Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Amsterdam

Verordening op de bestuurscommissies 2013

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Amsterdam
Officiële naam regelingVerordening op de bestuurscommissies 2013
CiteertitelVerordening op de bestuurscommissies 2013
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBestuurlijke organisatie

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 12-6-2013

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Gem.blad 2013, afd. 3A, nr. 101/438

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, art. 87

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-03-201419-03-2014Ingetrokken

12-06-2013

Gem.blad 2013, afd. 3A, nr. 101/438

Gem.blad 2013, afd. 1, nr. 438
19-03-201419-03-2014div. artikelen en toelichting

10-09-2014

Gemeenteblad 2014, afd. 3a, nr. 55/111

Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 111
19-03-201422-09-2014div. artikelen 7, 11, 13, 18, 23, 25, 31 en toelichting 7, 13, 19, 24 en bijlagen

10-09-2014

Gemeenteblad 2014, afd. 3a, nr. 193/573

Gemeenteblad 2014, afd. 1, nr. 573

Tekst van de regeling

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1: de stadsdelen

  • 1. De gemeente Amsterdam kent de volgende stadsdelen:

    • Centrum (A);

    • West (B);

    • Nieuw-West (C);

    • Zuid (D);

    • Oost (E);

    • Noord (F);

    • Zuidoost (G).

  • 2. De grenzen van de stadsdelen zijn aangegeven op de bij deze verordening behorende kaartbijlagen.

Artikel 2: begripsbepalingen

  • Waar in deze verordening bepalingen van de Gemeentewet of de Kieswet van overeenkomstige toepassing worden verklaard, wordt gelezen voor:

  • a. gemeente: stadsdeel;

  • b. gemeentebestuur: bestuurscommissie;

  • c. gemeenteraad:algemeen bestuur;

  • d. burgemeester en wethouders: dagelijks bestuur;

  • e. college: dagelijks bestuur;

  • f. burgemeester: voorzitter van het dagelijks bestuur;

  • g. wethouders: leden van het dagelijks bestuur;

  • h. gedeputeerde staten: college;

  • i. raad: algemeen bestuur.

Hoofdstuk 2 De inrichting en samenstelling van de bestuurscommissie

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 3: de bestuurscommissie
  • 1. In elk stadsdeel is er een bestuurscommissie als bedoeld in artikel 83 van de Gemeentewet.

  • 2. De bestuurscommissie bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.

Paragraaf 2 Het algemeen bestuur

Artikel 4: samenstelling algemeen bestuur
  • 1. Het algemeen bestuur bestaat uit:

    • 13

      leden in een stadsdeel tot 100.000 inwoners;

    • 15

      leden in een stadsdeel boven de 100.000 inwoners.

  • 2. Voor de samenstelling van het algemeen bestuur worden elke vier jaar verkiezingen gehouden.

  • 3. De verkiezingen voor het algemeen bestuur vinden gelijktijdig met de gemeenteraadsverkiezingen plaats.

Artikel 5: verkiezingen algemeen bestuur
  • 1. Ten aanzien van de verkiezing van de leden van het algemeen bestuur zijn de bepalingen uit de Kieswet betreffende de verkiezing van de leden van de gemeenteraad van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van hetgeen in het eerste lid is bepaald, wordt de periode als bedoeld in artikel B 3, tweede lid, onder b, van de Kieswet voor de verkiezingen voor het algemeen bestuur vastgesteld op drie jaar.

  • 3. In afwijking van hetgeen in het eerste lid is bepaald, wordt bij de verdeling van restzetels het percentage als bedoeld in artikel P 8, tweede lid, van de Kieswet vastgesteld op 50% van de kiesdeler.

  • 4. In aanvulling op hetgeen in artikel G3 van de Kieswet is bepaald, kunnen niet-politieke groeperingen en stichtingen zich voor de verkiezingen laten registreren.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders stelt voor de verkiezing nadere regels vast. Voor zover dat voor een ordelijk verloop van de verkiezing noodzakelijk is, kan het college van burgemeester en wethouders daarbij afwijken van de in het eerste lid bedoelde bepalingen.

  • 6. Ten aanzien van het vervullen van een opengevallen plaats is hoofdstuk W van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6: passief kiesrecht algemeen bestuur

Om lid te kunnen zijn van het algemeen bestuur is vereist dat men ingezetene is van het stadsdeel en voldoet aan de vereisten voor het lidmaatschap van de gemeenteraad, zoals opgenomen in artikel 10 van de Gemeentewet. Dit met dien verstande dat de periode als bedoeld in lid 2, onder b, van dit artikel wordt vastgesteld op drie jaar.

Artikel 7: onverenigbare betrekkingen, verboden handelingen en nevenfuncties leden algemeen bestuur

Op een lid van het algemeen bestuur zijn de artikelen 11, 36b, 41b en 41c van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 8: eed of verklaring en belofte leden algemeen bestuur
  • 1. Alvorens hun functie te kunnen uitoefenen, leggen de leden van het algemeen bestuur tezamen met de nieuwe leden van de gemeenteraad ten overstaan van de burgemeester de verklaring en belofte of eed af. Op de verklaring en belofte of eed is artikel 14 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. Dit met dien verstande dat voor ‘lid van de raad' wordt gelezen ‘lid van de bestuurscommissie'.

  • 2. Bij vervanging van een tussentijds opengevallen plaats wordt de verklaring en belofte of eed afgelegd in handen van de voorzitter van het algemeen bestuur.

Artikel 9: beëindiging lidmaatschap en tijdelijke vervanging leden algemeen bestuur

Ten aanzien van de beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur en de tijdelijke vervanging zijn de bepalingen uit hoofdstuk X van de Kieswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 10: reglement van orde algemeen bestuur

Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 11: vergaderingen algemeen bestuur
  • 1. Op de vergaderingen van het algemeen bestuur zijn de artikelen 17 tot en met 20, 24 en 26 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In aanvulling op hetgeen in artikel 86 van de Gemeentewet is bepaald, heeft de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en burgemeester inzage in stukken waarop door het algemeen bestuur geheimhouding is opgelegd. Dit voor zover de stukken betrekking hebben op bevoegdheden die door deze organen aan de bestuurscommissie zijn toegekend.

  • 3. Op de stemmingen binnen het algemeen bestuur zijn de artikelen 27 tot en met 32 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. In afwijking van hetgeen in artikel 32, vierde tot en met het zesde lid, van de Gemeentewet is bepaald, heeft de voorzitter een doorslaggevende stem indien de stemmen binnen de bestuurscommissie staken.

Paragraaf 3 Het dagelijks bestuur en de voorzitter

Artikel 12: samenstelling dagelijks bestuur
  • 1. Het dagelijks bestuur bestaat uit een voorzitter en twee andere leden.

  • 2. De leden van het dagelijks bestuur en de voorzitter worden door het algemeen bestuur uit hun midden benoemd.

Artikel 13: benoeming dagelijks bestuur
  • 1. Het algemeen bestuur benoemt, na de periodieke verkiezing, in zijn eerste vergadering een voorzitter van het dagelijks bestuur. Daarna worden de twee overige leden van het dagelijks bestuur benoemd.

  • 2. Indien bij stemming geen der kandidaten de volstrekte meerderheid behaalt, wordt een tweede stemming gehouden tussen de twee kandidaten die bij de eerste stemming de meeste stemmen hebben verkregen.

  • 3. Ten aanzien van de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 38, 40 en 42 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De benoeming ter vervulling van een plaats die tussentijds openvalt, geschiedt zo spoedig mogelijk.

Artikel 14: ontslag en tijdelijke vervanging leden dagelijks bestuur
  • 1. Een lid van het dagelijks bestuur kan te allen tijde ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Artikel 43, tweede lid, van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing. Daarnaast kan een lid van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur worden ontslagen.

  • 2. Een lid van het dagelijks bestuur kan bij zwangerschap en bevalling of ziekte verlof opnemen en gedurende die periode tijdelijk worden vervangen. De artikelen 45, 45a en 45b van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15: taken voorzitter

De voorzitter is zowel voorzitter van het algemeen bestuur als voorzitter van het dagelijks bestuur. De artikelen 32a, 53, 59a en 74 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16: verhindering of ontstentenis voorzitter en leden dagelijks bestuur
  • 1. Bij verhindering of ontstentenis van de voorzitter van het dagelijks bestuur wordt zijn ambt waargenomen door een door het dagelijks bestuur aan te wijzen lid van het dagelijks bestuur.

  • 2. Bij verhindering of ontstentenis van alle leden van het dagelijks bestuur wordt het ambt waargenomen door een door het algemeen bestuur aan te wijzen lid van het algemeen bestuur.

Artikel 17: reglement van orde dagelijks bestuur

Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden vast.

Artikel 18: vergaderingen dagelijks bestuur
  • 1. Op de vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 54, 56, 58 tot en met 60 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In aanvulling op hetgeen in artikel 86 van de Gemeentewet is bepaald, heeft de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en burgemeester inzage in stukken waarop door het dagelijks bestuur geheimhouding is opgelegd. Dit voor zover de stukken betrekking hebben op bevoegdheden die door deze organen aan de bestuurscommissie zijn toegekend.

Paragraaf 4 De commissies

Artikel 19: voorbereidende commissies
  • 1. Het algemeen bestuur kan maximaal drie commissies instellen die de besluitvorming van het algemeen bestuur voorbereiden en met het dagelijks bestuur of de voorzitter kunnen overleggen.

  • 2. Het algemeen bestuur regelt daarbij de taken, de bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissies, daaronder begrepen de wijze waarop leden van de bestuurscommissie inzage hebben in stukken waaromtrent door de voorbereidende commissie geheimhouding is opgelegd. De inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang. De artikelen 84 en 86 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij de samenstelling van een voorbereidende commissie zorgt het algemeen bestuur voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in het algemeen bestuur vertegenwoordigde groeperingen.

  • 4. Een lid van het algemeen bestuur is voorzitter van een voorbereidende commissie.

  • 5. De artikelen 19, tweede lid, 21, tweede lid, 22 en 23 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de vergaderingen van een voorbereidende commissie.

Artikel 20: adviescommissies

Het algemeen bestuur kan adviescommissies instellen. De artikelen 84 en 86 van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 Vergoedingen voor de leden van de bestuurscommissie

Artikel 21: vergoedingen bestuurscommissie

De leden van de bestuurscommissie ontvangen een bij verordening door de gemeenteraad vastgestelde vergoeding voor hun werkzaamheden en een tegemoetkoming in de kosten.

Paragraaf 6: De secretaris van de bestuurscommissie

Artikel 22: secretaris van de bestuurscommissie
  • 1. Elke bestuurscommissie heeft een secretaris. De secretaris staat de voorzitter, het dagelijks bestuur, het algemeen bestuur en de door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde.

  • 2. De secretaris wordt aangesteld door het college van burgemeester en wethouders op voordracht van de gemeentesecretaris en in overeenstemming met de bestuurscommissie. Op de secretaris is artikel 15, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders stelt nadere regels over de taken en bevoegdheden van de secretaris alsmede omtrent de vervanging van de secretaris.

Hoofdstuk 3 De taken en bevoegdheden van de bestuurscommissie

Artikel 23: karakter van de bestuurscommissie

  • 1. De bestuurscommissie behartigt de belangen van het stadsdeel als een verlengd lokaal bestuur van het gemeentebestuur.

  • 2. De bestuurscommissie bezit geen rechtspersoonlijkheid.

Artikel 24: taken en bevoegdheden algemeen bestuur

  • 1. Het algemeen bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester aan hem zijn overgedragen.

  • 2. De taken en bevoegdheden die worden overgedragen, zijn vermeld in de bij deze verordening behorende bijlage 1 (taken en bevoegdheden die door de gemeenteraad worden gedelegeerd), bijlage 2 (taken en bevoegdheden die door het college van burgemeester en wethouders worden gedelegeerd) en bijlage 3 (taken en bevoegdheden die door de burgemeester worden gedelegeerd). Bijlage 1 kan bij raadsbesluit, bijlage 2 bij collegebesluit en bijlage 3 bij burgemeestersbesluit worden gewijzigd.

  • 3. Voordat het college van burgemeester en wethouders tot overdracht van een of meer van zijn bevoegdheden besluit, wordt het ontwerpbesluit op grond van artikel 165, derde lid, van de Gemeentewet aan de gemeenteraad toegezonden en wordt de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Het college van burgemeester en wethouders informeert de gemeenteraad over het definitieve besluit en reageert daarbij op de wensen en bedenkingen.

  • 4. Binnen de door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester gestelde kaders doet het algemeen bestuur wat het nodig oordeelt om de aan hem toegekende taken en bevoegdheden uit te oefenen.

  • 5. Ten aanzien van de uitoefening van de door het college van burgemeester en wethouders aan het algemeen bestuur overgedragen taken en bevoegdheden zijn artikel 160, eerste lid, onder b, en de artikelen 167 tot en met 169 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 25: bevoegdheden dagelijks bestuur

  • 1. Het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur alsmede met de dagelijkse bestuur- en beheerstaken van de bestuurscommissie, tenzij het algemeen bestuur of de voorzitter daar bij of krachtens andere regelingen mee is belast. Artikel 24, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het dagelijks bestuur besluit rechtsgedingen, bezwaarprocedures of bestuursrechtelijke beroepsprocedures namens de bestuurscommissie te voeren, of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten.

