Organisatie | Werk en Inkomen Lekstroom |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering WIL |
Citeertitel | Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering WIL |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-06-2013 | 01-05-2013 | 15-06-2015 | Onbekend | 20-06-2013 Houten: Houtens Nieuws van 3 juli 2013, IJsselstein: Zenderstreeknieuws 3 juli 2013, Nieuwegein: De Molenkruier van 3 juli 2013, Lopik: Het Kontakt van 25 juni 2013, Vianen: Het Kontakt 25 jun 2013 | Onbekend |
Het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom, hierna WIL;
Gelezen de bepalingen van de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht;
Overwegende dat bij de start van WIL Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering noodzakelijk zijn;
Beleidsregels Terugvordering, verhaal en invordering WIL
Artikel 3 Bevoegdheid tot terugvordering
Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvorderen van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende:
Artikel 4 Plicht tot terugvordering bestuurlijke boete
Het dagelijks bestuur gaat over tot verrekening van de bestuurlijke boete op grond van artikel 60 lid 4 van de in samenhang met artikel 18a lid 5 van de WWB. In afwijking van artikel 4: 93 lid 4 van de Awb kan dit bedrag gedurende ten hoogste 3 maanden verrekend worden vanaf het moment van dagtekening waarop de bestuurlijke boete wordt opgelegd;
Artikel 7 Bevoegdheid tot het indienen van verzoeken tot aanpassing
Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot indienen van verzoeken tot wijziging en afwijkende vaststelling van het verhaalsbedrag, zoals geregeld in artikel 62e van de WWB. Verhaald wordt in principe altijd op de onderhoudsplichtige ex-partner voor de onderhoudsgerechtigde partner als ook voor de kinderen tot uiterlijk 12 jaar na de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De aanvrager wordt indien mogelijk hiertoe verplicht op grond van artikel 55 van de WWB alimentatie te eisen.
Als uitgangspunt voor de ingangsdatum van een op te leggen verhaalsbijdrage geldt de eerste dag van de maand na de eerste aanschrijving.
Nadat is vastgesteld dat er sprake is van een onderhoudsplicht, ontvangt de onderhoudsplichtige een eerste aanschrijving.
Artikel 8 Berekening en ambtshalve bijdrage
Indien de onderhoudsplichtige heeft gereageerd op de eerste aanschrijving en alle gevraagde stukken heeft ingeleverd, maakt het dagelijks bestuur een berekening. Indien uit deze berekening een bijdrage volgt, legt het dagelijks bestuur deze berekende bijdrage op. De bijdrage wordt berekend op basis van de tremanormen opgesteld door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak;
Artikel 9 Heronderzoek verhaal
Eens in de drie jaar doet WIL opnieuw onderzoek naar de draagkracht van de onderhoudsplichtige en bepaalt op basis daarvan opnieuw de verhaalsbijdrage. Indien bij de vaststelling van de draagkracht al blijkt dat zich een wijziging van omstandigheden zal voordoen, welke van belang is voor de hoogte van de draagkracht, vindt het volgende heronderzoek in de maand van de wijziging plaats, doch uiterlijk binnen vijf jaar na vaststelling van de draagkracht.
Indien de onderhoudsplichtige niet voldoet aan zijn betalingsverplichting, gaat het dagelijks bestuur over tot verhaal in rechte.
Artikel 13 Bevoegdheid tot verrekening
Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening van de kosten van bijstand met een uitkering op grond van de WWB, de IOAW, de IOAZ en het Bbz, als geregeld in artikel 60 lid 3 van de WWB.
Artikel 14 Bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel
Het dagelijks bestuur maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering van kosten van bijstand bij dwangbevel, zoals geregeld in artikel 60 lid 2 van de WWB. Dit levert een executoriale titel op.
Volgt binnen twee weken geen betaling, dan neemt het dagelijks bestuur incassomaatregelen. De debiteur krijgt de mogelijkheid eventueel gewijzigde omstandigheden naar voren te brengen. In verband hiermee kan vanaf de periode van laatste ontvangst een gewijzigde aflossingsverplichting worden overeengekomen.
Artikel 23 Afzien van invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
Het dagelijks bestuur kan op verzoek van belanghebbende afzien van verdere invordering van een niet-verwijtbare vordering indien belanghebbende gedurende 90% van 60 maanden (= 54 maanden) na de invorderingsbeschikking heeft afgelost conform zijn volledige aflossingscapaciteit, de achterstallige verplichtingen tot het moment van verzoek voldoet en tenminste 50% van de bruto vordering en 100% van de wettelijke renten en kosten van invordering zijn afgelost.
Het dagelijks bestuur kan op verzoek van belanghebbende afzien van verdere invordering van een niet-verwijtbare vordering indien belanghebbende gedurende minder dan 90% van de 60 maanden (= 54 maanden) na de invorderingsbeschikking heeft afgelost conform zijn volledige aflossingscapaciteit, de achterstallige verplichtingen tot het moment van het verzoek voldoet en tenminste 75% van de bruto vordering en 100% van de wettelijke rente en kosten van invordering zijn afgelost.
Artikel 24 Afzien van invordering bij afkoop
Het dagelijks bestuur kan van (verdere) invordering van een niet-verwijtbare vordering afzien als belanghebbende in één keer een bedrag aflost dat samen met al gedane aflossingen tenminste 75% is van het bedrag dat in 60 maanden zou moeten worden afgelost vermeerderd met eventuele wettelijke rente en gemaakte kosten van invordering.
Artikel 26 Bevoegdheid verhoging en brutering vordering
Indien de vordering niet uiterlijk 31 december van het jaar waarin de vordering is opgeboekt is afgelost, wordt het restant van de vordering verhoogd met de loonbelasting en de premies volksverzekering waarvoor WIL op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, en de ziektekostenpremie, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Artikel 28 Hardheidsclausule en onvoorziene situaties
Het dagelijks bestuur kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, wanneer daarvoor zeer dringende redenen aanwezig zijn.
Deze Beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvordering, verhaal en invordering WIL.”
Deze Beleidsregels treden in werking per 1 mei 2013 of dan wel op de daadwerkelijke startdatum van Werk en Inkomen Lekstroom.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom, gehouden op 20 juni 2013.
Toelichting Beleidsregels Terugvordering, verhaal en invordering WIL
Deze Beleidsregels zijn om drie redenen opgesteld:
Deze redenen geven direct weer wat er in de Beleidsregels te vinden is. In paragraaf 1 staan enkele definities. In de paragrafen 2 tot en met 6 (Herziening en intrekking, Terugvordering, Verhaal, Invordering, Verhoging en Brutering) vullen we de verschillende bevoegdheden van de WWB in.
Deze Beleidsregels hebben geen betrekking op de aflossing van bijstand die als lening is verstrekt. Pas als de afspraken in het kader van deze lening niet worden nagekomen wordt de lening omgezet in een terugvordering en zijn deze Beleidsregels van toepassing.
Begrippen die al in de WWB zijn gedefinieerd, definiëren we in deze Beleidsregels niet opnieuw. Dat zou misschien gemakkelijker zijn voor de lezer of gebruiker ervan, het zou betekenen dat bij een aanpassing van de WWB ook deze Beleidsregels opnieuw moeten worden vastgesteld.
Definiëring van het begrip “inlichtingenplicht” speelt een rol bij het belangrijke onderscheid tussen de “niet verwijtbare vordering” en de “verwijtbare vordering” in deze Beleidsregels. Met hantering van dit onderscheid hanteren wij het uitgangspunt dat fraude niet mag lonen. Dit uitgangspunt is onder meer zichtbaar in de Handhavingsverordening WIL.
Het begrip “signaal” wordt in dit kader beperkt tot informatie die van de belanghebbende zelf ontvangen wordt. Deze definiëring is nodig in het kader van toepassing van de zogenaamde zes-maanden-jurisprudentie. Meer hierover bij de toelichting op artikel 4 van deze Beleidsregels.
