Organisatie | Voorschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | BELEIDSREGELS TEGENPRESTATIE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE VOORSCHOTEN 2013 |
Citeertitel | Beleidsregels Tegenprestatie 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | beleidsregels tegenprestatie 2013 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-07-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 02-07-2013 Groot Voorschoten, 22-08-2013 | 3221 |
Het college van burgemeester en wethouders van Voorschoten, gelet op Artikel 160 van de Gemeentewet, artikel 9, eerste lid onder c van de Wet werk en bijstand (WWB), artikel 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW), artikel 37 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ).; overwegende, dat het wenselijk is regels vast te stellen over het beleid ten aanzien van het verrichten van naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt;
vast te stellen de hierna volgende Beleidsregels Tegenprestatie
BELEIDSREGELS TEGENPRESTATIE WWB, IOAW EN IOAZ GEMEENTE VOORSCHOTEN 2013
Een uitkeringsgerechtigde zonder groeipotentieel die een beroep doet op de wetten, met uitzondering van de verzorger en de belanghebbende die aantoonbaar vrijwilligerswerk verricht.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van een uitkeringsgerechtigde afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien strikte toepassing ervan tot onbillijkheden van zwaarwegende aard zou leiden.
Aldus vastgesteld in de vergadering van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorschoten van 2 juli 2013.
secretaris burgemeester
Per 1 januari 2012 is de tegenprestatie naar vermogen ingevoerd binnen de WWB, IOAW en IOAZ. Het college is daarmee bevoegd een uitkeringsgerechtigde te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten (artikel 9 lid 1 onderdeel c WWB 2013 en artikel 37 IOAW en IOAZ). De werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie zijn bedoeld als tegenprestatie van mensen die een beroep doen op de solidariteti van de samenleving, waardoor deze tevens invulling geven aan hun maatschappelijke betrokkenheid.
Bij een tegenprestatie kan gedacht worden aan bijvoorbeeld activiteiten in een bejaardenhuis zoals het rondbrengen en schenken van koffie en thee, maar ook aan activiteiten in bijvoorbeeld een sportclub, kinderboerderij, school of speeltuin. Het college van de gemeente Voorschoten heeft besloten ervaring op te willen doen met de tegenprestatie als participatie instrument in de vorm van een pilot voor de duur van één jaar. De gemeenteraad heeft voor de uitvoering van de pilot budget beschikbaar gesteld.
Bij deze beleidsregels is uitgegaan van de volgende politieke keuzes:
Uitkeringsgerechtigden op trede 2 en trede 3 (zonder groeipotentieel) behoren tot de kwetsbaren van het bestand van de afdeling Werk en Inkomen. Voorheen werd deze doelgroep middels sociale activering en maatschappelijke participatie geactiveerd tot deelname aan de maatschappij. Vanwege de daling van het participatiebudget is ervoor gekozen om geen re-integratiegelden meer aan te wenden voor deze groep. Om toch deelname aan de maatschappij te bevorderen, worden organisaties gezocht die nuttige maatschappelijk activiteiten te doen hebben. Om continuïteit aan organisaties te kunnen bieden, is het van belang dat ze kunnen rekenen op de deelname van de uitkeringsgerechtigden. Vandaar dat de tegenprestatie naar vermogen geen vrijblijvendheid kan zijn. Bovendien wordt er per individu een activiteit op maat aangeboden, zodat de uitkeringsgerechtigde ook daadwerkelijk in staat is om de tegenprestatie uit te voeren.
2. Personen zonder groeipotentieel die een beroep doen op de WWB, IOAW of IOAZ krijgen een tegenprestatie naar vermogen opgelegd
De tegenprestatie past in de visie van het gemeentebestuur, waarbij van iedere inwoner een bijdrage wordt gevraagd aan een verantwoordelijke samenleving. De participatieladder deelt personen in naar hun afstand tot de arbeidsmarkt. Van personen op trede 3, 4 en 5 is vastgesteld dat ze arbeidspotentieel hebben. Het hebben van arbeidspotentieel betekent niet per definitie dat ze geschikt zijn voor de arbeidsmarkt. Het betekent wel dat ze in staat zijn om activiteiten buiten de deur te verrichten. Personen op trede 3, 4 en 5 die groeipotentieel hebben, stromen naar verwachting binnen anderhalf jaar uit naar reguliere arbeid met of zonder ondersteuning. De tegenprestatie wordt niet opgelegd aan personen met groeipotentieel. Zij zitten al in een traject richting arbeid. Ook personen die op trede 4 zitten en aantoonbaar vrijwilligerswerk verrichten, hoeven geen tegenprestatie te verrichten, het verrichten van vrijwilligerswerk wordt als maatschappelijk nuttige activiteit beoordeeld.
