Organisatie | Rheden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op heffing en invordering van de hondenbelasting Rheden 2014 (Verordening hondenbelasting Rheden 2014) |
Citeertitel | Verordening hondenbelasting Rheden 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 226
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2017 | 01-01-2018 | art. 5 | 08-11-2016 Elektronisch Gemeenteblad, 14-11-2016 | Geen | |
01-01-2016 | 01-01-2017 | art. 5 | 03-11-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 16-11-2015 | Geen | |
01-01-2015 | 01-01-2016 | art. 3 en 5 | 25-11-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 15-12-2014 | Geen | |
01-01-2014 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 17-12-2013 Regiobode, 24-12-2013 | Geen |
Onder de naam ‘hondenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van een hond binnen de gemeente.
In dit artikel wordt verstaan onder hondenasiel: aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden die zwervend zijn aangetroffen, dan wel waarvan door de eigenaar permanent afstand is gedaan, welke locatie als inrichting is aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren.
De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden.
Indien de belastingplicht in de loop van het jaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting, respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in geval dat:
het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen € 60,00 of minder is, in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later;
het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen hondenbelasting of andere heffingen meer dan € 60,00 is, maar minder dan € 4.538,00 in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende termijn een maand later;
In gevallen bedoeld in het eerste lid onder b geldt in afwijking van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische incasso van de betaalrekening van de belastingplichtige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in acht gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Bij de invordering van hondenbelasting wordt geen kwijtschelding verleend voor een tweede en iedere volgende hond.
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de hondenbelasting.
De ‘Verordening hondenbelasting Rheden 2002’, vastgesteld bij raadsbesluit van 13 november 2001, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 6 november 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 12, tweede lid, genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.
Voor het houden van honden en katten geldt sinds 1 juli 2014 het Besluit houders van dieren. Hoofdstuk 3, paragraaf 2, van dat besluit geeft regels voor het bedrijfsmatig verkopen, afleveren, houden ten behoeve van opvang van of fokken met gezelschapsdieren. Dit besluit bevat geen definitie van ‘hondenasiel’. Wij hebben daarom in het eerste lid de definitie opgenomen die stond in het vóór 1 juli 2014 geldende Honden- en kattenbesluit 1999 en daaraan toegevoegd dat de locatie als inrichting moet zijn aangemeld overeenkomstig artikel 3.7, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Dit betekent dat de vrijstelling alleen geldt voor bedrijfsmatige asielopvang, zoals ook het geval was vóór 1 juli 2014. Een hondenpension valt niet onder de definitie van hondenasiel. Een pension is een aan één locatie gebonden ruimte of ruimtes, niet zijnde een asiel, bestemd of gebruikt voor het in bewaring houden van honden of katten, bijvoorbeeld in geval van vakantie of langdurige afwezigheid van de houder.
In de onderdelen a en b zijn vrijstellingen opgenomen voor blindengeleidehonden en geleidehonden voor gehandicapten. Ten opzichte van de modelverordening hondenbelasting van vóór 2011 is de vrijstelling voor geleidehonden voor gehandicapten niet langer beperkt tot honden die door de stichting Hulphond Nederland ter beschikking zijn gesteld. Dit omdat gebleken is dat er meerdere instanties zijn die honden vergelijkbaar opleiden en ter beschikking stellen. Een beperking van de vrijstelling tot honden van alleen de stichting Hulphond Nederland levert mogelijk strijd op met het gelijkheidsbeginsel.
De term ‘in hoofdzaak’ betekent in de fiscaliteit: 70% of meer en is aan de desbetreffende vrijstellingsbepalingen toegevoegd om te benadrukken dat het in hoofdzaak moet gaan om hulphonden. Aan de andere kant is het onredelijk te verwachten dat hulphonden niet ook als gezelschapsdier mogen fungeren. Om die reden is de vroeger in de verordening voorkomende term ‘uitsluitend’ vervangen door ‘in hoofdzaak’.
In de onderdelen c en d zijn vrijstellingen opgenomen voor honden in een asiel of voor honden die bedrijfsmatig voor verkoop worden aangehouden. Zowel voor het bedrijfsmatig uitoefenen van een asiel als het bedrijfsmatig verhandelen van honden stelt het Besluit houders van dieren nadere regels. Deze regels komen erop neer dat deze bedrijfsmatige activiteiten alleen kunnen worden verricht indien rekening wordt gehouden met de nadere regels voor het houden en verzorgen van dieren. De inrichting waarin de activiteiten plaatsvinden moet bij de minister van Economische Zaken worden aangemeld. De minister verstrekt de inrichting een uniek nummer. Een beroep op de vrijstellingen kan dus worden getoetst.
Onder onderdeel f is een vrijstelling opgenomen voor honden waarvan de houder een geldend diploma kan tonen dat is afgegeven door de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging. Deze vrijstelling blijkt in de praktijk beperkt tot honden die gehoorzamen naar de bevelen van zijn begeleider en waarvoor de houder zich heeft verbonden om hond en begeleider op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen.