Organisatie | Cuijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van reclamebelasting 2013 |
Citeertitel | Verordening reclamebelasting Cuijk 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | belastingen |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-12-2014 | 01-01-2016 | Wijziging regeling | 15-12-2014 | onbekend | |
19-12-2012 | 01-01-2016 | Nieuwe regeling | 17-12-2012 Maasdriehoek 18 december 2012 | onbekend |
Deze verordening is van toepassing binnen het gebied van de gemeente Cuijk, zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende en daarvan deel uitmakende kaart (Bijlage 1).
Onder de titel ‘reclamebelasting’ wordt, onder de bij deze verordening gestelde voorwaarden, binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een directe belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.
Artikel 5 Grondslag van heffing en belastingtarief
Indien de vestiging gelijk is aan de onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, bedraagt de heffingsmaatstaf een vast bedrag, vermeerderd met een bedrag dat afhankelijk is van de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde WOZ-waarde voor het betreffende kalenderjaar.
In afwijking van het tweede lid, bedraagt de heffingsmaatstaf, indien de vestiging deel uitmaakt van één onroerende zaak, als bedoeld in artikel 16 van de Wet waardering onroerende zaken, een vast bedrag vermeerderd met een bedrag dat afhankelijk is van het deel van de WOZ-waarde van de onroerende zaak dat aan de vestiging voor het betreffende kalenderjaar kan worden toegerekend.
In afwijking van het tweede lid, bedraagt de heffingsmaatstaf voor een vestiging als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, sub 2, een vast bedrag vermeerderd met een bedrag dat afhankelijk is van de gezamenlijke WOZ-waarde zoals deze op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaken die samen de vestiging vormen, is vastgesteld voor het betreffende kalenderjaar.
Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen WOZ-waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 7 Ontstaan van belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt, is de reclamebelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd met zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar, na het tijdstip van de beëindiging van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.
De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen:
die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, die individueel korter dan 13 weken aanwezig zijn, maar waarbij de verschillende openbare aankondigingen gezamenlijk 13 weken of meer aanwezig zijn;
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking in zoverre van het eerste lid geldt, ingeval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder is dan € 4.000,00 dat de aanslagen moeten worden betaald in drie gelijke maandelijkse termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
In gevallen bedoeld in het tweede lid geldt in afwijking in zoverre van het aldaar bepaalde, zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso van de betaalrekening van de belastingschuldige kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in elf gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Cuijk van 17 december 2012.
R.M. van der Weegen Mr. W.A.G. Hillenaar
griffier voorzitter
Bijlage 1 bij de Verordening reclamebelasting Cuijk 2013
Als aangewezen gebied, bedoeld in artikel 2 van de verordening, geldt het op de bijgevoegde kaart gearceerde gedeelte.
De afbakening is gebaseerd op de bezoekersstromen. Het argument is dat ondernemers met een reclame-uiting profiteren van de toenemende bezoekersstromen vanuit de parkeervoorzieningen én het station Cuijk. Het verhogen van het aantal bezoekers is een van de doelstellingen van het centrummanagement.
De belangrijkste parkeervoorzieningen (buiten de straten zelf) zijn:
Behoort bij raadsbesluit van 17 december 2012
Toelichting op de Verordening reclamebelasting Cuijk 2013
De verordening is gebaseerd op de tekst van artikel 227van de Gemeentewet.
Omdat sprake is van een belasting, hoeft er tegenover het heffen van de reclamebelasting geen individuele tegenprestatie of kostenpost te staan van de gemeente. Het vereiste van maximaal 100% kostendekkendheid, zoals dat van toepassing is bij de legesheffing, geldt hier niet.
De opbrengst vloeit in de algemene middelen en de gemeente kan die aanwenden naar eigen inzicht. De reclamebelasting wordt dan ook primair als een algemeen dekkingsmiddel opgevat.
Over de besteding van de opbrengst van de reclamebelasting oordeelde rechtbank Zutphen (20 januari 2010, nr. 09/334, Doetinchem, LJN: BL8525), dat het gerechtvaardigd is dat die wordt gebruikt ten behoeve van de ontwikkeling (van het centrummanagement) van het centrum van de gemeente. Het staat de raad vrij om de opbrengst uit de reclamebelasting aan te wenden op de wijze die het beste past bij het gemeentelijk beleid. In dit geval is het de bedoeling dat de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie aan de stichting wordt verstrekt ten behoeve van het financieren van activiteiten en voorzieningen voor de promotie en verbetering van het verblijfsklimaat in het centrum van de gemeente. De reclamebelasting is dus niet bedoeld om openbare aankondigingen terug te dringen. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemeentelijke wetgever hiermee niet buiten zijn bevoegdheden getreden. De reclamebelasting is een objectieve belasting. Dat houdt onder andere in dat in beginsel alle openbare aankondigingen in de reclamebelasting moeten worden betrokken. Maar om de heffing in de praktijk uitvoerbaar te houden zijn in artikel 9 vrijstellingen opgenomen. Zie hiervoor de toelichting op artikel 9.
Heffing van reclamebelasting in een beperkt gebied van de gemeente is onder voorwaarden toegestaan. Omdat slechts in een deel van de gemeente wordt geheven is een kaart als bijlage bij de verordening opgenomen. Zie bijlage 1. Daarin staat de begrenzing gedetailleerd beschreven.
In de verordening is gekozen voor heffing op basis van de waarde die is vastgesteld op grond van de Wet waardering onroerende zaken (de WOZ-waarde). De gemeente mag volgens de Gemeentewet de heffingsmaatstaf voor een belasting namelijk zelf bepalen.
Het bedrag van een gemeentelijke belasting mag echter niet afhankelijk worden gesteld van het inkomen, de winst of het vermogen. Zowel de WOZ-waarde als het hebben van een reclame-uiting voldoen hieraan en zijn objectief vast te stellen. De WOZ-waarde als heffingsgrondslag voor de reclameheffing is eerlijk en verdedigbaar. De ‘normale’ reclameheffing is op basis van de grootte van de reclame-uiting. Het is denkbaar dat een grote winkel relatief veel omzet en weinig reclame-uitingen heeft. Andersom kan een kleine winkel veel reclame-uitingen hebben terwijl deze relatief veel minder omzet heeft. Een reclameheffing met als grondslag de WOZ-waarde is daarom veel billijker omdat de bijdrage is gekoppeld aan de waarde van het pand.
In het geval van de WOZ-waarde als grondslag hoeft er alleen gecontroleerd te worden of er een openbare aankondiging gedaan wordt. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van een bestaand bestand dat tot stand is gebracht en wordt bijgehouden in het kader van de heffing van onroerende-zaakbelastingen (OZB). Het aantal administratieve handelingen wordt hierdoor verder beperkt omdat kan worden aangesloten bij de inning van de OZB-aanslagen.
Er is in de verordening gekozen voor een tweedeling in de opbouw van het heffingsbedrag. Een vast bedrag van € 200,00 wordt bij alle panden geheven indien er een openbare aankondiging zichtbaar is. Dat geldt voor alle panden met een WOZ-waarde van maximaal € 50.000. De onderneming waarvan de WOZ-waarde meer dan € 50.000 aan WOZ-waarde vertegenwoordigt, betaalt boven dit vaste bedrag een tarief van € 2,18 per € 1.000 WOZ-waarde. Daar is wel een maximum aan verbonden. Het maximum te heffen bedrag is vastgesteld op € 581,00. Dat geldt dan met name voor WOZ-waarden vanaf 225.000. Van de in de heffing te betrekken panden zijn 77 WOZ-waarden lager dan € 225.000. Van 90 panden ligt de waarde daarboven. Die betalen dus dat maximumbedrag.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Om duidelijkheid te scheppen over de inhoud en toepassing van in de verordening voorkomende begrippen is daarvan een omschrijving opgenomen in artikel 1.
Heffing binnen een beperkt gebied
Reclamebelasting kan worden ingevoerd in slechts een deel van de gemeente. Daarbij geldt wel als voorwaarde dat de gemeente hiervoor een objectieve en redelijke grond heeft.
In verband met haar bewijspositie in een eventuele beroepsprocedure, doet de gemeente er goed aan om er voor te zorgen dat die objectieve en redelijke grond uit gemeentelijke stukken duidelijk blijkt. Denk hierbij aan beleidsregels, collegevoorstellen of raadsvoorstellen. Zie in dit verband Rechtbank Middelburg 30 januari 2008, 07/443, LJN: BC7882. De rechter keurde de invoering van de reclamebelasting in de binnenstad van Middelburg goed op grond van de extra investeringen in de binnenstad die de gemeente deed en de door de gemeente gewenste regulering van het uiterlijk van de binnenstad.
Met betrekking tot de heffing in alleen het centrum van de gemeente oordeelt Rechtbank Zutphen (20 januari 2010, nr. 09/334 Doetinchem, LJN: BL8525) dat de gemeentelijke autonomie ten aanzien van het invoeren van lokale belastingen het mogelijk maakt dat de reclamebelasting slechts in een deel van de gemeente wordt ingevoerd, mits daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Daarvoor kan dienen de wens (beleid) van de gemeente om de opbrengst van de reclamebelasting in de vorm van een subsidie te verstrekken aan een stichting (centrummanagement) waarbij die subsidie uitsluitend wordt ingezet ter versterking van het centrum van de gemeente.
Ook onze gemeente zet de opbrengsten uit reclamebelasting, na aftrek van de perceptiekosten in ten behoeve van het centrummanagement. Dat betekent dat heffing in een beperkt gebied is toegestaan.
Geheven wordt voor openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg. Uiteraard onder de voorwaarden die in deze verordening zijn bepaald.
Artikel 227 van de Gemeentewet, noch enige andere (fiscale) wet geeft een definitie van het begrip openbare aankondiging. Daardoor moet aansluiting worden gezocht bij het spraakgebruik. In beginsel vallen alle openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg onder de reclamebelasting. Het gaat overigens om de openbare aankondiging zelf en niet om het voorwerp waarop die aankondiging zich bevindt. Bij een reclametekst op een gevelbord bijvoorbeeld is de aankondiging op het bord belast en niet het bord zelf.
Bij openbare aankondigingen kan gedacht worden aan schriftelijke aankondigingen, foto’s, tekeningen, logo’s, stickers, raam- en aanplakbiljetten, teksten en figuren op gevelborden, etalageruiten, lichtbakken, vlaggen, neonreclames, merken, emblemen en andere beeldbepalende kenmerken. De belastingrechter oordeelde dat een muurschildering met daarnaast een logo van een bedrijf en een op het bedrijf slaande tekst, een openbare aankondiging is in de zin van de reclamebelasting (Hoge Raad 30 maart 2007, nr 42353, LJN: AX2154 en de samenhangende verwijzingsprocedure Hof Amsterdam, 6 maart 2009, nr. 0700180, LJN: BH6990).
De rechtbank Utrecht (11 november 2009, nr. SBR 09/581,Veenendaal, niet gepubliceerd) oordeelde dat onder het wettelijk begrip ‘openbare aankondiging’ niet slechts reclame in engere zin valt, maar meer in het algemeen elke tot het publiek gerichte mededeling van commerciële dan wel ideële aard waarmee de aandacht wordt getrokken voor een dienst, een product of een boodschap. Hieruit valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat het niet gaat om de vraag welk (commercieel of ideëel) belang beoogd wordt met het betreffende opschrift, maar louter om de vraag of het opschrift tot doel heeft de aandacht van het publiek te trekken voor dit object of onderwerp. Ook ideële uitingen voor een bepaalde boodschap vallen volgens de jurisprudentie onder het begrip ‘openbare aankondiging’. In die zin is voor de vraag of een opschrift al dan niet als openbare aankondiging belastingplichtig is, niet relevant wat de achterliggende gedachte is voor het trekken van aandacht van het publiek. Het is dus ook niet relevant of er met een opschrift al dan niet beoogd wordt reclame te maken. Het opschrift “huisartsenpraktijk X” is volgens de rechtbank aan te merken als een openbare aankondiging, omdat het opschrift duidelijk maakt aan mensen die de praktijk zoeken dat de huisartsenpraktijk in een bepaald pand is gevestigd. Daarmee richt het opschrift zich tevens tot het publiek in het algemeen.
Echter, openbare aankondigingen zoals de vermelding van openings- en sluitingstijden en aanduidingen die aangeven waar de hoofdingang van een gebouw zich bevindt, zijn geen openbare aankondiging in de zin van de reclamebelasting. Hof Amsterdam oordeelde dat dergelijke aankondigingen slechts bijkomstig de aandacht vestigen op het gebouw ten einde deel te nemen aan het economische verkeer en daarmee zakelijke belangen te bevorderen (Hof Amsterdam 30 januari 1998, nr. 96/1387, Belastingblad 1998 blz. 530, LJN: AA4190).
Een aankondiging is openbaar indien het publiek vanaf de openbare weg de aankondigingen visueel kan waarnemen. Aankondigingen in gebouwen zijn meestal niet zichtbaar vanaf de openbare weg en in dat geval daardoor niet belastbaar. Rechtbank ’s-Gravenhage oordeelde dat openbare aankondigingen die door de bladeren van bomen tijdelijk slecht zichtbaar zijn, wel onder de reclamebelasting vallen (Rb. ’s-Gravenhage 16 augustus 2006, nr. 05/8066, LJN: AY8441).
In artikel 9 is via de vrijstellingen geregeld welke openbare aankondigingen niet in de heffing worden betrokken omdat het doel en de strekking van deze reclamebelasting daarvoor aanleiding geeft. Het is immers een heffing waarvan de middelen na aftrek van de perceptiekosten uitsluitend worden ingezet voor centrummanagement.
De Gemeentewet geeft geen definitie van het begrip openbare weg. De belastingrechter knoopt voor het begrip ‘openbare weg’ aan bij de definitie uit de Wegenwet (Hof Leeuwarden 30
oktober 1967, BNB 1968/214 inzake de straatbelasting en Hoge Raad 21 september 2001, nr. 35502, Belastingblad 2001, blz. 996 inzake de OZB). Volgens artikel 1 van de Wegenwet moet onder weg mede worden verstaan: voetpad, rijwielpad, jaagpad, dreef, molenweg, kerkweg en andere verkeersbanen voor beperkt gebruik. Ook een brug wordt aangemerkt als weg.
Volgens artikel 4 van de Wegenwet is een weg openbaar:
Samenvattend geldt dat een weg openbaar is wanneer deze daadwerkelijk voor iedereen toegankelijk is. Het is daarbij niet van belang wie eigenaar is van de weg. Een weg is niet openbaar als deze alleen op verzoek voor een ieder toegankelijk is.
De reclamebelasting wordt geheven van de gebruiker van de vestiging, waarop en/of waarbij één of meer reclameobjecten zijn aangebracht.
Artikel 5 Grondslag van heffing en belastingtarief
Via met name dit artikel wordt de keuze voor de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf geregeld.
Verder is in dit artikel geregeld hoe om te gaan met de berekening van de aanslag voor verschillende onroerende zaken die direct naast elkaar gelegen zijn en door één organisatie of bedrijf tezamen voor één doel worden gebruik. De gezamenlijke WOZ-waarde vormt dan de basis voor de heffing. Als er sprake van een woongedeelte in de WOZ-waarde, wordt deze waarde buiten de berekening van de aanslag gelaten. Over de wijze waarop de tarieven tot stand zijn gekomen, wordt kortheidshalve verwezen naar het raadsvoorstel.
Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingtijdvak of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Hiermee kunnen de aanslagen tezamen op één aanslagbiljet worden opgelegd met de overige gemeentelijke jaarheffingen. Wel is het mogelijk dat de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt of eindigt. Daarvoor zijn bepalingen opgenomen zodat er alsnog een aanslag kan worden opgelegd of eventueel ontheffing worden verleend.
De Gemeentewet kent voor de reclamebelasting geen verplichte vrijstellingen. Wel kan de gemeenteraad in de verordening reclamebelasting zogenoemde facultatieve vrijstellingen opnemen. De raad heeft daarvoor een ruime bevoegdheid. Een beperking bij het opnemen van vrijstellingen in de verordening is, dat een vrijstelling objectief moet zijn om te voorkomen dat toepassing van de vrijstelling leidt tot strijdigheid met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het gelijkheidsbeginsel. Het is wenselijk om de heffing in de praktijk uitvoerbaar te houden en daarom een aantal objectieve vrijstellingen op te nemen. Het gaat om de volgende de vrijstellingen die voor zich spreken. De belasting wordt niet geheven voor reclameobjecten:
die korter dan 13 weken aanwezig zijn, tenzij deze openbare aankondigingen zijn aangebracht in een voorziening waarin, waaraan of waarop wisselende openbare aankondigingen worden aangebracht, die individueel korter dan 13 weken aanwezig zijn,
Artikel 10 Termijnen van betaling
Deze bepaling is identiek aan die in de verordeningen van alle gemeentelijke jaarheffingen zoals de onroerende-zaakbelastingen en rioolheffing die gecombineerd op één aanslagbiljet worden opgelegd. Hiermee kan de aanslag reclamebelasting op ditzelfde biljet worden opgelegd.
Artikelen 6, 8, 11, 12 13 en 14
Deze (standaard)bepalingen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.