Artikel 2 Bevoegdheid tot herziening en intrekking
Artikel 54 van de WWB biedt de mogelijkheid het besluit tot toekenning van bijstand in te trekken of te herzien. Dit geldt eveneens voor de wetsartikelen in Ioaw en Ioaz. Door deze bevoegdheid te gebruiken wordt de bijstand rechtmatig verstrekt, en dat is belangrijk voor de verantwoording van de uitvoering van de WWB aan het algemeen bestuur van WIL en de aangesloten gemeenteraden – indien bijvoorbeeld een beroep moet worden gedaan op een aanvullende uitkering – aan het rijk.
Bij terug- en invordering kan rekening gehouden worden met bijzondere omstandigheden. Het financiële resultaat van afzien van herziening of intrekking enerzijds en afzien van terugvordering of invordering anderzijds is gelijk. Toch is het in het licht van preventie goed het signaal aan belanghebbende af te geven dat de uitkering altijd rechtmatig wordt vastgesteld (en met afzien van terug- of invordering op grond van bijzondere omstandigheden terughoudend te zijn).
Artikel 3 Bevoegdheid tot terugvordering
Artikel 58 en 59 van de WWB bieden de mogelijkheid ten onrechte verleende bijstand terug te vorderen. Dit geldt eveneens voor de wetsartikelen in Ioaw en Ioaz. Het dagelijks bestuur gebruikt deze bevoegdheid.
Uitgangspunt hierbij is – evenals bij het gebruik van de bevoegdheid tot herziening en intrekking – de rechtmatige verstrekking van bijstand. Daarnaast geldt voor verwijtbare vorderingen dat fraude niet mag lonen.
Artikel 4 Plicht tot terugvordering bestuurlijke boete
In het eerste lid is geregeld dat de verrekening van de bestuurlijke boete die is opgelegd bij recidive zich ook uitstrekt over de beslagvrije voet gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden. In dit lid wordt afgeweken van artikel 4:93 van de Awb. Volgens dit artikel is verrekening niet toegestaan voor zover beslag op de vordering van de wederpartij niet geldig is. Dit heeft tot gevolg dat de beslagvrije voet niet vatbaar is voor verrekening. In het eerste lid wordt echter bepaald dat de beslagvrije voet wel vatbaar is voor verrekening van de bestuurlijke boete bij recidive. Hierbij wordt aangesloten bij de al bestaande mogelijkheid van verrekening van de onverschuldigd betaalde bijstand indien de belanghebbende de inlichtingenplicht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de terugvordering van de onverschuldigd betaalde uitkering niet of niet behoorlijke nakomt. Voor de reden van deze aanvullende uitzondering wordt verwezen naar het algemeen deel van deze toelichting. Het tijdvak waarover verrekend wordt vangt aan op het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd. Indien in het tijdvak geen recht meer bestaat op bijstand dan stopt de verrekening en de verrekening wordt weer hervat indien binnen het tijdvak weer recht op bijstand bestaat en de boete nog niet (geheel) is verrekend. De verrekening over de beslagvrije voet kan dus niet langer plaatsvinden dan ten hoogste een aaneengesloten tijdvak van vijf jaar na dagtekening van de boetebeschikking.
In het tweede lid kan het dagelijks bestuur besluiten de verrekening over de beslagvrije voet niet of niet langer toe te passen indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Deze regel wordt slechts toegepast indien door de verrekening over de beslagvrije voet met name voor de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord «dringend» blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het de (mede-)belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen zoals in dit lid bedoeld. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van de verrekening in deze vorm volstrekt onvermijdelijk is. Voor het overige is artikel 60b van de WWB overeenkomstig van toepassing omdat dit rechtszekerheid biedt voor belanghebbende en het bevoegd gezag.
