Organisatie | Steenbergen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening 2013 |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-12-2015 | 05-02-2016 | toevoeging afd 8a, art 2:34a, 2:34b en 2:34c | 19-12-2013 Steenbergse Courant | BM1302724 | |
01-01-2014 | 05-02-2016 | toevoeging afd 8a, art 2:34a, 2:34b en 2:34c | 19-12-2013 Steenbergse Courant | BM1302724 | |
25-07-2013 | 01-01-2014 | nieuwe regeling | 20-06-2013 SteenbergseBode | BM1301016 |
AFDELING 1. BESTRIJDING VAN WANORDELIJKHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en wanordelijkheden
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
AFDELING 3. VERSPREIDEN VAN GEDRUKTE STUKKEN
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
AFDELING 4. VERTONINGEN EN DERGELIJKE OP DE WEG
AFDELING 5. BRUIKBAARHEID EN AANZIEN VAN DE WEG
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
AFDELING 6. VEILIGHEID OP DE WEG
Artikel 2:13 Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg
Artikel 2:14 Bruikbaar houden van de weg
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en op natuurterreinen
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijnen
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
Artikel 2:25a Weigeren vergunning
AFDELING 8. TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTNGEN
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Artikel 2:28 Exploiteren en geopend hebben van een openbare inrichting
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
Artikel 2:33a Gebruik van glas- en vaatwerk
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
AFDELING 8A. BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET
Artikel 2.34b schenktijden paracommerciële rechtspersonen
Artikel 2.34c bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
AFDELING 9. TOEZICHT OP INRICHTINGEN TOT HET VERSCHAFFEN VAN NACHTVERBLIJF
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
AFDELING 10. TOEZICHT OP SPEELGELEGENHEDEN
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
AFDELING 10A. TOEZICHT OP WINKELBEDRIJVEN
Artikel 2:40a Begripsbepalingen
Artikel 2:40c Exploiteren inrichting; beslistermijn
Artikel 2:40e Weigeringsgronden
Artikel 2:40f Aanwezigheid in gesloten inrichting
Artikel 2:40g Aanwezigheid leidinggevende
Artikel 2:40h Intrekking vergunning
Artikel 2:40i Wijziging vergunning
Artikel 2:40j Overgangsbepaling
AFDELING 11. MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verbod drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen en dergelijke
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Artikel 2:58 Overlast en verontreiniging door honden
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
AFDELING 12. BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Artikel 2:74c Achterlaten van spuiten en dergelijke
Artikel 2:74d Verblijfsontzegging/gebiedsverbod in verband met drugs
AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING / VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN / CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
AFDELING 16. VERBLIJFSONTZEGGING / GEBIEDSVERBOD IN VERBAND MET ORDE EN VEILIGHEID
Artikel 2:78 Verblijfsontzegging / gebiedsverbod in verband met orde en veiligheid
HOOFDSTUK 3. SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE EN DERGELIJKE
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
AFDELING 2. SEKSINRICHTINGEN, STRAATPROSTITUTIE, SEKSWINKELS EN DERGELIJKE
Artikel 3:4 Exploiteren seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
AFDELING 4. BEËINDIGING EXPLOITATIE; WIJZIGING BEHEER
HOOFDSTUK 4. BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE
AFDELING 1. GELUIDHINDER EN VERLICHTING
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
AFDELING 2. BODEM-, WEG- EN MILIEUVERONTREINIGING
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
AFDELING 3. HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
[geregeld bij afzonderlijke verordening; geen nadere invulling van de artikelen 4:10, 4:11 en 4:12]
AFDELING 4. MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoorts
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
AFDELING 5. KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
HOOFDSTUK 5. ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING VAN DE GEMEENTE
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens en andere
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
AFDELING 7. CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
AFDELING 8. VERBOD VUUR TE STOKEN
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
AFDELING 9. VERSTROOIEN VAN AS
Algemene Plaatselijke Verordening 2013
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
bouwwerk: hetgeen in artikel 1 van de Bouwverordening daaronder wordt verstaan;
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan;
In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:10, eerste lid, artikel 2:11, eerste lid of artikel 2:12, eerste lid.
Artikel 1:3 Indiening aanvraag
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden geweigerd in het belang van:
De houder van een vergunning of een ontheffing geeft deze op eerste vordering van een toezichthouder of opsporingsambtenaar ter inzage af.
Afdeling 1. Bestrijding van WANORDELIJKHEDEN
Artikel 2:1 Samenscholing en wanordelijkheden
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste achtenveertig uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking aanbieden en dergelijke van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j. of onder k. van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Verordening wegen Noord-Brabant.
Artikel 2:11 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Verordening wegen Noord-Brabant, de Keur waterschap Brabantse Delta, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.
Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
Op de vergunning als bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
Artikel 2:13 Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg
Het is onverminderd de daaromtrent bestaande wettelijke bepalingen verboden op een weg voorwerpen, modder of stoffen, die aanleiding kunnen geven tot verontreiniging, beschadiging of slechte afwatering van de weg, of tot gevaarlijke situaties op de weg, aldaar in directe of indirecte zin te plaatsen, te werpen, uit te gieten, over te brengen, los te laten, te laten afvloeien of te laten vallen.
Artikel 2:14 Bruikbaar houden van de weg
In het belang van de orde en netheid van de weg, de veiligheid van het verkeer, het voorkomen van beschadiging van het wegdek en de afwatering van de weg is het degene, door wiens handelen of toe doen een of meer voorwerpen, modder of stoffen als bedoeld in artikel 2:13 op een weg zijn geraakt, verboden deze daarop te laten.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, een rioolput, een brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en op natuurterreinen
De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijnen
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
De burgemeester kan binnen veertien dagen na ontvangst van de melding als bedoeld in het tweede lid, onder h besluiten een eendaags evenement te verbieden dan wel daaraan nadere voorschriften te verbinden, indien er aanleiding is te vermoeden dat door het evenement de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
De burgemeester kan aan een vergunning het voorschrift verbinden dat gedurende het evenement en in het gebouw, dan wel op het terrein waar dat evenement plaatsvindt, geen gebruik gemaakt mag worden van glas- en vaatwerk, anders dan van kunststof of karton materiaal, voor het verstrekken van dranken.
Artikel 2:25a Weigeren vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning zoals bedoeld in artikel 2:25, eerste lid worden geweigerd, indien door het bevoegd gezag is geconstateerd dat de organisator van het evenement de vergunningvoorschriften van hetzelfde evenement in het jaar voorafgaand heeft overtreden.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
Artikel 2:28 Exploiteren en geopend hebben van een openbare inrichting
De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan of de beheersverordening, of indien de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien (een) direct of indirect leidinggevende(n) van de openbare inrichting, in enig opzicht van slecht levensgedrag is/zijn.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden in afwijking van een besluit krachtens artikel 2:28, eerste lid vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
Artikel 2:33a Gebruik van glas- en vaatwerk
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde of veiligheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor één of meer openbare inrichtingen tijdelijk het gebruik van glas- en vaatwerk, anders dan van kunststof of karton materiaal, voor het verstrekken van dranken, verbieden.
Artikel 2:34 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van de artikelen 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
AFDELING 8A BIJZONDERE BEPALINGEN OVER HORECABEDRIJVEN ALS BEDOELD IN DE DRANK- EN HORECAWET
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 2.34b schenktijden paracommerciële rechtspersonen
Paracommerciele rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode niet eerder beginnende één uur voorafgaande aan de activiteit(en) en eindigende na maximaal twee uren na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon, maar niet later dan 01:30 uur.
Artikel 2.34c bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of daar kampeert, is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting, op wie ingevolge artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht de verplichting rust tot het bijhouden van een doorlopend register dat op aanvraag dient te worden getoond aan de burgemeester dan wel de door deze aangewezen ambtenaar, volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als in artikel l, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
AFDELING 10A. TOEZICHT OP WINKELBEDRIJVEN
Artikel 2:40a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
inrichting: een voor het publiek toegankelijke ruimte waarin bedrijfsmatig, in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is of anders dan om niet, handelingen en/of werkzaamheden worden verricht die verband houden met, dan wel inherent zijn aan het exploiteren van hetgeen in het maatschappelijk verkeer wordt aangeduid als growshop, smartshop, headshop, belshop of internetcafé;
Artikel 2:40b Gebiedsaanwijzing
Artikel 2:40c Exploiteren inrichting; beslistermijn
Voor het verkrijgen en behouden van een vergunning dienen leidinggevenden te voldoen aan de navolgende eisen:
Artikel 2:40e Weigeringsgronden
De burgemeester kan de vergunning weigeren, indien:
de leidinggevende na inwerkingtreding van dit artikel binnen drie jaar voor indiening van de vergunningaanvraag een inrichting heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, die wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, dan wel op basis van artikel 13b Opiumwet gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
Artikel 2:40f Aanwezigheid in gesloten inrichting
Het is de leidinggevende verboden gedurende de tijd dat een inrichting ingevolge de reguliere sluitingstijden, of krachtens een op grond van artikel 2:40f genomen besluit voor bezoekers gesloten dient te zijn, de inrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin één of meer bezoekers toe te laten of te laten verblijven.
Artikel 2:40g Aanwezigheid leidinggevende
Het is verboden een inrichting voor het publiek geopend te hebben indien in de inrichting geen leidinggevende aanwezig is die vermeld staat op de vergunning.
Artikel 2:40h Intrekking vergunning
De burgemeester kan de vergunning ook intrekken, indien:
aannemelijk is dat de exploitant of andere leidinggevenden betrokken zijn of hen ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet of bij andere activiteiten in of vanuit de openbare inrichting die een gevaar voor de openbare orde opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van de openbare inrichting, dan wel indien naar zijn oordeel de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag, als bedoeld in artikel 2:40d, onder b, een dergelijk gevaar of een dergelijke bedreiging vormen;
Artikel 2:40i Wijziging vergunning
Artikel 2:40j Overgangsbepaling
Wordt door de leidinggevende van een inrichting als bedoeld in het eerste lid binnen een termijn van zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening de ingevolge artikel 2:40c vereiste vergunning aangevraagd, dan wordt de tijdelijke vergunning als bedoeld in het eerste lid geacht te zijn verlengd tot het tijdstip waarop door het bevoegd orgaan op de aanvraag is beslist.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
Artikel 2:42 Plakken en kladden
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
Dit verbod is niet van toepassing, indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
Artikel 2:44a Vervoer geprepareerde voorwerpen
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen en dergelijke
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staantegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid gehouden wordt die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:58 Overlast en verontreiniging door honden
Het is de eigenaar/geleider van een hond verboden deze te doen of laten verblijven op een voor publiek toegankelijk en kennelijk als zodanig ingericht school- en speelterrein, speelweide, zandbak en op een andere kennelijk voor sport- en/of speeldoeleinden ingerichte plaats alsmede op een andere door het college aangewezen plaats.
Het bepaalde in het tweede, derde, vijfde en zevende lid is niet van toepassing voor zover de eigenaar/geleider van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien de eigenaar van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Verzamelingen van personen in verband met drugs
Het is verboden op of aan openbare plaatsen die door de burgemeester zijn aangewezen, indien de openbare orde dat in verband met het openlijk gebruik van en/of de handel in middelen als voornoemd in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet naar zijn oordeel noodzakelijk maakt, aan een verzameling van meer dan vier personen deel te nemen.
Artikel 2:74b Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op een openbare plaats, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben.
Artikel 2:74c Achterlaten van spuiten en dergelijke
Het is verboden injectiespuiten of onderdelen daarvan zoals naalden, reservoirs, zuigers en dergelijke of daarop gelijkende voorwerpen op een openbare plaats dan wel in afvalbakken achter te laten, indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat zulks geschiedt om daarvan afstand te doen.
Artikel 2:74d Verblijfsontzegging/gebiedsverbod in verband met drugs
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de artikelen 2:74 tot en met 2:74c een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen een jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste acht weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
AFDELING 15. BESTUURLIJKE OPHOUDING / VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN / CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats, indien deze personen het bepaalde in de artikelen 2:1, 2:10, 2:11, 2:16, 2:22, 2:26, 2:47 tot en met 2:50, 2:73, 2:74b en 5:34 groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
AFDELING 16. VERBLIJFSONTZEGGING / GEBIEDSVERBOD IN VERBAND MET ORDE EN VEILIGHEID
Artikel 2:78 Verblijfsontzegging / gebiedsverbod in verband met orde en veiligheid
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene die zich gedraagt in strijd met de artikelen 2:1, 2:47 en 2:48 een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad (verblijfsontzegging).
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde aan degene aan wie eerder een verbod als bedoeld in het eerste lid is opgelegd en ten aanzien van wie binnen een jaar na het opleggen van dit verbod wordt geconstateerd, dat hij zich opnieuw gedraagt in strijd met de in het eerste lid genoemde artikelen, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste vier weken te bevinden op in dat verbod aangewezen plaatsen, waar of in de nabijheid waarvan de genoemde gedragingen hebben plaatsgehad.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
Afdeling 2. Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke
Artikel 3:4 Exploiteren seksinrichting of escortbedrijf
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland (inclusief de openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius), Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij ten minste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van vijfhonderd euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid onder b.
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
AFDELING 3. BESLISTERMIJN; WEIGERINGSGRONDEN
Artikel 3:13 Weigeringsgronden
Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege worden gelaten, in het belang van:
Afdeling 4. Beëindiging exploitatie; wijziging beheer
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Geluidhinder en verlichting
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan vijfenzestig dB(A) voor de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur, zestig dB(A) voor de periode tussen 19.00 uur en 23.00 uur en veertig dB(A) voor de periode tussen 23.00 uur en 02.00 uur, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van anderhalve meter.
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is een inrichting toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twaalf incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan schriftelijk in kennis heeft gesteld.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan vijfenzestig dB(A) voor de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur, zestig dB(A) voor de periode tussen 19.00 uur en 23.00 uur en veertig dB(A) voor de periode tussen 23.00 uur en 02.00 uur, gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van anderhalve meter.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoorts
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Artikel 4:15 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in of krachtens het bestemmingsplan of de beheersverordening is bestemd of mede bestemd.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens en andere
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter en veertig centimeter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan zes meter of een hoogte van meer dan twee meter en veertig centimeter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente, redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor het innemen of hebben van een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Keur waterschap Brabantse Delta, de Verordening Water Noord-Brabant, de Telecommunicatiewet of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren.
Artikel 5:25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Keur waterschap Brabantse Delta, de Verordening Water Noord-Brabant, de Woonschepenverordening of de Havenverordening gemeente Steenbergen.
Artikel 5:26 Aanwijzingen ligplaats
Artikel 5:27 Verbod innemen ligplaats
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens artikel 5:26, tweede lid bepaalde.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
Artikel 5:31a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
Afdeling 9. VERSTROOIEN van as
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
Artikel 5:37 Hinder of overlast
Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.
Hoofdstuk 6. Straf-, overgangs- en slotbepalingen
Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast de door het college dan wel de burgemeester aan te wijzen personen.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die waarop zij is bekendgemaakt, onder gelijktijdige intrekking van de Algemene plaatselijke verordening, vastgesteld bij besluit van de raad, d.d. 5 maart 2009.
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene plaatselijke verordening 2013.
Toelichting op de Algemene plaatselijke verordening 2013 (APV)
toelichting is te beschouwen als een gebruiksaanwijzing voor degenen in de interne organisatie die met de APV gaan werken. Het bevat een aantal aanwijzingen voor het uitvoeren van specifieke bepalingen. De toelichting is daarmee vooral een hulpmiddel bij de uitvoering door de bestuursorganen van de gemeente Steenbergen, maar ook gericht op burgers en bedrijven die rechten kunnen ontlenen aan de APV of met bepaalde verplichtingen kunnen worden geconfronteerd.
is de zogenaamde positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen. De LSP houdt in dat een vergunning of ontheffing wordt geacht te zijn verleend, indien een beslissing op een aanvraag door het bevoegde bestuursorgaan binnen de wettelijke termijn uitblijft. Dit wordt ook wel het van rechtswege verlenen van vergunningen of ontheffingen genoemd. Voor de vergunning- en ontheffingstelsels die onder de Europese Dienstenrichtlijn (EDR) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vallen, is in beginsel het introduceren van de LSP verplicht, voor overige stelsels geldt dat invoering van de LSP facultatief is. De invoering van de LSP is een van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de administratieve lastendruk voor burgers en bedrijven terug te dringen. Tevens beoogt de LSP tijdige dienstverlening te stimuleren.
LSP bepaling is opgenomen in een aantal artikelen van de APV. Deze zijn overgenomen uit het VNG model. In tegenstelling tot de vorige model APV is er nu niet meer gekozen voor een opsomming van alle LSP bepalingen, maar voor een toevoeging per artikel. In artikel 2:10 ‘het plaatsen van voorwerpen’ is er voor gekozen om de LSP naar analogie van de artikelen 2:11 en 2:12 van toepassing te verklaren.
de tekst “Het college kan gebieden aanwijzen waar het verboden is om …” wordt de indruk gewekt dat het college door de gebiedsaanwijzing een verbod in het leven roept, terwijl het college daartoe niet bevoegd is. Met de formulering: “Het is verboden om in door het college aangewezen gebieden …” is duidelijk dat de raad in haar verordening het verbod creëert.
werd duidelijk nadat de bestuursrechter in Den Haag in januari 2012 (zaaknummer AWB 11/5584 BESLU) heeft uitgesproken dat de gemeente Den Haag haar APV-bepaling over het weghalen van buiten de rekken geplaatste fietsen niet mocht handhaven. Vanwege deze uitspraak is een aantal bepalingen in de APV aangepast (de artikelen 2:57, 2:58, 2:60, 4:13, 4:19, 5:12, 5:16, 5:32 en 5:33). Het is een kwestie van formulering.
algemeen verbindend voorschrift is een naar buiten werkende, voor de daarbij betrokkenen bindende algemene regel, uitgegaan van het openbaar gezag dat de bevoegdheid daartoe aan de wet ontleent. Een algemeen verbindend voorschrift onderscheidt zich van andere besluiten doordat het algemene abstracte regels bevat, die zich zonder nadere normering voor herhaalde concrete toepassing lenen.
APV houdt zelfstandige normen in, leent zich voor herhaalde toepassing en bevat algemene regels. De APV is derhalve aan te merken als een algemeen verbindend voorschrift. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, in samenhang met artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb, kan hiertegen geen bezwaar worden gemaakt. Een eventuele omstandigheid van het in bezit zijn van een geldige vergunning maakt dit niet anders, omdat het besluit tot het wijzigen van de APV niet strekt tot intrekking van deze vergunning. Zie LJN: BY7405,Voorzieningenrechter Rechtbank Maastricht, AWB 12 / 2161.
toelichting is niet de plaats om het lokale Bibob-beleid te beschrijven. Van belang is wel om hier aan de hand van rechterlijke opvatting (jurisprudentie) kort in te gaan op implicaties die de toepassing van de Wet Bibo op APV-onderdelen met zich mee kan brengen. De toelichting beoogt immers bij te dragen aan het toepassen van de APV in de dagelijkse praktijksituatie.
wordt een rechterlijke uitspraak besproken die van belang kan zijn voor de uitvoering van de Wet Bibob. Het betreft het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2013 (LJN: BX7579). In dit arrest heeft de Hoge Raad enkele belangrijke zaken opgemerkt over de aansprakelijkheid van het bestuursorgaan dat niet tijdig beslist als gevolg van het afwachten van het advies van het Bureau Bibob (hierna: het Bureau).
De feiten in de zaak luiden, in het kort, als volgt. Op 28 november 2006 ontving de gemeente een aanvraag voor een exploitatievergunning voor een prostitutiebedrijf. Op 21 februari 2007 liet men de aanvrager weten een advies bij het Bureau aan te vragen. Op 11 juli 2007 oordeelde de voorzieningenrechter op verzoek van de ondernemer dat de beslistermijn uit de APV was verstreken. Aangezien de gemeente die termijn niet expliciet had opgeschort, moest de gemeente van de voorzieningenrechter uiterlijk op 27 juli 2007 alsnog een besluit nemen.
gemeente liet de ondernemer op 20 juli 2007 weten voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen in verband met slecht levensgedrag in de zin van de APV. Op 25 juli 2007 ontving de gemeente het Bibob-advies van het Bureau. De gemeente vond dat er nader onderzoek moest plaatsvinden maar omdat besluitvorming niet langer kon uitblijven, werd de vergunning op 4 september 2007 toch verleend. Zij het voor een beperkte periode en onder voorwaarde dat er nader onderzoek naar het Bibob-advies zou plaatsvinden.
De ondernemer had, zo meende hij, schade geleden door de overschrijding van de beslistermijn. Hij vorderde daarom een schadevergoeding bij de civiele rechter op grond van artikel 6:162 BW. Deze procedure dient uiteraard te worden onderscheiden van de dwangsom bij niet tijdig beslissen. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding in augustus 2009 toe; in hoger beroep bekrachtigde het hof in maart 2011 de uitspraak van de rechtbank. Uiteindelijk stelde de gemeente cassatie in bij de Hoge Raad.
De Hoge Raad stelt allereerst dat de enkele overschrijding van de wettelijke beslistermijn onvoldoende is voor het aannemen van aansprakelijkheid. Die wettelijke beslistermijn beoogt namelijk niet zonder meer te beschermen tegen schade als gevolg van het uitblijven van een tijdige beslissing, maar is in de eerste plaats bedoeld om de overheid met voortvarendheid te laten beslissen en duidelijkheid te scheppen voor de betrokkene. Voor het aannemen van aansprakelijkheid zijn, naast de termijnoverschrijding, bijkomende omstandigheden nodig. Wat die bijkomende omstandigheden precies zijn, blijft onbesproken. In dit geval had de gemeente aangevoerd dat de termijnoverschrijding niet geheel voor haar rekening mocht komen omdat de gegevens die nodig waren voor de aanvraag van een Bibob-advies niet al bij de aanvraag van de vergunning op 28 november 2006 door de ondernemer werden verstrekt maar pas op 13 januari 2007. De Hoge Raad gaf de gemeente op dit punt gelijk.
Verder wijdt de Hoge Raad een overweging aan het opschorten van de beslistermijn als bedoeld in artikel 31 Wet Bibob. Op grond van dat artikel wordt de beslistermijn opgeschort zolang de aanvraag bij het Bureau in behandeling is, met een maximumperiode van acht weken. Na de inwerkingtreding van de Evaluatie- en uitbreidingswet Bibob zal die termijn overigens twaalf weken bedragen. De Hoge Raad stelt dat de gemeente geen nadere handeling hoeft te verrichten om de termijn op te schorten. Het is voldoende om op grond van artikel 32 de betrokkene op de hoogte te stellen van het feit dát er een advies wordt aangevraagd. Daar had de gemeente in dit geval aan voldaan.
De Hoge Raad gaat ook in op het verdagen van de beslistermijn op grond van de APV. De gemeente had dat in deze zaak niet schriftelijk gedaan. Hoewel er geen formele verlenging had plaatsgevonden, kon de termijnoverschrijding wel (gedeeltelijk) “gedekt” worden door de bevoegdheid tot verdaging in de APV. Van belang bij deze beslissing is dat de gemeente wel steeds met de aanvrager had gecommuniceerd over het moment waarop de beslissing kon worden verwacht.
De meest interessante passage - althans vanuit Bibob-perspectief bezien - gaat over de vraag of de gemeente onzorgvuldig handelt jegens de betrokkene indien men wacht met het nemen van een besluit terwijl de beslistermijn verstreken is, omdat het Bibob-advies nog niet is ontvangen. Het Hof zag in dat geval reden voor aansprakelijkheid en schadevergoeding. De Hoge Raad ging daar niet in mee. De gemeente mag, maar is niet verplicht, zonder Bibob-advies een besluit te nemen. Het feit dat de burgemeester uiteindelijk (in een stadium nadat het Bibob-advies was verkregen maar waarin nog niet alle twijfel was weggenomen) toch een tijdelijk besluit heeft genomen, wil nog niet zeggen dat dit eerder had moeten gebeuren. Voor deze beoordeling moet de gemeente het algemeen belang (namelijk het voorkomen dat de overheid criminele activiteiten faciliteert) afwegen tegen het belang van de vergunningaanvrager. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Hof en verwees de zaak terug. Het Hof ‘s-Gravenhage moet nu over de zaak beslissen. (bron: Nieuwsbrief nr. 5, januari 2013 van het Landelijk Bureau Bibob).
Hier wordt de alternatieve bepaling omtrent ‘bebouwde kom’ van het APV-model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gevolgd. Dit alternatief brengt namelijk de minste administratieve lasten met zich mee. Bovendien is er de minste kans op een verkeerde uitleg van het begrip.
Hiervoor is aangehaakt bij de Wet openbare manifestaties (Wom). De weg maakt daar onderdeel van uit. Artikel 1, eerste lid, WOM bepaalt wat een openbare plaats is, namelijk een plaats die krachtens bestemming of vast gebruik open staat voor het publiek. Deze definitie kent dus twee criteria.
Ten eerste moet de plaats open staan voor het publiek. Dat wil volgens de memorie van toelichting zeggen “dat in beginsel eenieder vrij is om er te komen, te vertoeven en te gaan; dit houdt in dat het verblijf op die plaats niet door de gerechtigde aan een bepaald doel gebonden mag zijn (...). Dat de plaats "open staat" betekent verder dat geen sprake is van een meldingsplicht, de eis van voorafgaand verlof, of de heffing van een toegangsprijs voor het betreden van de plaats”.
Op grond hiervan zijn bijvoorbeeld stadions, postkantoren, warenhuizen, restaurants, musea, ziekenhuizen en kerken geen “openbare plaatsen”. Ook de hal van het gemeentehuis valt buiten het begrip “openbare plaats”.
Het tweede criterium is dat het open staan van de plaats moet zijn gebaseerd op bestemming of vast gebruik. “De bestemming ziet op het karakter dat door de gerechtigde aan de plaats is gegeven blijkens een besluit of blijkens de uit de inrichting van de plaats sprekende bedoeling. Een openbare plaats krachtens vast gebruik ontstaat wanneer de plaats gedurende zekere tijd wordt gebruikt als had deze die bestemming, en de rechthebbende deze feitelijke toestand gedoogt”, aldus de memorie van toelichting (TK 1985-1986, 19 427, nr. 3, p. 16).
Voorbeelden van openbare plaatsen in de zin van artikel 1, eerste lid, WOM zijn: openbare wegen, plantsoenen, speelweiden en parken en vrij toegankelijke gedeelten van overdekte passages, van winkelgalerijen, van stationshallen en van vliegvelden, openbare waterwegen en recreatieplassen.
Omdat de definitie van het begrip “openbare plaats” ook een aantal “besloten plaatsen” als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Grondwet kan omvatten, is in artikel 1, tweede lid, WOM expliciet aangegeven dat onder een openbare plaats niet wordt begrepen een gebouw of besloten plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Grondwet (TK 1986-1987, 19 427, nr. 5, p. 11-13, en nr. 6).
Deze bepaling maakt een langere beslistermijn mogelijk voor de door het bestuursorgaan aan te wijzen vergunningen of ontheffingen. Op basis van afspraken met de politie in het kader van het evenementenbeleid is gekozen voor maximaal twaalf weken. Voorkomen dient te worden dat de politie wordt geconfronteerd met grote publiektrekkende evenementen in zalen die dit op grond van een (doorlopende milieu)vergunning mogen. De reden hiervoor is dat de aanvraag van een groot evenement complex is. Hiervoor is beduidend meer overleg nodig. In een nader aanwijzingsbesluit zal deze langere termijn worden toegepast voor bepaalde evenementen, bijv. die van de B-, C-, en D-categorie uit de Regionale Evenementennota. Dit (door de burgemeester) te nemen aanwijzingsbesluit kan ook grote buitenevenementen omvatten.
Deze toevoeging geeft het bevoegde bestuursorgaan de mogelijkheid om naar eigen inzichten formulieren te ontwerpen en te gebruiken. Met het toevoegen van dit lid komt de noodzaak tot het verplicht vaststellen van formulieren, daar waar dit nog geregeld is, te vervallen.
Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegd gezag gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.”
Het begrip “samenscholing” is ontleend aan artikel 186 WvSr: “Hij die opzettelijk bij gelegenheid van een volksoploop zich niet onmiddellijk verwijdert na het derde door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan gegeven bevel, wordt, als schuldig aan deelneming aan samenscholing, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.” Onder omstandigheden is het denkbaar dat een samenscholing het karakter heeft van bijvoorbeeld een betoging. Gelet op de Wet openbare manifestaties moeten dit soort samenscholingen van de werking van dit artikel uitgezonderd worden. In het zesde lid is dit dan ook gebeurd.
In het tweede lid wordt aan de burger de verplichting opgelegd om zich op bevel van een politieambtenaar te verwijderen van een openbare plaats bij (dreigende) ongeregeldheden.
De bevoegdheid van de politie om bevelen te geven volgt uit artikel 2 van de Politiewet. Artikel 2:1, tweede lid bevat het geven van een bevel in een concreet geval. Overtreding van een dergelijk bevel wordt strafbaar gesteld via opname van artikel 2:1, tweede lid in artikel 6:1. Ook in het proces-verbaal en de tenlastelegging moet het niet opvolgen van het politiebevel worden vervolgd op grond van overtreding van artikel 2:1 jo. artikel 6:1.
Naast de politiebevelen ex artikel 2:1 blijven uiteraard ook de bevelen van de burgemeester in het kader van diens openbare ordebevoegdheden mogelijk. Bevelen van de burgemeester, bijvoorbeeld op grond van de Gemeentewet, of aanwijzingen in het kader van de Wet Openbare Manifestaties die de politie in mandaat uitvoert en die niet worden opgevolgd, kunnen nog steeds strafbaar worden gesteld op grond van artikel 184, eerste lid Wetboek van Strafrecht.
Gemeentelijke BOA’s hebben alleen de bevoegdheid voor toepassing van artikel 2:1, eerste lid.
Deze bepaling biedt de politie echter extra handvatten om op te treden tegen wanordelijkheden. Het is namelijk een zelfstandig strafbaar feit waartegen de politie proces verbaal kan opmaken.
De termijn van achtenveertig uur is ook in de vorige APV gebruikt en blijkt in de praktijk hanteerbaar en bruikbaar.
Aan deze bepaling is de zinsnede ‘van de betoging’ toegevoegd om de leesbaarheid van de zin te verhogen en verkeerde uitleg te voorkomen.
In dit lid is ‘deze termijn’ is veranderd in ‘buiten de in het eerste lid gestelde termijn’. Op die manier is voor iedereen duidelijk welke termijn bedoeld wordt en wordt verkeerde uitleg voorkomen.
In de APV 2009 is de mogelijkheid opgenomen tot het vrijstellen van een vergunningsplicht voor de meest voorkomende objecten. In de praktijk blijkt het goed te werken.
Tijdens de vergadering van 7 december 2012 hebben Provinciale Staten van Noord-Brabant besloten de Landschapsverordening Noord-Brabant in te trekken, met ingang van zes maanden na de datum van uitgifte van het Provinciaal blad van Noord-Brabant (nr. 304/12). Dit blad is uitgegeven op 21 december 2012. Daarmee verliest deze verordening op 21 juni 2013 haar rechtskracht.
De Landschapsverordening biedt het Brabantse landschapsschoon in het buitengebied extra bescherming tegen aantasting door borden, vlaggen, containers, reclameobjecten en dergelijke. Door intrekking van die verordening wordt het voor gemeenten mogelijk zelf passend beleid te ontwikkelen met betrekking tot reclameborden in het buitengebied. Vooralsnog wordt het lokale ruimtelijk beleid als afdoende beschouwd om ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied tegen te gaan. Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant zullen over twee jaar het afschaffen van de Landschapsverordening evalueren.
Het vaste, Steenbergse beleid geeft in combinatie met een vergunningplicht de meeste garanties op een gemeentebrede eenduidige en overzichtelijke uitvoering en realisering van uitwegen. De gemeente Steenbergen wil de aanleg daarvan zelf in de hand kunnen houden.
Een meldingssysteem of nadere regels waaronder een uitweg is toegestaan wordt daarom niet geïntroduceerd. Het college kan wel categorieën aanwijzen waarvoor de vergunningplicht niet geldt.
Modder op de weg is een dermate probleem dat het effectief daarop kunnen handhaven een must is. De Afvalstoffenverordening regelt andere motieven (voornamelijk milieu) en daar is het modderprobleem zowel juridisch als praktisch niet of nauwelijks op te handhaven.
Daarnaast neemt voor de gemeente de maatschappelijke druk toe om effectief tegen wegvervuiling op te treden. Daarom voelt de gemeente zich geroepen om beschermende regels te stellen die ondernemers tevens bewust maken tot het nemen van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid. Op die wijze wil de gemeente inspelen op de tendens tot maatschappelijk verantwoord ondernemen die de laatste jaren veel opgang maakt in het bedrijfsleven. De land- en tuinbouwsector vormt een volwaardig onderdeel daarvan. Door het stimuleren van verantwoordelijkheid om tijdens campagnes maatregelen op de weg te nemen die de risico’s voor andere weggebruikers tot een minimum beperken meent de gemeente op integrale en afgewogen wijze de belangen van alle verkeersdeelnemers, ondernemer of niet, te dienen. Die belangen kunnen maar op één manier gediend worden: door modder die onverhoopt op het wegdek terecht is gekomen, direct te verwijderen. Alleen op die manier kunnen gevaarlijke situaties en bekeuringen worden voorkomen. Daarom is een regeling over dit onderwerp in de Steenbergse APV teruggekeerd.
Belangrijk is om stil te staan bij de reikwijdte van het begrip ‘ontdoen’ in artikel 2:14. Dit behelst nu ook het schoonspuiten. Het snel en effectief berijdbaar maken van de rijweg in slechte weercondities is het sleutelwoord en dat kan ook in alle redelijkheid worden gevraagd van de vervuiler. Het door het schoonspuiten verdwijnen van modder in de bermen, hetgeen een al dan niet tijdelijke verslechtering van de afwatering van de weg als gevolg kan hebben, wordt als een zeer klein potentieel verkeersgevaar gezien, zeker in vergelijking met het uitvoeren van voor andere verkeersdeelnemers hinderlijke werkzaamheden tot het verzamelen en vervolgens verwijderen van modder (voor zover dat mogelijk is). Overigens wordt door een adequaat bermbeheer (berminspectie) dit soort mogelijke problemen in het algemeen voorkomen.
Dit artikel is opnieuw opgenomen in de APV. De bepaling wordt gezien als een vangnetbepaling. Indien door bomen of planten het uitzicht zodanig wordt belemmerd dat de verkeersveiligheid in het gedrang komt, kan het college op basis van zijn bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen ex artikel 125 Gemeentewet, een last opleggen om de bomen of beplanting te verwijderen of te snoeien.
In de gemeente Steenbergen is er behoefte gebleken aan nadere regels over overhangende begroeiing. Derhalve is in het tweede lid voor het college de mogelijkheid opgenomen om deze nadere regels vast te stellen. Deze nadere regels zijn bedoeld voor handhavingdoeleinden in overlastsituaties. Vanwege effectieve handhaving is bewust gekozen voor deze vorm van concrete normstelling. Beleidsregels maken handhaving moeilijker omdat bij de toepassing daarvan in concrete situaties een algemene afweging op basis van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur moet worden gemaakt.
In regionaal verband wordt geadviseerd een eenduidige periode te hanteren van 1 maart tot 1 oktober. De periode lijkt lang, maar biedt de mogelijkheid om direct op te treden wanneer er bijvoorbeeld perioden van droogte voorkomen in het vroege voorjaar. Een regionaal eenduidige periode geeft meer duidelijkheid voor controlerende instanties en burgers en leidt bovendien tot administratieve lastenverlichting.
De bepaling fungeert als vangnetbepaling voor wanneer het bestemmingsplan de problematiek onvoldoende regelt.
Belangrijk is vast te stellen dat ook evenementen die plaatsvinden in een gebouw binnen de werkingssfeer van deze bepaling vallen.
De terminologie ‘klein evenement’ is gewijzigd in ‘eendaags evenement’. De regeling is wat ruimer neergezet dan het VNG model. Het VNG model biedt slechts de mogelijkheid om een vergunningsvrij evenement te organiseren voor kleinschalige evenementen zoals een straat- of buurtfeest. Vanwege deze ruimere bepaling is gekozen voor het opnemen van extra (mogelijkheden tot het stellen van) voorwaarden, namelijk:
Op voorstel van met name de politie is de termijn van het melden van een evenement verruimd naar veertien dagen (lid 2, onder h). Dit geeft hulpdiensten de kans een inschatting te maken of nadere voorwaarden of maatregelen nodig zijn voor het evenement of dat het wellicht toch moet worden verboden.
vechtsportwedstrijden en -gala’s (lid 4, onder a)
In navolging van incidenten in Amsterdam en Leeuwarden is gekozen om vechtsportwedstrijden of -gala’s, waaronder in ieder geval wordt begrepen kooigevechten, kickboksevenementen, freefightevenementen en daarmee vergelijkbare activiteiten en al dan niet in wedstrijdverband georganiseerde evenementen waarbij de menselijke waardigheid in het geding is expliciet vergunningplichtig te maken. Tevens geldt voor deze evenementen ingevolge het zesde lid dat de organisator niet van slecht levensgedrag mag zijn. De burgemeester weigert de vergunning als deze toets negatief uitvalt. Het is niet relevant of een dergelijk evenement georganiseerd wordt in een gebouw of op een terrein dat voor sportwedstrijden bestemd is of niet.
De titel of naamgeving van dergelijke evenementen zal niet leidend zijn (de lading hoeft de inhoud niet te dekken). De onderscheidenlijk te organiseren (deel)activiteiten tijdens zo’n evenement zullen steeds inhoudelijk worden beoordeeld. De organisator dient de burgemeester daartoe de gelegenheid te bieden door de gevraagde informatie daarover in de vergunningaanvraag dan wel op verzoek te verstrekken. Het spreekt voor zich dat er een redelijk vermoeden moet zijn, dat het (mede) om onwenselijke activiteiten zou kunnen gaan. Zo zou er bij een lezing over bijvoorbeeld kickboksen naar omstandigheden in principe geen reden tot een nader informatieverzoek hoeven te zijn. Een en ander is echter afhankelijk van wie in welke context voornemens is wat te organiseren.
De reikwijdte van de Wet Bibob is 24 september 2011 (samen met headshops) uitgebreid naar vechtsportevenementen.
evenementen in strijd met de menselijke waardigheid (lid 4, onder a)
Ingevolge het vaste evenementenbeleid zijn naast vechtevenementen ook evenementen die in strijd zijn met de menselijke waardigheid in principe niet toegestaan. De regeling in de APV voorziet er tevens in dat deze evenementen niet vergunningvrij kunnen worden georganiseerd en net als vechtevenementen onder de vergunningplicht vallen alsmede de plicht om een verklaring van goed gedrag van de organisator te overleggen.
Het bepaalde rond vechtsportevenementen en evenementen in strijd met de menselijke waardigheid is tot stand gekomen als een co-productie met de gemeente Roosendaal. Hiermee loopt het organiseren van deze evenementen in beide gemeenten parallel.
aanleiding tot de vergunningplicht
De praktijk in den lande wijst uit dat bij sommige vechtevenementen een verhoogde kans bestaat op ongewenste situaties rond en tijdens het evenement. De organisator van een evenement is verantwoordelijk voor een goede gang van zaken tijdens het evenement en voor een ordelijk verloop ervan, ook in de directe woon- en leefomgeving. De extra eis van het levensgedrag wordt hier gesteld om te kunnen toetsen of deze organisator op grond van zijn levensgedrag kan worden geacht aan die verantwoordelijkheid te kunnen voldoen.
De vechtsportevenementen zijn genoemd in het artikel. Hiermee wordt expliciet een onderscheid gemaakt in reguliere vechtsportwedstrijden en -manifestaties, zoals boksen, karate en dergelijke.
profsportbeoefening (lid 4, onder b)
Specifiek in Steenbergen is een evenement waaraan op basis van profsportbeoefening wordt deelgenomen vergunningplichtig.
Overige aspecten met betrekking tot evenementen zoals dierenwelzijn, circussen met wilde dieren, snelheidswedstrijden met gemotoriseerde voer- en vaartuigen, schuurfeesten, erotische evenementen en evenementen in natuurgebieden zijn genoegzaam geregeld in het vastgestelde evenementenbeleid en in separate beleidslijnen.
plastic wegwerp glazen (lid 8)
Het college heeft eerder besloten niet langer het gebruik van duurzaam kunststof te eisen als het gaat om de tijden en locaties waar men geen gebruik mag maken van glas voor het serveren van dranken. Men mag dus naar believen ook wegwerp plastic gebruiken. Dat moet dan wel aansluiten met de regeling in deze APV. Zie ook artikel 2:33.
II. Reikwijdte besloten feesten
Een feest wordt op het eerste gezicht als ‘besloten’ gekwalificeerd wanneer het niet vrij voor alle publiek toegankelijk is. Er is dan geen sprake van een evenement als bedoeld in artikel 2:24 APV. Om te kunnen bepalen of de evenementenbepalingen uit de APV van toepassing zijn, zal antwoord moeten worden gekregen op de vraag of het feest een besloten karakter heeft. De beslotenheid moet geobjectiveerd kunnen worden uitgelegd. De volgende beoordelingscriteria zullen daarbij worden gehanteerd:
Een voorbeeld van een besloten feest is een bruiloft, verjaardag of personeelsfeest.
De term ‘besloten’ wordt zeer strikt gehanteerd in de gemeente Steenbergen. In geval van twijfel zijn de evenementenbepalingen uit de APV van toepassing op een activiteit. De voorwaarden in artikel 2:25 APV wijzen vervolgens uit of er sprake is van een vergunningplichtig evenement of van een meldingplichtig eendaags evenement.
Om verdere verduidelijking te krijgen rond het begrip besloten feest kan in een evenementenbeleid of in het beleid rond het tegengaan van paracommercie worden bepaald dat het organiseren van een besloten feest op openbaar gebied of tegen vergoeding op andermans terrein niet is toegestaan, met uitzondering van een feest in een daarvoor bestemd commercieel horecabedrijf (openbare inrichting). Ook kunnen de beoordelingscriteria a. t/m h. verder ingevuld en uitgewerkt worden in een evenementennota.
Bij besloten evenementen is het (ook) van belang dat geen overlast wordt veroorzaakt voor de omgeving en dat omwonenden tijdig worden geïnformeerd. Ook daar kan de openbare orde, overlast, (verkeers)veiligheid, zedelijkheid of gezondheid in het geding komen.
Wanneer een besloten feest op eigen terrein wordt georganiseerd in een tent of gebouw dat anders dan de bestemming daarvan wordt gebruikt, en er vijftig personen of meer tegelijkertijd aanwezig zijn, dan is in verband met de brandveiligheid een tijdelijke gebruiksvergunning vereist.
Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse is vergunningplichtig volgens de Drank- en Horecawet. Ook bij tijdelijke, al dan niet besloten evenementen geldt dat. Wanneer er tijdens een feest een vaste bijdrage voor alcoholconsumpties wordt gevraagd is de Drank- en Horecawet van toepassing. Voor het verstrekken van alcohol tijdens bijzondere gelegenheden is dan een ontheffing nodig.
Zoals eerder gememoreerd brengt het betalen voor alcoholconsumpties de gelegenheid direct onder de werking van de het bepaalde in de APV omtrent het houden van evenementen.
Een partijencateraar hoeft géén tapontheffing aan te vragen voor het schenken van zwakalcoholische dranken indien dit gebeurt tijdens besloten feesten (artikel 19 Drank- en Horecawet). Besloten feesten met een partijencateraar worden getoetst aan de criteria a. t/m g.
Wordt de cateraar ingezet bij openbare evenementen zoals een open dag of popconcert, dan is er sprake van een openbare gelegenheid die voor publiek toegankelijk is en waarbij gasten/ bezoekers direct (contante betaling) of indirect (bijv. via consumptiebonnen) voor de genuttigde alcoholhoudende consumpties moeten betalen.
III. Nader toetsingskader organiseren evenement
Voor de toetsing van vergunningplichtige evenementen kan de burgemeester de algemene weigeringsgronden uit artikel 1:8 in concrete zin uitwerken conform onderstaand toetsingskader. Aan de hand hiervan kan hij vervolgens het algemene evenementenbeleid op een juridisch sluitende en transparante wijze uitvoeren.
IV. Meerjarige vergunning (doorlopende evenementenvergunning)
De burgemeester is bevoegd om een doorlopende evenementenvergunning te verlenen. Hierbij kan hij nadere regels stellen. Hieronder komen een aantal aanbevelingen aan bod.
Ondanks dat het om een doorlopende vergunning gaat, dienen periodiek ( doorgaans jaarlijks) terugkerende evenementen steeds opnieuw schriftelijk bij de gemeente te worden gemeld (richtdatum voor jaarlijks terugkerende evenementen uiterlijk 1 november). Hierbij doet de organisator melding van de opzet en de organisatie van het te houden evenement. Deze melding maakt vervolgens deel uit van de eerder verleende evenementenvergunning. Op een melding zijn de indieningsvereisten als bedoeld in artikel 1:3 van toepassing.
meerdere evenementen op één dag
Er kunnen meerdere evenementen tegelijkertijd plaatsvinden. Wanneer teveel evenementen voor eenzelfde datum aangevraagd worden, kan de burgemeester echter bepalen dat een evenement op een andere datum moet plaatsvinden. Onderlinge afstemming van evenementen en hulpdiensten is essentieel. De gemeente is coördinator in de planning van de evenementen en hoort voor een zorgvuldige afstemming met de hulpdiensten daarom graag zo vroeg mogelijk de beoogde datum van een evenement. In dit kader is het (tijdig) doen van een melding tevens van belang.
vervallen van de doorlopende vergunning
Als een evenement niet vóór de uiterlijke datum van melding, zoals verwoord in de nadere regels van de burgemeester, wordt gemeld, dan vervalt de doorlopende vergunning van rechtswege. Dit van rechtswege vervallen dient vervolgens als bepaling aan de doorlopende vergunning te worden verbonden.
