Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Deze beleidsregels komen met ingang van het schooljaar 2013-2014 in de plaats van de Beleidsregels leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2011.
Verordening leerlingenvervoer gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
12-06-2013 | 09-05-2014 | nieuwe regeling | 02-04-2013 Telstar, 12-06-2013 | 13INT02110 |
Bij de beoordeling van de aanvragen om een vergoeding leerlingenvervoer geeft de Verordening Leerlingenvervoer aan, dat er sprake is van een getrapte vervoerskostenvergoeding. De vergoeding die verstrekt wordt moet aansluiten bij het vermogen van het kind. Met andere woorden: de vervoerskostenvergoeding moet passend zijn!
Dit houdt in, dat wanneer een leerling in staat is om naar school te fietsen, een vergoeding voor het taxivervoer niet passend is. Er moet dan een fietsvergoeding worden toegekend. Hetzelfde geldt voor het reizen met het openbaar vervoer en de noodzaak voor een begeleider op de fiets of in het openbaar vervoer. Pas als al deze mogelijkheden geen optie zijn, dient een vergoeding te worden verstrekt voor de kosten van het aangepaste vervoer. Aangepast vervoer vindt meestal plaats in taxibusjes. Eventuele begeleiding dienen de ouders zelf te organiseren.
Wat passend vervoer precies inhoudt beschrijft de wetgeving, jurisprudentie dan wel de verordening Leerlingenvervoer van de gemeente Pijnacker-Nootdorp niet. Dit zorgt ervoor dat op individueel niveau een beoordeling plaats moet vinden. Op welke vergoeding een leerling recht heeft wordt bepaald door de medische mogelijkheden van de leerling en de infrastructurele mogelijkheden op het traject woning-school en vice versa. Bij de beoordeling welke vervoerswijze past bij de eigen kracht van de leerling kan advies ingewonnen worden bij onafhankelijk medisch deskundigen.
Het is onmogelijk om in zijn algemeenheid uitspraken te doen over de vermogens van het kind. Dit is maatwerk en afhankelijk van veel factoren, zoals leeftijd, medische gesteldheid, de reisroute, etc. De volgende tabellen dienen als algemene beoordelingsrichtlijn. Van onderstaande beoordelingsrichtlijn kan worden afgeweken als er factoren zijn, die daar aanleiding toe geven.
De gemeente maakt gebruik van opstapplaatsen. De keuze hiervoor moet bijdragen aan een efficiëntere uitvoering van het vervoersplan en een verlaging van de vervoerskosten. De gemeente heeft in haar Verordening Leerlingenvervoer beschreven, dat zij gebruik mag maken van opstapplaatsen. Het College heeft bij besluit van 7 augustus 2012 de navolgende opstapplaatsen aangewezen:
3. Verantwoordelijkheid ouders
Uit wetgeving en jurisprudentie blijkt steeds weer dat de ouders verantwoordelijk zijn voor het naar school brengen van hun kinderen. Daar waar de handicap van het kind echter financiële ondersteuning vraagt, springt de gemeente bij. Uit jurisprudentie blijkt dat ouders eventuele begeleiding niet zelf hoeven te leveren, maar wel zelf moeten verzorgen/organiseren. Veel kinderen kunnen ondanks hun (soms lichte) handicap prima onder begeleiding van een volwassene fietsen of gebruik maken van het openbaar vervoer. Ouders hebben echter vaak grote moeite om de begeleiding van hun kind (door henzelf of door een ander) te organiseren. Hoe moeilijk dit ook te organiseren is, er blijkt voor de rechter vrijwel geen reden te zijn om de verantwoordelijkheid van ouders over te dragen aan de gemeente. Zeker in gezinnen waar werk van de ouders, de aanwezigheid van andere kinderen of de reistijd om de leerling naar school te begeleiden het moeilijker maken om in de begeleiding van hun kind te voorzien, vormt dit naar het oordeel van de rechter geen aanleiding om de gemeente verantwoordelijk te maken voor de begeleiding van de leerling door bijvoorbeeld aangepast vervoer aan te bieden. Ingeval een leerling in een (AWBZ)instelling woont, blijven zowel de ouders, verzorgers als ook de instelling verantwoordelijk voor de zorg en de daarmee samenhangende begeleiding van het kind. Begeleiding is voor een instelling moeilijk te organiseren, sinds het wegvallen van de daartoe bedoelde budgetten in de AWBZ. Evenzo moeilijk kan het voor gezinnen zijn om de begeleiding van hun kind te organiseren. Daarin is een instelling niet anders dan een normaal gezin, waarin begeleiding vaak ook moeilijk te organiseren is. Om het voor ouders eenvoudiger te maken het begeleidingsprobleem van hun kind op te vangen, is het mogelijk onderstaande faciliteiten te benutten.
Ad 1. Rol voor zorg- en hulpverlenende instellingen
De verantwoordelijkheid voor de begeleiding van de kinderen blijft bij de ouders. Echter in de zoektocht hoe dit te organiseren kunnen zij geholpen worden door een instantie die met hen mee zoekt, door kan verwijzen, of uit kan leggen dat andere ouders ook voor dit probleem staan en hier een oplossing voor zoeken/vinden. Vanuit de gemeentelijke regierol kan zij in het kader van de zorg in en om de school in gesprek gaan met verschillende zorg- en hulpverlenende instellingen. In deze gesprekken wordt onderzocht of de instellingen een rol kunnen spelen in de zoektocht naar eventuele begeleiding van de leerling. Partijen die hierin een rol kunnen spelen zijn bijv. MEE, Stichting vrijwilligerswerk, Bureau Jeugdzorg.
Door OV-educatie op school leert een kind op spelenderwijs kennis maken het openbaar vervoer. Met als gevolg dat een kind sneller zelfstandig met het openbaar vervoer kan reizen. Op veel scholen wordt dit op dit moment nog niet toegepast. Dit is een gemiste kans, want veel kinderen vinden het erg leuk om met openbaar vervoer te reizen.
Het leerlingenvervoer is bedoeld voor het vervoer tussen de woning dan wel de opstapplaats en de school en vice versa. Een aantal kinderen bezoekt na de school echter nog een andere activiteit, zoals een naschoolse opvang, een oppasadres, een logeeradres, een medische behandeling, etc. Hiervoor is het leerlingenvervoer niet bedoeld, echter, als de naschoolse opvang, het oppasadres, etc. binnen de gemeentegrenzen en niet te ver buiten de normale route is gelegen en de ouders genoegzaam kunnen aantonen, dat zij het vervoer na school niet zelf kunnen regelen of organiseren, kan het College besluiten, het naschoolse vervoer toe te staan.
4.a Vervoer naar een logeeradres
Om ouders/verzorgers (tijdelijk) te ontlasten of de zelfstandigheid van de leerling te bevorderen worden leerlingen soms enige dagen per maand in een zogenaamd logeerhuis geplaatst. Het is de vraag of er voor het vervoer (van school) naar een logeeradres een beroep kan worden gedaan op het leerlingenvervoer. Uitgangspunt hierbij is de definitie van het begrip “woning” in de (model)Verordening. Hieronder wordt verstaan “de plaats waar de leerling zijn feitelijk verblijf heeft” of wel “de plaats van waaruit de leerling de school bezoekt”. De feitelijke verblijfplaats als hier bedoel wordt verondersteld een duurzaam karakter te hebben.
In 2002 heeft de Raad van State uitgesproken, dat een logeerhuis niet het begrip “woning” valt. Tevens heeft de Raad bepaald, dat de harheidsclausule in dit soort gevallen niet kan worden toegepast omdat dit vervoer niet onder de Verordening Leerlingenvervoer valt. Dat betekent, dat het bepaalde in artikel 4 van de WPO en WEC en daarmee ook de gemeentelijke verordening geen betrekking heeft op de kosten van vervoer van en naar een logeeradres als er sprake is van kortdurend verblijf. Verblijft de leerling structureel (duurzaam) voor onbepaalde tijd enige dagen per maand op een logeeradres dan kan een beroep op het leerlingenvervoer worden gedaan. Is er geen sprake van duurzaamheid maar van tijdelijk verblijf dan is leerlingenvervoer niet mogelijk.
In het land en ook in Pijnacker-Nootdorp wordt de roep naar het onderwijs voor hoogbegaafden steeds groter. Dit werpt het vraagstuk op of hiervoor ook een vergoeding leerlingenvervoer voor verkregen kan worden. Wetgeving en (recente) jurisprudentie zijn hierover duidelijk! Het onderwijs voor hoogbegaafden, veelal ondersteund door de Leonardo Stichting, wordt vrijwel altijd gegeven op reguliere basisscholen, bijvoorbeeld door het creëren van aparte groepen. Zij vallen daardoor onder de Wet op het Primair Onderwijs. Wettelijk zijn zij niet anders dan andere reguliere basisscholen.
Een belangrijk criterium voor het verstrekken van een vergoeding is dat deze slechts wordt aangeboden naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school. In dit geval dus de dichtstbijzijnde toegankelijke reguliere basisschool. Het feit dat een leerling onderwijs volgt bij een basisschool met een Leonardo-groep zegt niets over de toelaatbaarheid op een dichter bijgelegen basisschool.
Stage vormt een onderdeel van het onderwijsprogramma. Bij de decentralisatie van de rijksregeling naar gemeenten in 1987 is er met succes voor gepleit, dat dit vervoer onder het leerlingenvervoer bleef vallen. De kosten van dit vervoer zijn echter hoog, omdat de stageplekken altijd buiten de schoollocaties staan. Daarnaast wijken de stagetijden regelmatig af van de schooltijden.
Op dit moment zijn er niet veel aanvragen voor stagevervoer. De enkele aanvraag die daarvoor ontvangen wordt, brengt echter wel (onevenredige) hoge kosten met zich mee. Met het oog op de door het Rijk gewenste ontwikkeling, dat alle leerlingen in het voortgezet speciaal onderwijs, die het arbeidsmarktgerichte uitstroomprofiel hebben/krijgen, stage gaan lopen, is een toename van dit type vervoer en de daarbij horende kosten te verwachten.
Er is geen wetgeving en voor zover bekend ook geen jurisprudentie die de mogelijkheden van het kostbare stagevervoer beperken. Dit geeft de gemeente de ruimte om hier zelf beleid op te voeren en afspraken met scholen te maken.
In de uitvoeringspraktijk komt het regelmatig voor dat kinderen halverwege de dag de school verlaten bijvoorbeeld vanwege ziekte, een doktersbezoek o.i.d. Er zijn ouders die voor het vervoer de gemeente vragen dit te organiseren. Dit vervoer behoort echter niet tot de gemeentelijke taak, maar tot de verantwoordelijkheid van de ouders zelf. Een (regelmatige) verandering van schooltijden tijdens de contractperiode kan overigens leiden tot een lagere bezettingsgraad en dus hogere kosten voor de vervoerder. Het veranderen van schooltijden verhoogt daarnaast de foutkans in het aangepaste vervoer.
Een gemeente is vrij in het bepalen van de termijn waarvoor zij een vergoeding leerlingenvervoer verstrekt. Voor veel leerlingen wordt gewerkt met een termijn van 1 jaar. Hiervoor wordt gekozen, omdat er gedurende dat jaar in de situatie van de kinderen en hun vervoersmogelijkheden zaken zijn veranderd. Ook wordt gekeken naar infrastructurele wijzigingen en waar nodig wijzigingen in de salarisgegevens. Er zijn echter situaties denkbaar waarin het niet nodig is om jaarlijks te kijken of er iets gewijzigd is. Om voor deze situaties meerjarige vergoedingen en beschikkingen af te geven leidt tot een gewenste deregulering voor deze groep ouders en een administratieve lastenverlichting voor de gemeente.
9. Ontoelaatbaar gedrag in het aangepast vervoer
Bij leerlingen, die in het aangepaste vervoer ontoelaatbaar gedrag vertonen, vindt er in beginsel een gesprek plaats tussen de ouders en de chauffeur. Het doel van dit gesprek is een verbetering van het gedrag van de leerling. Zo nodig betrekt één van de partijen ook het taxibedrijf bij het zoeken naar een oplossing.