Artikel 5 Afzien van terugvordering
Op de hoofdregel uit artikel 3 van deze Beleidsregels bestaan drie uitzonderingen:
Aanwezigheid van een dringende reden. Het artikel is dwingend geformuleerd (“het dagelijks bestuur besluit” in plaats van “het dagelijks bestuur kan besluiten”). Hiermee doet het dagelijks bestuur recht aan jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (uitzondering 1), biedt zij de zekerheid dat de situatie en bijzondere omstandigheden van de debiteur worden gerespecteerd (uitzonderingen 2 en 3).
Nu terugvordering van bijstand niet langer een plicht is maar een bevoegdheid, geldt ook de zogenaamde zes-maanden-jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB stelt dat geen betalingen mogen worden teruggevorderd die gedaan zijn langer dan zes maanden na ontvangst van een signaal waaruit afgeleid had moeten worden dat de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. Trage besluitvorming aan de kant van het dagelijks bestuur wekt bij de belanghebbende het vertrouwen dat er niet tot terugvordering zal worden overgegaan.
Beperking van het begrip “signaal” tot informatie van de belanghebbende zelf – zie de definiëring in artikel 1 – betekent dat afzien of matiging van de terugvordering niet van toepassing is als het gaat om een signaal dat niet van de belanghebbende zelf afkomstig is en deze dus de inlichtingenplicht schendt. De belanghebbende die zelf niet de informatie aan het dagelijks bestuur verstrekt kan geen beroep doen op het feit dat het dagelijks bestuur door het uitblijven van een besluit vertrouwen zou hebben gewekt.
In artikel 4 van deze Beleidsregels is een relatie gelegd met uitstroombeleid. Het kan gebeuren dat de terugvordering zo’n claim legt op de situatie van de persoon en/of het gezin, dat dit een grote belemmering vormt voor het oppakken van noodzakelijke arbeidsgerichte activiteiten.
Factoren die een rol spelen bij de beoordeling van een dergelijke belemmering zijn:
Ten aanzien van de niet-verwijtbare vordering kent deze bepaling een dwingend karakter.
Het begrip “dringende reden” laat zich eigenlijk niet definiëren. De wetgever heeft het begrip bewust niet ingevuld. Ook de rechter geeft slechts sporadisch, en dan ook nog deels, invulling aan het begrip.
Het laatste heeft wel gesteld dat het moet gaan om:
Zowel de jurisprudentie op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) als de WWB laat zien dat de rechtspraak zeer terughoudend is als het gaat om het vaststellen van de aanwezigheid van een dringende reden.
Artikel 6 Bevoegdheid tot verhaal
Artikel 62 van de WWB maakt het mogelijk kosten van bijstand te verhalen op:
Artikel 62 f van de WWB maakt het mogelijk kosten van bijstand te verhalen op:
Het dagelijks bestuur gebruikt de mogelijkheid tot verhaal in alle mogelijke situaties, behalve op de ouder van het meerderjarige kind dat bijzondere bijstand ontvangt voor levensonderhoud of heeft ontvangen (artikel 62 onder c van de WWB).
De onderhoudsplicht ten aanzien van jongeren (18 tot en met 20 jaar) die aanvullende bijstand ontvangen komt in de praktijk zeer weinig voor. Bovendien is er niet zelden sprake van een verstoorde relatie met de ouder of ouders. Verhaal op de ouder leidt mogelijk tot een ongewenste verslechtering van de relatie. Ook gelet op de kosten die met vaststelling en invordering gemoeid zijn, is het verantwoord verhaal op deze groep ouders achterwege te laten.
Voor verhaal wordt een ondergrens vastgesteld van € 50, - per maand. Daaronder wordt niet verhaald om proceseconomische redenen. De hoogte van het bedrag wordt berekend door de WIL. Gelet op de ervaringen wordt niet per definitie het berekende bedrag van de belanghebbende/procesvertegenwoordiger overgenomen.
Artikel 7 Bevoegdheid tot het indienen tot verzoeken tot aanpassing
Artikel 62evan de WWB maakt het voor het dagelijks bestuur mogelijk het door de rechter vastgestelde verhaalsbedrag door de rechter te laten wijzigen als:
Het dagelijks bestuur gebruikt in voorkomende gevallen deze bevoegdheid. Hiermee wordt verdere invulling gegeven aan de opdracht van het dagelijks bestuur in samenhang met de Handhavingsverordening WWB.
Verhaald wordt via alimentatie in principe altijd door onderhoudsplichtige ex-partner voor de partner als wel de kinderen. De WIL verplicht hiertoe de aanvrager om indien mogelijke een beroep te doen op een voorliggende voorziening op grond van artikel 55 van de WWB. De duur van de alimentatieverplichting voor kinderen is afhankelijk van de leeftijd zoals deze in het Burgerlijk wetboek is genoemd. Voor de partner is deze afhankelijk van het causaal verband, de duur van het huwelijk of er in dat huwelijk kinderen zijn geboren en is gemaximeerd tot uiterlijk12 jaar na de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand.
Voor het verkrijgen van alimentatie wordt belanghebbende, indien mogelijk, verplicht op grond van artikel 55 van de WWB.
Artikel 8 Berekening ambtshalve bijdrage
Voor de berekening van de verhaalsbijdrage worden als leidraad genomen de normen die door de werkgroep Alimentatienormen, afdeling burgerlijke rechtspraak van de Nederlandse Vereniging voor de Rechtspraak (NVVR) worden gepubliceerd in het tijdschrift Trema. Er is een model voor de nettomethode en voor de brutomethode.
Indien de onderhoudsplichtige niet heeft gereageerd binnen de termijn van twee weken, zal hij een rappel ontvangen. Hierin wordt de onderhoudsplichtige aangemaand binnen twee weken na dagtekening van dit rappel te reageren. Tevens worden hem/haar de consequenties duidelijk gemaakt van het niet reageren binnen de genoemde termijnen.
Als de onderhoudsplichtige weigert de nodige gegevens te verstrekken met betrekking tot de vast te stellen onderhoudsbijdrage zal er een ambtshalve verhaalsbijdrage worden opgelegd. Deze bijdrage is gelijk aan de bruto verstrekte bijstand/inkomensvoorziening ten behoeve van degene voor wie de onderhoudsplichtige een onderhoudsplicht heeft.
Bij niet-betaling zal de vordering worden ingediend bij de Rechtbank. Daartoe zal een verzoekschrift bij de Rechtbank worden ingediend op grond van artikel 62h van de WWB. De procedure, die in dit kader dient te worden gehanteerd, is de procedure van artikel 429a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ev. Voorts dient WIL
er voor te zorgen dat bij de indiening van het verzoekschrift de bewijsstukken van de feiten worden overgelegd, die dienen tot het bewijs van de gestelde feiten (artikel 799 lid 2 Rv).
Op de hoofdregels uit artikelen 6 tot en met 10 van deze Beleidsregels bestaan twee uitzonderingen:
Het artikel is dwingend geformuleerd (“het dagelijks bestuur besluit” in plaats van “het dagelijks bestuur kan besluiten”). Hiermee biedt het dagelijks bestuur de zekerheid dat de situatie en bijzondere omstandigheden van de debiteur worden gerespecteerd (uitzonderingen 2).
Het begrip “dringende reden” laat zich eigenlijk niet definiëren. De wetgever heeft het begrip bewust niet ingevuld. Ook de rechter geeft slechts sporadisch, en dan ook nog deels, invulling aan het begrip.
De rechter heeft wel gesteld dat het moet gaan om:
Zowel de jurisprudentie op grond van de Algemene bijstandswet (Abw) als de WWB laat zien dat de rechter zeer terughoudend is als het gaat om het vaststellen van de aanwezigheid van een dringende reden.
Artikel 12 Categoriaal afzien van verhaal
Dit artikel geeft het dagelijks bestuur de bevoegdheid groepen onderhoudsplichtigen aan te wijzen voor wie wordt afgezien van verhaal. Dat kan zijn op grond van de situatie van de belanghebbende, maar ook op basis van verwacht rendement van verhaalsactiviteiten.
Het biedt het dagelijks bestuur onder meer de mogelijkheid nadere invulling te geven aan een efficiënte inzet van publieke middelen, door een vorm van risicoanalyse – of liever gezegd: kansanalyse – toe te passen op haar verhaalsactiviteiten: inzetten daar waar de meeste opbrengst te verwachten is.
Artikel 13 Bevoegdheid tot verrekening
Artikel 60 lid 3 van de WWB biedt de mogelijkheid een vordering te verrekenen met een uitkering op grond van de WWB, of één van de andere uitkeringen die door WIL worden verstrekt: IOAW, IOAZ, en Bbz. Op deze wijze worden kosten van invordering vermeden, onder meer omdat bij verrekening geen gebruik hoeft te worden gemaakt van een dwangbevel.
Artikel 14 Bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel
Artikel 60 lid 2 van de WWB biedt de mogelijkheid de kosten van bijstand bij dwangbevel in te vorderen. Het ligt in de rede hiervan gebruik te maken. Het dwangbevel levert de executoriale titel op om over de te gaan tot verdere invordering in de vorm van:
Artikel 15 Aflossingshoogte vorderingen
Uit de eerste zin van dit artikel blijkt dat het vaststellen van Beleidsregels ten aanzien van de hoogte van de aflossing niets afdoet aan het uitgangspunt dat vorderingen in principe in één keer moeten worden voldaan.
Omdat veel van onze (ex-)belanghebbenden dit niet kunnen, zijn de Beleidsregels voor aflossingshoogte opgesteld om de uitvoering eenduidig te laten zijn en op deze wijze invulling te geven aan het gelijkheidsbeginsel.
Hierbij is onderscheid gemaakt tussen niet verwijtbare- en verwijtbare vorderingen.
Voor niet verwijtbare vorderingen tot 110% van het inkomen geldt een aflossing van 6% van het inkomen dat zij kunnen genieten.
Voor een verwijtbare vordering geldt een aflossing van 10% van het inkomen dat zij kunnen genieten.
Als er meer inkomen genoten wordt dan 110% de geldende bijstandsnorm kan er ook meer worden afgelost. Dit komt tot uiting in het tweede lid. In dit lid is gesteld dat zolang het inkomen niet toeneemt tot boven de 110% van de geldende bijstandsnorm, de aflossing ongewijzigd blijft.
Wanneer het inkomen hoger is dan 110% van de bijstandsnorm dan wordt 35% van het meerdere als aflossingsbedrag genomen.
Als de vordering in 36 maanden geheel kan worden afgelost met een lager maandelijks aflossingsbedrag dan op grond van lid 1 en 2 zou gelden, dan kan het aflossingsbedrag lager worden vastgesteld (lid 3). Dit gebeurt alleen op verzoek van de debiteur.
Als er sprake is van dwangvordering (beslag) geldt nog slechts de bescherming van de beslagvrije voet.
Artikel 16 Uitstel van invordering
Er kunnen redenen zijn dat de debiteur tijdelijk niet in staat is aan zijn of haar aflossingsverplichtingen te voldoen. Een onverwachte (grote) uitgave kan zo’n reden zijn.
Een verzoek van de debiteur om uitstel van betaling kan worden gehonoreerd als deze de laatste 12 maanden geen uitstel heeft gehad.
Er kan maximaal twee keer uitstel, voor in totaal maximaal 6 maanden worden verleend per periode dat belanghebbende debiteur is. Dit betekent dat als er een tweede vordering naast een bestaande ontstaat, er geen nieuwe rechten op uitstel ontstaan. Nieuwe rechten ontstaan wel als er een tweede vordering ontstaat terwijl de eerste is afgelost. De in lid 1 genoemde 12-maanden-eis is onverkort van kracht.
Uitstel van invordering is niet van toepassing op lopende betalingsregelingen in het kader van Schuldhulpverlening dan wel in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) In het kader van schuldhulpverlening kunnen nadere afspraken worden gemaakt. Dit kan ondermeer zijn het schuldenvrij laten starten na de Wsnp periode, dan wel kwijtschelding van de schuld in het vooruitzicht stellen als belanghebbende geen uitkering ontvangt.
Artikel 17 Overdragen vordering
Indien een debiteur niet bereid blijkt te zijn de schuld op minnelijke dan wel dwingende wijze te voldoen, kan de vordering worden overgedragen aan een incassobureau dat sociaal en verantwoord incasseert. Dit houdt in dat ook zij zich wederom zullen richten op het minnelijke traject en met de belanghebbende proberen te zoeken naar een oplossing, Echter dient alles in het werk gesteld te worden eerst zelf naar een regeling te zoeken.
In geval van niet tijdige betaling kan de vordering worden verhoogd met de wettelijke rente. Ingevolge artikel 6:119 BW is de debiteur de wettelijke rente verschuldigd vanaf het moment dat hij in verzuim is. Het dagelijks bestuur zal in beginsel de rente en kosten berekenen bij niet tijdige betaling.
Artikel 20 Heronderzoek vorderingen
Bekeken dient te worden of de debiteur aan het einde van het schuldhulpverleningstraject of schuldsaneringstraject alle afspraken correct is nagekomen. Indien dit het geval is, zal het restant van de vordering worden afgeboekt. Debiteurenonderzoeken zullen worden ingepland om het verloop van deze trajecten te volgen.
Indien een debiteur is vertrokken onbekend waarheen (VOW), kan de vordering worden overgedragen aan een incassobureau. Dit incassobureau kan de debiteur actief opsporen met de door hun beschikbare middelen (bezoeken/onderzoeken buitendienst en autotrace/experian). Indien het incassobureau ook niet lukt de debiteur op te sporen/ de vordering te innen, kan de vordering, naar eigen beoordeling van de medewerker terugvordering en verhaal, worden afgeboekt.
Overdracht naar het incassobureau is geen automatisme. Het is de vraag of de vordering ook daadwerkelijk geïncasseerd gaat worden. Zo niet, dan is het niet verantwoord deze extra kosten te maken.
Artikel 21 Opschorting van invordering
Dit artikel biedt medewerkers de gelegenheid het afzien van verdere invordering van een niet verwijtbare vordering in te zetten als financiële prikkel om de belanghebbende te bewegen werk te aanvaarden.
Juist omdat het aanvaarden van werk al een van de verplichtingen van de belanghebbende is, moet het gaan om een laatste duw in de rug. Dit komt tot uitdrukking in “wezenlijke bijdrage”.
Om ervoor te zorgen dat de prikkel ook werkelijk tot uitstroom leidt, is de opschorting pas een feit als de uitstroom ook een feit is. Om ervoor te zorgen dat de prikkel ook werkt om belanghebbenden aan de slag te houden, eindigt de opschorting automatisch bij terugkeer in de bijstand. Blijft de belanghebbende aan het werk, dan kan de de opschorting na een jaar worden “omgezet” in kwijtschelding (zie artikel 17 van deze Beleidsregels).
De opschorting kan niet langer dan een jaar duren. Na een jaar heeft de belanghebbende zich bewezen en is – vanuit het perspectief van WIL – de kans op terugkeer in de bijstand aanzienlijk verminderd.
Om oneigenlijk gebruik te voorkomen kan de invordering slechts éénmaal worden opgeschort.
Opschorting is niet mogelijk wanneer zich enig ander wettelijk voorschrift daartegen verzet.
Artikel 22 Afzien van invordering wegens schuldenproblematiek
Het is ongewenst dat vorderingen de totstandkoming van een schuldregeling eindeloos in de weg staan. Er moet wel aan de eis worden voldaan dat er vijf jaar naar draagkracht is afgelost op de vordering. Hierbij wordt de jurisprudentie met betrekking tot de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (Wsnp) gevolgd, waarin ook wordt bepaald dat fraudeschulden waarop minimaal vijf jaar naar vermogen is afgelost, in een schuldregeling toelaatbaar zijn. Als aan de genoemde voorwaarden wordt voldaan, kan de rest van de vordering na afloop van de schuldregeling buiten invordering worden gesteld (finale kwijting).
De finale kwijting wordt vanzelfsprekend pas verleend als de schuldregeling tot een goed einde is gebracht.
Artikel 23 Afzien van invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
Het dagelijks bestuur wil goed gedrag graag belonen. Dat geldt ook bij het aflossen van vorderingen.
Als belanghebbende vanaf de formeel vastgestelde ingangsdatum van de invordering gedurende 60 maanden het maximale aflossingsbedrag (zijn aflossingscapaciteit) tijdig heeft betaald en tenminste 50% van de bruto vordering is afgelost wordt de rest van de schuld kwijtgescholden.
Nu kan het zijn dat belanghebbende zich de meeste van deze 60 maanden (minimaal 90% ervan), maar niet alle maanden aan zijn of haar aflossingscapaciteit houdt. Belanghebbende kan dan op enig moment na afloop van de termijn van 60 maanden een verzoek tot kwijtschelding van de restschuld indienen. De maandelijkse maximale aflossingscapaciteit loopt tot het moment van verzoek door. Hij of zij komt in aanmerking als de achterstallige verplichting (dus tot het moment van het verzoek) is voldaan, en de wettelijke rente, de kosten van invordering en minimaal 50% van de bruto-vordering zijn voldaan.
In het derde lid wordt de variant beschreven in het geval dat belanghebbende minder dan 90% van de 60 maanden heeft afgelost.
Artikel 24 Afzien van invordering bij afkoop
Het dagelijks bestuur kan instemmen met afkoop op verzoek van de debiteur. Doel van de formulering van dit artikel is het ontstaan van een win-win-situatie. Winst voor de debiteur: een lager aflossingsbedrag. Winst voor het dagelijks bestuur: lagere kosten van invordering.
De debiteur moet de gemaakte kosten van invordering voor zijn of haar rekening nemen.
Artikel 26 Bevoegdheid verhoging en brutering
Artikel 58 lid 5 van de WWB biedt de mogelijkheid de vordering te verhogen met kosten: loonbelasting, premies volksverzekeringen en de vergoeding voor de inkomensafhankelijke bijdrage uit de zorgverzekeringswet. Het dagelijks bestuur maakt gebruik van deze bevoegdheid. Het doet recht aan het feit dat de belanghebbende verantwoordelijk is voor (de kosten die gemoeid zijn met) de vordering. Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering heeft de belanghebbende altijd nog de mogelijkheid deze brutokosten terug te krijgen van de belastingdienst.
Artikel 27 Overgangsbepalingen
Bij de overgang van een oude naar een nieuwe organisatie dienen vorderingen geconstateerd voor de start van de WIL volgens de van toepassing zijnde Beleidsregels te worden behandeld. Nieuwe, geconstateerde vorderingen, geconstateerd na overgang naar de WIL moeten volgens de Beleidsregels van de WIL worden afgehandeld.
Mocht blijken dat de vorderingen onder het nieuwe regime gunstiger zijn, dan moeten de nieuwe Beleidsregels van de WIL worden toegepast.
Over de term geconstateerd kan veel discussie ontstaan. Hiermee wordt bedoeld dat aan de belanghebbende per brief of beschikking is geïnformeerd dat er een vordering is ontstaan of er een vermoeden van een vordering is en dat zij later worden bericht over de hoogte van de vordering. Dit alleen als de vordering niet direct kan worden medegedeeld.
Voor de komende periode blijven de oude Beleidsregels van toepassing totdat de betreffende gemeente deze intrekt. Er kansprake zijn van een overlap tussen de “oude”en nieuwe Beleidsregels. Daarom moeten “oude” Beleidsregels niet ingetrokken worden.