Ook het volgende wordt in de regeling van de burgemeester aanbevolen:
Als blijkt dat de opzet van een evenement met een doorlopende vergunning zodanig wijzigt dat niet meer kan worden gesproken van een met de oorspronkelijke editie vergelijkbaar evenement of dat een evenement (bij herhaling) overlast veroorzaakt, kan de burgemeester de doorlopende vergunning intrekken. De organisator moet in dat geval een nieuwe (doorlopende) vergunning aanvragen.
Een doorlopende evenementenvergunning blijft dus alleen gelden als er, met uitzondering van de datum, geen naar oordeel van de burgemeester noemenswaardige wijzigingen plaatsvinden ten opzichte van het aanvankelijk ingeleverde aanvraagformulier en de bijbehorende bijlagen. Wordt het evenement niet in een met de oorspronkelijke aanvraag vergelijkbare vorm gehouden, dan dient de organisator een nieuwe (doorlopende) evenementenvergunning aan te vragen.
Een organisator heeft de keuze om al dan niet een doorlopende evenementenvergunning aan te vragen. Bij twijfel omtrent de bedoeling van de aanvragende organisator is het uit serviceoverwegingen én met het oog op beperking van toekomstige administratieve lasten raadzaam om contact op te nemen met deze organisator en hem/haar te wijzen op de mogelijkheid tot het aanvragen van een meerjarige evenementenvergunning.
Voor een doorlopende evenementenvergunningen kan in de Legesverordening een apart tarief worden overwogen. Dat tarief mag niet dermate hoog zijn dat geen gebruik wordt gemaakt van de geboden mogelijkheid.
Dit artikel regelt het preventieve weigeren van een evenementenvergunning, indien is geconstateerd dat de organisator van het evenement de vergunningvoorschriften van hetzelfde evenement in het jaar voorafgaand heeft overtreden.
Op basis van het model van de VNG is hier zoveel mogelijk vastgehouden aan de eerdere lokale ervaringen. Mogelijkheden tot vrijstelling van horecabedrijven die reeds een Drank- en Horecavergunning hebben, worden niet overgenomen. Wel is het sluitingstijdenartikel 2:29 volledig geïntegreerd in artikel 2:28. De burgemeester volgt hierbij weliswaar het door hem met de horecapartners mede bepaalde horecabeleid, maar kan volledig naar eigen inzichten afwijkende sluitingstijden vaststellen. De noodzaak tot het kunnen toepassen van dergelijk flexibel handelen is in de praktijk gebleken.
De burgemeester wordt geacht om bij het verlenen van een horeca-exploitatievergunning aan een paracommerciel bedrijf het op die bedrijven van toepassing zijnde sluitingstijdenregime zoals dat gemotiveerd is vastgelegd in het huidige horecabeleid te volgen.
verklaring omtrent gedrag (VOG)
De vergunning voor het exploiteren en geopend hebben van een openbare inrichting is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt immers een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. Mede daarom is in het tweede lid de verplichting opgenomen voor de vergunningaanvrager om een recente VOG voor de leidinggevende te overleggen. Leidinggevende kan de aanvrager zelf zijn, maar ook iemand die bij hem in dienst is.
De verplichting is tevens raadzaam in het kader van de Wet Bibob. Indien toepassing wordt gegeven aan de mogelijkheden van de Wet Bibob, zal de gemeente eerst zelf al het mogelijke moeten doen om de integriteit en achtergrond van de vergunningaanvrager te onderzoeken. Een belangrijk hulpmiddel kan daarbij de VOG zijn.
Een VOG wordt aangevraagd bij de gemeente waar men staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA). Het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG), telefoon 088 - 998 22 00, geeft de verklaring namens de Minister van Veiligheid en Justitie af.
Artikel 174 van de Gemeentewet vormt de grondslag voor de bevoegdheid om een of meer horecabedrijven tijdelijk afwijkende sluitingsuren op te leggen of tijdelijk te sluiten. Aanleiding voor tijdelijke afwijking of sluiting moet zijn gelegen in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid, of in bijzondere omstandigheden (zoals, al dan niet lokale, feestdagen). Het betreft een algemene bevoegdheid die zich niet alleen kan uitstrekken tot een maar ook tot meer of zelfs tot alle in de gemeente aanwezige horecabedrijven. Wel beperkt de bevoegdheid zich tot het tijdelijk vaststellen van afwijkende sluitingstijden of tot tijdelijke sluiting.
Onder a: Deze bepaling geeft een verbod om de orde in horecabedrijven te verstoren, dat zich in zijn algemeenheid tot bezoekers richt.
Onder b: Ook het bepaalde onder b lid richt zich tot de (potentiële) bezoeker van de inrichting. Als die zich met goedvinden van de exploitant in de inrichting bevindt in de tijd dat de inrichting gesloten moet zijn, overtreedt hij artikel 2:31. Als hij geen toestemming van de exploitant heeft en niet weggaat als de exploitant dat vraagt, overtreedt hij artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk).
Dit artikel wordt in Steenbergen gehandhaafd omdat het één van speerpunten is in het lokale horecabeleid.
De plicht tot het bijhouden van een nachtregister door de exploitant van de inrichting is neergelegd in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht. Dit artikel komt de exploitant van een inrichting tegemoet. Degene die in de inrichting de nacht doorbrengt, is op grond van deze bepaling verplicht de voor registratie vereiste gegevens volledig en naar waarheid aan de exploitant te verstrekken. Een dergelijke aanvulling van het Wetboek van strafrecht bij plaatselijke verordening werd door de Hoge Raad toelaatbaar geacht: HR 10 april 1979, NJ 1979, 442.
Een verwijzing naar artikel 438 is, met het oog op de eenduidigheid en het digitaal kunnen doorlinken hiernaar in de regelingenbank, toegevoegd aan de artikeltekst.
Bij de wijziging van de Wet op de kansspelen in 2010 constateerde de wetgever dat het gezien de regels van de Europese Dienstenrichtlijn niet viel te verdedigen dat voor het aanwezig hebben van enkele behendigheidsautomaten een vergunning vooraf wordt geëist. Nu geldt alleen nog een vergunningplicht voor kansspelautomaten en niet meer voor behendigheidsautomaten. Om strijdigheid met hogere regelgeving te voorkomen is artikel 2:40 aangepast.
Afdeling 10A (artikel 2:40a t/m 2:40i)
Roosendaal en Bergen op Zoom hebben de afgelopen zeven jaar positieve ervaringen opgedaan met de introductie van de winkel-exploitatievergunning voor grow- en smartshops, belshops en internetcafés. Deze vergunningplicht maakt het in combinatie met de Bibob-toets mogelijk de overlast van deze inrichtingen aanzienlijk te beperken.
De Wet Bibob biedt nu ook de mogelijkheid om ook headshops aan te wijzen. Het APV-artikel (2:40a, onder a) is daarom aangevuld met headshops. De weigeringsgrond dat de inrichting niet gelegen mag zijn in een straal van tweehonderdvijftig meter van gevoelige objecten zoals buurthuizen, scholen of jongerencentra is bepaald op driehonderd vijftig meter. Hiermee wordt aangesloten op dezelfde voorwaarden die landelijk zijn voorgesteld ten aanzien van coffeeshops.
Waarom is een regeling in de APV nodig?
Van de vestiging van een grow-, smart- of headshop kan een nadelige invloed op het woon- en leefklimaat in de directe omgeving uitgaan. Daarnaast hangt om dergelijke shops een zweem van illegaliteit en criminaliteit. Het gaat om winkels waarbij het, gelet op de aard van de verhandelde producten, de relatie met verdovende middelen en de daarbij behorende bezoekersgroep, het wenselijk is vanuit het motief van de openbare orde, woon- en leefomgeving, overlast- en drugsbestrijding, de exploitatie van deze winkels beheersbaar te maken.
In 2005 heeft het ministerie van Justitie het rapport ‘Preventieve doorlichting Cannabissector c.a.’ uitgebracht. Het rapport geeft voor wat betreft de grow-, smart- en headshops aan dat deze lijken te worden gebruikt om winsten uit de softdrugshandel wit te wassen. Daarnaast blijken de ondernemers van zowel grow- als smartshops veelvuldig verdacht en/of veroordeeld te zijn voor diverse delicten (van soft- en harddrugshandel, vermogensdelicten, ernstige geweldpleging tot het deelnemen aan een criminele organisatie). Een van de thema’s waarin de georganiseerde criminaliteit een verwevenheid van de boven- en onderwereld kent is de softdrugketen. Dit blijkt ook uit het Nationaal dreigingsbeeld dat in 2008 door het Korps Landelijke Politie Dienst (KLPD) is opgesteld. ‘Voorts kan nog worden gewezen op het rapport van het in Zuid-Nederland gehouden onderzoek ‘De wereld achter de wietteelt’.
Zoals uit bovenstaande blijkt opereren growshops ook onder andere namen, zoals smartshops of headshops. Het volgende onderscheid kan worden gemaakt:
Een winkel welke hoofdzakelijk goederen voor de thuiskweek van hennep verkoopt zoals meststoffen, zaden, groeilampen, lectuur enzovoorts.
Een winkel die diverse niet-traditionele genotsmiddelen als herbal XTC, frisdranken met guarana en producten met efedrine verkoopt. De producten die in een smartshop verkocht worden, ook wel psychotrope stoffen genoemd, zijn bedoeld als alternatief voor genotsmiddelen als soft- en harddrugs.
Een headshop is een vorm van detailhandel waarbij hoofdzakelijk artikelen die verwant zijn aan de hasjcultuur worden verkocht. Hierbij moet men denken aan artikelen als waterpijpen, vloeipapier, aanstekers, lectuur, maar ook cocaïnedoosjes en versnijdingsmiddelen zoals cafeïne.
Er zijn nog meer fancy benamingen in omloop als ecoshops en seedshops. Waarschijnlijk bedacht om onder de greep van regelgeving uit te komen. Afhankelijk van de hoofdactiviteit zijn ze te rangschikken onder één van de vorige categorieën.
De Apv-regeling ziet ook toe op belshops en internetcafés. Internetcafés en belwinkels trekken met name 's avonds veel publiek, hetgeen overlast kan veroorzaken. Het college dient een verantwoord uitvoeringbeleid te voeren ter voorkoming van overlast door vestiging in bepaalde gebieden tegen te gaan of door ten aanzien van de openingstijden vergunningvoorschriften te stellen. Internetcafés en belshops zijn als volgt te duiden:
Een internetcafé is een plaats waar men tegen betaling op een computer kan internetten. Soms kan men er ook consumpties gebruiken. Ook varianten in naamgeving, zoals cybercafés, worden hieronder begrepen.
Een gebouw, dat geheel of gedeeltelijk wordt gebruikt om daarin voor derden tegen vergoeding elektronisch berichtenverkeer, zoals (internationaal) telefoonverkeer, dan wel aanverwante activiteiten te doen plaatsvinden.
De APV definieert het begrip growshop verder niet. Ook zijn bovenstaande categorie-aanduidingen geen definities, maar geven zij een indicatief beeld van het productaanbod per type. Het zijn verschijningsvormen van growshops.
Uit jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en een uitspraak van onder andere de rechtbank Breda blijkt echter dat een norm slechts voldoende duidelijk, althans bepaalbaar is, als deze voor de burger toegankelijk is en op basis daarvan gestelde beperkingen voor de burger voorzienbaar zijn. Een norm moet voldoende duidelijk en concreet zijn omschreven, zodat de burger in staat is zijn gedrag op de norm af te stellen.
Het ging om een bestuursdwangaanschrijving om de overtreding van artikel 2.3.4.3 van de APV te beëindigen en beëindigd te houden door de exploitatie van de growshop te beëindigen en beëindigd te houden. De omschrijving van een growshop als “in het maatschappelijk verkeer aangeduid als growshop” in artikel 2:40a, aanhef en onder a, van de APV, voldoet niet aan de vereisten van bepaalbaarheid en duidelijkheid. Verweerder is gekomen tot een nadere invulling en concretisering van het begrip growshop. De criteria die verweerder thans zegt te hanteren, zijn niet vastgelegd in een beleidsregel en zijn niet gepubliceerd. Ook de checklist van de politie voor het ontmantelen van hennepkwekerijen is geen openbaar stuk. Om handhavend te kunnen optreden dient het begrip growshop nader te worden ingevuld en geconcretiseerd. Verweerder kan daartoe beleidsregels opstellen en op de voorgeschreven wijze publiceren. Ook kan de gemeenteraad de bepalingen van de APV uitwerken. Beroep gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank voorziet zelf in de zaak voorzien en doet wat verweerder in het bestreden besluit had moeten doen, namelijk het bezwaar gegrond verklaren en het primaire besluit herroepen (LJN: BM3401, Rechtbank Breda, 09 / 3287 GEMWT).
Om de burger de vereiste duidelijkheid en bepaalbaarheid te verschaffen, dient het begrip growshop nader te worden ingevuld en geconcretiseerd. In deze definitiebepaling is rekening gehouden met de huidige wettelijke context.
Definitie van growshop n.a.v. jurisprudentie
Onder growshop als bedoeld in artikel 2:40a aanhef en onder a van de APV wordt verstaan: een inrichting waarin in overwegende mate substanties, voorwerpen of gegevens, die gebruikt kunnen worden voor de teelt van hennep, worden bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervaardigd of voorhanden zijn.
Het college en de burgemeester (ieder voor zover hun bevoegdheid betreft) kunnen het toepassingsbereik van de Bibob-beleidslijn uitbreiden naar inrichtingen zoals bedoeld in artikel 2:40a, onder a. Op die wijze kunnen zij een effectief en gemotiveerd Bibob-toetsingsbeleid voeren. Bibob-toetsing is niet mogelijk voor internetcafés en belshops.
Sluiting inrichting als bedoeld in artikel 2:40a, onder a
Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Dit verbod geldt ingevolge lid 2 niet voor het gebruik van woningen, lokalen of erven ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.
handhavingsbeleid burgemeester
De burgemeester is als zelfstandig bestuursorgaan op grond van het bepaalde in de Awb (hoofdstuk 5) en de Opiumwet bevoegd om beleidsregels (bijvoorbeeld in de vorm van een handhavingsmatrix o.i.d.) vast te stellen rond handhaving bij overtredingen van de Opiumwet (zie ook ABRS, nr. 201200206/1/A3, d.d. 9 januari 2013).
Overige relevante jurisprudentie
Verwezen wordt naar LJN: AU2980, Raad van State, 200503313/1, d.d. 21 september 2005 waarin met name casuïstiek met betrekking tot het bepaalde in artikel 2:40i is terug te vinden.
Dit artikel is gereserveerd ten behoeve van het stellen van nadere regels met betrekking tot het exploiteren van (een maximaal aantal) inrichtingen als bedoeld in artikel 2:40a, onder a in een aan te wijzen gebied.
Deze bepaling is opgenomen als facultatieve bepaling in de model APV van de VNG. Het biedt de politie een aanvullend handvat om op te treden bij (dreigende) diefstal.
Op basis van artikel 2:47 (en artikel 2:49) kan tegen vormen van onnodige hinder of overlast worden opgetreden.
Artikel 424 van het Wetboek van Strafrecht stelt “straatschenderij” strafbaar, terwijl artikel 426bis het belemmeren van anderen op de openbare weg met straf bedreigt. Artikel 431 stelt nachtelijk burengerucht strafbaar. Deze handelingen zou men kunnen omschrijven als baldadigheid. De omschrijving is echter strakker dan wat men in het taalgebruik meestal als baldadigheid ervaart. Deze bepaling in de APV vormt hierop een aanvulling.
Artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 bepaalt dat het voor eenieder verboden is zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt dan wel dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd. De strekking van het begrip openbare plaats in artikel 2:47 gaat verder dan het begrip weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994, (zie daarvoor de toelichting op artikel 1.1). Voor zover een hinderlijke gedraging plaatsvindt op de weg, als omschreven in artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, is artikel 2:47 niet van toepassing. Werd dit niet uitgesloten, dan zou een met een hogere regelgeving strijdige situatie kunnen ontstaan.
specifieke vormen van baldadigdheid; schijnvechten
Schijnvechten is een verschijnsel dat zich zo nu en dan voordoet op openbare plaatsen in de gemeente Steenbergen. Dit fenomeen kan in sommige gevallen een aanleiding zijn waardoor situaties flink uit de hand kunnen lopen. Op basis van de verkregen informatie van de politie wordt gesteld dat het schijnvechten beperkt plaatsvindt in de omgeving van Steenbergse uitgaansgelegenheden. Met artikel 2:47 in samenhang met het Wetboek van strafrecht kan in voldoende mate worden opgetreden tegen hinderlijk gedrag met een verhoogd risico op verstoring van de openbare orde. Inhoudelijke aanpassing van de Apv op dit punt wordt dan ook, mede in het kader van deregulering, niet noodzakelijk en ook niet wenselijk geacht.
Dit artikel wordt in Steenbergen gehandhaafd omdat het één van speerpunten is in het lokale horecabeleid.
Gelet op de specifieke plaatselijke omstandigheden is er voor gekozen om lokale bepalingen op te nemen. In Steenbergen is dat gebeurd. Het artikel 2:58 is integraal overgenomen uit de vorige APV. Onder eigenaar wordt ook de geleider verstaan. Het begrip ‘uitwerpsel’ is om juridische redenen gedefinieerd.
In de voorbereiding van de APV is stil gestaan bij het huidige hondenbeleid en de opruimplicht. De conclusie is dat het huidige beleid en het merendeel van de definities daarbinnen volstaan, zowel juridisch als praktisch met het oog op een adequate handhaving en het met het beleid te bereiken maatschappelijk doel.
jurisprudentie opruimplicht/opruimmiddel
Uit jurisprudentie is gebleken dat enige begrenzing van wat onder een opruimhulpmiddel kan worden verstaan wel degelijk wenselijk is, maar dat daar goed over moet worden nagedacht. De huidige APV-definitie voorziet daar al in omdat die is gedefinieerd ten tijde van die jurisprudentie. Door de huidige omschrijving in de APV zijn lichaamsdelen zoals een hand (daar ging de jurisprudentie over), maar ook zakdoekjes, handschoenen, slippers, sokken, mouwen en dergelijke uitgesloten door het feit dat die ‘middelen’ of niet doeltreffend zijn of niet tot het rijtje van ‘plastic / papieren zakje, schepje en dergelijke’ horen.
bebouwde kom, artikel 2:58, tweede lid, onder a
In vorige APV werd in artikel 2:58 het begrip bebouwde kom uit de Wegenwet gehanteerd (de bebouwde kom of kommen waarvan gedeputeerde staten de grenzen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 27, tweede lid, van de Wegenwet). Thans wordt het begrip bebouwde kom uit de Wegenverkeerswet 1994 toegepast op de hele APV. Dit betreft het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994. Voor de praktijk betekent dit een nuanceverschil, met het voordeel dat handhaving van artikel 2:58 eenvoudiger wordt doordat het de algemene definitie uit de Wegenverkeerswet 1994 eenduidiger is en direct zichtbaar is in het straatbeeld.
aangifte honden; hondenbelasting
De verordening hondenbelasting 2012 biedt geen ruimte voor het opleggen van een boete bij het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van aangifte wanneer sprake is van het houden van een hond. De APV is juridisch gezien niet bedoeld om daarin boetebedingen op te nemen.
Een beleidsregel inzake het opleggen van een bestuurlijke boete voor niet bij de gemeente aangegeven hondenbezit is wel mogelijk. De gemeente Steenbergen kent een dergelijk boetebeleid momenteel niet. De reikwijdte van eventueel op te stellen beleidsregels kan ook andere gemeentelijke heffingen betreffen dan hondenbelasting. Het instrument kan functioneren als stok achter de deur, ook als een gemeente in de praktijk nooit een boete oplegt.
Hoofdstuk VIIIA (paragraaf 1, verzuimboeten en paragraaf. 2, vergrijpboeten) en artikel 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vormen tezamen met artikel 231, eerste lid en tweede lid, aanhef en onderdeel a, van de Gemeentewet de juridische basis voor het opstellen van lokale beleidsregels bestuurlijke boete(n) gemeentelijke belastingen. Het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst van 20 december 2011 (rijksbeleid voor het opleggen van bestuurlijke boeten bij de heffing van (rijks)belastingen) kan daar ook bij worden betrokken.
Het kan voor de omgeving hinderlijk zijn, als iemand dieren houdt. Er moet kunnen worden ingegrepen als overlast of schade voor de volksgezondheid dreigt. Dan moeten belangen worden afgewogen. Daarom is gekozen voor de constructie dat het college bevoegd wordt verklaard om de plaatsen aan te wijzen waar naar zijn oordeel het houden van bepaalde dieren overlast of schade voor de volksgezondheid veroorzaakt.
het voeren van bepaalde dieren
Er kan behoefte zijn om het voeren van bijvoorbeeld meeuwen of duiven op bepaalde plaatsen te verbieden om daar zo nodig handhavend tegen te kunnen optreden. Het college kan daartoe plaatsen aanwijzen waar dit voeren is verboden.
Als er eenmaal eisen en beperkingen zijn gesteld middels een aanwijzingsbesluit is niet eenvoudig aan te geven wanneer en waarom daar met een ontheffing weer van zou worden afgeweken. Doorgaans zal vrij snel (en dan naar alle waarschijnlijkheid negatief) op een aanvraag om deze ontheffing kunnen worden beschikt. Toch is hier van het toepassen van de lex silencio positivo afgezien. Dit vooral omdat in gevallen waarin dit artikel wordt toegepast vaak al enig ongenoegen leeft over de in de buurt ondervonden overlast. Een van rechtswege ontstane ontheffing en daardoor weer toenemende hinder zou de sfeer niet ten goede komen.
Aanschrijving tot verplaatsing van een hok van een haan die geluidsoverlast veroorzaakt. Nader onderzoek van het college verlangd. ARRS 26 02-1991, Gst. 1991, 6962, 3 m.nt. JMK, JG 91.0382 m.nt. L.J.J. Rogier.
Aanschrijving verwijdering pluimvee in verband met overlast omwonenden. Vz. ARRS 02 06 1991, JG 92.0007 , AB 1991, 686 m.nt. JHvdV.
Aanschrijving tot verwijdering van kraaiende haan terecht. De door het college gehanteerde methode van geluidmeting is niet onredelijk. ARRS 09 04 1992, JG 92.0401 , GO 1992, 3, GO 1994, 2 m.nt. L.F.D, AB 1992, 583 m.nt RMvM, TMR 1994, 9 m.nt. RJdH.
Overlast van een papegaai. Onvoldoende onderzoek naar de klacht. ARRS 22 12 1993, JG 93.0137 m.nt. A.B. Engberts.
Aanschrijving tot verwijdering paard in verband met overlast omwonenden terecht. Klachten van omwonenden, onderzoek van bouw- en woningtoezicht en proces-verbaal van politie geeft voldoende feitelijke onderbouwing. ABRS 03-07-1999, JG 99.0003 m.nt. W.A.G. Hillenaar.
