Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening |
Citeertitel | Bouwverordening |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp |
Deze bouwverordening vervangt de versie die op 30 juni 2012 door de raad is vastgesteld en op 8 juli 2012 in werking is getreden.
1.Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-12-2013 | nieuwe regeling | 11-11-2013 Gemeenteblad, 2013, 73 | 2013/120 |
Geconsolideerde tekst van de regeling
De raad van de gemeente Tilburg;
- gezien het voorstel van burgemeester en wethouders;
- gezien de Model-bouwverordening 1992 van de Vereniging Nederlandse Gemeenten en de Toelichting hierop, zoals die zijn opgenomen in de Standaardregelingen in de Bouw van de VNG-Uitgeverij te 'S-Gravenhage, verwerkt tot en met supplement 28;
- gelet op de Woningwet en de Wet algemene regels gemeentelijke herindeling;
A. Het raadsbesluit van 9 september 2013 tot aanpassing van de bouwverordening inzake kooktoestellen in te trekken;
B. De volgende (gewijzigde) bouwverordening vast te stellen, waarin art. 7a.4. lid 10 betreffende toestellen voor kookdoeleinden in verblijfsgebouwen komt te vervallen en met in acht neming va :
de artikelen 352 en 395 van de bij besluit van de raad van de gemeente Tilburg van 28 juni 1968 vastgestelde bouwverordening, zoals zij bij besluit van de raad van die gmeente van 22 maart 1993 zijn gehandhaafd, geldend te verklaren voor het gehele gebied van de gemeente Tilburg;
vast te stellen de volgende verordening, genaamd "bouwverordening", volgens de bij dit besluit behorende tekst van de Model-bouwverordening 1992 van de Vereniging van nederlandse Gemeenten, zoals die zijn opgenomen in de Standaardregelingen in de Bouw van de VNG-Uitgeverij te 'S-Gravenhage, verwerkt tot en met supplement 28, met dien verstande dat in afwijking van genoemd model: [De tekst van oorspronkelijke regeling, waarvan de aanhef is gehandhaafd, bevatte enkel een opsomming van de afwijkingen van de Model-bouwverordening 1992.]
Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen.
Indeling van het gebied van de gemeente.
(Dit artikel wordt niet overgenomen en blijft gereserveerd)
Hoofdstuk 2. De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen.
Paragraaf 1. Gegevens en bescheiden.
In de aanvraag op te nemen gegevens.
Bij de aanvraag in te dienen bescheiden.
Gegevens met betrekking tot het coördineren van vergunningaanvragen.
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingtermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht, indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om bouwvergunning.
Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwvergunningen woonwagens en standplaatsen.
Paragraaf 2. Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning.
Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening.
In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverlening.
In behandeling nemen en bodemonderzoek.
Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning.
Paragraaf 3. Welstandstoetsing.
Artikel 2.3.1. Welstandscriteria.
Paragraaf 4. Het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem.
Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem.
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voor zover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid van die wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5. Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen.
Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van de stedenbouwkundigebepalingen.
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
Ligging van de voorgevelrooilijn.
langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing: de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet vantoepassing op:
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de voorgevelrooilijn.
In afwijking van het verbod tot het bouwen op de weg kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voorgevelrooilijn.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich voor en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder van 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Ligging van de achtergevelrooilijn.
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekig bouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 12 meter. Indien meer dan een ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 12 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 12 meter;
in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 12 meter;
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van de bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
De maximum bouwhoogte voor bijgebouwen en aan- en uitbouwen bedraagt 4,5 meter, waarbij in de perceelsgrens vanaf een maximale hoogte van 3.00 meter een afschuiningshoek van 45 graden in acht moet worden genomen. Deze afschuining geldt niet in die gevallen waarbij op het naastgelegen perceel in de perceelscheiding al een gebouw met een zelfde of hogere hoogte aanwezig is dan wel gelijktijdig wordt opgericht.
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de achtergevelrooilijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
bijgebouwen (waaronder aan- of uitbouwen) bij woningen, anders dan bedoeld in 2.5.13 sub f, met dien verstande dat:
bij bouwpercelen tot 1000 m2: per woning aan bijgebouwen achter de achtergevelrooilijn niet meer dan 60 m2 wordt gebouwd, mits het bouwperceel blijft voldoen aan het bepaalde in 2.5.15. De maat van 60 m2 (40%) mag – t.b.v. mantelzorg – tot 80 m2 worden opgetrokken. In dat geval dient – in plaats van het bepaalde in 2.5.15 – tenminste 15 m2 aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig te blijven;
bij bouwpercelen tussen 1000 m2 en 2000 m2: per woning aan bijgebouwen achter de achtergevelrooilijn niet meer dan 80 m2 mag worden gebouwd, mits het bouwperceel blijft voldoen aan het bepaalde in 2.5.15. De maat van 80 m2 mag – in bijzondere gevallen – worden opgetrokken tot 100 m2 t.b.v. woonvertrekken (woon-/eetkamer, keuken, badkamer, slaapkamer); in dat geval dient – in plaats van het bepaalde in 2.5.15 – tenminste 15 m2 aaneengesloten onbebouwd terrein op het bouwperceel aanwezig te blijven;
Erf bij woningen en woongebouwen.
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan een van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1000 volt of meer.
Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn.
in het vlak door de voorgevelrooilijn: 1 meter vermeerderd met éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg met een maximum van 15 meter met dien verstande dat:
de bouwhoogte in een strook ter breedte van 5 meter langs de zijdelingse perceelsscheidingen niet meer mag bedragen dan de randhoogte (zijnde de (feitelijke) hoogte van bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein ) in de voorgevelrooilijn van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 meter;
in het vlak door de voorgevelrooilijn: 1 meter vermeerderd met éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de desbetreffende weg met een maximum van 11 meter met dien verstande dat:
de bouwhoogte in een strook ter breedte van 5 meter langs de zijdelingse perceelsscheidingen niet meer mag bedragen dan de randhoogte (zijnde de (feitelijke) hoogte van bovenkant goot, boeiboord of druiplijn, gemeten boven het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitende afgewerkte terrein ) in de voorgevelrooilijn van de bebouwing op het naastgelegen perceel vermeerderd met 6 meter;
slechts bebouwing binnen een afstand van ten hoogte 5 meter van de zijdelingse perceelsscheiding in beschouwing wordt genomen.
in het vlak door de voorgevelrooilijn van de overige niet genoemde wegen: 1 meter vermeerderd met éénmaal de afstand tussen de voorgevelrooilijnen langs de betreffende weg met een maximum van 10 meter.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtstbij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn.
in het vlak door de achtergevelrooilijn: 1 meter vermeerderd met de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok met een maximum van 15 meter met dien verstande dat:
in het vlak door de achtergevelrooilijn 1 meter vermeerderd met de helft van de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok met een maximum van 11 meter met dien verstande dat:
deze hoogte tenminste 10 meter mag bedragen:
in het vlak door de achtergevelrooilijn gelegen achter de voorgevelrooilijn van de overige niet genoemde wegen: 1 meter vermeerderd met de afstand tot de tegenoverliggende achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok met een maximum van 10 meter.
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achtergevelrooilijn.
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in artikel 2.5.21, tweede lid voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilijnen.
Overminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevel- rooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikelen 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van 45 graden.
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken.
Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende terreinen.
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 sub a tot en met e toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan de weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 3,00 meter, met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van bovengenoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken.
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en artikel 2.5.28, onder h,i,j en k, moeten - voorzover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte.
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de toegelaten bouwhoogte.
bij het overschrijden van bestaande uitwendige hoogte-afmetingen andere hoogte-afmetingen kleiner worden dan de bestaande;
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
ten behoeve van bebouwing in een strook ter breedte van 5 meter langs een zijdelingse perceelsscheiding tot een hoogte van maximaal 15 meter indien gelijktijdig op het naastgelegen bouwperceel bebouwing wordt opgericht met een hoogte in de voorgevelrooilijn van tenminste 9 meter dan wel hiervoor een bouwaanvraag is ingediend;
Vergunningverlening in afwijking van het verbod tot overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid.
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen.
Hiervan is slechts sprake wanneer het aantal te realiseren parkeerplaatsen voor parkeren of stallen van auto's in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein, dat bij dat gebouw hoort, is bepaald overeenkomstig de normen en werkwijze in de "Notitie parkeernormen Tilburg 2011", zoals vastgesteld op 25juni 2012 of zoals deze laatstelijk is vastgesteld.
De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaanindien de afmetingen van parkeervakken voldoen aan de door het CROW opgestelde richtlijnen (onder andere terug te vinden in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom, ASVV)
Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden.
Paragraaf 6. Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.
Beginsel inzake brandmeldinstallaties.
Aanwezigheid van brandmeldinstallaties.
Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties.
Kwaliteit van brandmeldinstallaties.
Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties.
Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties.
Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties.
Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen.
Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen.
Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen.
Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Paragraaf 7. Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen.
Eis tot aansluiting aan de waterleiding.
Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet.
Eis tot aansluiting aan het aardgasnet.
Eis tot aansluiting aan de openbare riolering.
Aansluiting anders dan aan de openbare riolering.
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen.
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen.
Artikel 3.1. De wijze van melden
Artikel 3.2. Welstandscriteria
Hoofdstuk 4. Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en bij ingebruikneming van een bouwwerk.
Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussentijdse staking van bouwwerkzaamheden.
Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden.
Wijzigingen in gegevens bouwregistratie.
Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden.
Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen.
Veiligheid op het bouwterrein.
Afscheiding van het bouwterrein.
Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder.
Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden.
Melden van werken bij lage temperaturen.
Verbod te bouwen als bouw is stilgelegd.
Hoofdstuk 5. Staat van open erven en terreinen, aansluiting op de nutsvoorzieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk gedierte.
Paragraaf 1. Staat van open erven en terreinen.
Staat van onderhoud van open erven en terreinen.
Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer, Brandblusvoorzieningen.
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
Paragraaf 2. Staat van brandveiligheidinstallatiesen vluchtrouteaanduidingen.
Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaanduidingen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties, niet zijndewoningen, woongebouwen, logiesverblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woongebouwen van bijzondere aard.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logiesverblijven en logiesgebouwen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kantoorgebouwen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Paragraaf 3. Aansluiting op de nutsvoorzieningen.
Eis tot aansluiting aan de waterleiding.
Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet.
Eis tot aansluiting aan het aardgasnet.
Eis tot aansluiting aan de openbare riolering.
Aansluiting anders dan aan de openbare riolering.
Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen.
Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van denutsvoorzieningen.
Paragraaf 4. Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid.
Hoofdstuk 6. Brandveilig gebruik.
Paragraaf 1. Gebruiksvergunning.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Verplicht aanwezige bescheiden.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Paragraaf 2. Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar.
Gebruikseisen voor bouwwerken.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Opslag brandgevaarlijke stoffen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Paragraaf 3. Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand.
Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen.
Gebruik middelen en voorzieningen.
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Paragraaf 4. Hinder in verband met de brandveiligheid
Hinder in verband met de brandveiligheid
[Van rechtswege vervallen per 01-11-2008]
Hoofdstuk 7. Overige gebruiksbepalingen.
Paragraaf 2. Staken van het gebruik.
Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid.
Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan hygiëne.
Staken van het gebruik van een woonwagen.
Paragraaf 3. Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen.
Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming.
(Dit artikel wordt niet overgenomen en blijft gereserveerd)
Paragraaf 4. Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Gebruiksgereed houden van installaties.
Hoofdstuk 7a. Verblijfsgebouwen.
verblijfsgebouw: een gebouw of een gedeelte van een gebouw waarin niet-zelfstandige woongelegenheid wordt verschaft aan 5 of meer personen niet behorend tot het gezin van de eigenaar-bewoner. Van niet-zelfstandige woongelegenheid is sprake, wanneer de personen in overwegende mate gebruik moeten maken van de gezamenlijke bad-, toilet- en kookfaciliteiten.
Toepassingsgebied van dit hoofdstuk.
Dit hoofdstuk is van toepassing op verblijfsgebouwen als bedoeld in artikel 7a.1 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de volgende categorieën bijzondere woongebouwen:
Het is verboden in strijd met de in de artikel 7a.4 gestelde eisen een gebouw of een gedeelte daarvan als verblijfsgebouw in gebruik te geven of in gebruik te laten geven.
Voorschriften uit oogpunt van bruikbaarheid.
In een verblijfsgebouw moet een gemeenschappelijke verblijfsruimte aanwezig zijn, wanneer één van de bewoners slechts over één verblijfseenheid beschikt met een oppervlakte van minder dan 6 m2 of wanneer meerdere bewoners gezamenlijk over een of meer verblijfseenheden beschikken met een totale oppervlakte van minder dan 6 m2 per persoon.
