Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenbergen

Beleidsregels voor de bijzondere bijstand 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels voor de bijzondere bijstand 2012
CiteertitelBeleidsregels voor de bijzondere bijstand 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet werk en bijstand 

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-05-201201-01-201201-01-2014nieuwe regeling

24-04-2012

Steenbergse Bode

BM1200724

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels voor de bijzondere bijstand 2012

 

 

 

  • 1.

    Gelijk als bij de algemene bijstand eveneens overgangsrecht met betrekking tot toepassing van de huishoudtoets tot uiterlijk 1 juli 2012 voor degenen, die op 31 december 2011 periodieke bijzondere bijstand ontvingen.

  • 2.
    • a)

      In de gevallen waarbij:

      • 1°.

        op de peildatum voor het afsluiten van de collectieve zorgverzekering niet werd voldaan aan de voorwaarden voor deelname, of

      • 2°.

        anderszins een vergelijkbare verzekering tegen ziektekosten is afgesloten, dan wel

      • 3°.

        voor een op zijn/haar medische situatie afgestemde aanvullende verzekering is gekozen, worden de vergoedingen op grond van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering als toereikend aangemerkt en zijn maatgevend voor het (buitenwettelijk begunstigd) bijzondere bijstandsbeleid.

    • b)

      Indien geen aanvullende verzekering tegen ziektekosten is afgesloten, om wat voor reden dan ook, worden de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tezamen als een toereikende voorliggende voorziening aangemerkt.

  • 3.
    • a)

      Voor zover in wettelijk opgelegde eigen bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet, de AWBZ en de WMO geen tegemoetkoming kan worden verkregen uit een voorliggende voorziening en/of een vergoeding in het kader van de collectieve zorgverzekering dan wel een hiermee vergelijkbare verzekering kan hiervoor individuele bijzondere bijstand worden verstrekt. Voorwaarde: voldoende aanvullend verzekerd zijn tegen ziektekosten.

    • b)

      Uitgezonderd hiervan zijn:

      • 1°.

        de inkomensafhankelijke eigen bijdrage bij zorg met verblijf,

      • 2°.

        de eigen bijdrage wanneer een besparingsmotief hieraan ten grondslag ligt,

      • 3°.

        een eigen bijdrage voor een geneesmiddel dat is ingedeeld in een groep van onderling vervangbare geneesmiddelen,

      • 4°.

        het verplicht eigen risico bij de Zorgverzekeringswet.

  • 4.

    Bij periodieke bijzondere bijstand de termijn van bijstandsverlening koppelen aan de duur van de voorziening waarvoor bijstand wordt verstrekt, voor zover en zolang noodzakelijk. Bij bijstandverstrekking langer dan 12 maanden jaarlijks een rechtmatigheidtoets.

  • 5.

    Bij de langdurigheidstoeslag, de bijdrage participatie schoolgaande kinderen en de activiteitenregeling bijdrage m.b.t. de vaststelling van het inkomen over het tijdvak gelegen vóór 1 januari 2012 het oude recht toepassen.

Toelichting op de toepassing van het beleid in concrete gevallen

1. Inleiding

Om het activerende karakter en de vangnetfunctie van de Wet werk en bijstand verder te versterken, is onder andere de bijstand voor inwonenden per 1 januari 2012 afgeschaft en is de toets op het partnerinkomen vervangen door een toets op het huishoudinkomen. Reden om een aantal beleidsregels voor de bijzondere bijstand te formuleren, welke bevoegdheid uw college toekomt.

Vanuit de ISD Brabantse Wal worden de beleidsregels eveneens ter besluitvorming voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Bergen op Zoom en Woensdrecht.

2. Overleg gevoerd met

De betrokken portefeuillehouder en het hoofd van de afdeling Maatschappelijke Ontwikkeling.

3. Achtergrond

Vanwege invoering per 1 januari 2012 bij de Wet werk en bijstand van de toets op het huishoudinkomen zijn een aantal beleidsregels geformuleerd voor de uitvoering van de bijzondere bijstand. Voorts is hierin opgenomen, dat de vergoedingen op grond van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering als toereikend worden aangemerkt en maatgevend zijn voor het buitenwettelijk begunstigd bijzondere bijstandsbeleid. Verdere aanvulling hierop middels bijzondere bijstand is niet mogelijk. Voor sommige wettelijk opgelegde eigen bijdragen is in een beperkt aantal gevallen bijstand wel mogelijk.

Ter bevordering van de eenduidigheid en rechtsgelijkheid zijn deze beleidsregels opgesteld.

4. Overwegingen

Overgangsrecht periodieke bijzondere bijstand

Bij de wetswijziging per 1 januari 2012 is geen overgangsrecht voor de individuele bijzondere bijstand opgenomen. Voor lopende periodieke bijzondere bijstand op 31 december 2011 dient dan ook gemeentelijk overgangsrecht te worden geformuleerd. Met betrekking tot lopende uitkeringen voor levensonderhoud (algemene bijstand) is van rijkswege uit oogpunt van rechtszekerheid in artikel 78s WWB wel overgangsrecht vastgesteld. Uit oogpunt van eenduidigheid is het wenselijk bij de bijzondere bijstand in de trend van voormeld artikel te handelen. Dit houdt in, dat bij ongewijzigde omstandigheden de periodieke bijzondere bijstand wordt gecontinueerd tot het tijdstip waarop het recht op die bijzondere bijstand eindigt doch niet langer dan zes maanden na de wetswijziging. Per 1 juli 2012 dient de bijzondere bijstand dan te zijn aangepast aan de nieuwe regelgeving. Voor aanvragen na 31 december 2011 geldt uiteraard het nieuwe recht.

Bijzondere bijstand in medische kosten

In zijn algemeenheid geldt, dat er geen recht op bijzondere bijstand bestaat als een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die gelet op haar aard en doel voor de belanghebbende wordt geacht toereikend en passend te zijn. Voor medische kosten worden de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tezamen als een toereikende voorliggende voorziening aangemerkt (constante jurisprudentie). Voor medische kosten die niet vallen in het basispakket geldt, dat de aanvrager in eerste instantie zelf verantwoordelijk is hierin te voorzien. Dit houdt in, dat men zich voldoende verzekert voor medische kosten. Van mensen wordt verwacht dat ze zich aanvullend verzekeren. Uitgangspunt is dat personen zich verzekeren voor een aanvullend pakket vergelijkbaar met de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering “ VGZ GemeentePakket Compleet ”.

Belanghebbende heeft zich voldoende aanvullend verzekerd als:

• Een verzekering is afgesloten, die een voldoende vergoedingenniveau biedt. Als maatstaf voor het bepalen van een voldoende vergoedingenniveau geldt het verzekeringspakket van eerder vermelde verzekering.

• Specifiek voor een op zijn/haar medische situatie afgestemde aanvullende verzekering is gekozen, rekening houdend met de eigen medische voorgeschiedenis en daaruit voortvloeiende voorzienbare medische kosten.

Dit houdt in, dat de vergoedingen op grond van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgverzekering, als toereikend worden aangemerkt en maatgevend zijn voor het (buitenwettelijk begunstigd) bijzondere bijstandsbeleid. Aanvulling op de vergoeding uit de VGZ Gemeente Pakket Compleet verzekering middels bijzondere bijstand is dus niet mogelijk.

Indien een aanvrager in het geheel geen aanvullende zorgverzekering heeft afgesloten, om wat voor reden dan ook, worden de Zorgverzekeringswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten tezamen als een toereikende voorliggende voorziening aangemerkt. Vanwege betoond tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is in een dergelijk geval het (buitenwettelijk begunstigd) bijzondere bijstandsbeleid niet aan de orde.