Zonder aanwijzing van het college kan artikel 2.4.20 geen grondslag bieden voor de toepassing van bestuursdwang. ABRS 17-10-2001, JG 02.0025, art. 2-4-20-, art. 4-1-7b- m.nt. M. Geertsema.
Het houden van hinderlijke of schadelijke dieren (artikel 2.4.20 oud). Geluidhinder door dieren (zie voorbeeldbepaling 4:5b model-APV). Ernstige geluidsoverlast door kikkers in een poel. Het schoonhouden en wellicht bijvullen van een kikkerpoel zal de aanwezigheid van kikkers mogelijk bevorderen, maar dit is onvoldoende om te concluderen dat de buurman kikkers houdt (op grond van artikel 2.4.20 oud) en er de zorg voor heeft. Bij de besluitvorming is terecht rekening gehouden met het feit dat de eiser in het buitengebied woont en het gekwaak van kikkers tot gebiedseigen geluiden moet worden gerekend. Rb. ’s-Hertogenbosch, nr. AWB 99/6873 GEMWT, LJN AD4783.
In het Vuurwerkbesluit is bepaald dat het verboden is om consumentenvuurwerk af te steken op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar. Het afsteken van consumentenvuurwerk wordt op dit tijdstip toelaatbaar geacht vanwege de koppeling van het vuurwerkgebruik aan de feestelijkheden rond de jaarwisseling en de inbedding daarvan in de Nederlandse volkscultuur. Toch kunnen er, ondanks dat dit alleen op oudejaarsdag is toegelaten, plaatsen zijn waar het afsteken van consumentenvuurwerk te allen tijde niet toelaatbaar moet worden geacht (bijvoorbeeld bij ziekenhuizen, bejaardentehuizen, huizen met rieten daken, in winkelstraten, bij dierenasiels enzovoorts). Dit artikel geeft het college via het eerste lid de bevoegdheid om plaatsen aan te wijzen waar het afsteken van consumentenvuurwerk altijd verboden is. Het tweede lid maakt het mogelijk om op te treden tegen het bezigen van consumentenvuurwerk in bijvoorbeeld een promenade, een passage, een portiek of een volksverzameling.
In het model van de VNG is nog geen rekening gehouden met recente jurisprudentie van de afdeling bestuursrechtspraak die aangeeft dat ten aanzien van de Opiumwet geen eigen lokale bepalingen kunnen worden vastgesteld. Over de gevolgen van deze jurisprudentie wordt op dit moment overleg gevoerd tussen VNG en het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De uitkomsten van dit overleg worden afgewacht.
In dit artikel zijn de meest relevante APV-artikelen genoemd. Met name die artikelen waarbij het groepsgewijs niet naleven daarvan een risico vormt voor de openbare orde.
Op grond van artikel 151c van de Gemeentewet kan de gemeenteraad aan de burgemeester bij verordening de bevoegdheid verlenen tot het uitvoeren van cameratoezicht op openbare plaatsen in het belang van de handhaving van de openbare orde en daarbij bepalen tot welke openbare plaatsen de bevoegdheid zich uitstrekt en voor welke duur de plaatsing van camera’s ten hoogste mag geschieden. De gemeenteraad bepaalt hoe ver de bevoegdheid van de burgemeester reikt. De volgende varianten zijn bijvoorbeeld denkbaar:
Het besluit van de burgemeester tot plaatsing van camera’s op een openbare plaats is een besluit van algemene strekking waartegen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor belanghebbenden bezwaar en beroep openstaat. De eigenaren van panden waarvan beelden worden gemaakt zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van de Awb, evenals bijvoorbeeld degenen die in zo’n pand werken of wonen (huurders) of anderszins regelmatige bezoekers van zo’n pand zijn.
Gemeentelijk cameratoezicht op grond van artikel 151c van de Gemeentewet mag uitsluitend plaatsvinden voor het handhaven van de openbare orde. Dit begrip omvat ook de algemene bestuurlijke voorkoming van strafbare feiten die invloed hebben op de orde en rust in de gemeentelijke samenleving. Dit hoofddoel laat onverlet dat deze vorm van cameratoezicht ook subdoelen mag dienen. Zo biedt artikel 151c, lid 7, van de Gemeentewet de mogelijkheid om de opgenomen beelden te gebruiken voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Daarnaast mogen camera’s worden gebruikt om de politie en andere hulpdiensten efficiënter en effectiever in te zetten. De preventieve werking van cameratoezicht vergroot bovendien hun veiligheid.
In artikel 151c, lid 4, van de Gemeentewet is vastgelegd dat het gebruik van camera’s kenbaar moet zijn. Burgers moeten in elk geval in kennis worden gesteld van de mogelijkheid dat zij op beelden kunnen voorkomen zodra zij het gebied betreden dat valt binnen het bereik van de camera’s. Aan het kenbaarheidsvereiste moet niet alleen worden voldaan als er beelden worden vastgelegd, maar ook als sprake is van monitoring. Door het goed zichtbaar plaatsen van borden, waarop wordt aangeven dat in het betrokken gebied met camera’s wordt gewerkt, kan het publiek op deze mogelijkheid worden geattendeerd. Overigens houdt het kenbaarheidsvereiste niet in dat camera’s altijd zichtbaar moeten zijn of dat de burgers op de hoogte moeten worden gesteld van de precieze opnametijden. In artikel 441b van het Wetboek van Strafrecht is de niet-kenbare toepassing van cameratoezicht op voor het publiek toegankelijke plaatsen strafbaar gesteld! De straf kan hechtenis van ten hoogste twee maanden inhouden of een geldboete van vierduizend vijfhonderd euro.
Roosendaal en Bergen op Zoom hebben in de afgelopen jaren veelvuldig gebruik gemaakt van deze specifieke bepalingen. Ervaringen hiermee zijn positief en voorgesteld wordt deze voorschriften ook voor Steenbergen in te voeren.
Artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht is overeenkomstig Roosendaal toegevoegd aan de opsomming van het vijfde lid. Het betreft de bepaling over belediging van een ambtenaar in functie.
De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4 kan complex van aard zijn. Een langere beslistermijn dan de in artikel 1:2 genoemde wordt wenselijk geacht.
In deze bepalingen zijn de lokale bepalingen van de vorige Steenbergse APV, aangevuld met die uit het horecabeleid gemeente Steenbergen overgenomen (zie de tabellen in paragraaf 8.2 van het horecabeleid gemeente Steenbergen). De normen die in het beleid gesteld worden, zijn overgenomen. In het zevende en achtste lid van artikel 4:3 wordt de mogelijkheid om muziekgeluid te produceren bij een festiviteit beperkt tot binnen de gebouwen van de inrichting. Gebouwen hebben over het algemeen een bepaalde geluiddempende werking. Op het buitenterrein zijn minder mogelijkheden voor het beperken van geluidemissies. Daarbij is het zo dat de regeling niet langer alleen geldt voor horeca, sport- en recreatie-inrichtingen maar ook voor alle andere type A- en B-inrichtingen, wat met name een belasting kan geven voor woningen met diverse bedrijven in de omgeving die op verschillende momenten festiviteiten organiseren. Voor muziekgeluid op buitenpodia of het buitenterrein van horecagelegenheden bij evenementen, kan dit in de evenementenvergunning worden geregeld.
Tot een ‘toestel’ als bedoeld in het eerste lid, kan onder andere worden gerekend:
In of krachtens bestemmingsplan is al geregeld waar ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen wel of niet geplaatst mogen worden.
Voorgesteld wordt om dit artikel strenger te formuleren dan in de huidige APV. Daarin was het autobedrijven, taxibedrijven, autorijscholen en dergelijke verboden om drie of meer voertuigen binnen een cirkel met een straal van vijftig meter met als middelpunt een van deze voertuigen te parkeren op de weg. In het nieuwe subartikel a. wordt uitgegaan van het bedrijf als middelpunt. Deze wijziging was wenselijk vanwege de overlast in woonbuurten en ter voorkoming van excessief, oneigenlijk parkeergedrag. Het vereenvoudigt voorts de handhaving.
Wat wordt onder bedrijf verstaan?
De locatie van waar degene als bedoeld in artikel 5:2, derde lid opereert, omdat deze ruimtelijk relevant is. De beheersaspecten in de APV zien toe om overlast te voorkomen, hetgeen een ruimtelijke aspect is.
Het bestemmingsplan ziet wat betreft de parkeernormen alleen toe op nieuwe situaties. Nieuwe ontwikkelingen of functies dienen aan de parkeernormen te voldoen. Vaak zijn dat parkeervoorzieningen op eigen terrein. Concentratie wordt dus wel bevorderd, maar dan alleen bij nieuwe situaties. Bestaande situaties dienen te worden gereguleerd door de APV.
Het komt voor dat bedrijven een aanhangwagen of iets dergelijks met daarop de bedrijfsgegevens parkeren op een parkeerplaats of in de berm van een openbare weg om daarmee de aandacht van het publiek te trekken. Ook worden voertuigen gebruikt om evenementen aan te kondigen. Door middel van dit artikel wordt toegezien op het maken van handelsreclame via voertuigen. Uit jurisprudentie en uit artikel 7, vierde lid, van de Grondwet blijkt dat de gemeentelijke wetgever in ieder geval het maken van handelsreclame aan beperkingen mag onderwerpen.
Artikel 5:7 van de APV bepaalt dat het parkeren van voertuigen met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken verboden is. Hiervoor dient er sprake te zijn van een parkeerexces. Dit betekent dat het gebruik van de weg als parkeerplaats op zichzelf niet ongeoorloofd is, maar wel dat de aard van het voertuig, het met het parkeren beoogde doel of het aantal te parkeren voertuigen relatief gezien een te grote ruimte opeist in vergelijking met de behoefte aan parkeerruimte van anderen. Ook kan het excessieve gelegen zijn in het motief van het tegengaan van ontsiering van het uiterlijk aanzien van de gemeente. Ingevolge lid 2 kan het college ontheffing van het verbod verlenen.
Als handelsreclame in de zin van deze bepaling wordt niet gezien de vermelding op een voertuig van de naam van het bedrijf waarbij het voertuig in gebruik is en een (korte) aanduiding van de goederen of diensten die dat bedrijf pleegt aan te bieden. Deze voertuigen worden immers niet primair gebruik “met het kennelijke doel om daarmee handelsreclame te maken”, maar vooral als vervoersmiddel.
De Afdeling bestuursrechtspraak acht het beleid van het college van Zierikzee geen ontheffingen te verlenen voor het parkeren van reclamevoertuigen binnen de bebouwde kom en de daaropvolgende bestuursdwangaanschrijving aanvaardbaar. De bescherming van het uiterlijk aanzien (beschermd stadsgezicht) speelt een belangrijke rol. ABRS 1-8-1994, JG 95.0245.
De Afdeling bestuursrechtspraak meent dat het college van Groningen terecht een dwangsomaanschrijving heeft doen uitgaan tegen een voor een winkel geplaatste riksja, waarmee handelsreclame werd gemaakt. Voor de toepassing van deze bepaling is de aanwezigheid van een verkeersgevaarlijke situatie niet vereist. ABRS 5-12-2001, nr. 200103426.
Het is verboden te venten als de openbare orde wordt verstoord, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komen. De terminologie sluit aan bij de Europese Dienstenrichtlijn. Hieronder vallen de aloude motieven van overlast (in de meeste gevallen) en verkeersveiligheid, geregeld in artikel 1:8.
Tot het afschaffen van het vergunningstelsel zou kunnen worden besloten, omdat venten in de meeste gevallen geen (overmatige) overlast oplevert. De praktijk van het verlenen van ventvergunningen is dat deze vrijwel altijd worden verleend onder dezelfde voorschriften en bepalingen. Er is dan ingevolge de Dienstenrichtlijn geen directe reden waarom een vergunningstelsel nog noodzakelijk en proportioneel is. Overlast kan ook achteraf worden aangepakt.
Het vierde lid bevat een afbakening naar hogere regelgeving. Artikel 5 van de Wegenverkeerswet luidt: Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
In het verleden is het beschermen van een redelijk voorzieningenniveau in de gemeente ten behoeve van de consument als een openbare ordebelang aangemerkt. De gedachte was dat gevestigde winkeliers geconfronteerd worden met hoge exploitatiekosten die niet in verhouding staan tot de vrij lage exploitatiekosten van de straathandelaren. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State blijkt dat het reguleren van de concurrentieverhoudingen niet als een huishoudelijk belang van de gemeente wordt aangemerkt. Hierop wordt door de Afdeling slechts één uitzondering toegestaan, namelijk wanneer het voorzieningenniveau voor de consument in een deel van de gemeente in gevaar komt. Wil een gemeente op basis hiervan een vergunning weigeren dan moet worden aangetoond, mede aan de hand van de boekhouding van de plaatselijke winkelier, dat het voortbestaan van de winkel in gevaar komt als vanaf een standplaats dezelfde goederen aangeboden worden.
De Dienstenrichtlijn staat deze weigeringsgrond voor standplaatsen die (mede) diensten verlenen niet toe, omdat dit wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrij verkeer van diensten. Het blijft echter nog wel mogelijk om deze weigeringsgrond te hanteren voor het verkopen van goederen. De Dienstenrichtlijn is daarop immers niet van toepassing.
De provincie Noord-Brabant kent geen provinciale vaarwegenverordening. De bepalingen over vaarwegbeheer staan in de artikelen 3.2 t/m 3.5 van de Verordening Water Noord-Brabant. In artikel 3.4, eerste lid is opgenomen dat 'regels in het belang van instandhouding, bruikbaarheid en bescherming van provinciale vaarwegen, evenals daartoe behorende werken' worden gesteld bij verordening van het algemeen bestuur van waterschap Brabantse Delta (= de keur van waterschap Brabantse Delta). Daarom wordt in deze afdeling ook de Keur Brabantse Delta genoemd.
Voor een effectieve en juridisch sluitende handhaving is een tweede lid geïntroduceerd, op basis waarvan onder een voorwerp als bedoeld in het eerste lid mede wordt verstaan: een boom, een heg, een struik of andere beplanting, welke aan het verkeer op een openbaar water het vrije uitzicht kan belemmeren of daarvoor op andere wijze hinder of gevaar oplevert.
De Woonschepenverordening en de op 20 december 2012 vastgestelde Havenverordening gemeente Steenbergen dienen te worden uitgezonderd van de artikelen 5:25 en 5:26 middels vermelding daarvan in artikel 5:25, derde lid en artikel 5:26, derde lid.
Op grond van artikel 154 van de Gemeentewet kan de gemeenteraad op overtreding van zijn verordeningen straf stellen. Deze straf mag niet zwaarder zijn dan hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. De Gemeentewet heeft aan de gemeenteraad de keuze gelaten op overtreding van verordeningen geldboete te stellen van de eerste óf de tweede categorie voor de zwaardere overtredingen.
Gezien de aard van de bepalingen van de APV kan als algemene lijn worden gehanteerd dat op overtredingen een straf van de tweede categorie wordt gesteld. Op de overtredingen die de gemeenteraad minder ernstig acht, kan een boete van de eerste categorie worden gesteld. Gekozen is om voor alle overtredingen de maximale strafbepaling te hanteren overeenkomstig het bepaalde in de vorige APV.
Van belang is in de overgangsbepalingen aan te geven of bestaande besluiten al dan niet hun rechtskracht blijven behouden na de inwerkingtreding van deze verordening. Het gaat hierbij om:
Op aanvragen om een besluit, ingediend onder de oude verordening, wordt volgens de Algemene wet bestuursrecht beslist overeenkomstig de nieuwe verordening (toetsing ex nunc).
Op bezwaarschriften ingediend tegen besluiten genomen onder het oude recht, wordt eveneens besloten krachtens deze verordening, met dien verstande dat de bezwaarde niet in een nadeliger positie mag komen dan hij onder het oude recht zou hebben gehad (verbod van reformatio in peius).
Titels Algemene plaatselijke verordening 2013 (alfabetisch)
Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg Artikel 2:11
Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen Artikel 5:11
Aanwezigheid in gesloten inrichting Artikel 2:40f
Aanwezigheid leidinggevende Artikel 2:40g
Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder Artikel 3:8
Aanwijzing collectieve festiviteiten Artikel 4:2
Aanwijzingen ligplaats Artikel 5:26
Achterlaten van spuiten en dergelijke Artikel 2:74c
Afbakeningsbepalingen Artikel 5:20
Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting Artikel 2:30
Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente Hst 5
Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen Hst 2, afd 12
Beëindiging exploitatie Artikel 3:14
Beëindiging exploitatie; wijziging beheer Hst 3, afd 4
Begripsbepalingen Artikel 2:27
Begripsbepalingen Artikel 5:31a
Begripsbepalingen Hst 3, afd 1
Begripsbepalingen Artikel 2:40a
Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen Artikel 2:6
Beperking verkeer in natuurgebieden Artikel 5:33
Beschadigen van waterstaatswerken Artikel 5:28
Bescherming milieu, natuurschoon en zorg voor uiterlijk aanzien Hst 4
Beslistermijn; weigeringsgronden Hst 3, afd 3
Bestrijding van wanordelijkheden Hst 2, afd 1
Bestuurlijke ophouding / veiligheidsrisicogebieden / cameratoezicht Hst 2, afd 15
Bestuurlijke ophouding Artikel 2:75
Betreden gesloten woning of lokaal Artikel 2:41
Bevoegd bestuursorgaan Artikel 3:2
Binnentreden woningen Artikel 6:3
Bodem-, weg- en milieuverontreiniging Hst 4, afd 2
Bruikbaar houden van de weg Artikel 2:14
Bruikbaarheid en aanzien van de weg Hst 2, afd 5 Voorwerpen op of aan de weg Artikel 2:10
Cameratoezicht op openbare plaatsen Artikel 2:77
Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden Hst 5, afd 7
Defecte voertuigen Artikel 5:4
Drugshandel op straat Artikel 2:74
Exploiteren en geopend hebben van een openbare inrichting Artikel 2:28
Exploiteren inrichting; beslistermijn Artikel 2:40c
Exploiteren seksinrichting of escortbedrijf Artikel 3:4
Gebiedsverbod in verband met orde en veiligheid Artikel 2:78
Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling Artikel 2:73
Gebruik van glas- en vaatwerk Artikel 2:33a
Gedragseisen exploitant en beheerder Artikel 3:5
Geluidhinder en verlichting Hst 4, afd 1
Gevaarlijke honden Artikel 2:59
Handel binnen openbare inrichtingen Artikel 2:32
Het bewaren van houtopstanden Hst 4, afd 3
Het college als bevoegd bestuursorgaan Artikel 2:34
Hinder of overlast Artikel 5:37
Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten Artikel 2:50
Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen Artikel 2:47
Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp Artikel 2:15
Hinderlijke voorwerpen, modder of stoffen op de weg Artikel 2:13
Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren Artikel 2:60
Indiening aanvraag Artikel 1:3
Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing Artikel 1:6
Intrekking vergunning Artikel 2:40h
Inzameling van geld of goederen Artikel 5:13
Kampeermiddelen, aanhangwagens en andere Artikel 5:6
Kamperen buiten kampeerterreinen Hst 4, afd 5
Kansspelautomaten Artikel 2:40
Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen Artikel 2:3
Kennisgeving exploitatie Artikel 2:36
Kennisgeving incidentele festiviteiten Artikel 4:3
Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen Artikel 5:25
Maatregelen tegen baldadigheid Hst 2, afd 11
Maatregelen tegen ontsiering en overlast Hst 4, afd 4
Maken of veranderen van een uitweg Artikel 2:12
Natuurlijke behoefte doen Artikel 4:8
Neerzetten van fietsen en dergelijke Artikel 2:51
Objecten onder hoogspanningslijnen Artikel 2:22
Onversterkte muziek Artikel 4:5
Openen straatkolken en dergelijke Artikel 2:16
Openlijk drugsgebruik Artikel 2:74b
Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enzovoorts Artikel 4:13
Organiseren van een snuffelmarkt Artikel 5:23
Overgangsbepaling Artikel 2:40j
Overige geluidhinder Artikel 4:6
Overlast aan vaartuigen Artikel 5:31
Overlast en verontreiniging door honden Artikel 2:58
Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke Artikel 2:52
Overlast van fiets of bromfiets Artikel 5:12
Parkeren van grote voertuigen Artikel 5:8
Parkeren van reclamevoertuigen Artikel 5:7
Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen Artikel 5:9
Parkeren van voertuigen van autobedrijf en dergelijke Artikel 5:2
Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing Artikel 1:5
Plakken en kladden Artikel 2:42
Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen Artikel 4:18
Rookverbod in bossen en op natuurterreinen Artikel 2:18
Samenscholing en wanordelijkheden Artikel 2:1
Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie Hst 3
Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie Hst 3, afd 2
Speelgelegenheden Artikel 2:39
Standplaatsvergunning en weigeringsgronden Artikel 5:18
Straf-, overgangs- en slotbepalingen Hst 6
Te koop aanbieden van voertuigen Artikel 5:3
Tentoonstellen erotisch-pornografische goederen en dergelijke Artikel 3:11
Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen Artikel 2:72
Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting Artikel 3:7
Toelichting op de Algemene plaatselijke verordening 2013 Toelichting
Toestand sloten, andere wateren en niet openbare riolen en putten Artikel 4:9
Toestemming rechthebbende Artikel 5:19
Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf Hst 2, afd 9
Toezicht op openbare inrichtingen Hst 2, afd 8
Toezicht op speelgelegenheden Hst 2, afd 10
Toezicht op winkelbedrijven Hst 2, afd 10A
Veiligheid op de weg Hst 2, afd 6
Veiligheid op het ijs Artikel 2:23
Veiligheid op het water Artikel 5:30
Veiligheidsrisicogebieden Artikel 2:76
Verblijfsontzegging Artikel 2:78
Verblijfsontzegging / gebiedsverbod in verband met orde en veiligheid Hst 2, afd 16
Verblijfsontzegging/gebiedsverbod in verband met drugs Artikel 2:74d
Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken Artikel 5:34
Verbod drankgebruik Artikel 2:48
Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame Artikel 4:15
Verbod innemen ligplaats Artikel 5:27
Verbod vuur te stoken Hst 5, afd 8
Verboden gedrag bij of in gebouwen Artikel 2:49
Verboden gedragingen Artikel 2:31
Verboden plaatsen Artikel 5:36
Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister Artikel 2:67
Verschaffing gegevens nachtregister Artikel 2:38
Verspreiden van gedrukte stukken Hst 2, afd 3
Verstrooien van as Hst 5, afd 9
Vertoningen en dergelijke op de weg Hst 2, afd 4
Vervoer geprepareerde voorwerpen Artikel 2:44a
Vervoer inbrekerswerktuigen Artikel 2:44
Vervoer plakgereedschap en dergelijke Artikel 2:43
Verzamelingen van personen in verband met drugs Artikel 2:74a
Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht Artikel 2:68
Voorschriften en beperkingen Artikel 1:4
Voorwerpen op, in of boven openbaar water Artikel 5:24
Voorzieningen voor verkeer en verlichting Artikel 2:21
Vrijheid van meningsuiting Artikel 5:16
Weigeren vergunning Artikel 2:25a
Weigeringsgronden Artikel 2:40e