 229 van de Gemeentewet. De nieuwe rioolheffing heeft het karakter van een bestemmingsheffing waarmee kosten kunnen worden verhaald om maatregelen te treffen die de gemeente noodzakelijk acht voor een doelmatig werkende riolering en overige maatregelen ten aanzien van hemelwater en grondwater. Dit betekent dat het individuele profijt van de heffing door de gemeente niet meer hoeft te worden aangetoond. De gemeente kan de kosten verhalen die ze maakt voor het nakomen van de zorgplichten uit de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken.
De voorzieningen waarvan de kosten kunnen worden verhaald sluiten aan bij de maatregelen die de gemeente in het kader van het gemeentelijke rioleringsplan (GRP) onderneemt. Dit kunnen maatregelen met een collectief of individueel karakter zijn. Van belang is dat de gemeente aannemelijk kan maken dat de maatregelen van belang zijn voor het nakomen van de zorgplichten. Het wetsvoorstel kent naast de introductie van de rioolheffing ook een verbreding van het GRP.
In artikel 228a van de Gemeentewet worden de verschillende zorgplichten van de gemeente op het terrein van water opgesomd. Het betreft de zorgplicht voor afvalwater en de zorgplicht voor hemel- en grondwater. Het resultaat en de doelmatigheid van de maatregelen staat voorop, niet meer de wijze waarop de gemeente haar zorgplicht nakomt.
De opbrengsten van de rioolheffing dienen te worden aangewend voor de nakoming van deze zorgplichten. De reikwijdte van de verschillende zorgplichten is in de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken vastgelegd. Dat de gemeente de zorgplichten heeft, betekent niet dat de gemeente steeds aan zet is om alle problemen op te lossen. De afvalwaterzorgplicht kent een mogelijkheid tot het vragen van ontheffing bij de provincie als maatregelen niet doelmatig zijn. De zorgplicht voor hemel- en grondwater kent een voorkeursvolgorde. In eerste instantie is de particulier verantwoordelijk op eigen terrein. Pas indien het redelijkerwijs niet van de particulier kan worden verwacht dat hij zelf maatregelen neemt kan het water ter nadere verwerking worden aangeboden bij de gemeente. De gemeente kan in een verordening vastleggen aan welke voorwaarden de particulier moet voldoen voordat het water aan de gemeente kan worden aangeboden.
Ook het gemeentelijk rioleringsplan (GRP) wijzigt. Nieuw vast te stellen GRP’s dienen naast de reeds bestaande planverplichting voor de riolering ook expliciet aandacht te besteden aan de nieuwe zorgplichten voor hemel- en grondwater. Het GRP zal ook ten minste een overzicht bevatten van de in de gemeente aanwezige voorzieningen voor de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater en de voorgenomen maatregelen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen van de grondwaterstand. Dat laatste uiteraard alleen als er zich in de gemeente daadwerkelijk grondwaterproblemen voordoen.
Centraal staat bij de uitvoering van de zorgplichten dat een doelmatige oplossing dient te worden gekozen. Gemeenten zijn dus vrij in de keuze welke maatregelen worden getroffen als het beoogde doel maar wordt bereikt. Als een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater) het beoogde milieurendement oplevert, is het een goede oplossing. Normen waarbinnen verplicht riolering dient te worden opgelegd zijn niet meer van toepassing. Voor de bestrijding van water dat in de huizen stroomt bij hevige regenval kan vanzelfsprekend een regenwaterriool worden aangelegd. De gemeente mag er echter ook voor kiezen om de stoepranden langs de straat te verhogen. Zodoende blijft het water op straat staan en loopt het niet meer de huizen in.
Hoofdregel bij het kostenverhaal is dat de kosten via de heffing mogen worden verhaald die worden gemaakt ter nakoming van de zorgplichten. Omdat de aard van de voorzieningen niet meer doorslaggevend is dient de gemeente enkel aannemelijk te maken dat de kosten gemaakt zijn in het kader van de zorgplicht. De onderstaande driedeling kan worden gemaakt.
3. De voorziening is dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten maar dient tevens andere doelen. Het gedeelte van de kosten dat redelijkerwijs kan worden toegerekend aan het nakomen van de zorgplichten kan via de heffing worden verhaald. Is de voorziening slechts zijdelings (< 10%) dienstbaar aan het nakomen van de zorgplichten dan kunnen de kosten niet worden verhaald via de heffing.
Als voorbeeld de kosten voor baggeren. Als het baggeren samenhangt met het onderhoud van gemeentelijk oppervlaktewateren en vaarwegen, dan kunnen de kosten niet uit de rioolheffing worden bekostigd. Vindt het baggeren plaats vanwege de ruiming van slib voor een van de zorgplichten, dan mogen de kosten wel uit de heffing worden bekostigd. Onder de oude rioolrechten heeft Hof Arnhem deze insteek goedgekeurd. Deze uitspraak was de uitwerking van de verwijzing van de Hoge Raad waarin moest worden onderzocht of het baggeren niet of slechts zijdelings de rioleringsfunctie diende. Slechts zijdelings moet daarbij worden uitgelegd als voor minder dan 10% (Hof Arnhem 10 december 2007, LJN: BC0240; vng-2506). De toelichting bij de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken wekt de indruk dat de kosten van baggeren niet kunnen worden meegenomen. Gedacht wordt dat bij de wetgever destijds de indruk leefde dat baggeren geen relatie met de zorgplichten kon hebben. Dat beeld moet dus worden genuanceerd.
Indien het baggeren deels plaatsvindt vanwege een van de zorgplichten, maar tegelijkertijd ook andere doelen dient, moet de gemeente een kostenverdeling opstellen. De meest praktische wijze hiervoor is de totale kosten te nemen en – op basis van deskundigheid of ervaringsgegevens – een redelijke verdeling vast te stellen voor de verschillende doeleinden van het baggeren. Het verdient aanbeveling om de beargumenteerde toedeling vooraf controleerbaar vast te leggen.
Net als in de verordening rioolrechten is het belastbare feit het hebben van een directe of indirecte aansluiting op de riolering. Met het begrip aansluiting wordt echter niet hetzelfde bedoeld.
Nu de zorgplichten zijn verruimd naar het hemel- en grondwater zal de aard van de gemeentelijke voorzieningen ook wijzigen. De voorzieningen zullen meer op het publieke domein komen te liggen. Als de gemeente de grondwaterstand wil reguleren kan het drainageriool worden aangelegd op openbaar terrein. Alle omliggende percelen profiteren van het drainageriool, omdat het grondwater van hun perceel afvloeit richting het drainageriool. In de zin van de verordening hebben deze percelen een aansluiting op de gemeentelijke riolering, omdat ze hun grondwater ter nadere verwerking aanbieden bij de gemeente en de gemeente een voorziening heeft waar dat water daadwerkelijk wordt verwerkt. Een aansluiting in de zin van een buis is dus geen voorwaarde. Dat er vanaf het perceel water ter nadere verwerking wordt aangeboden en dat de gemeente daar ook wat mee doet is voldoende voor het hebben van een aansluiting.