Artikel 26: bevoegdheden voorzitter dagelijks bestuur

  • 1. De voorzitter van het dagelijks bestuur heeft de leiding over de vergaderingen van het algemeen en het dagelijks bestuur.

  • 2. Op de voorzitter van het dagelijks bestuur is artikel 170, eerste lid, van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27: bekendmaking besluiten bestuurscommissie

Op besluiten van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter van het dagelijks bestuur zijn de artikelen 139 tot en met 142, 144 en 145 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 4 De verhouding tot het stedelijk bestuur

Paragraaf 1 Advies en inlichtingen

Artikel 28: advies bestuurscommissies
  • 1. Het college van burgemeester en wethouders betrekt de bestuurscommissies bij de voorbereiding van het opstellen van stedelijke kaders.

  • 2. Als de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders voornemens is een besluit te nemen waarbij de belangen van één of meer stadsdelen zijn betrokken, in ieder geval bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wint het college van burgemeester en wethouders bij de betrokken bestuurscommissie advies in.

  • 3. Bij het inwinnen van advies verstrekt het college van burgemeester en wethouders de informatie die nodig is om het voorstel te kunnen beoordelen. Het college van burgemeester en wethouders kan ten aanzien van de informatie en het voorstel geheimhouding opleggen.

  • 4. Het college van burgemeester en wethouders kan de bestuurscommissie een termijn stellen waarbinnen het advies moet zijn uitgebracht.

  • 5. Het college van burgemeester en wethouders legt de adviezen van de bestuurscommissies samen met het voorstel aan de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders voor. Indien het college van burgemeester en wethouders in het voorstel afwijkt van het advies van de bestuurscommissie, motiveert het schriftelijk waarom van het advies wordt afgeweken.

Artikel 29: toelichting bestuurscommissies
  • 1. Indien in de vergaderingen van de raadscommissies van de gemeenteraad een onderwerp behandeld wordt waarbij de belangen van de bestuurscommissie betrokken zijn, kan, op verzoek van de raadscommissie of de bestuurscommissie, een lid van de bestuurscommissie de behandeling bijwonen en het standpunt van de bestuurscommissie toelichten.

  • 2. Indien in de vergaderingen van de gemeenteraad een onderwerp behandeld wordt waarover een bestuurscommissie een advies heeft uitgebracht, kan, op verzoek van de gemeenteraad of de bestuurscommissie, een lid van de bestuurscommissie de behandeling bijwonen en het uitgebrachte advies toelichten.

Artikel 30: inlichtingen stedelijk bestuur
  • 1. Indien de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester inlichtingen wenst omtrent een aangelegenheid waaromtrent de gemeenteraad dan wel het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester bevoegd is, kunnen deze inlichtingen hetzij mondeling hetzij schriftelijk aan de bestuurscommissie worden gevraagd. Tevens zijn de burgemeester, de wethouder of de gemeentesecretaris bevoegd hetzij mondeling hetzij schriftelijk inlichtingen in te winnen bij de secretaris van de bestuurscommissie.

  • 2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde inlichtingen worden verstrekt binnen vier weken na ontvangst van het verzoek. Indien dat om technische of juridische redenen niet mogelijk blijkt te zijn, wordt daarvan, onder opgaaf van redenen, mededeling gedaan.

  • 3. De gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester zijn ook bevoegd de bestuurscommissies op te dragen systematisch informatie te verstrekken.

Paragraaf 2 Inbreuk op de taken en bevoegdheden van de bestuurscommissies

Artikel 31: terugnemen bevoegdheden bestuurscommissies
  • 1. Indien er naar het oordeel van de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester:

    • a.

      sprake is van een grootschalig project dat een slagvaardige aanpak vraagt;

    • b.

      de bestuurscommissie zich niet houdt aan de door het gemeentebestuur vastgestelde kaders;

    • c.

      de bestuurscommissie in strijd handelt met hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, neemt de gemeenteraad, het college of de burgemeester de gedelegeerde taken en bevoegdheden terug, ieder voor zover het de door hen overgedragen taken en bevoegdheden betreft.

  • 2. In het besluit waarmee de delegatie van de taken en bevoegdheden wordt ingetrokken, wordt bepaald welke taken en bevoegdheden worden teruggenomen, voor welke periode dit geldt en welke bestuurscommissies het betreft. Indien ambtelijke capaciteit van de bestuurscommissies benodigd is, wordt aangegeven om welke ambtelijke capaciteit het gaat en hoe de kosten daarbij worden verdeeld.

  • 3. Over het terugnemen van de taken en bevoegdheden vindt vooraf overleg met de betrokken bestuurscommissies plaats.

Artikel 32: indeplaatsstelling bestuurscommissies
  • 1. Wanneer de bestuurscommissie een bij of krachtens deze of een andere regeling gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt dan wel een bij of krachtens deze of een andere regeling gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, of anderszins een bij of krachtens deze of een andere regeling gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengt, voorziet de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester daar namens en ten laste van de bestuurscommissie in. Ieder voor zover het de door hen overgedragen taken en bevoegdheden betreft.

  • 2. Spoedeisende gevallen uitgezonderd, voert de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester het besluit tot indeplaatsstelling niet uit dan nadat een in het besluit genoemde termijn is verstreken, waarbinnen de bestuurscommissie de gelegenheid heeft alsnog te voorzien in hetgeen het besluit vordert.

  • 3. Indien het besluit tot indeplaatsstelling een bij of krachtens deze of een andere regeling gevorderd resultaat betreft dat niet tijdig tot stand zal worden gebracht, geeft de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester in het besluit tot indeplaatsstelling aan welke beslissingen, handelingen of resultaten moeten zijn uitgevoerd binnen de in het tweede lid bedoelde termijn. Voor verschillende beslissingen, handelingen of resultaten kunnen daarbij verschillende termijnen worden gesteld. Indien de bestuurscommissie niet binnen die termijn heeft voorzien in hetgeen het besluit van hem vordert, voorziet de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester in het tot stand brengen van het gevorderde resultaat.

  • 4. Van een besluit tot indeplaatsstelling, alsmede van het voornemen tot het nemen van een dergelijk besluit, wordt mededeling gedaan in een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Een afschrift van het besluit en van het voornemen wordt gezonden aan de gemeenteraad. Indien de situatie dermate spoedeisend is dat de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester de beslissing om over te gaan tot indeplaatsstelling niet tevoren op schrift kan stellen, wordt alsnog zo spoedig mogelijk voor de opschriftstelling en bekendmaking gezorgd.

Artikel 33: schorsing en vernietiging
  • 1. De besluiten van de bestuurscommissie kunnen door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester, ieder voor zover het hun overgedragen bevoegdheden betreft, worden vernietigd voor zover zij in strijd zijn met het recht of met het algemeen stedelijk belang.

  • 2. Hangende het onderzoek, of er reden is tot vernietiging over te gaan, kan een besluit door het college van burgemeester en wethouders worden geschorst. Besluiten genomen op grond van door de burgemeester overgedragen bevoegdheden worden door de burgemeester geschorst.

  • 3. Binnen twee maanden na het schorsingsbesluit draagt het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester het geschorste besluit ter vernietiging voor aan het orgaan dat daartoe bevoegd is, tenzij het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester inmiddels heeft besloten de schorsing op te heffen.

  • 4. Vóór een besluit tot vernietiging wordt genomen, wordt de bestuurscommissie de gelegenheid tot overleg geboden.

  • 5. Het besluit tot vernietiging wordt met redenen omkleed. Het besluit tot vernietiging, schorsing, opheffing, verlenging van de schorsing wordt in het Gemeenteblad gepubliceerd.

Hoofdstuk 5 De financiën van de bestuurscommissie

Artikel 34: budget voor de bestuurscommissies

  • 1. De bestuurscommissie ontvangt jaarlijks een budget.

  • 2. De hoogte van het budget wordt vastgesteld op grond van de Verordening op de budgetten voor de bestuurscommissies en de daarop berustende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 35: ontwerpbegroting

  • 1. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks een ontwerpbegroting voor het komend dienstjaar vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen datum de ontwerpbegroting ter vaststelling aan de gemeenteraad.

  • 3. De ontwerpbegroting voldoet aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde voorschriften.

  • 4. De begroting van een bestuurscommissie wordt geïntegreerd in de gemeentebegroting.

Artikel 36: ontwerpjaarstukken

  • 1. Het algemeen bestuur stelt jaarlijks de ontwerpjaarstukken over het afgelopen dienstjaar vast.

  • 2. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen datum de gegevens ten behoeve van de jaarrekening van de gemeente in.

  • 3. Het dagelijks bestuur zendt jaarlijks vóór een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen datum de ontwerpjaarstukken ter vaststelling aan de gemeenteraad.

  • 4. De ontwerpjaarstukken voldoen aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde voorschriften.

  • 5. Het algemeen bestuur legt verantwoording af aan de gemeenteraad onder overlegging van de volgende stukken met betrekking tot het desbetreffende dienstjaar:

    • a.

      het besluit tot vaststelling van de ontwerprekening;

    • b.

      de door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerprekening met toelichting;

    • c.

      de accountantsverklaring;

    • d.

      het verslag van de beraadslaging in het algemeen bestuur.

  • 6. De rekening wordt geïntegreerd in de gemeentelijke jaarstukken.

Artikel 37: verordening ex artikel 212 Gemeentewet

In de verordening ex artikel 212 Gemeentewet zijn de volledige financiële voorschriften voor de bestuurscommissies vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Slot en overgangsbepaling

Artikel 38: overgangsbepaling geldende voorschriften

  • 1. De op de dag, voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van de Wet tot Wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen, geldende verordeningen, beleidsregels en overige voorschriften die door de deelgemeenten zijn vastgesteld, behouden gedurende twee jaren na die datum hun rechtskracht, voor zover het bevoegde gezag deze niet eerder vervallen verklaart.

  • 2. In afwijking van het eerste lid worden de vóór de datum van de inwerkingtreding van de wet vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en exploitatieplannen en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde gezag en behouden zij hun rechtskracht zolang het bevoegde gezag niet anders bepaalt.

Artikel 39: overgang beslissingsbevoegdheden en administratiefrechtelijke procedures

  • 1. Vanaf de datum waarop de taken en bevoegdheden krachtens artikel 24, 25 en 26 overgaan, worden de voor de uitoefening van die bevoegdheden te volgen administratieve procedures voortgezet door het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur of de voorzitter van het dagelijks bestuur.

  • 2. Voor zover er sprake is van het voeren van administratiefrechtelijke procedures over besluiten met betrekking tot het verlenen, wijzigen, weigeren, vaststellen en intrekken van subsidies, is het vorige lid alleen van toepassing indien het voor de subsidiëringstaak beschikbare budget aan de bestuurscommissie is overgedragen.

  • 3. Het college van burgemeester en wethouders kan, tot een jaar na installatie van het algemeen bestuur, ten aanzien van een of meer administratiefrechtelijke procedures bepalen dat deze zullen worden voortgezet door een ander orgaan dan op grond van het eerste of tweede lid het geval zou zijn.

  • 4. De burgemeester kan, tot een jaar na installatie van het algemeen bestuur, ten aanzien van een of meer administratiefrechtelijke procedures bepalen dat deze zullen worden voortgezet door een ander orgaan dan op grond van het eerste of tweede lid het geval is.

Artikel 40: citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening op de bestuurscommissies 2013.

Toelichting

1 Algemene toelichting

Binnen de gemeente Amsterdam vormen de stadsdelen een onmisbare schakel tussen het gemeentebestuur en de burgers en ondernemers in de stad. De stadsdelen kunnen enerzijds de stedelijk vastgestelde kaders naar de situatie binnen het stadsdeel vertalen en zo oplossingen bieden voor de verschillen die er tussen de maatschappelijke opgaven in de stad zijn. Anderzijds kunnen de stadsdelen bij het opstellen van stedelijk beleid en regelgeving belangen en standpunten voor dat specifieke deel van de stad inbrengen en ervoor zorgen dat het beleid en de regelgeving aansluit op de wensen en behoeften die er bij de burgers en ondernemers zijn.

Het wordt dan ook van belang geacht dat er, nadat de mogelijkheid om deelgemeenten in te stellen in de Gemeentewet is geschrapt, een stadsdeelstelsel is en dat de ervaringen die de afgelopen decennia met het bestuurlijk stelsel zijn opgedaan worden gebruikt om een nieuw stelsel neer te zetten. Een stelsel waarin de stad en de stadsdelen binnen de aan hen gegeven kaders optimaal hun taken kunnen uitvoeren en hun bevoegdheden kunnen uitoefenen. Deze verordening heeft als doel daar vorm en inhoud aan te geven.

Dit gebeurt in de eerste plaats door voor elk stadsdeel een bestuurscommissie in de zin van artikel 83 van de Gemeentewet in te stellen en de formele inrichting daarvan te regelen. Daarnaast door in grote lijnen te bepalen welke taken en bevoegdheden door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders aan de bestuurscommissies worden gedelegeerd en aldus te bepalen wat de reikwijdte van de bevoegdheden van de bestuurscommissies is. Daarmee wordt invulling gegeven aan het besluit van de gemeenteraad inzake de hoofdlijnen van het bestuurlijk stelsel van 28 november 2012. In aanvullende verordeningen wordt invulling gegeven aan het budget dat daar voor de bestuurscommissies bij hoort en de financiële verhouding die er daarbij met de stad is.