Als peildatum voor het afsluiten van de collectieve zorgverzekering geldt de maand september van het jaar voorafgaande aan het verzekeringsjaar. Criteria voor deelname aan de collectieve zorgverzekering zijn o.a.: de inkomenseis van maximaal 110 % van de geldende bijstandsnorm en het woonachtig zijn in onze gemeente.  

Wettelijk opgelegde eigen bijdragen

Steeds meer wordt van rijkswege bij ziektekosten een eigen bijdrage opgelegd, zoals bij de geestelijke gezondheidszorg. Voor zover in wettelijk opgelegde eigen bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Wet Maatschappelijke Opvang geen tegemoetkoming kan worden verkregen uit een voorliggende voorziening als bijvoorbeeld de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten en/of een vergoeding in het kader van de collectieve zorgverzekering is de individuele bijzondere bijstand hiervoor de aangewezen weg.

Voor de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor zorg met verblijf zoals bij een opname / verblijf in een verpleeg- of verzorgingstehuis dan wel psychiatrische kliniek (bijv. Moermont, Mariahove, De Lindenburgh, Stuijvenburgh, Avond-vrede, Jacqueline en Vrederust) geldt dit nadrukkelijk niet. Personen die ter verpleging of verzorging in een inrichting verblijven, worden niet geconfronteerd met een aantal belangrijke bestaanskosten. In voeding, huisvesting, verwarming, onderhoud en dergelijke wordt voorzien door de inrichting. De daaraan verbonden kosten zijn begrepen in de verpleeg- of verzorgingsprijs. Gelet op dit verschil in noodzakelijke bestaanskosten geldt voor personen in inrichtingen dan ook een aparte bijstandsnorm (zak- en kleedgeld). Deze norm is afgestemd op de beperkte uitgaven die voor rekening van de belanghebbende blijven. Bij de vaststelling van de eigen bijdrage welke maximaal € 2.136,40 per maand bedraagt, wordt hiermee al rekening gehouden.

Eigen bijdragen vanwege het uitsparen van normale kosten van levensonderhoud komen ook niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Een voorbeeld hiervan is de eigen bijdrage bij orthopedisch schoeisel. Iedereen zal regelmatig schoenen moeten aanschaffen. Het wordt daarom billijk geacht dat ook verzekerden die aangewezen zijn op orthopedische schoenen, een vergelijkbaar bedrag in de aanschaffingskosten van een paar normale schoenen betalen.

Een eigen bijdrage voor een geneesmiddel dat is ingedeeld in een groep van onderling vervangbare geneesmiddelen, komt evenmin voor vergoeding middels bijzondere bijstand in aanmerking. Hier is geen sprake van strikt noodzakelijke kosten. Er is immers een vervangbaar geneesmiddel beschikbaar, waarvoor geen eigen bijdrage is verschuldigd.

Eveneens is uitgesloten het verplicht eigen risico van (thans) € 220,00 per kalenderjaar. Deze kosten worden geacht te behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Alle verzekerden in de zin van de Zorgverzekeringswet van achttien jaar en ouder zijn het verplicht eigen risico verschuldigd. Verwezen wordt naar het standpunt van de Staatsecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, vermeld in de verzamelbrief van 20 december 2007, dat er in beginsel geen ruimte is voor bijzondere bijstandsverlening voor het verplicht eigen risico, omdat het verplicht eigen risico een algemene maatregel betreft die voor alle Nederlanders geldt, zodat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten.

Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt, dat wettelijk opgelegde eigen bijdragen niet mee tellen bij het verplicht eigen risico. Indien de kosten van een voorziening meer bedragen dan de maximale vergoeding die hiervoor staat, is geen sprake van een wettelijke eigen bijdrage.

