Organisatie | Stichtse Vecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidskader tegenprestatie |
Citeertitel | Beleidskader tegenprestatie |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2013 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 05-11-2013 Vechtstroom, 13-11-2013 | Beleid 117 |
Beleidskader Tegenprestatie naar vermogen
Vanaf 1 januari 2012 hebben gemeenten krachtens de WWB de bevoegdheid een tegenprestatie naar vermogen te verlangen van iemand die een beroep doet op een bijstandsuitkering (WWB) of een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ. Hiermee wordt bedoeld dat van iemand die een bijstandsuitkering ontvangt, wordt verlangd dat deze hiervoor iets terug doet voor de maatschappij; een soort burgerplicht dus. Er zijn enkele voorwaarden gedefinieerd aan de invulling van het begrip “tegenprestatie naar vermogen”, maar de nadere uitwerking is aan het college zelf. Zo kan het college de aard, de duur en de omvang van de maatschappelijk nuttige werkzaamheden bepalen.
Momenteel worden er van rijkswege plannen opgesteld voor een aantal wijzigingen in de WWB, op grond waarvan de tegenprestatie in 2015 een wettelijke verplichting zal worden.
In dit voorstel wordt een kader geschetst voor het opleggen van de verplichting tot het leveren van een tegenprestatie door mensen met een uitkering. Nadere invulling, bijvoorbeeld in de vorm van beleidsregels, kan in een later stadium plaatsvinden.
De gedachte achter het invoeren van een tegenprestatie is dat wanneer iemand een beroep doet op een uitkering, betaald vanuit de algemene middelen, er van deze persoon hiervoor een inspanning mag worden gevraagd. Op deze manier kan de persoon iets terugdoen voor de samenleving. Dit staat los van de arbeidsverplichtingen die aan het recht op bijstand gekoppeld zijn, waarmee een betrokkene zich inspant om zo snel mogelijk zelf weer te kunnen voorzien in de kosten van het bestaan. Het rijk stelt zich daarnaast op het standpunt dat het uitvoeren van een tegenprestatie ook in het belang is de van de betrokkene zelf, omdat deze zo invulling kan geven aan zijn of haar maatschappelijke betrokkenheid en weer “mee kan doen”.
De voorwaarden die aan de invulling van het begrip tegenprestatie worden gesteld, zijn de volgende:
Ten eerste moeten de werkzaamheden van maatschappelijk nut zijn. Dat wil zeggen dat de gemeenschap moet kunnen profiteren van het resultaat van de inspanningen.
Ten tweede dienen de werkzaamheden een tijdelijk karakter te hebben. Dat wil zeggen dat er een concrete einddatum bekend moet zijn.
Ten derde dient de omvang van de werkzaamheden beperkt te zijn. Het kan niet zo zijn dat de werkzaamheden een aantal dagen per week in beslag nemen.
Additioneel, niet verdringend karakter
Ook wordt als voorwaarde aan de aard van de werkzaamheden gesteld dat deze additioneel dienen te zijn: daarmee wordt bedoeld dat het geen arbeid mag betreffen waarvoor iemand (anders) loon zou kunnen krijgen. Dit zou immers tot gevolg kunnen hebben dat betaald werk wordt vervangen door onbetaalde werkzaamheden als invulling van de tegenprestatie, en dat is uiteraard onwenselijk. Ook mag het (het accepteren van) betaald werk niet in de weg staan.
Tot slot geldt dat de tegenprestatie moet aansluiten bij de vermogens van de betrokkene, en dat er gekeken moet worden naar diens beschikbaarheid; mensen die mantelzorg verlenen of de zorg hebben voor kinderen jonger dan 12 jaar kunnen worden vrijgesteld.
Uit ervaringen van andere gemeenten is gebleken dat er meer en beter effect gesorteerd wordt als de uitkeringsgerechtigde zelf met initiatieven en ideeën kan komen. Dwang met bijbehorende sancties heeft vaker een negatieve uitwerking.(1) Uitgangspunt is daarom de dialoog met de belanghebbende: deze moet in staat worden gesteld zelf met inbreng te komen, mee te denken en ideeën te ontwikkelen om de tegenprestatie vorm te geven. Werkzaamheden die bij een belanghebbende draagvlak hebben, zullen minder problemen en sancties tot gevolg hebben. Wel blijft de eindverantwoordelijkheid voor de invulling van de tegenprestatie bij het college.
Om de invulling te kunnen uitwerken, zal aansluiting worden gezocht bij bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties, welzijnswerk, scholen en buurtcentra. Met deze organisaties kunnen afspraken worden gemaakt over de invulling, begeleiding en de duur van de werkzaamheden. Ook kunnen handhaving, toezicht en het opleggen van eventuele sancties worden ingevuld.
Er worden van rijkswege geen extra middelen beschikbaar gesteld voor het opstellen en uitvoeren van beleid rond de tegenprestatie. Het standpunt van het rijk is dat het beleid niet per definitie met (hogere) uitvoeringskosten gepaard hoeft te gaan. Uitvoeren en handhaven zou kunnen worden ingebed in bestaande werkwijzen binnen re-integratie, zeker als goed wordt aangesloten bij de capaciteiten van de betrokkene. Begeleiding zou dan niet nodig zijn.
In praktijk zal het zo zijn dat inzet van uren ten behoeve van de tegenprestatie ten koste gaat van de inzet van uren ten behoeve van re-integratie. Dat kan tot gevolg hebben dat er minder fte beschikbaar is voor re-integratie.
Het juridisch kader voor dit beleid wordt gevormd door artikel 9 eerste lid sub c van de WWB, artikel 37 eerste lid sub f IOAW en artikel 37 eerste lid sub f IOAZ. Het is daarnaast belangrijk om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur voldoende in het oog te houden. Met name het gelijkheidsbeginsel, de motiveringsplicht, zorgvuldigheid en het verbod op détournement de pouvoir verdienen de aandacht.
Extra aandachtspunt is dat de Maatregelenverordening 2012, zoals die nu geldt, ook van toepassing moet worden op de bepalingen over de tegenprestatie. Er kunnen anders geen sancties worden opgelegd in geval een betrokkene zich niet houdt aan de opgelegde verplichtingen. Dat is nu nog niet het geval.
(1) Binnenlands Bestuur, 5 sept 2013 ‘Tegenprestatie naar vermogen het best via gesprek’