Tot slot is in deze verordening in overgangsrecht voorzien. De Wet tot wijziging van de Gemeentewet en enige andere wetten in verband met het afschaffen van de bevoegdheid van gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen (verder: Wet afschaffing deelgemeenten) treedt met de gemeenteraadsverkiezingen in 2014 in werking. Daarmee komen de deelgemeenten van rechtswege te vervallen en komen alle aan hen toegekende bevoegdheden weer bij de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders te liggen. In de verordening wordt daar een voorziening voor getroffen. De verordening treedt tegelijk met de Wet afschaffing deelgemeenten in werking.

2 Toelichting per artikel

Hoofdstuk 1 Inleidende bepalingen

Artikel 1: de stadsdelen

Het eerste lid geeft aan hoeveel en welke stadsdelen er binnen de gemeente Amsterdam zijn. De letters achter de namen van de stadsdelen verwijzen naar de codes die voor de stadsdelen op de bij de verordening behorende kaart opgenomen zijn. De grenzen van de stadsdelen zijn vastgesteld zoals die op deze kaart zijn aangegeven.

Ook binnen het nieuwe stelsel wordt van stadsdelen gesproken. Met de inwerkingtreding van de Wet afschaffing deelgemeenten is er nog de vrijheid de stad in verschillende gebieden in te delen. Alleen de mogelijkheid om voor die gebieden deelgemeenten in te stellen vervalt.

Artikel 2: begripsbepalingen

Op verschillende plaatsen in de verordening zijn de bepalingen uit de Gemeentewet en de Kieswet van overeenkomstige toepassing verklaard. Met deze bepaling wordt duidelijk gemaakt hoe die bepalingen moeten worden gelezen.

Hoofdstuk 2 De inrichting en samenstelling van de bestuurscommissie

De Gemeentewet biedt de mogelijkheid om verschillende commissies in te stellen. Op grond van artikel 83 van de Gemeentewet kunnen daarbij bestuurscommissies worden ingesteld. Dat zijn commissies die bevoegdheden kunnen uitoefenen die door de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester aan hen zijn overgedragen. Een bestuurscommissie vormt nadrukkelijk geen zelfstandige bestuurslaag en bezit dus geen rechtspersoonlijkheid. Ook niet in civielrechtelijke en strafrechtelijke zin.

Op grond van de Gemeentewet moet een bestuurcommissie worden ingesteld door het orgaan dat de bevoegdheden aan de bestuurscommissie overdraagt. Het orgaan moet daarbij de taken, bevoegdheden, samenstelling en werkwijze van de commissie regelen en vaststellen op welke wijze verantwoording wordt afgelegd. Verder moet geregeld worden op welke wijze het orgaan dat de bestuurscommissie heeft ingesteld inzage heeft in de stukken waaromtrent door de bestuurscommissie geheimhouding is opgelegd. In dit hoofdstuk wordt daar uitvoering aan gegeven.

Artikel 3: de bestuurscommissie

Met het eerste lid van artikel 3 wordt er door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders per stadsdeel een bestuurscommissie ingesteld. In het algemeen wordt er bij bestuurscommissies een onderscheid gemaakt tussen functionele en territoriale bestuurscommissies. In de praktijk worden bestuurscommissies vooral door de grote gemeenten ingesteld. Functionele bestuurscommissies behartigen een specifiek belang en worden meestal gebruikt om beleid en uitvoering van elkaar te scheiden. Zo worden bijvoorbeeld functionele bestuurscommissies ingesteld om het openbaar onderwijs in een gemeente te besturen of bibliotheken, musea of sportvoorzieningen te beheren.

Territoriale bestuurscommissies worden ingesteld om de belangen van een specifiek gebied te behartigen. Daar is in het geval van de stadsdelen sprake van. De bestuurscommissies worden ingesteld om de belangen van dat specifieke deel van de gemeente te behartigen. Daarbij moet worden opgemerkt dat het niet om de behartiging van alle belangen van het stadsdeel kan gaan. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat het samenstel van de overgedragen taken en bevoegdheden niet zodanig mag zijn dat aan de bestuurcommissie een aanzienlijk deel van de belangen van het desbetreffende deel van de gemeente is opgedragen. Anders is er volgens de wetsgeschiedenis alsnog sprake van een deelgemeente en een deelgemeentebestuur.

In het tweede lid van artikel 3 is bepaald dat de bestuurscommissies bestaan uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan het voorschrift in artikel 83 van de Gemeentewet dat de instellende organen de inrichting van de bestuurscommissie moeten regelen.

Artikel 4: samenstelling algemeen bestuur

In het eerste lid is bepaald dat het algemeen bestuur van een bestuurscommissie uit 13 of 15 leden bestaat. Dit afhankelijk van het aantal inwoners dat een stadsdeel heeft. Bij het van kracht worden van deze verordening betekent dit dat het algemeen bestuur in Centrum, Noord, Oost en Zuidoost over 13 leden beschikt en dat het algemeen bestuur in Nieuw West, Zuid en West uit 15 leden bestaat.

Er is voor gekozen om voor de samenstelling van het algemeen bestuur verkiezingen te houden. Deze verkiezingen vinden elke vier jaar, tegelijkertijd met de verkiezingen voor de gemeenteraad, plaats.

Artikel 5: verkiezingen algemeen bestuur

In het eerste lid is geregeld dat op de verkiezingen voor het algemeen bestuur van de bestuurscommissie de bepalingen van de Kieswet inzake de verkiezing van de leden van de gemeenteraad van overeenkomstige toepassing zijn. Dit betekent niet alleen dat de verkiezingen op dezelfde wijze worden georganiseerd als de verkiezingen die voor de gemeenteraad worden gehouden, maar ook dat het kiesstelsel gelijk is aan het stelsel dat voor de stadsdeelraden werd gehanteerd toen de stadsdelen nog deelgemeenten waren. De kiezer is in grote lijnen dus reeds met het stelsel bekend.

Dit betekent bovendien dat bij de verkiezingen een lijstenstelsel wordt gehanteerd. De kandidaten worden dus in lijsten gerangschikt zoals bij elke verkiezing in Nederland inmiddels gebruik is. De lijsten vertegenwoordigen een programma. Er wordt een stem uitgebracht op een lijst met een programma en niet op een bepaald persoon zoals bij een personenstelsel het geval is. Voordeel hiervan is dat de kiezer niet met alle kandidaten bekend hoeft te zijn. Tegelijkertijd kan er wel een voorkeursstem worden uitgebracht. Indien de kiezer dat wil, kan de persoon van de kandidaat dus nog wel een rol spelen.

In het tweede lid wordt een belangrijke uitzondering op de Kieswet gemaakt. Daar wordt de kring van kiesgerechtigden in die zin uitgebreid dat een ingezetene, die afkomstig is uit een land dat geen lid is van de Europese Unie en rechtmatig in Nederland verblijft, al mag stemmen indien hij gedurende een onafgebroken periode van drie jaar in Nederland woont.

In de Kieswet wordt uitgegaan van een periode van vijf jaar. Opmerking verdient wel dat deze eis van ingezetenschap alleen geldt voor hen die geen onderdaan van een EU-lidstaat zijn. Voor ingezetenen die uit EU-lidstaten afkomstig zijn gelden geen eisen, die hebben onmiddellijk stemrecht.

Daarnaast is in het derde lid in afwijking van de Kieswet geregeld dat lijsten met een stemcijfer van 50% of meer ook in aanmerking kunnen komen voor een restzetel. Dit zodat partijen bij de restzetelverdeling al een zetel kunnen verwerven als zij 50% van de kiesdeler hebben gehaald en niet pas bij 75% zoals de Kieswet voorschrijft. Bij de verdeling van de restzetels wordt op grond van de Kieswet overigens het stelsel van de grootste overschotten gehanteerd. Bij het systeem van de grootste overschotten wordt gekeken naar het aantal stemmen dat over is van het totale aantal stemmen na verdeling van de volle zetels. De partij met het grootste overschot krijgt bij dit systeem de eerste restzetel, de partij met het op één na grootste overschot de tweede, tot alle zetels verdeeld zijn. Deze methode werkt in het algemeen vooral in het voordeel van kleinere partijen.

Voor wat betreft de voorschriften die voor deze verkiezingen gelden is van belang dat niet alleen politieke partijen aan de verkiezingen kunnen meedoen, maar ook andere groeperingen zoals bewonersverenigingen en buurtcomités. In aanvulling op de bepaling in de Kieswet dat een politieke groepering die een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid is zich voor de verkiezingen kan laten registreren, in het vierde lid bepaald dat ook niet-politieke groeperingen en stichtingen zich voor de verkiezingen voor de bestuurscommissies kunnen laten registreren. Zij kunnen dan eveneens onder een bepaalde naam aan de verkiezingen meedoen. De regeling betekent overigens niet dat groeperingen die geen vereniging of stichting zijn niet aan de verkiezingen kunnen meedoen. Zij kunnen zich alleen niet registreren en kunnen dus niet onder een bepaalde naam aan de verkiezingen deelnemen. Zij kunnen echter wel een blanco lijst vormen.

Op grond van het vijfde lid kan het college van burgemeester en wethouders nadere regels voor de verkiezingen vaststellen. Dit betreft technische voorschriften zoals bepalingen over het nummeren van kandidatenlijsten, een bepaling dat groeperingen die al voor de gemeenteraadsverkiezingen zijn geregistreerd zich niet apart voor de verkiezingen voor de bestuurscommissies hoeven te registreren en voorschriften die ertoe strekken dat de bestuurscommissies zelf verantwoordelijk blijven voor de registratie, kandidaatstelling en verwerking van de verkiezingsuitslagen.

Het zesde lid van artikel 5 behoeft geen toelichting.

Artikel 6: passief kiesrecht algemeen bestuur

Om als lid van het algemeen bestuur van een bestuurscommissie te kunnen worden gekozen moet op grond van deze bepaling worden voldaan aan de vereisten voor het lidmaatschap van de gemeenteraad. Deze zijn opgenomen in artikel 10 van de Gemeentewet. In aanvulling daarop is gesteld dat de kandidaat ingezetene van het desbetreffende stadsdeel is.

Er wordt op de toepasselijkheid van artikel 10 van de Gemeentewet wel één uitzondering gemaakt. Dit betreft de eis die in artikel 10, tweede lid, onder b van de Gemeentewet opgenomen is. Daar is geregeld dat een ingezetene, die afkomstig is uit een land dat geen lid is van de Europese Unie, gedurende de eerste vijf jaar van zijn ingezetenschap geen passief kiesrecht heeft. Voor de bestuurscommissie wordt deze periode verkort tot drie jaar. Na drie jaar is een ingezetene van buiten de Europese Unie zich dus al voor de bestuurscommissies verkiesbaar. Opmerking verdient wel dat deze eis alleen geldt voor hen die geen onderdaan van een EU-lidstaat zijn. Voor de ingezetenen die uit EU-lidstaten afkomstig zijn is geen periode van onafgebroken verblijf vereist. Zij bezitten onmiddellijk passief kiesrecht.

Artikel 7: onverenigbare betrekkingen, verboden handelingen en nevenfuncties

In de Gemeentewet is voor leden van de gemeenteraad een lijst met onverenigbare betrekkingen opgenomen. Zij kunnen bijvoorbeeld geen minister, lid van de Raad van State, gedeputeerde of lid van de rekenkamer zijn. Verder is bepaald dat zij hun nevenfuncties openbaar moeten maken en is een aantal verboden handelingen opgenomen.

In de Gemeentewet staat dat voor het wethouderschap dezelfde vereisten gelden als voor het lidmaatschap van de gemeenteraad (artikel 36b van de Gemeentewet). Verder gelden voor hen dezelfde onverenigbare betrekkingen als voor raadsleden (artikel 41c van de Gemeentewet). Voor wat betreft de nevenfuncties is bepaald dat een wethouder geen nevenfuncties mag vervullen die met het oog op een goede vervulling van het wethouderschap ongewenst zijn, dat nevenfuncties en neveninkomsten openbaar moeten worden gemaakt en dat het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie aan de gemeenteraad moet worden gemeld (artikel 41b van de Gemeentewet).

In dit artikel is voor de leden van het algemeen bestuur ook een regeling inzake de vereisten voor het lidmaatschap, nevenfuncties en incompatibiliteiten opgenomen. Dit om (de schijn van) belangenverstrengeling te voorkomen. Aangezien de leden van het algemeen bestuur ook de bevoegdheden van het college van burgemeester en wethouders uitoefenen, is voorstel om voor de inhoud van die regeling aan te sluiten bij de regeling voor wethouders. Het risico op integriteitskwesties is in dat geval immers groter. Dit rechtvaardigt striktere regels. Verder wordt toegevoegd dat artikel 11 van de Gemeentewet van toepassing is. Dit om te voorkomen dat een lid waarvan het lidmaatschap sinds de verkiezingen vervallen is verklaard, op grond van de Kieswet wordt benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats.

Tot slot is voor de onverenigbare betrekkingen van belang dat in de Gemeentewet staat dat in een door de gemeenteraad ingestelde bestuurscommissie geen leden van het college van burgemeester en wethouders zitting kunnen hebben en in een door het college van burgemeester en wethouders ingestelde bestuurscommissie geen leden van de gemeenteraad (artikel 83, tweede lid van de Gemeentewet). In dit geval worden de bestuurscommissies zowel door de gemeenteraad als het college van burgemeester en wethouders ingesteld. Er kunnen in de bestuurscommissies dus geen leden van het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad zitting hebben.

Artikel 8: eed of verklaring en belofte leden algemeen bestuur

De leden van het algemeen bestuur dienen een eed of verklaring en belofte af te leggen. Vanuit de gedachte dat er sprake is van één Amsterdam en dat de bestuurscommissies ook onderdeel uitmaken van het bestuur van de gemeente, leggen de leden van het algemeen bestuur hun eed of verklaring en belofte op grond van het eerste lid tegelijkertijd met de leden van de nieuwe gemeenteraad en ten overstaan van de burgemeester af. Alleen bij een tussentijdse benoeming wordt de eed of verklaring en belofte in handen van de voorzitter van de bestuurscommissie afgelegd (tweede lid). Voor de inhoud van de eed of verklaring en belofte wordt verwezen naar artikel 14 van de Gemeentewet.

Artikel 9: beëindiging lidmaatschap en tijdelijke vervanging leden algemeen bestuur

Voor de beëindiging van het lidmaatschap van het algemeen bestuur gelden dezelfde voorschriften als er voor de beëindiging van het lidmaatschap van de gemeenteraad gelden. Op dat punt wordt verwezen naar bepalingen in de Kieswet. Om ervoor te zorgen dat de belemmeringen voor vrouwen worden weggenomen om ten aanzien van het algemeen bestuur hun passief kiesrecht uit te oefenen en de leden van het algemeen bestuur bij ziekte in de gelegenheid te stellen prioriteit te geven aan hun gezondheid is daarnaast, in lijn met hetgeen voor raadsleden geregeld is, voorzien in tijdelijke vervanging bij zwangerschap en bevalling of ziekte.

Artikel 10: reglement van orde algemeen bestuur

In lijn met hetgeen in artikel 16 van de Gemeentewet is bepaald, is in dit artikel geregeld dat het algemeen bestuur een reglement van orde voor zijn vergaderingen en overige werkzaamheden vaststelt. Onder andere werkzaamheden wordt bijvoorbeeld het bekendmaken van besluiten verstaan waarin niet op andere wijze is voorzien.

Artikel 11: vergaderingen algemeen bestuur

Op grond van het eerste lid zijn op de vergaderingen van het algemeen bestuur de bepalingen inzake de vergaderingen van de gemeenteraad van overeenkomstige toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat dezelfde voorschriften gelden voor de oproeping van de leden (artikel 19 van de Gemeentewet), het quorum (artikel 20 van de Gemeentewet),  en het vergaderen met gesloten deuren (artikel 24 van de Gemeentewet) In aanvulling op hetgeen in artikel 86 van de Gemeentewet is bepaald, is in het tweede lid opgenomen dat de opgelegde geheimhouding niet geldt voor de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Zij hebben, ook als er geheimhouding is opgelegd, wel recht op inzage in de stukken. Dit vanzelfsprekend voor zover de stukken zien op bevoegdheden die door hen aan de bestuurscommissie zijn toegekend. Het inzagerecht van de gemeenteraad is dus beperkt tot de stukken die zien op bevoegdheden die door de gemeenteraad aan de bestuurscommissie zijn toegekend. Het recht strekt zich niet uit over de stukken die zien op bevoegdheden van het college of de burgemeester.

Voor de stemmingen binnen het algemeen bestuur gelden eveneens dezelfde bepalingen als die voor de stemmingen in de gemeenteraad gelden. Dit met dien verstande dat in afwijking van artikel 32 van de Gemeentewet is bepaald dat als de stemmen binnen het algemeen bestuur staken, de voorzitter een doorslaggevende stem heeft.

Artikel 12: samenstelling dagelijks bestuur

In het eerste lid is bepaald dat het dagelijks bestuur uit drie leden bestaat: één voorzitter en twee andere leden. In het tweede lid wordt daaraan toegevoegd dat de leden van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur uit hun midden worden benoemd. Dit betekent dat er binnen de bestuurscommissies sprake is van monisme. De leden van het dagelijks bestuur maken ook onderdeel uit van het algemeen bestuur. Het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur zijn dus geen nevengeschikte organen met een eigenstandige positie zoals dat bij de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders wel het geval is.

Tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur bestaat een hiërarchische verhouding, het dagelijks bestuur is aan het algemeen bestuur ondergeschikt. Aan het dagelijks bestuur worden dus geen eigen taken en bevoegdheden overgedragen. Zij voeren de taken uit en oefenen de bevoegdheden uit die door het algemeen bestuur aan hen zijn gemandateerd. Uitgangspunt is dat het mandaat dat daarbij door de verschillende algemene besturen aan het dagelijks bestuur wordt verleend in grote lijnen gelijk is, maar het blijft mogelijk om hier tot op zekere hoogte eigen afwegingen in te maken.

Artikel 13: benoeming dagelijks bestuur

In het eerste lid is bepaald dat het algemeen bestuur na de verkiezingen eerst een voorzitter benoemt. Daarna worden de overige twee leden van het dagelijks bestuur benoemd. Dit gebeurt tijdens de eerste vergadering van de bestuurscommissie na de verkiezingen.

Omdat deze eerste vergadering overeenkomstig artikel C 4 van Kieswet plaatsvindt op de donderdag in de periode van 23 tot en met 29 maart, betekent dit dat de voorzitter en de overige leden van het dagelijks bestuur binnen acht dagen na de verkiezingen worden benoemd. Dit houdt verband met het feit dat er in een monistisch stelsel voor het dagelijks bestuur geen sprake is van een demissionaire periode. Alle leden van de bestuurscommissie, dus zowel de leden van het algemeen bestuur als de leden van het dagelijks bestuur, treden op grond van de Kieswet tijdens deze eerste vergadering af.

Over de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur wordt gestemd (tweede lid). Voor het overige is voor de benoeming van de leden van het dagelijks bestuur in grote lijnen aangesloten bij de procedure die er voor de benoeming van wethouders geldt (derde lid).

Artikel 14: ontslag en tijdelijke vervanging leden dagelijks bestuur

Voor wat betreft het ontslag van de leden van het dagelijks bestuur is geregeld dat een lid van het dagelijks bestuur te allen tijde zelf ontslag kan nemen (eerste lid) en dat een lid van het dagelijks bestuur door het algemeen bestuur kan worden ontslagen. Daarbij moet niet uit het oog worden verloren dat er binnen de bestuurscommissies sprake is van monisme. Een lid van het dagelijks bestuur dat ontslag neemt of wordt ontslagen blijft dus in beginsel wel lid van het algemeen bestuur.

Daarnaast kan een lid van het dagelijks bestuur op grond van het tweede lid bij zwangerschap en bevalling of ziekte verlof opnemen en gedurende die periode door een ander lid worden vervangen. Dit om belemmeringen voor vrouwen bij het aanvaarden van een functie binnen het dagelijks bestuur weg te nemen en de leden van het dagelijks bestuur bij ziekte in de gelegenheid te stellen prioriteit te geven aan hun gezondheid. Voor de inhoud van de regeling wordt aangesloten bij wat er in de Gemeentewet voor de tijdelijke vervanging van wethouders geregeld is.

Artikel 15: taken voorzitter

In dit artikel is vastgelegd wat de taken van de voorzitter van het dagelijks bestuur zijn. Daarbij is aangesloten bij de bepalingen die in dat verband in de Gemeentewet zijn opgenomen. Bijvoorbeeld over de opneming en ondertekening van stukken (artikelen 32a, 59a en 77 van de Gemeentewet) en de oproeping voor de vergadering (artikel 53 van de Gemeentewet). Daarnaast is expliciet bepaald dat de voorzitter van het dagelijks bestuur ook de voorzitter van het algemeen bestuur is. De Gemeentewet biedt de gemeenteraad nog wel de mogelijkheid om een andere voorzitter te kiezen, maar gezien de monistische verhoudingen binnen de bestuurscommissie wordt daar hier geen aanleiding toe gezien.

Artikel 16: verhindering of ontstentenis voorzitter en leden dagelijks bestuur

Dit artikel voorziet in de vervanging van de voorzitter bij verhindering of ontstentenis.. Indien de voorzitter afwezig is en zijn functie moet worden waargenomen, dan wordt dit in beginsel door een van de andere leden van het dagelijks bestuur gedaan. Als die ook verhinderd zijn, neemt een door het algemeen bestuur aangewezen lid van het algemeen bestuur waar.

Artikel 17: reglement van orde dagelijks bestuur

Voor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar hetgeen ten aanzien van artikel 10 van de verordening is opgemerkt. Dit met dien verstande dat deze bepaling in lijn is met artikel 52 van de Gemeentewet en dat onder andere werkzaamheden in dit geval bijvoorbeeld de schriftelijke afdoening van zaken via parafering en circulatie kan worden verstaan.

Artikel 18: vergaderingen dagelijks bestuur

Op grond van deze bepaling zijn op de vergaderingen van het dagelijks bestuur de bepalingen inzake de vergaderingen van het college van burgemeester en wethouders van overeenkomstige toepassing. Dit betekent bijvoorbeeld dat de vergaderingen besloten zijn (artikel 54 van de Gemeentewet) en dat het vergaderquorum gelijk is (artikel 56 van de Gemeentewet). Voor de stemmingen binnen het dagelijks bestuur gelden eveneens dezelfde bepalingen als die op de stemmingen binnen het college van burgemeester en wethouders van toepassing zijn.

In het tweede lid is, in aanvulling op wat er in artikel 86 van de Gemeentewet is bepaald, geregeld dat de opgelegde geheimhouding niet geldt voor de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester. Zij hebben, ook als er geheimhouding is opgelegd, wel recht op inzage in de stukken. Dit vanzelfsprekend voor zover de stukken zien op bevoegdheden die door hen aan de bestuurscommissie zijn toegekend. Het inzagerecht van het college van burgemeester en wethouders is dus beperkt tot de stukken die zien op bevoegdheden die door het college aan de bestuurscommissie zijn toegekend. Het recht strekt zich niet uit over de stukken die zien op bevoegdheden van de gemeenteraad of de burgemeester.

Artikel 19: voorbereidende commissies

De Gemeentewet kent een open commissiestelsel. Het is in beginsel aan de organen binnen de gemeente zelf om te bepalen welke commissies zij instellen. Ook de bestuurscommissies kunnen een commissiestructuur in het leven roepen. Er kunnen door een bestuurscommissie alleen geen raadscommissies of eigen bestuurscommissies worden ingesteld.

Om enerzijds onnodige bestuurlijke drukte te voorkomen en de structuur overzichtelijk te houden en anderzijds zorgvuldige besluitvorming binnen het algemeen bestuur te faciliteren, is in artikel 20 geregeld dat het algemeen bestuur maximaal drie commissies kan instellen die de besluitvorming in het algemeen bestuur voorbereiden. Te denken valt aan een commissie fysiek, sociaal en algemeen. Aangezien er bij de bestuurscommissies sprake is van verlengd lokaal bestuur, is het instellen van een eigen rekeningencommissie niet meer aan de orde.

Bepaald is dat het algemeen bestuur zelf de taken en bevoegdheden, de samenstelling en de werkwijze van de commissie regelt daaronder begrepen de wijze waarop leden van de bestuurscommissie inzage hebben in stukken waaromtrent door de voorbereidende commissie geheimhouding is opgelegd. De inzage kan slechts worden geweigerd voor zover zij in strijd is met het openbaar belang. (tweede lid).In het derde lid is geregeld dat het algemeen bestuur bij de samenstelling van de voorbereidende commissies moet zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in het algemeen bestuur vertegenwoordigde groeperingen.

Het derde en het vierde lid behoeven geen nadere toelichting.

Artikel 20: adviescommissies

De huidige deelraden en dagelijks besturen van de stadsdelen beschikken over het algemeen over verschillende adviesorganen. Denk aan een ouderenraad, een jeugdraad, maar ook aan een sportadviesraad of een welstandscommissie. Om deze organen binnen het nieuwe stelsel een plek te kunnen geven, is in het eerste lid bepaald dat het algemeen bestuur adviescommissies kan instellen. Daarbij moet worden opgemerkt dat ook bijvoorbeeld wijkraden of bewonerscomités als adviescommissie kunnen worden aangewezen. Het is immers denkbaar dat het algemeen bestuur niet alleen over specifieke belangen maar ook over de belangen van een specifieke wijk of buurt wil worden geadviseerd.

Artikel 21: vergoedingen bestuurscommissie

De huidige deelraadsleden zijn in het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden gelijkgesteld aan raadsleden. Ze ontvangen een vaste maandelijkse vergoeding en een onkostenvergoeding. De dagelijks bestuurders van de huidige deelgemeenten zijn gelijkgesteld aan wethouders en ontvangen een bezoldiging en een onkostenvergoeding op grond van het rechtspositiebesluit wethouders. Daarnaast kunnen de dagelijks bestuurders aanspraak maken op pensioen en wachtgeld op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).

De leden van de bestuurscommissies zijn niet gelijkgesteld aan raadsleden of wethouders en vallen niet onder de Appa. Zij zijn commissieleden in de zin van het rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en ontvangen in beginsel uitsluitend een vergoeding per vergadering. De hoogte van deze vergoeding moet bij verordening worden vastgesteld. Als de bijzondere deskundigheid van het commissielid of de zwaarte van de taak daartoe aanleiding geeft, kan in bepaalde gevallen in een vaste vergoeding worden voorzien, maar dan dient daar bij verordening een regeling voor te worden getroffen. Dit artikel biedt de basis voor een dergelijke verordening. In die verordening zal vorm en inhoud aan de rechtspositie van de leden van het algemeen en het dagelijks bestuur worden gegeven.

Artikel 22: secretaris bestuurscommissie

In het eerste lid is bepaald dat elke bestuurscommissie over een secretaris beschikt. Deze wordt door het college van burgemeester en wethouders aangesteld. Aangezien de secretaris van de bestuurscommissie ambtelijk ondergeschikt is aan de gemeentesecretaris, maar wel tot taak heeft de bestuurscommissie bij te staan, is bepaald dat de aanstelling op voordracht van de gemeentesecretaris en in overeenstemming met de bestuurscommissie plaatsvindt.

Verder is bepaald dat de secretaris de voorzitter, het dagelijks bestuur, het algemeen bestuur en de door hen ingestelde commissies bij de uitoefening van hun taak terzijde staat. In die zin heeft de secretaris een vergelijkbare functie als een stadsdeelsecretaris en is naar analogie in het tweede lid bepaald dat het eerste en het tweede lid van artikel 15 van de Gemeentewet inzake de verboden handelingen van overeenkomstige toepassing zijn (zie artikel 101 van de Gemeentewet). Tot slot is in het derde lid bepaald dat het college van burgemeester en wethouders ten aanzien van de taken en bevoegdheden van de secretaris nadere regels kan stellen.

Hoofdstuk 3 De taken en bevoegdheden van de bestuurscommissie

In dit hoofdstuk is in algemene zin bepaald welke taken en bevoegdheden de bestuurscommissies hebben. Daarnaast is expliciet bepaald wat het karakter van een bestuurscommissie is en welke positie zij in het gemeentelijk bestel innemen.

Artikel 23: karakter van de bestuurscommissie
  • In de toelichting bij de Wet afschaffing deelgemeenten is gesteld dat de deelgemeenten steeds meer trekken van een zelfstandige bestuurslaag zijn gaan vertonen. De wetgever heeft dit onwenselijk geacht en om die reden de bevoegdheid voor gemeentebesturen om deelgemeenten in te stellen geschrapt. De mogelijkheid om bestuurscommissies in te stellen is niet gewijzigd. Er is echter wel expliciet bepaald dat aan een bestuurscommissie niet de behartiging van een aanzienlijk deel van de belangen van de gemeente kan worden overdragen. Bovendien kan er op grond van de Gemeentewet op het niveau van de bestuurscommissies geen systeem van checks and balances zijn. Er wordt uiteindelijk namelijk altijd verantwoording afgelegd aan het orgaan dat de commissie heeft ingesteld.

  • Dit maakt dat een bestuurscommissie expliciet een vorm van verlengd bestuur is. Het is ook geen algemeen vertegenwoordigend lichaam meer waar op basis van de Grondwet verkiezingen voor moeten worden gehouden. Er kan wel voor worden gekozen om voor de bestuurscommissies verkiezingen te houden, maar een bestuurscommissie ontleent zijn democratische legitimatie uiteindelijk altijd aan de organen die de commissie hebben ingesteld. Om die reden zijn in de Gemeentewet beperkingen gesteld aan de bevoegdheden die aan de bestuurscommissie kunnen worden overgedragen.

  • De mogelijkheid om bestuurscommissies in te stellen is in 1966 in de Gemeentewet ingevoerd. Destijds was er echter meer ruimte om aan bestuurscommissies taken en bevoegdheden over te dragen dan nu het geval is. Dit komt doordat, toen in 1994 de mogelijkheid voor gemeenten is opgenomen om deelgemeenten in te stellen, de mogelijkheden om bevoegdheden aan een bestuurscommissie over te dragen nadrukkelijk zijn beperkt. Er werd met de invoering van de deelgemeenten in 1994 dus een splitsing gemaakt tussen bestuurscommissies met een zwaar takenpakket (de deelgemeenten) en bestuurscommissies met een aanmerkelijk lichter takenpakket.

  • Met de invoering van het dualisme in 2002 is dit nog nadrukkelijker tot uitdrukking gebracht. Er is nu expliciet per orgaan (gemeenteraad, college van burgemeester en wethouders en burgemeester) benoemd welke bevoegdheden niet aan een bestuurscommissie kunnen worden gedelegeerd. Daarbij is aangegeven dat een bevoegdheid niet kan worden overgedragen indien de aard van de bevoegdheid zich daartegen verzet.

  • Voor wat betreft de bevoegdheden van de gemeenteraad is gesteld dat dit in elk geval betekent dat de volgende bevoegdheden niet kunnen worden overgedragen:

  • (1) de instelling van een rekenkamer of het bij verordening stellen van regels voor de uitoefening van de rekenkamerfunctie;

  • (2) de instelling van een raadsonderzoek;

  • (3) de vaststelling of wijziging van de begroting;

  • (4) de vaststelling van de jaarrekening;

  • (5) het stellen van straf op overtreding van de gemeentelijke verordeningen;

  • (6) de vaststelling van de verordeningen die zien op het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie alsmede de controle daarop;

  • (7) de heffing van andere belastingen dan de parkeerbelasting, de precariobelasting, de rioolheffing, de rechten voor het gebruik en genot van gemeentelijke voorzieningen, de rechten waarvan de heffing geschiedt krachtens andere wetten dan de Gemeentewet en de heffing huishoudelijk afval.

  • (8) de bevoegdheid tot het vaststellen van verordeningen, door strafbepaling of bestuursdwang te handhaven, kan de gemeenteraad slechts overdragen voor zover het betreft de vaststelling van nadere regels met betrekking tot bepaalde door hem in zijn verordeningen aangewezen onderwerpen.

  • Deze lijst met uitgezonderde bevoegdheden brengt tot uitdrukking dat aan een bestuurcommissie geen kaderstellende bevoegdheden kunnen worden toegekend. Die bevoegdheden worden in de Gemeentewet expliciet aan de gemeenteraad voorbehouden. Dit is een democratisch gelegitimeerd orgaan en de bevoegdheden van de bestuurscommissie kunnen daar alleen van zijn afgeleid. Om die reden kunnen door een bestuurscommissie geen algemeen verbindende voorschriften worden vastgesteld die tegenover burgers en ondernemers met strafbepaling en bestuursdwang worden gehandhaafd, behalve voor zover de gemeenteraad daar voor de invulling van de verordeningen ruimte voor heeft gegeven middels de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen.

  • Om dit in de verordening tot uitdrukking te brengen is in het eerste lid expliciet bepaald dat een bestuurscommissie een vorm van verlengd bestuur is. In het tweede lid wordt daar vervolgens aan toegevoegd dat een bestuurscommissie geen rechtspersoonlijkheid bezit.

Artikel 24: taken en bevoegdheden algemeen bestuur

In dit artikel is in algemene zin verwoord wat de taken en bevoegdheden van het algemeen bestuur zijn. Gesteld is dat het algemeen bestuur alle taken uitvoert en bevoegdheden uitoefent die door de gemeenteraad,het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester aan hem zijn opgedragen. Voor de concrete invulling van de aan het algemeen bestuur overgedragen taken en bevoegdheden wordt verwezen naar drie bijlagen. Daar staan de taken en bevoegdheden in die door de gemeenteraad (bijlage 1), het college van burgemeester en wethouders (bijlage 2) en de burgemeester (bijlage 3) aan de bestuurscommissies worden gedelegeerd. Daarbij is bepaald dat bijlage 1 bij raadsbesluit, bijlage 2 bij collegebesluit en bijlage 3 bij burgemeestersbesluit kan worden gewijzigd.

In het derde lid wordt ingegaan op de verplichting die het college van burgemeester van wethouders op grond van artikel 165, derde lid van de Gemeentewet heeft om een ontwerp-besluit tot overdracht van een of meer van zijn bevoegdheden aan de gemeenteraad voor te leggen. Op grond van de Gemeentewet dient de gemeenteraad daarbij in de gelegenheid te worden gesteld zijn wensen en bedenkingen kenbaar te maken. In de verordening is aangegeven dat het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad vervolgens over het definitieve besluit dient te informeren. Daarbij moet ook worden ingegaan op de wensen en bedenkingen die naar voren zijn gebracht.

Indien het college van burgemeester en wethouders in het definitieve besluit van de wensen en bedenkingen van de gemeenteraad afwijkt, wordt de gemeenteraad hiervan op de hoogte gesteld en wordt aangegeven waarom afgeweken is.

Op grond van het vierde lid kan het algemeen bestuur binnen de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders gestelde kaders alles doen wat hij nodig oordeelt om deze taken en bevoegdheden uit te oefenen. Ten aanzien van de bevoegdheden die door het college van burgemeester en wethouders zijn gedelegeerd is in het vijfde lid geregeld dat enkele bepalingen uit de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing zijn. Dit betreft onder andere de mogelijkheid een lid van het college van burgemeester en wethouders te machtigen om besluiten te nemen (artikel 168 van de Gemeentewet).

Artikel 25: bevoegdheden dagelijks bestuur

Deze bepaling betreft in algemene zin de taken en bevoegdheden van het dagelijks bestuur. Geregeld is dat het dagelijks bestuur is belast met de voorbereiding en uitvoering van de besluiten van het algemeen bestuur en de dagelijkse bestuur- en beheerstaken van de bestuurscommissie (eerste lid). Verder worden namens de bestuurscommissie rechtsgedingen, bezwaarprocedures of bestuursrechtelijke beroepsprocedures gevoerd (tweede lid).

Zoals gezegd is het echter uiteindelijk aan het algemeen bestuur om het daadwerkelijke takenpakket van het dagelijks bestuur te bepalen. De taken en bevoegdheden worden door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders aan de bestuurscommissies gedelegeerd en vervolgens is het aan het algemeen bestuur om te bepalen voor welke taken en bevoegdheden een mandaat aan het dagelijks bestuur wordt verleend. In grote lijnen zal dit mandaat voor alle dagelijkse besturen hetzelfde zijn, maar er blijft ruimte voor het algemeen bestuur om daar op basis van de situatie binnen het stadsdeel afwegingen in te maken. Voor wat betreft de invulling van het mandaat moet worden benadrukt dat er binnen de bestuurscommissie een monistische verhouding is. De leden van het dagelijks bestuur zijn tevens lid van het algemeen bestuur en nemen dus aan de beraadslaging in het algemeen bestuur deel.

Artikel 26: bevoegdheden voorzitter dagelijks bestuur

De bevoegdheden van de voorzitter van het dagelijks bestuur zijn opgenomen in artikel 28. Geregeld is dat de voorzitter de leiding heeft over de vergaderingen, zowel die van het algemeen bestuur als het dagelijks bestuur (eerste lid). Daarnaast dient de voorzitter toezicht uit te oefenen, dit onder andere op de tijdige voorbereiding, vaststelling en uitvoering van het gemeentelijk beleid en de daaruit voortvloeiende besluiten (artikel 170, eerste lid, onder a van de Gemeentewet), de kwaliteit van procedures op het vlak van burgerparticipatie (artikel 170, eerste lid, onder c van de Gemeentewet) en de zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en klachten (artikel 170, eerste lid, onder d en e van de Gemeentewet).

Artikel 27: bekendmaking besluiten bestuurscommissie

Bepaald is dat de besluiten van de bestuurscommissie op dezelfde wijze bekend worden gemaakt als de besluiten van het gemeentebestuur.

Hoofdstuk 4 De verhouding tot het stedelijk bestuur

Dit hoofdstuk bevat bepalingen inzake de verhouding tussen het gemeentebestuur en de bestuurscommissies, de inbreuken die op de bevoegdheden van de bestuurscommissies kunnen worden gemaakt en de correctiemechanismen. Er zijn geen bepalingen opgenomen over het overleg dat tussen het gemeentebestuur en de bestuurscommissies plaatsvindt. Dit neemt echter niet weg dat binnen het nieuwe stelsel actief de samenwerking wordt gezocht en dat er een overlegstructuur in het leven wordt geroepen. Er wordt geen aanleiding gezien dit bij verordening te regelen. Dit is inherent aan het nieuwe bestuurlijk stelsel en de plaats die de bestuurscommissies daarin innemen.

Artikel 28: advies bestuurscommissies

In dit artikel staat dat de bestuurscommissies door de stad moeten worden betrokken bij het opstellen van stedelijke kaders en dat zij advies moeten kunnen geven en gehoord moeten kunnen worden als er over die kaders besluitvorming plaatsvindt. In dat verband is bovendien aangegeven welke informatie bij het verzoek moet worden verstrekt (derde lid) en dat er door het college een termijn moet worden gesteld waar binnen de bestuurscommissies moeten adviseren (vierde lid). Tot slot is in het vijfde lid aangegeven dat alleen gemotiveerd van een advies van de bestuurscommissie kan worden afgeweken.

Artikel 29: toelichting bestuurscommissies

Als in een raadscommissie of in de gemeenteraad wordt gesproken over een onderwerp waarover de bestuurscommissie advies heeft uitgebracht of waarbij de belangen van de bestuurscommissie betrokken zijn, kan een lid van de bestuurscommissie de behandeling bijwonen en het standpunt van de bestuurscommissie toelichten. Dit kan zowel op verzoek van de gemeenteraad als op verzoek van de bestuurscommissie.

Artikel 30: inlichtingen stedelijk bestuur

Op grond van het eerste lid kunnen de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester inlichtingen vragen aan de bestuurscommissies of hun secretarissen over aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester horen. De inlichtingen kunnen zowel mondeling als schriftelijk worden gevraagd en dienen op grond van het tweede lid binnen vier weken te worden verstrekt, tenzij dit om bepaalde redenen niet mogelijk is. Tot slot biedt het derde lid de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester de bevoegdheid om de bestuurscommissies op te dragen periodiek informatie te verstrekken.

Artikel 31: terugnemen bevoegdheden bestuurscommissies

In de verordening is voorzien in correctiemechanismen. In de eerste plaats is bepaald dat bevoegdheden van de bestuurscommissies kunnen worden teruggenomen. Dit kan incidenteel (bijvoorbeeld in verband met een grootschalig project), maar daartoe kan ook structureel worden besloten. Op grond van het tweede lid moet in het besluit tot intrekking van de delegatie aandacht worden besteed aan de taken en bevoegdheden waar het besluit op ziet, voor welke periode het besluit geldt, welke bestuurscommissies het betreft, op welke ambtelijke capaciteit het besluit ziet en hoe daarbij de kosten worden verdeeld. In het derde lid is bepaald dat over het terugnemen van de taken en bevoegdheden vooraf overleg met de betrokken bestuurscommissies plaatsvindt.

Artikel 32: indeplaatsstelling bestuurscommissies

Nieuw voor wat betreft de correctiemechanismen is dat de verordening ook de mogelijkheid biedt om in de plaats te stellen. Voor de invulling van deze mogelijkheid is aansluiting gezocht bij de bepalingen die op dit punt in de Gemeentewet opgenomen zijn. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat er, anders dan bij hetgeen in de Gemeentewet geregeld is, in dit geval niet op de beslissingsbevoegdheid van een andere zelfstandige bestuurslaag wordt ingegrepen. Dit veronderstelt dat in beginsel minder terughoudend met het middel kan worden omgegaan.

Kort gezegd kan de gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders tot indeplaatsstelling overgaan indien een bestuurscommissie een gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt, een gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht of een andere gevorderd resultaat niet, niet tijdig of niet naar behoren tot stand brengt. De gemeenteraad of het college van burgemeester en wethouders voorziet daar dan namens en ten laste van de bestuurscommissie in. In het tweede, derde en vierde lid zijn in dat verband wel een aantal procedurele voorschriften opgenomen. Bijvoorbeeld over de termijn die de bestuurscommissie moet worden gegund om een verzuim te herstellen.

Artikel 33: schorsing en vernietiging

Tot slot voorziet de verordening in de mogelijkheid om de besluiten van de bestuurscommissie te vernietigen wegens strijd met het recht of met het algemeen stedelijk belang. Ook voor dit correctiemechanisme geldt dat voor de invulling aansluiting is gezocht bij hetgeen op dit punt in de Gemeentewet geregeld is, maar dat er geen sprake is van het ingrijpen op de bevoegdheden van een andere bestuurslaag. Het middel kan binnen het nieuwe stelsel dus in beginsel breder worden ingezet.

Verder geldt voor vernietiging eveneens dat procedurele voorschriften zijn opgenomen. Daarbij is met name van belang dat een besluit op grond van het tweede lid, hangende het onderzoek naar de vernietiging, kan worden geschorst en dat de bestuurscommissies, op grond van het vierde lid, voorafgaand aan de vernietiging de gelegenheid tot overleg moet worden geboden.

De instrumenten in artikel 31, 32 en 33 bieden het gemeentebestuur in het uiterste geval ook de mogelijkheid om op de samenstelling van de bestuurscommissies in te grijpen. De bevoegdheden om de leden van het dagelijks bestuur te ontslaan of het lidmaatschap van het algemeen bestuur vervallen te verklaren kan worden teruggenomen en een benoemingsbesluit kan worden vernietigd als dit in strijd is met het recht of het algemeen belang. Bovendien kan het gemeentebestuur, als zich gedurende de bestuursperiode onregelmatigheden (bijvoorbeeld integriteitskwesties) voordoen en er wordt nagelaten hiertegen op te treden,  in de plaats van de bestuurscommissie alsnog maatregelen nemen. In zeer uitzonderlijke gevallen is er zelfs ruimte een gemeentecommissaris aan te stellen, Daarbij moet wel worden opgemerkt dat voor zover er op de formele inrichting van de bestuurscommissie wordt ingegrepen, zoals bij het ontslag van een lid van de commissie, het voor de hand ligt dat het besluit door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders gezamenlijk wordt genomen. Zij stellen de commissie ook gezamenlijk in.

Hoofdstuk 5 De financiën van de bestuurscommissie

In dit hoofdstuk wordt op de financiële verhouding tussen het gemeentebestuur en de bestuurscommissies ingegaan. Voor een deel wordt de financiële verhouding ook in andere verordeningen ingevuld.

Artikel 34: budget voor de bestuurscommissies

De bestuurscommissies ontvangen jaarlijks een budget. De hoogte van dat budget wordt vastgesteld op basis van de verordening op de budgetten voor de bestuurscommissies en daarop rustende uitvoeringsvoorschriften.

Artikel 35: ontwerpbegroting

De begrotingen van de bestuurscommissies maken onderdeel uit van de gemeentebegroting. De bestuurscommissies dienen de begroting voor het stadsdeel echter wel voor te bereiden. Daarom is bepaald dat er door de bestuurscommissies op een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen datum een ontwerpbegroting moet worden aangeleverd en dat deze aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde voorschriften dient te voldoen. Vervolgens wordt deze begroting in de gemeentebegroting opgenomen en ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

Artikel 36: ontwerpjaarstukken

Ook voor de jaarstukken van de bestuurscommissies geldt dat deze onderdeel uitmaken van de gemeentelijke jaarstukken, maar dat deze wel door de bestuurscommissies moeten worden voorbereid. Op een door het college van burgemeester en wethouders te bepalen datum leveren de bestuurscommissies de ontwerpjaarstukken aan. Deze dienen aan de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde voorschriften te voldoen. Verder is ook voorgeschreven welke stukken daarbij dienen te worden gevoegd. Vervolgens worden deze ontwerpjaarstukken in de gemeentelijke jaarstukken opgenomen en ter vaststelling aan de gemeenteraad voorgelegd.

Artikel 37: verordening ex artikel 212 Gemeentewet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Hoofdstuk 6 Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 38: overgangsbepaling geldende voorschriften

Met de inwerkingtreding van de Wet afschaffing deelgemeenten worden de bestaande deelgemeenten van rechtswege opgeheven en komen alle bevoegdheden die aan de stadsdelen waren toegekend weer bij de stad te liggen. Om het gemeentebestuur en de bestuurscommissies de tijd te geven om ten aanzien van de nieuwe verdeling van de taken en bevoegdheden nieuwe verordeningen en overige voorschriften vast te stellen is een overgangsbepaling opgenomen.

Voor wat betreft de inhoud van die overgangsbepaling is aansluiting gezocht bij de bepalingen in de Wet algemene regels herindeling. In het eerste lid is bepaald dat alle verordeningen en overige voorschriften die op de dag voorafgaand aan de datum van de inwerkingtreding van de Wet afschaffing deelgemeenten gelding hadden en door de deelgemeenten zijn vastgesteld, tot twee jaar na de inwerkingtreding hun rechtskracht behouden tenzij deze voorschriften vervallen worden verklaard. Het overgangsrecht heeft dus in beginsel een zogenaamde eerbiedigende werking voor de voorschriften die ten tijde van het oude bestuurlijk stelsel zijn gegeven.

Gevolg hiervan is dat er binnen de stad voor bepaalde bevoegdheden verschillende voorschriften kunnen gelden. Ook voor die bevoegdheden die bij de stad worden belegd en waarvan is vastgesteld dat het in de rede ligt dat er stedelijke voorschriften worden gesteld. Dit kan tot onwenselijke situaties leiden. Bepaald is dus dat er slechts gedurende twee jaar sprake is van eerbiedigende werking. Daarna komen de voorschriften te vervallen.

In het tweede lid wordt een uitzondering gemaakt voor de vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en exploitatieplannen en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust zelfs. Ten aanzien van die besluiten is bepaald dat deze hun rechtskracht altijd behouden, tenzij anders wordt bepaald. Dit met name omdat dergelijke besluiten op grond van de wet al periodiek moeten worden herzien.

Artikel 39: overgang beslissingsbevoegdheden en administratiefrechtelijke procedures

In dit artikel is een overgangsbepaling voor administratieve procedures opgenomen. In het eerste lid is geregeld dat de administratieve procedures van de deelgemeenten in beginsel door de bestuurscommissies worden voortgezet. In het tweede lid wordt daar voor wat betreft de subsidies aan toegevoegd dat dit alleen geldt als het voor de subsidiëringstaak beschikbare budget aan de bestuurscommissie is overgedragen. Tot slot kan het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester tot een jaar na de installatie van het algemeen bestuur bepalen dat de administratieve procedure door een ander orgaan wordt voortgezet.

Artikel 40: citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Bijlage: Toelichting bevoegdheden

In de verordening worden op hoofdlijnen de bevoegdheden opgenomen die aan de bestuurscommissies worden toegekend. Deze bijlage bevat een toelichting op de bevoegdheden van de bestuurscommissies, zoals kort genoemd in de verordening.

In deze bijlage komen ook stedelijke bevoegdheden voor, maar dit is uitsluitend als hulpmiddel voor een goed begrip en afbakening van de bevoegdheden van de bestuurscommissies. Alle bevoegdheden zijn immers in beginsel stedelijk in de nieuwe situatie. Bij het definitieve besluit worden deze bevoegdheden nog nader juridisch uitgewerkt door de bij de bevoegdheden behorende wetsartikelen te vermelden. Overigens maken de bevoegdheden van de burgemeester inzake de openbare orde en veiligheid geen onderdeel uit van de verordening. Hier wordt door middel van mandatering vorm en inhoud aan gegeven.

1. Gebiedsontwikkeling
  • Voor gebiedsontwikkeling geldt dat de bestuurscommissies verantwoordelijk worden voor projecten tot een bepaalde omvang en een bepaalde complexiteit. Stadsdeelgebonden projecten krijgen zo één ‘eigenaar'. De bevoegdheden voor gebiedsontwikkeling omvatten in dat geval:

  • a. lokale bestemmingsplannen voorbereiden binnen stedelijke beleidskaders.

  • b. gebiedsontwikkeling en -uitvoering tot een bepaalde omvang (tot € 5 miljoen en tussen € 5 en indicatief € 25 miljoen)en complexiteit.

  • c. gronduitgiftes en erfpachtbeheer binnen stedelijke beleidskaders. Bij projecten groter dan € 5 miljoen blijft het penningmeesterschap stedelijk en wordt verplicht stedelijke capaciteit/expertise ingehuurd voor onderhandelingen en contractering. Voor erfpachtbeheer- en uitgifte wordt altijd (ongeacht de omvang) verplicht stedelijke expertise ingehuurd.

  • d. de hiermee samenhangende vergunningverlening en handhaving.

  • Uitgangspunt is dat bevoegdheden op één plek worden belegd. Bevoegdheden van college en raad enerzijds en van de bestuurscommissies anderzijds moeten dus ook duidelijk worden afgebakend. In de omschrijving van deze bevoegdheid is geprobeerd daar vorm en inhoud aan te geven. Uit de tekst volgt dat de bevoegdheid tot het vaststellen van een structuurvisie stedelijk is en blijft. Ook de bevoegdheden tot het vaststellen van overige beleidskaders voor ruimtelijke ordening (uitwerkingen structuurvisie) zijn stedelijk. Nieuw is de afspraak dat lokaal geen aanvullende beleidskaders meer worden gemaakt. Voorwaarde hiervoor is dat de stedelijke kaders concreter en scherper worden dan nu het geval is, zodat nadere invulling ook niet nodig is.

  • De bevoegdheid tot het vaststellen van bestemmingsplannen ligt nu zowel bij de stadsdelen als bij de centrale stad. Inzet in het nieuwe stelsel is dat deze bevoegdheid bij de bestuurscommissies komt te liggen, tenzij sprake is van een stedelijk plan. Zoals aangegeven blijkt echter uit het advies van de VU dat delegatie van deze bevoegdheid aan een bestuurscommissie niet mogelijk is. Er wordt binnen de kaders van de wet dus nog gezocht naar een oplossingsrichting die de inzet van het college materieel het dichtst benadert.

  • De bevoegdheid tot het stellen van stedelijke (beleids)kaders en regels voor grondzaken op het terrein van erfpacht, eigendomsoverdracht, grondexploitaties en selectie marktpartijen is en blijft stedelijk. De bevoegdheid voor gebiedsontwikkeling voor projecten tot een bepaalde omvang en complexiteit ligt bij de bestuurscommissies. Stadsdeelgebonden projecten krijgen zo één ‘eigenaar'. Ook voor wat betreft de hiermee samenhangende vergunningverlening en handhaving. Bij het (aangescherpt) strategiebesluit wordt bepaald of een project bij de bestuurscommissies ligt of stedelijk wordt.

  • Voor projecten boven de € 5 miljoen geldt dat het penningmeesterschap stedelijk blijft en dat ook verplicht stedelijke capaciteit en/of expertise wordt ingehuurd voor onderhandelingen en contractering. Voor erfpachtbeheer- en uitgifte wordt altijd (ongeacht de omvang) verplicht stedelijke expertise ingehuurd. De wethouder grondzaken fungeert in deze gevallen als stedelijk escalatieniveau. Het huidige onderscheid tussen grootstedelijke en coalitieprojecten (met dubbelingen in bevoegdheden) komt te vervallen. In het nieuwe stelsel zijn er eenduidige lokale en stedelijke projecten met bijbehorende bevoegdheden.

  • Nadere uitwerking van de criteria voor de voorgestelde indeling (omvang en complexiteit) naar stedelijke projecten en projecten van de bestuurscommissies en vertaling daarvan naar de huidige projecten (welk project valt in welke categorie) moet nog plaatsvinden.

2. Openbare ruimte, groen en parken: invulling en beheer binnen stedelijke beleidskaders (‘Puccini').

Voor de inrichting van de openbare ruimte is bepaald dat het stedelijk beleid op hoofdlijnen door de gemeenteraad vastgesteld wordt waarbij de structuurvisie leidend is. Hier zal tot nadere kaderstelling gekomen moeten worden. Denk hierbij aan het niveau van: vaststellen typologieën waarbij differentiatie kan zijn op verhouding verharding, groen en karakter. Verder wordt er een nieuw stedelijk Puccini-handboek door de gemeenteraad vastgesteld met materialen en standaardprofielen. Dit stedelijke kader biedt een keuzemenu waarbinnen de bestuurscommissies keuzes kunnen maken. Op stadsdeelniveau moet hier vervolgens een nadere invulling aan gegeven worden. De bestuurscommissie stelt daarbij het beleid vast. Het dagelijks bestuur voert het vastgestelde beleid uit en heeft een keuzemenu voor de toepassing van de materialen en profielen conform het stedelijke handboek.

Ten aanzien van het beheer bepaalt de gemeenteraad een minimumeis voor de staat van onderhoud van de openbare ruimte (verharding en groen). Hierboven hebben de bestuurscommissies en het college van burgemeester en wethouders de ruimte om een aanvullend niveau te realiseren. Hierbij kunnen objectieve normen (bijvoorbeeld A, B, C of D niveau) vastgesteld worden die nu ook al in de stad worden gebruikt. Het college van burgemeester en wethouders en de bestuurscommissies zijn zelf verantwoordelijk voor het beheer van de openbare ruimte als wegbeheerder. Op basis van de orderportefeuille van de gehele stad (volume voordeel en ordening van de markt) wordt er gemeenschappelijk gecoördineerd, slim en voordelig ingekocht. Diensten en stadsdeelorganisaties leveren hun geactualiseerde planningen aan en plaatsen hun bestelling bij het gemeenschappelijk inkooppunt. Het systeem dient wel dynamisch en flexibel te zijn om fluctuaties te kunnen opvangen. De bulkcontracten dienen hier te worden ingericht. Dit dient verder uitgewerkt te worden door specialisten. Er kunnen alleen materialen uit het handboek worden besteld.

De hoofdnetten zijn een stedelijke bevoegdheid vanwege de doorstroming en het stadsdeeloverstijgend belang. Het dagelijks beheer van de hoofdnetten wordt door de stadsdelen gedaan. Wat betreft de hoofdnetten zullen er betere afspraken met het GVB en de kabel- en leidingbeheerders gemaakt dienen te worden. Hier ligt een taak voor de stadsregisseur die in feite reeds het mandaat van de wethouder heeft om te sturen en in te grijpen. Het gaat hier om een betere uitvoering van de bestaande bevoegdheidsverdeling.

Het taakveld groen valt uiteen in parken en groenstroken. De groenstroken langs wegen worden betrokken bij het taakveld wegen, straten en pleinen om daar de integrale afweging van gevel tot gevel te kunnen maken. Dan resteren nog de parken waarbij de lokale beleidsinvulling een toegevoegde waarde heeft. Deze bevoegdheid is dan ook aan de bestuurscommissies toegekend. Dit geldt niet voor het Amsterdamse Bos dat buiten de stadsdeelgrenzen valt en gezien de omvang en regiofunctie stedelijk wordt belegd.

3. Afval: inzameling binnen stedelijke kaders

Stedelijke bevoegdheden zijn: beleidskaders, visie en bewerking en verwerking van gf(t), afval en grondstoffen, met AEB in de rol van ketenregisseur ter realisatie van gezamenlijke doelen.

De bevoegdheid voor inzamelen ligt bij de bestuurscommissies binnen stedelijke kaders.

Stedelijk en in de stadsdelen beogen we om binnen enkele jaren de afvalstoffenheffing te verlagen en Amsterdammers ertoe te bewegen om afval nog beter te scheiden.

4. Welstand en monumenten: invulling en uitvoering van stedelijke beleidskaders

Deze bevoegdheid behoeft geen nadere toelichting.

5. Wonen: Uitvoering woonbeleid binnen stedelijk beleidskader en uitvoeringsregels (incl. handhaving op basis van de WRO, bouwregelgeving en de Woningwet).

Het beleidskader wonen en de uitvoeringsregels is een stedelijke taak. De bestuurscommissies voeren het stedelijk beleid uit. De bevoegdheid om op grond van de Leegstandswet een vergunning tijdelijke verhuur af te geven blijft een stedelijke taak. Dit omdat het stadsbreed van belang is de expertise bij de toetsing gebundeld te houden. Het college van burgemeester en wethouders wil de tijdelijke verhuur strikt monitoren. Bestuurscommissies hebben een eigen rol in het bekijken van de haalbaarheid van sloop of grote renovatieprojecten. De bevoegdheid voor het afgeven van de huisvestingsvergunning wordt een bevoegdheid van de bestuurcommissies, mede gezien het feit dat het een uitvoerende taak is, er een lichte toets plaats vindt en met het voorbehoud dat alle zeven bestuurscommissies deze taak gaan uitvoeren. De bevoegdheid voor de handhaving van wonen op basis van de Wet ruimtelijke ordening en de bouwregelgeving en de Woningwet is van de bestuurscommissies met het voorbehoud dat deze bevoegdheid ook wettelijk mag worden toegekend. De handhaving in het kader van de Huisvestingswet is een stedelijke bevoegdheid.

6. Economie: invulling en uitvoering van stedelijk economisch beleid
  • De bevoegdheid voor het stedelijk economisch beleidskader is stedelijk, met als onderdelen:

  • de visie op de stedelijke economische ontwikkeling

  • bepaling van de randvoorwaarden voor economische structuurversterking en ondernemerschap

  • aansluiting op regionale (Board), landelijke en Europese ontwikkelingen

  • kaders voor inzet op citymarketing, toerisme, acquisitie en investor development

  • economisch perspectief voor ruimtelijke ordening wordt gegeven op gebied van detailhandelbeleid, hotelbeleid, kantoren en bedrijventerreinen en horecabeleid.

  • De bevoegdheid voor de vaststelling van de winkeltijdenverordening en de verordening op de straathandel is en blijft stedelijk. De bestuurscommissies geven binnen de vastgestelde kaders uitvoering aan de verordeningen.

  • De bevoegdheid voor de vaststelling van subsidieregelingen is stedelijk. De subsidieregeling kansenzones, veilig ondernemen en microkredieten lopen af in 2012/2013. In samenwerking met de stadsdelen wordt uitvoering gegeven aan de subsidieregeling waarbij EZ een coördinerende rol heeft.

  • De uitvoering van het detailhandelbeleid (gebieds- en herontwikkeling), de bedrijveninvesteringszones en kansenzones ligt bij de bestuurscommissies. Met actief winkelstraatmanagement helpen de bestuurscommissies winkeliers en ondernemers de winkelstraten heel, schoon en veilig te houden en het ondernemersklimaat te optimaliseren.

  • Overigens is de vergunningverlening aan ondernemers geen bevoegdheid van EZ maar de vergunningvoorwaarden en dienstverlening daaromtrent is wel van belang voor het vestigingsklimaat. Hier moet bij de vergunningverlening rekening mee worden gehouden.

7. Klimaat en energie: uitvoering van stedelijk beleid (vooral vergunningverlening)

Bevoegdheden inzake de handhaving en het verlenen van vergunningen etc. worden bij de bestuurscommissies belegd, tenzij sprake is van een stedelijk project.

De bevoegdheidsverdeling voor milieu wordt nog verder uitgewerkt.

8. Wegen: onderhoud en herprofilering van het secundair/onderliggend wegennet

De bevoegdheid voor kaderstelling rail en metro is ongewijzigd en blijft stedelijk.

Voor het overige geldt in het algemeen voor verkeer en vervoer dat de gemeenteraad het algemene beleidskader vaststelt na consultatie van de portefeuillehouders, zoals de Mobiliteitsaanpak Amsterdam als uitwerking van de structuurvisie. Binnen het stedelijke beleidskader is er ruimte voor nadere invulling door bestuurscommissies. De centrale stad is en blijft verantwoordelijk voor de hoofdnetten voor de auto, rail, het openbaar vervoer en de fiets vanuit het belang van doorstroming. Er zijn stedelijke kaders voor hoofdnet fiets en er wordt een stedelijke bijdrage geleverd aan stadsdelen voor investeringen in gebieden met bijzondere kwaliteit. Voor de overige straten, wegen en pleinen zijn de bestuurscommissies verantwoordelijk binnen de ruimte van het stedelijk kader. Uiteraard is Duurzaam Veilig hierbij nu reeds een belangrijk beleidskader. Hier dient niet zoveel gewijzigd te worden.

Bruggen zijn schakels in het wegennet. De bruggen die onderdeel uitmaken van het onderliggende wegennet zijn nu in beheer van de stadsdelen. Het betreft echter een taakveld dat bijna uitsluitend technisch van aard is, invulling op stadsdeelniveau voegt weinig toe. De bevoegdheden worden dus stedelijk belegd. Dit geldt ook voor de sluizen.

In het verlengde daarvan geldt voor de tunnels, mupi's, abri's en veren dat deze een nadrukkelijke gebiedsoverschrijdende component hebben. Lokale differentiatie heeft hier ook weinig toegevoegde waarde. De bevoegdheden zijn en blijven dus stedelijk.

NB. De tunnels betreffen de IJtunnel, Arenatunnel en Piet Heintunnel. Later worden de Michiel de Ruijtertunnel en mogelijk de Spaandammertunnel hier aan toegevoegd.

9. Parkeren: lokale uitvoering van het stedelijk parkeerbeleid

Inzake het parkeren is in het algemeen voorzien in een stedelijk beleidskader met vrijheidsgraden voor nadere invulling door bestuurscommissies met een opdeling van de stad in typologieën voor differentiatie. Er wordt concreet per typologie onderscheid gemaakt naar de stedenbouwkundige situatie, functie en beleidsmatige doelen (binnenstad, centrumgebied binnen de ring en buiten de ring). De lokale parkeerdruk is daarbij een belangrijk element. Hieruit komen bijvoorbeeld bandbreedtes ten aanzien van de opheffingsnormen en de tarieven voor de vergunningen die bestuurscommissies verder kunnen invullen. De bezoekerstarieven worden stedelijk vastgesteld evenals de uitwerking van p&r beleid. Beleidskaders voor parkeerbeheer en handhaving worden eveneens stedelijk vastgesteld.

Er is reeds een slag gemaakt om de handhaving betaald parkeren efficiënter in te richten met de oprichting van het ParkeerRegieOrgaan. Hier werken centrale stad en stadsdelen goed samen.

Verdere lokale beleidsinvulling over parkeren wordt nader uitgewerkt en op een later moment besloten.

Voor het fietsparkeren en het touringcar- en taxibeleid zijn meer specifieke afspraken gemaakt. Het fietsparkeren kent vooral problemen die op stadsdeelniveau om maatwerk in de oplossingen vragen. Afgesproken is dan ook dat fietsparkeervoorzieningen onder de bevoegdheden van de bestuurscommissies vallen. Dit met uitzondering van de fietsparkeervoorzieningen in de omgeving van stations met een gebiedsoverstijgend belang, waar bovendien stedelijke afspraken met ProRail gewenst zijn. Voor het touringcar- en taxibeleid geldt dat dit wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Beiden hebben een gebiedsoverstijgend karakter. De overlast kan echter een zeer lokaal karakter hebben. Met betrekking tot de inrichting van de haltering van touringcars hebben de bestuurscommissies een lokale bevoegdheid ter invulling van het beleid. Ook de uitvoering van het taxibeleid kan lokale gevolgen hebben. Bestuurscommissies krijgen dan ook adviesrecht met betrekking tot overlast en lokale consequenties van maatregelen.

