Organisatie | Cuijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk |
Citeertitel | Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | welzijn |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-07-2012 | 01-01-2012 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 18-06-2012 Maasdriehoek 10 juli 2012 | onbekend |
De raad van de gemeente Cuijk;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 3 april 2012, met overneming van de daarin vermelde motieven;
gehoord de commissie Burger op 29 mei 2012
gelet op artikel 8 lid 1 onderdeel g, artikel 8 lid 2 onderdeel d en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand;
Hoofdstuk 2 Recht op tegemoetkoming in het kader van de Reductieregeling
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering
Van 18 juni 2012
De raad voornoemd.
De griffier, De voorzitter,
Algemene toelichting Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk
In de motie Blanksma-Spekman c.s. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het stimuleren van gemeenten om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk om financiële redenen niet meedoet terug te dringen. Daartoe voorziet de wet op grond van artikel 8 lid 2 sub d WWB in een verordeningplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35 lid 5 WWB.
Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt.
In artikel 8 van de WWB is de gemeenteraad verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsonderwijs volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie.
Betekenis verordeningplicht en inhoud verordening
Strekking van de verordeningplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen (zgn. Aboutaleb-middelen) aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen – zoals de gemeente Cuijk - betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningplicht.
De verordeningplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt. Met de verordeningplicht krijgen colleges de opdracht om gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de door het Rijk gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.
De gemeente Cuijk kende al het ‘Declaratiefonds’. Deze regeling regelde zowel de tegemoetkomingen voor volwassenen voor sociale en culturele activiteiten als de tegemoetkomingen voor schoolgaande kinderen. Op grond van de wijzigingen in de WWB per 1 januari 2012 dient de gemeente specifiek beleid ten behoeve van de participatie van schoolgaande kinderen in een verordening op te nemen. Voor de gemeente Cuijk zou de consequentie zijn dat de gemeente naast de twee genoemde regelingen een aparte verordening Maatschappelijke participatie zou hebben.
Artikelsgewijze toelichting Verordening Reductieregeling 2012 gemeente Cuijk
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook deze verordening moet worden gewijzigd.
Ten aanzien van het beleid met betrekking tot de voorzieningen voor maatschappelijke participatie geldt dat deze uitsluitend betrekking mogen hebben op sociaal-culturele, educatieve of sportieve activiteiten. In artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening is bepaald dat onder sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteit wordt verstaan: een maatschappelijke, educatieve, sportieve of culturele activiteit die beoogt een sociaal isolement te voorkomen of te doorbreken.
Er kan worden gedacht aan een lidmaatschap van een sportvereniging of toneelvereniging. Maar ook aan internet-, krant- of tijdschriftenabonnementen voor bijvoorbeeld senioren, waarmee deze op de hoogte blijven van de actualiteiten in- en om hen heen. Het college stelt een limitatieve lijst op met activiteiten waarvoor een tegemoetkoming gegeven kan worden. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 5 van deze verordening.
Artikel 1, lid 2 sub e van deze verordening ziet erop toe dat uitsluitend kosten in verband met maatschappelijke participatie in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van deze verordening. Het doel van maatschappelijke participatie is het tegengaan of voorkomen van een sociaal isolement.
In dit artikel is de kring van rechthebbenden beschreven. Voor bepaling van het recht op tegemoetkoming zijn de bepalingen uit de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing. De belangrijkste daarvan zijn de leefvorm, inkomen, vermogen en rechtmatig verblijf in Nederland. Studenten komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming, omdat ze door hun studie al voldoende meedoen aan de maatschappij.
Ten aanzien van het inkomen, geldt dat er een inkomensgrens is waarboven men van deelname aan de Reductieregeling uitgesloten is. Deze inkomensgrens is voor wat betreft artikel 2 lid 3 van deze verordening gemaximeerd op 110% van de geldende bijstandsnorm, omdat de Reductieregeling gezien wordt als zijnde een vorm van generieke gemeentelijke inkomensondersteuning. Hierdoor wordt deze gelijk gesteld aan categoriale bijzondere bijstand. Daardoor is de Reductieregeling op grond van artikel 35, lid 9 WWB gemaximeerd met een inkomensgrens van 110% van de geldende bijstandsnorm.
Ten aanzien van vermogen, geldt er een vermogensgrens gelijk aan artikel 34 lid 2 WWB. Mensen met een vermogen dat hoger ligt dan de toepasselijke vermogensgrens worden uitgesloten van deelname aan de Reductieregeling.
In artikel 3 zijn de voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor de deelname aan de Reductieregeling. Hierbij wordt de doelgroep nader gespecificeerd en aan welke voorwaarden deze moet voldoen. Het betreft:
In artikel 3 lid 2 van deze verordening is voorts bepaald dat uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 in aanmerking komen voor tegemoetkoming op grond van deze verordening. Zie in dit verband ook de toelichting bij artikel 1 van deze verordening.
Artikel 4. Maximale tegemoetkoming
Om de kosten van de Reductieregeling enigszins te kunnen beheersen is in artikel 4 onder lid 1 van deze verordening de maximale tegemoetkoming per gezinslid per kalenderjaar vastgelegd voor gezinnen, alleenstaande ouders en alleenstaanden.
Het belang van buitenschoolse activiteiten, zoals deelname aan een introductiekamp of het hebben van een muziekinstrument wordt onderkend. Daarom wordt in artikel 4 lid 2 van deze verordening een éénmalige, aanvullende tegemoetkoming vastgelegd voor de maatschappelijke participatie van kinderen tijdens hun schoolcarrière.
In lid 3 is een indexeringsbepaling opgenomen.
Omdat de uitvoering van het verstrekken van een tegemoetkoming is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering.
In artikel 5 lid 2 van deze verordening is bepaald dat de beleidsregels in ieder geval bepalingen van de te verstrekken kosten bevatten.
Hierbij kan worden gedacht aan de kosten van:
In artikel 5 lid 3 is neergelegd dat een tegemoetkoming enkel verstrekt wordt op vertoon van bewijs van de kosten. Hierdoor wordt er gericht een tegemoetkoming verstrekt voor daadwerkelijke kosten en wordt het doel van de regeling, het maatschappelijke participeren, ook meetbaar en controleerbaar.
Artikel 5 lid 4 betreft een hardheidsclausule, onder verwijzing naar artikel 16 WWB, waarbij het college bevoegd blijft om, in afwijking van deze verordening, indien de situatie daartoe noodzaakt, alsnog een tegemoetkoming te verstrekken op grond van deze verordening. Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd voor het college om maatwerk te leveren in situaties die als zeer schrijnende betiteld kunnen worden en er in beginsel eigenlijk geen recht is op een tegemoetkoming. Dit wordt altijd individueel beoordeeld aan de hand van de situatie.
Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en geldt met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2012. Hiermee wordt aansluiting gevonden bij het besluit van de gemeenteraad van d.d. 19 december 2011 om de Reductieregeling als regeling op te nemen in het minimabeleid.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening.