Organisatie | Stadskanaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
In deze beleidsregels worden de Beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften terugvordering WWB ingetrokken.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | artt. 1 t/m 3, 9, 12, 13 | 02-12-2014 Gemeenteblad, nr. 75372, 17-12-2014 | BW, 02-12-2014, nr. 16 | ||
07-11-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 29-10-2013 De Kanaalstreek, 06-11-2013 | BW, 29-10-2013, nr. 8 |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal;
Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels op te stellen met betrekking tot het terug- en invorderen van uitkeringen die zijn verstrekt in het kader van de socialezekerheidswetten, gelet op de artikelen 58 en 61 van de Wet werk en bijstand [ De Wet werk en bijstand is per 1 januari 2015 vervangen door de Participatiewet; voor Wet werk en bijstand dient Participatiewet gelezen te worden ];
vast te stellen de volgende "Beleidsregels terug- en invordering socialezekerheidswetten Stadskanaal 2013".
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet , IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
het opnieuw vaststellen van het recht op uitkering over een periode in het verleden. Als er herzien wordt, worden de feiten en omstandigheden die van invloed zijn op het recht en de hoogte van de uitkering alsnog toegepast. Als deze feiten en omstandigheden tijdig bekend waren geweest, hadden zij geleid tot wijziging van de aanspraak op uitkering;
IOAZ:
de door het college verleende bijstand in het kader van de Participatiewet en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;
Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering
Het college acht zich verplicht tot het bijdragen aan draagvlak in de samenleving voor een collectief stelsel van sociale zekerheid en de aanpak van fraude. In dit kader:
maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze hem op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Participatiewet alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en
verhoogt het college de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, vordert het college een door hem na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden. Onder een signaal wordt verstaan: relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat teveel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op bijstand over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over het in aanmerking te nemen vermogen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, ziet het college af van het verhogen indien sprake is van een vordering die isontstaan buiten toedoen van belanghebbende, hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft en hij een opgelegde betalingsverplichting nakomt.
Het derde lid is niet van toepassing indien het college terugvordert met toepassing van artikel 58, tweedelid, aanhef en onder f van de Participatiewet.
Paragraaf 2.1 Kwijtschelding in verband met het gedurende een bepaalde periode voldoen aan de betalingsverplichtingen
Artikel 5. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting
In afwijking van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, besluit het college af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
Artikel 6. Afzien van terugvordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting bij fraudevorderingen ontstaan voor 1 januari 2013
Het college ziet bij fraudevorderingen die ontstaan zijn voor 1 januari 2013 af van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering indien de belanghebbende:
gedurende 15 jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald en ten minste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan; of
Het op basis van de artikelen 5 en 6 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.
Artikel 9. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden
Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Participatiewet en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:
Het eerste lid is niet van toepassing indien:
de terugvordering van uitkering is ontstaan op of na 1 januari 2013 en:
het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht door de belanghebbende, als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet;
de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de Participatiewet;
de terugvordering van uitkering is ontstaan voor 1 januari 2013 en:
het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht door de belanghebbende, als bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet;
de vordering ziet op bijstand die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b van de Participatiewet ;
Paragraaf 3.1 De betalingsverplichting
Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde betalingstermijn van zes weken.
Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:
de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen zes weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Algemene wet bestuursrecht een betalingsregeling te treffen;
de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 van de Algemene wet bestuursrecht over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 van de Algemene wet bestuursrecht over aanmaning en invordering bij dwangbevel.
Artikel 11. Uitstel van betaling
Artikel 12. Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij belanghebbenden met een uitkering
Indien belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ, bedraagt bij niet-verwijtbare vorderingen de aflossingsverplichting 6% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
Bij een vordering als bedoeld in het tweede lid wordt, indien het gemiddelde inkomen van de belanghebbende gedurende drie aaneengesloten jaren van feitelijke invordering de beslagvrije voet, bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, niet te boven is gegaan, het aflossingsbedrag na die drie jaar lager vastgesteld.
In geval van beslaglegging door een derde (dat wil zeggen een andere schuldeiser dan het college), kan de aflossingsverplichting ingevolge de bovengenoemde leden voor alle vorderingen worden bepaald op de volledige beslagruimte zoals aangegeven in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Artikel 13. Vaststelling van de duur en de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij uitstroom uit de Participatiewet, IOAW of IOAZ en bij debiteuren die geen recht hebben op algemene bijstand krachtens de Participatiewet, uitkering krachtens de IOAW en de IOAZ
Indien tijdens het nemen van een terugvorderingsbesluit een ander inkomen wordt ontvangen dan een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, wordt de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit vastgesteld op 3% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm en de maximale toeslag, dan wel de van toepassing zijnde grondslag als bedoeld in artikel 5, derde lid, en volgende van de IOAW en IOAZ, per maand, inclusief vakantietoeslag, vermeerderd met 35% van het bedrag waarmee het inkomen inclusief vakantiegeld meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, inclusief vakantiegeld en maximale toeslag, dan wel IOAW- of IOAZ-grondslag, inclusief vakantiegeld, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.
De hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit bij beëindiging of intrekking van de uitkering wordt gedurende zes maanden na de verzenddatum van dit besluit, gesteld op het bedrag dat belanghebbende maandelijks reeds afloste tijdens de laatste bijstandsperiode of de periode waarin een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ is ontvangen.
Artikel 14. Wettelijke rente bij uitstel
Voor de periode dat uitstel is verleend, kan worden afgezien van het in rekening brengen van wettelijke rente.
Paragraaf 3.2 Tussentijdse beoordeling van een lopende betalingsverplichting
Paragraaf 3.3 Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting
Artikel 17. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting
Indien de belanghebbende geen of niet tijdig een betalingsregeling treft of een (eerder) opgelegde betalingsverplichting niet (meer) nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e, tweede lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en/of beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 van de Algemene wet bestuursrecht, nadat de betalings- en aanmaningsprocedure is doorlopen als bedoeld in artikel 4:117 van de Algemene wet bestuursrecht.
Indien wordt overgegaan tot het uitvaardigen van een dwangbevel, wordt de vordering verhoogd met de kosten van de aanmaning en de wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht te boven gaat.
Indien het college het terugvorderingsbesluit ten uitvoer legt door middel van een executoriaal beslag, wordt de vordering verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten en wettelijke rente, voor zover de wettelijke rente het bedrag genoemd in artikel 4:98, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht te boven gaat.