Het college heeft een regisserende rol bij de uitvoering van de tegenprestatie. De gemeente legt contacten met organisaties en inventariseert de maatschappelijke activiteiten en legt het contact tussen belanghebbende en organisatie.
Er is voor gekozen om begrippen die ai zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze beleidsregel. Dit voorkomt dat er verschillen in de wet en de beleidsregel kunnen ontstaan.
Het begrip 'tegenprestatie’ omschrijft de wetgever in artikel 9, eerste lid, onderdeel c WWB. Vanwege het belang van dit begrip voor de beleidsregel, is gekozen om de omschrijving letterlijk over te nemen en niet te verwijzen naar het artikel. Het risico bestaat daarmee dat het begrip moet worden aangepast als de wet wordt aangepast. Echter, het belang van dit begrip is zodanig, dat in dat geval een aanpassing van de gehele beleidsregel wordt verwacht.
Mantelzorgers zijn een belangrijke doelgroep in de WWB. De mantelzorger wordt niet als begrip genoemd, maar de persoon die een zorgbehoeftige verzorgt (verzorger) wordt beschreven in artikel 4 lid 5.
Het college legt de tegenprestatie op aan de doelgroep. Echter, het college mag dit niet vragen aan verzorgers. Dit wordt gezegd in artikel 9, zesde lid van de WWB: het college mag een tegenprestatie vragen te leveren “slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de mogelijkheid om die zorg te combineren met die verplichtingen”. Het college moet dus eerst zeker zijn dat de uitkeringsgerechtigde geen “verzorger” is, voordat het college een tegenprestatie vraagt te leveren.
Wat de WWB onder “verzorger” verstaat, wordt beschreven in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 3: een “persoon jonger dan 65 jaar, die aannemelijk maakt dat een of meer van diens meerderjarige kinderen die tot dat gezin behoren respectievelijk een of meer van diens ouders die tot dat gezin behoren in ieder geval tien van de uren zorg per week waarop hij op grond van het indicatiebesluit is aangewezen, aan die persoon verleent".
Wat de WWB onder “indicatiebesluit” verstaat, wordt beschreven in artikel 4, vijfde lid, onderdeel a, onder 1: een besluit waarin staat dat de zorgbehoeftige “is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, voor zover het betreft persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, verblijf, of voortgezet verblijf, waarbij voor begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren”. Vandaar dat deze uitzondering in de doelgroep is opgenomen.
Artikel 3. Gebruik tegenprestatie
Colleges zijn niet verplicht een tegenprestatie te vragen, het is hen wettelijk mogelijk gemaakt een tegenprestatie van uitkeringsgerechtigden te vragen. In dit artikel wordt aangegeven in hoeverre het college gebruikt maakt van deze wettelijke mogelijkheid.
Het college onderschrijft zo vroeg mogelijk in het proces het belang van het leveren van een tegenprestatie, bij voorkeur bij het eerste gesprek over de wetten. Daarmee wordt op termijn een cultuurverandering beoogd. De tegenprestatie is niet vrijblijvend. Er wordt wel rekening gehouden met de situatie en omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
Op pagina 14 van de Memorie van Toelichting bij de Wet Aanscherping WWB, officieel de ‘‘Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden" zijn de voorwaarden beschreven waaraan de tegenprestatie moet voldoen. Deze voorwaarden worden in dit artikel opgesomd.
Onder a) is beschreven dat het leveren van een tegenprestatie geen onderdeel is van een re-integratietraject of plan van aanpak. De tegenprestatie staat los van het traject richting werk en is bedoeld als tegenprestatie voor het beroep dat de belanghebbende op de solidariteit van de samenleving doet.
De voorwaarde onder b) is een logisch gevolg van de voorwaarde onder a). Het college kiest ervoor dat als iemand kan werken er geen tegenprestatie wordt opgelegd. Onder werken wordt verstaan dat iemand of een re-integratietraject volgt, bemiddeld wordt naar arbeid of vrijwilligerswerk verricht. De tegenprestatie is beperkt in tijdsduur in die zin, dat een tegenprestatie voor de duur van maximaal één jaar wordt afgesloten. Verlenging is mogelijk, nadat de consulent heeft beoordeeld dat de omstandig heden en situatie van de belanghebbende verder onveranderd is gebleven.
De voorwaarde onder c) is opgenomen om de omvang van de activiteit naar vermogen op de uitke ringsgerechtigde af te stemmen. Het opleggen van de tegenprestatie is maatwerk. Er wordt rekening gehouden met de mogelijkheden en belemmeringen van de belanghebbende.
De voorwaarde onder d) geldt voor alle onbetaalde activiteiten van uitkeringsgerechtigden om aan Europese wetgeving te voldoen.
De voorwaarde onder e) zorgt ervoor dat er rekening wordt gehouden met de belastbaarheid en capaciteiten van uitkeringsgerechtigden.