Een gemeenschappelijke verblijfsruimte moet een vloeroppervlakte hebben van tenminste 10 m2, met dien verstande dat voor iedere bewoner in ieder geval een vloeroppervlakte van 1,5 m2 aanwezig moet zijn. Indien de gemeenschappelijke verblijfsruimte tevens een keuken bevat, dan dient de vloeroppervlakte 5 m2 extra te bedragen.
In een verblijfsgebouw dient een keuken, zijnde een besloten verblijfsruimte, aanwezig te zijn met een aanrecht en een opstelplaats voor een kooktoestel. Deze ruimte moet een oppervlakte van minimaal 5 m2 hebben, plus 0,5 m2 voor elke bewoner boven het aantal acht, dat van de keuken gebruik mag maken.
Tot een verblijfsgebouw moet, opdat voorwerpen beschermd tegen weer en wind kunnen worden opgeborgen, tenminste een, van buiten de woning toegankelijke, afsluitbare bergruimte behoren, waarvan de oppervlakte tenminste 6,5% van de gebruiksoppervlakte van de woning is, met een minimum van 3,5 m2, van welke vloeroppervlakte de breedte tenminste 1,5 m en de hoogte boven die oppervlakte tenminste 2,2 m is.
Indien aan de eisen gesteld in artikel 7a.4 van dit hoofdstuk in redelijkheid niet kan worden voldaan, doch het gebruik van het verblijfsgebouw op verantwoorde wijze kan plaatsvinden, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling van die eisen verlenen.
Paragraaf 1. Omgevingsvergunning voor het slopen
Omgevingsvergunning voor het slopen.
Samenloop van slopen en bouwen
Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen.
Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen.
Paragraaf 2. Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen.
Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen.
Paragraaf 3. Verplichtingen tijdens het slopen.
Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden.
Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen.
Plichten van degene die sloopt.
Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest.
Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen.
Zie Bijlage 9, het Reglement op de Omgevingscommissie.
De advisering door de welstandscommissie.
Samenstelling van de welstandscommissie.
Openbaarheid van vergaderen en mondelinge toelichting.
Vorm waarin het advies wordt uitgebracht.
Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken.
Samenstelling van de welstandscommissie bij beschermde monumenten of bouwwerken in een beschermd stadsgezicht.
Hoofdstuk10. Overige administratieve bepalingen.
De aanvraag om woonvergunning en het verbod tot het als woonverblijf in gebruik geven of nemen van een voor bewoning ongeschikt gebouw.
De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaar verklaarde woning of woonwagen.
Binnen de in artikel 42, tiende lid, van de Woningwet bedoelde termijn van dertien weken geldt de mededeling op een melding als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onder b, van de Woningwet zowel voor degene die de melding heeft gedaan, als voor zijn rechtverkrijgenden.
Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwagens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen.
Herziening en vervanging van aangewezen normen en andere voorschriften.
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening horende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Overtreding van het verbod tot ingebruikneming.
Hoofdstuk 12. Straf-, overgangs- en slotbepalingen.
Gegevens en bescheiden aanvraag bouwvergunning.
Gegevens en bescheiden aanvraag gebruiksvergunning.
Gebruikseisen voor bouwwerken.
Gebruikseisen voor bouwwerken, niet zijnde een- en meergezinshuizen en woonwagens,behalve voor een- en meergezinshuizen en woonwagens waarin sprake is van een verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanent toezicht op en begeleiding van bewoners.
Opslag brandgevaarlijke stoffen
Opslag brandgevaarlijke stoffen.
Kwaliteitseisen voor buizen en hulpstukken van buitenriolering op erven en terreinen.
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6.
Checklist voor de visuele inspectie van woningen en daarmee vergelijkbare bouwwerken op de aanwezigheid van asbest.
Reglement op de Omgevingscommissie.
[Voorheen Welstandscommissie, gewijzigd per 01-04-2012]
///////////////////////////////////////////////////////////
Op de dag van inwerkingtreding van de bouwverordening 1992, als vervallen te verklaren: de artikelen 1 t/m 351, 353 t/m 394 en de artikelen L 395 t/m 400 van de bij raadsbesluit van 28 juni 1968 vastgestelde bouwverordening, zoals die laatstelijk is gewijzigd bij raadsbesluit van 20 augustus 1990;
De artikelen 352 en 395 van de "oude" bouwverordening te handhaven.
Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen in afwijking van de bestemming.
Zoals bij een bestemmingsplan, tot stand gekomen als uitbreidingsplan of als voorschriften ex artikel 43 van de Woningwet 1901, hetzij voor, hetzij nainwerkingtreding van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (Stb. 286 van 1962) geen voorschriften zijn gegeven omtrent het gebruik van de in die plannen ofvoorschriften begrepen bouwwerken, open erven of terreinen en geen aanpassing aan de Wet op de Ruimtelijke Ordening heeft plaatsgevonden, is hetverboden die bouwwerken, open erven of terreinen te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de uit dat plan of die voorschriften voortvloeiende bestemming, nadat de bij het bestemmingsplan aangegeven bestemming is verwezenlijkt.
Strafbare feiten ingevolge de gemeentewet.
Overtreding van artikel 352, leden 1 en 2, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie.
Artikel B Overgangsbepalingen (behorend bij wijzigingsverordening van 22 mei 2006, inwerking getreden op mei 2006).
Op een aanvraag om bouwvergunning, vrijstelling of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Overgangsbepalingen.Bij raadsbesluit van 30 oktober 2006 heeft de raad devolgende overgangsbepaling vastgesteld. Deze bepaling was opgenomen in een verordening tot wijziging van de bouwverordening en is op 10 november 2006 in werking getreden.
Op een aanvraag om bouwvergunning, vrijstelling of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Overgangsbepalingen.Bij raadsbesluit van 21 mei 2007 heeft de raad de volgende overgangsbepaling vastgesteld. Deze bepaling was opgenomen in een verordening tot wijziging van de bouwverordening en is op 1 juni 2007 in werking getreden.
Op een aanvraag om bouwvergunning, vrijstelling, gebruiksvergunning of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals deze luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Het bovenstaande is slechts van toepassing op de artikelen 8.1.1., 8.1.2, 8.1.4, 8.2.1, 8.2.2, 8.3.3 en 8.3.5 voor zover deze artikelen in overeenstemming zijn met het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 2005, 704).
Overgangsbepalingen. Bij raadsbesluit van 15 juni 2009 heeft de raad de volgende overgangsbepaling vastgesteld. Deze bepaling was opgenomen in een verordening tot wijziging van de bouwverordening en is op 26 juni 2009 in werking getreden.
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing, gebruiksvergunning of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast. Het bovenstaande is slechts van toepassing voorzover deze bepalingen in overeenstemming zijn met de Wet tot wijziging van de Woningwet en enkele andere wetten (verbetering naleving,
handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving) (Wet van 21 december 2006, Stb. 2007, 27).
Artikel B: Overgangsbepalingen. Bij raadsbesluit van 23 mei 2011 heeft de raad de volgende overgangsbepaling vastgesteld. Deze bepaling was opgenomen in een verordening tot wijziging van de bouwverordening en is op 3 juni 2011 in werking getreden met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2010.
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming anderszins, die is ingediend vóór het tijdstip waarop deze wijzigingsverordening van kracht wordt en waarop op genoemd tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden vóór de onderhavige wijziging, tenzij de aanvrager de wens te kennen geeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Artikel B Overgangsbepalingen **
Op een aanvraag om bouwvergunning, ontheffing of toestemming of een aanvraag om omgevingsvergunning, die is ingediend vóór 1 april 2012 en waarop op dit tijdstip nog niet is beschikt, zijn de bepalingen van de bouwverordening van toepassing, zoals die luidden voor deze wijziging, tenzij de aanvrager aangeeft dat de gewijzigde bepalingen worden toegepast.
Deze wijzigingen treden in werking op moment van inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012.
* Ingangsdatum gewijzigd in 1 april 2012 (op 13 december 2011)
** Artikel B gewijzigd (op 13 december 2011) in volgende tekst:
In artikel B staat dat de aanvrager die een bouw- of omgevingsvergunning voor de gewijzigde bouwverordening heeft ingediend, de mogelijkheid heeft de regelgeving van toepassing te laten zijn die geldt na de wijziging van de bouwverordening. Dit geldt uiteraard niet voor de van rechtswege vervallen artikelen van de bouwverordening, omdat het voor deze artikelen in de plaats komende rijksregelgeving een dergelijke mogelijkheid niet kent.”