Termijn van periodieke bijzondere bijstandsverlening in relatie met duur voorziening

De huidige praktijk is, dat bij periodieke bijzondere noodzakelijke kosten van het bestaan voor een periode van maximaal 12 maanden bijzondere bijstand wordt verstrekt. Na afloop van deze periode en bij het voortbestaan van de bijzondere kosten dient belanghebbende dan opnieuw een aanvraag om bijstand in te dienen. Uit oogpunt van klantvriendelijkheid alsmede administratieve lastenverlichting behoeft dit beleid aanpassing. Het is wenselijk bij periodieke bijzondere bijstand de termijn van bijstandsverlening te koppelen aan de duur van de voorziening waarvoor bijstand wordt verstrekt, uiteraard voor zover en zolang noodzakelijk. Hiermee wordt voor de cliënt een jaarlijkse rompslomp voorkomen. Wel dient ter beoordeling van de rechtmatigheid van de verstrekking bij een periode langer dan 12 maanden jaarlijks een toets op het inkomen en vermogen alsmede naar de woon- of leefsituatie plaats te vinden. Dit kan met behulp van langs geautomatiseerde weg verkregen informatie geschieden.

Inkomensbepaling bij langdurigheidstoeslag, bijdrage participatie schoolgaande kinderen en activiteitenregeling.

Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen, is de hoogte van het inkomen gedurende 36 maanden voorafgaande aan de peildatum dan wel het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van aanvraag (mede) bepalend. In het algemeen geldt, dat bij een wijziging van de leefvorm in de referteperiode getoetst moet worden aan de norm die destijds voor belanghebbende van toepassing was. De huishoudtoets in de wet is op 1 januari 2012 ingegaan.

Niet expliciet geregeld is de situatie dat na 1 januari 2012 langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd en belanghebbenden in de referteperiode op basis van het oude recht meer uitkeringen mochten hebben binnen een gezin. Daarbij kan gedacht worden aan twee gehuwden met een meerderjarig kind die voor 1 januari 2012 alle drie gedurende een bepaalde periode bijstand ontvingen. Die bijstand bestond in de standaardsituatie uit een uitkering voor gehuwden en een uitkering voor een alleenstaande. Bij een peildatum op of na 1 januari 2012 zou bij toepassing van het nieuwe recht beoordeeld moeten worden of de ouders met hun kind in de referteperiode van 3 jaar tezamen geen hoger inkomen hebben gehad dan de toepasselijke bijstandsnorm, die is gebaseerd op de gezinsnorm van artikel 21 van de Wet werk en bijstand. Dat kan in een groot aantal gevallen ertoe leiden, dat het recht op langdurigheidstoeslag voor een langere periode (3 jaar) komt te vervallen. Het is niet redelijk belanghebbenden dit aan te rekenen, immers zij hadden destijds een inkomen op het toen geldende minimumniveau en nu - zij het aangepast aan de nieuwe regelgeving - nog steeds. Redelijk is dan ook in dergelijke situaties te kijken naar de bijstandsnorm zoals die destijds van toepassing was voor belanghebbenden. Derhalve het oude recht toepassen m.b.t. de vaststelling van het inkomen over kalenderjaren gelegen voor 2012. Het vorenstaande geldt tevens voor de bepaling van het inkomen bij de bijdrage voor de participatie van schoolgaande kinderen alsmede de activiteitenregeling, zij het dat hierbij slechts het inkomen van het voorgaande jaar in aanmerking wordt genomen.

5. Middelen

De beleidsregels hebben geen extra financiële consequenties tot gevolg. De bijzondere bijstand, de langdurigheidstoeslag, de bijdrage voor de participatie van schoolgaande kinderen alsmede

de activiteitenregeling worden gefinancierd uit het budget voor het minima/armoedebeleid.

6. Risico’s

N.v.t.  

7. Communicatie/Aanpak

In het kader van cliëntenparticipatie zijn de voorgestelde beleidsregels aan de (nieuwe gezamenlijke) cliëntenraad voorgelegd. Op 5 april 2012 heeft de cliëntenraad ingestemd met deze beleidsregels.

Na vaststelling van de beleidsregels door uw college zal afkondiging hiervan op de gebruikelijke wijze geschieden.