Als dit niet leidt tot vermindering van het probleem, stuurt de gemeente een schriftelijke waarschuwing aan de ouders over het ongewenste gedrag. Hen wordt de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. Hiertoe biedt de gemeente de ouders een zitplaats in het voertuig aan. Als het probleem aanhoudt, treedt de gemeente in overleg met de vervoerder en wordt bekeken welke (kosten-neutrale) oplossingen mogelijk zijn om de route op een zodanige wijze aan te passen, dat het gedrag van de betreffende leerling positief beïnvloed wordt en deze niet nadelig is voor de andere kinderen in de route. Indien dit niet mogelijk is, worden de ouders schriftelijk gewaarschuwd voor het risico dat het vervoer beëindigd wordt indien het gedrag van het kind niet verbetert. Opnieuw wordt hen de gelegenheid geboden om hun kind in het aangepaste vervoer te (laten) begeleiden. De ondernomen acties worden in het dossier van de betreffende leerling vastgelegd.
Wanneer het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet ten positieve keert (al dan niet onder begeleiding) wordt onderzocht of het ontoelaatbare gedrag veroorzaakt wordt door een aandoening/handicap. In het geval dat het gedrag niet verwijtbaar is, zal er een passende aanpassing worden gedaan in het vervoer van de leerling.
Mocht het ontoelaatbare gedrag van de leerling niet positief veranderen, ouders geen begeleiding verzorgen en er geen sprake is van gedrag als gevolg van een aandoening/handicap kan de gemeente besluiten het aangepaste vervoer te beëindigen. Dit geldt ook wanneer er een medische oorzaak is aan te geven voor het ontoelaatbare gedrag hetgeen met het bieden van begeleiding onder controle kan worden gehouden. In alle gevallen zijn het de ouders die de begeleiding dienen te organiseren.
10. Vervoer bij crisisplaatsingen
Er is landelijke een tendens zichtbaar als het gaat om uithuisplaatsingen van kinderen. Hierdoor is het wenselijk om hierover een beleidsregel vast te stellen. Onder crisisplaatsing verstaan we een plotselinge uithuisplaatsing van een kind in een pleeggezin of gezinsvervangend tehuis. Deze plaatsing is van tijdelijke aard en heeft tot doel om de leerling zo snel mogelijk (bij voorkeur binnen 6 weken) terug te plaatsen in het ouderlijk huis dan wel in een andere definitieve huisvesting onder te brengen.
Op grond van de Verordening Leerlingenvervoer wordt slechts een vergoeding verstrekt naar de dichtstbijzijnde toegankelijke school van de onderwijssoort die de leerling nodig heeft en van de gewenste richting. Ingeval er sprake is van een crisissituatie blijft de leerling over het algemeen zijn oude school bezoeken, omdat dit voor hem/haar vaak nog de enige stabiele en veilige factor is. Formeel genomen hoeft de gemeente het vervoer naar de oude school niet te vergoeden, omdat dit veelal niet de dichtstbijzijnde toegankelijke is. Om te voorkomen dat de kinderen direct al van school moeten wisselen vergoeden veel gemeenten daarop gedurende een bepaalde periode het vervoer naar de oude school. De VNG adviseert dit voor een periode van 6 weken te doen.
Op dit moment volgt de gemeente Pijnacker-Nootdorp in deze het advies van de VNG. Regelmatig leidt de definitie van “crisis” echter tot discussies met de hulpverleningsinstanties rondom de leerling. Als partiële uitwerking van artikel 28 van de Verordening wordt daarom de volgende beleidsregel vastgesteld.
11. Wijze van berekenen kosten openbaar vervoer
Bij de berekening van een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer is het alleszins redelijk uit te gaan van het daadwerkelijk aantal schooldagen per jaar, ofwel die dagen waarop daadwerkelijk gebruik moet worden gemaakt van de openbaar vervoersvoorziening. Een schooljaar telt (maximaal) 200 schooldagen. Gebleken is echter, dat vergoeding op basis van de 200-schooldagen onvoldoende is om de kosten van de schoolgang te dekken. Bovendien heeft de Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift vastgesteld, dat er geen wettelijke grondslag is om op deze manier te korten op volgens de commissie “onvermijdelijk te maken kosten”. Als gevolg hiervan bedraagt de tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer het voor een OV-(jeugd)-jaarabonnement verschuldigde bedrag.
12. Berekening van de verschuldigde eigen bijdrage
De hoogte van de eigen bijdrage dient nu te worden bepaald op basis van de kilometerprijs die door de openbaar vervoerder wordt bepaald. Tot nu toe werd de hoogte bepaald aan de hand van het aantal zones, sinds de invoering van de OV-chipkaart bestaan de hier bedoelde zones feitelijk niet meer.De eigen bijdrage wordt nu berekend door de door de vervoerder vastgestelde kilometerprijs te vermenigvuldigen met (de eerste) zes kilometer x het aantal dagen waarop moet worden gereisd (een schooljaar telt 200 schooldagen).Ter vaststelling van de kilometerprijs worden de internetsites van de desbetreffende vervoerders geraadpleegd, bijvoorbeeld www.htm.net of www.ret.nl Bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage is het niet van belang of de leerling daadwerkelijk gebruikmaakt van het openbaar vervoer. Ook wanneer de leerling gebruik maakt van aangepast vervoer of wanneer er geen openbaar vervoer aanwezig is, dienen de ouders de kosten van het openbaar vervoer over de afstand tot aan de door de gemeente gestelde kilometergrens zelf te dragen. In dat geval dient te worden uitgegaan van de meest gangbare, voor de leerling toegankelijke route.
13. Verplicht gebruik vervoersmanagement-online
In artikel 6 van de Verordening Leerlingenvervoer is de verplichting van de ouders om wijzigingen die van invloed zijn op de toegekende tegemoetkoming in- of de bekostiging van de vervoerskosten te melden. Structurele wijzigingen zoals bijvoorbeeld wisseling van school, verhuizing van de leerling of de school dienen schriftelijk dan wel middels het daarvoor bestemde (digitale) wijzigingsformulier te worden gemeld. Incidentele wijzigingen, ziekte, doktersbezoek of ander incidenteel verzuim van leerlingen in het aangepast vervoer dienen door de ouders te worden gemeld via de webapplicatie vervoersmanagement-online van PTRM. Ouders ontvangen daartoe een inlogcode en gebruikershandleiding. Op ouders die ondanks herhaald verzoek om medewerking weigerachtig blijven het systeem te gebruiken en niet (tijdig) afmelden kunnen de daaruit voortvloeiende onnodig gemaakte vervoerskosten worden verhaald.
14. Overgangsbepaling in verband met komst nieuwe basisschool voor speciaal onderwijs
In augustus 2013 opent de nieuwe basisschool voor speciaal onderwijs in de wijk Keijzershof de deuren. Het betreft een (deel)locatie van de SBO de Prinsenhof uit Zoetermeer. Vanaf het schooljaar 2013-2014 kunnen de leerlingen uit Pijnacker-Nootdorp, Lansingerland en mogelijke andere omliggende plaatsen dichter bij huis naar school en zal een groot deel daarvan geen beroep op het leerlingenvervoer meer kunnen doen. Ouders en verzorgers kunnen niet worden verplicht hun kind over te plaatsen naar de nieuwe school, maar hebben ook bij niet overplaatsing geen recht meer op een voorziening op het gebied van het leerlingenvervoer. De Prinsenhof is vanaf het schooljaar 2013-2014 namelijk de “voor de leerlingen dichtstbijzijnde toegankelijke school” als bedoeld in de Verordening Leerlingenvervoer. Hierdoor komt het recht op leerlingenvervoer voor veel van deze kinderen te vervallen. Bij wijze van overgang is afgesproken, dat leerlingen van groep 7 die in het schooljaar 2013-2014 overgaan naar groep 8, het laatste jaar op de oude basisschool met behoud van het recht op leerlingenvervoer, mogen afmaken.