10. Gebouwenbeheer: uitvoering binnen stedelijke beleidskaders vastgoedbeleid

De bevoegdheid voor beleidskaders en visie wordt stedelijk.

11. Waterbeheer: uitvoering binnen stedelijke kaders. Nautisch beheer: bevoegdheid vergunningverlening en handhaving.

Voor het oppervlaktewater en het grondwater is geregeld dat de bevoegdheid tot het vaststellen van de visie, het beleid en de uiteindelijke uitvoering stedelijk is. Ook de bevoegdheden inzake drinkwater zijn stedelijk. Voor het nautisch beheer is de bevoegdheid tot het vaststellen van de visie, het beleid en de uitvoering van de bediening van bruggen en sluizen stedelijk. Bij de bestuurscommissies ligt de bevoegdheid voor vergunningverlening en handhaving. De bevoegdheden voor wat betreft het hoofdriool en het straatriool zijn en blijven stedelijk.

12. Welzijn(inclusief jongerenwerk): het ontwikkelen en uitvoeren van welzijnsactiviteiten gericht op het bevorderen van sociale samenhang en maatschappelijke participatie.

Voor de vormgeving van participatieactiviteiten via het welzijnsaanbod liggen de bevoegdheden bij de bestuurscommissies (zie ook onderdeel zorg). De bevoegdheden die de gemeente inzake werk, inkomen en re-integratie heeft en naar verwachting per 1 januari 2015 krijgt als gevolg van de decentralisatie van rijk naar gemeenten Wajong en WSW binnen de participatiewet, zijn stedelijk. Dat geldt ook voor de wet bijzondere bijstand. Binnen stedelijke kaders ligt de bevoegdheid voor het vormgeven van de infrastructuur voor het vinden en begeleiden van niet-uitkeringsgerechtigden bij de bestuurscommissies.

De bevoegdheden op grond van de Wet inburgering zijn stedelijk. De infrastructuur voor inburgering wordt afgebouwd, zij het niet geheel. Het opdrachtgeverschap voor de infrastructuur die op stadsdeelniveau in stand gehouden wordt, ligt bij de bestuurscommissies.

13. Schuldhulpverlening: uitvoering binnen stedelijke kaders.

Schuldhulpverlening is een bevoegdheid van de bestuurscommissies, binnen stedelijke kaders. De schuldhulp wordt door de bestuurscommissies ingekocht via de eerder genoemde stedelijke inkooporganisatie voor het sociaal domein. Die inkooporganisatie stuurt de uitvoeringsorganisaties aan op prestaties en kwaliteit.

Het opdrachtgeverschap voor de schuldhulpverlening vult de inkooporganisatie samen met de bestuurscommissies in. Daarmee wordt aangesloten op het gevraagde volume van schuldhulp, samenhang met de sociale infrastructuur op stadsdeelniveau en eventuele andere gebiedsspecifieke aspecten.

De bevoegdheden op het terrein van armoede, gemeentelijke kredietbank en geïntegreerde voorzieningen/bijzondere doelgroepen zijn stedelijk.

14. Maatschappelijke ondersteuning: het ontwikkelen, vaststellen en uitvoeren van pluspakketten voor algemene Wmo-voorzieningen in aanvulling op het stedelijk basispakket.

De bevoegdheden voor de maatschappelijke zorg zijn stedelijk (vangnet en advies, 24-uurscreening, steunpunt seksueel geweld, geïntegreerde voorzieningen, heroïneverstrekking). Bij de bestuurscommissies ligt de bevoegdheid voor ontruimingen. Ook de bevoegdheden voor rampenbestrijding, infectieziektebestrijding, algemene gezondheidszorg en EDG (epidemiologie, documentatie en gezondheidsbevordering) zijn stedelijk. Binnen EDG ligt de bevoegdheid voor voorlichting in eigen taal en cultuur bij de bestuurscommissies.

De bevoegdheid voor de individuele voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning is stedelijk. Voor collectieve welzijnsdiensten is de bevoegdheid stedelijk, waarbij (ook hier) gewerkt zal worden met een basispakket en een pluspakket. Als gevolg van de decentralisatie van AWBZ functie en de daarmee gepaard gaande bezuinigingen zal een herijking van de voorzieningen plaats vinden.

Inzake de zorg zijn de volgende bevoegdheden stedelijk: de aanpak van huiselijk geweld, vrouwenopvang, maatschappelijke opvang en Bijdrageverordening MO/VO, verslavingsbeleid, OGGZ, bijzondere subsidieverordening mantelzorgers en stedelijk vrijwilligersbeleid.

Jeugd is een van de domeinen waar sprake is van een decentralisatie van bevoegdheden (en samenhangende taken) naar de gemeente. Tegelijk vindt een forse bezuiniging plaats. Dat betekent dat een ingrijpende transitie dient plaats te vinden; het jeugddomein wordt anders vormgegeven. Deze transitiefase is gestart om vanaf 1 januari 2015 te kunnen gaan werken vanuit vastgestelde inhoudelijke en organisatorische principes. Gedurende de transitie ligt de bevoegdheid voor het inhoudelijk vormgeven van de hervorming zorg voor de jeugd en de transitie van jeugdzorgtaken stedelijk. Stadsdelen zijn op dit moment verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid waarvan taken als informatie en advies, signalering, licht ambulante hulpverlening, toeleiding naar zorg en de coördinatie van zorg deel uitmaken. Deze maken onderdeel uit van de transitie en worden daarmee een stedelijke bevoegdheid. In proeftuinen die dit jaar in een aantal stadsdelen worden vormgegeven nemen alle betrokken stedelijke partners en partners op stadsdeelniveau deel. In de aansturing van de proeftuin neemt de betrokken stadsdeelbestuurder deel. Er kan nog niet vooruit worden gelopen op nog over te dragen bevoegdheden van het rijk en stadsregio.

Verder geldt voor het domein jeugd dat de volgende bevoegdheden stedelijk zijn: kinderopvang, MPG, aanpak tienermoeders, FIOM, aanpak zwerfjongeren, preventief interventieteam, aanpak licht criminele jongeren en schoolveiligheidsteams. Voor talentontwikkeling en streetcornerwork is de bevoegdheid stedelijk op beleid en lokaal op uitvoering.

15. Jeugdgezondheidszorg: Het ontwikkelen, vaststellen en uitvoeren van pluspakketten in aanvulling op het stedelijke basispakket.

De bevoegdheid voor het basispakket jeugdgezondheidszorg is stedelijk. Het basispakket jgz wordt overigens door het Rijk vastgesteld. Lokaal blijft de bevoegdheid voor het pluspakket.

16. Vrijwilligerswerk en mantelzorg: het versterken van vrijwillige inzet en mantelzorg binnen stedelijke kaders.

Mantelzorgondersteuning en versterking van vrijwillige inzet en informele netwerken zijn bevoegdheden van de bestuurscommissies.

17. Diversiteit en discriminatie: invulling en uitvoering van stedelijk beleid

De subsidiering van stedelijke zelforganisaties is een stedelijke bevoegdheid. Ook voor wat betreft de uitvoering Voor de andere onderdelen is beleid een stedelijke bevoegdheid en uitvoering een bevoegdheid van de bestuurscommissies. Hierbij gaat het om: ervaren discriminatie, emancipatie en participatie, radicalisering en polarisatie en burgerschap.

18. Kunst in de openbare ruimte, buurtgebonden cultuurinitiatieven en cultuureducatie binnen stedelijke kaders.

Binnen het kunstenplan hebben de bestuurscommissies de bevoegdheden voor kunst in de openbare ruimte en buurtgebonden cultuurinitiatieven. De bevoegdheden bij cultuur zijn verder stedelijk. Dit betreft het kunstenplan, overige kunst en cultuur, media en bibliotheken.

19. Sport: invulling en uitvoering van stedelijke beleidskaders

De bevoegdheden voor beleid en ontwikkeling zijn stedelijk op de onderdelen: sportstimulering primair onderwijs, en volwassenensport bijzondere risicogroepen. Voor de uitvoering is de bevoegdheid bij deze onderdelen bij de bestuurscommissies belegd. Buurtsportwerk en buurtevenementen zijn bevoegdheden van de bestuurscommissies. Voor topsport zijn de bevoegdheden stedelijk. Ook de uitvoering. Voor verenigingen is afgebakend op onderdelen wat stedelijke bevoegdheden zijn (veilig sportklimaat), wat bevoegdheden van de bestuurscommissies zijn (ondersteuning verenigingen), en welke bevoegdheden zowel stedelijk als van de bestuurscommissies zijn (vitalisering chronische ziekte en subsidies). In het laatste geval zijn bevoegdheden van stad en bestuurscommissies wel duidelijk afgebakend. Bij accommodaties (met name onderdeel van de genoemde scenario's) zal de nadruk liggen op beheer en ontwikkeling. Verhuur, tarieven en opdrachtverlening zijn stedelijk.

20. Wet op de lijkbezorging: niet-ruimtelijke uitvoeringstaken, incl. vaststellen lijkbezorgingsrechten en beslisrecht over verlenging termijn lijkbezorging

In aansluiting op de afgesproken uitgangspunten in de bevoegdhedenverdeling rond ruimtelijke ordening wordt de bevoegdheid voor de ruimtelijke uitvoeringstaken in het kader van de Wet op de lijkbezorging stedelijk. Het gaat hierbij om de ruimtelijk kaderstellende bevoegdheden rond gemeentelijke en regionale capaciteit van begraafplaatsen en crematoria in relatie tot de structuurvisie; zoals het openen, uitbreiden, sluiten en opheffen van (bijzondere) begraafplaatsen en het openen en exploiteren van een (bijzonder) crematorium.

De bevoegdheden voor alle overige (niet ruimtelijke) uitvoeringstaken, inclusief het vaststellen van de lijkbezorgingsrechten, blijven bij de bestuurscommissies. In lijn met het uitgangspunt om de bevoegdheden voor dagelijkse uitvoering bij de bestuurscommissies te leggen, wordt ook de bevoegdheid voor beslisrecht over verlenging van de termijn van lijkbezorging een bevoegdheid van de bestuurscommissies.

21. Inspraak, initiatief en burgerparticipatie

Voor inspraak, initiatief en burgerparticipatie geldt dat de kaders stedelijk worden vastgesteld. Bestuurscommissies hebben daarbij echter wel een belangrijke rol. De maatschappelijk opgave en de vorm en wens van burgers om te participeren verschilt immers per stadsdeel. Er wordt bovendien binnen de stedelijke kaders ook lokaal voor uitvoering gezorgd.

22. Subsidieverlening binnen de kaders van de stedelijke subsidieverordening en in relatie tot gedelegeerde bevoegdheden

Deze bevoegdheid behoeft geen nadere toelichting.

23. Vergunningverlening, toezicht en handhaving in relatie tot de gedelegeerde bevoegdheden

Bevoegdheden op het gebied van toezicht en handhaving volgen de bevoegdheden op de betreffende domeinen. Wel wordt een deel van de handhavingscapaciteit, op grond van de afspraken die in het kader van één stad, één opgave zijn gemaakt, flexibel ingezet.

Daarbij moet worden opgemerkt dat de bevoegdheid voor de inspectie van kinderopvang stedelijk is, evenals de handhaving.

Voor het overige geldt dat de bevoegdheid voor de aanpak van complexe wijkgerichte problematiek lokaal is. De wijkaanpakmiddelen, respectievelijk de middelen voor hervorming stedelijke vernieuwing zijn incidenteel en lopen tot en met 2014.

OVERIGE TERREINEN

Jeugd

Jeugd is een van de domeinen waar sprake is van een decentralisatie van bevoegdheden (en samenhangende taken) naar de gemeente. Tegelijk vindt een forse bezuiniging plaats. Dat betekent dat een ingrijpende transitie dient plaats te vinden; het jeugddomein wordt anders vormgegeven. Deze transitiefase is gestart om vanaf 1 januari 2015 te kunnen gaan werken vanuit vastgestelde inhoudelijke en organisatorische principes. Gedurende de transitie ligt de bevoegdheid voor het inhoudelijk vormgeven van de hervorming zorg voor de jeugd en de transitie van jeugdzorgtaken stedelijk. Stadsdelen zijn op dit moment verantwoordelijk voor het preventieve jeugdbeleid waarvan taken als informatie en advies, signalering, licht ambulante hulpverlening, toeleiding naar zorg en de coördinatie van zorg deel uitmaken. Deze maken onderdeel uit van de transitie en worden daarmee een stedelijke bevoegdheid. In proeftuinen die dit jaar in een aantal stadsdelen worden vormgegeven nemen alle betrokken stedelijke partners en partners op stadsdeelniveau deel. In de aansturing van de proeftuin neemt de betrokken stadsdeelbestuurder deel. Er kan nog niet vooruit worden gelopen op nog over te dragen bevoegdheden van het rijk en stadsregio.

Verder geldt voor het domein jeugd dat de volgende bevoegdheden stedelijk zijn: kinderopvang, MPG, aanpak tienermoeders, FIOM, aanpak zwerfjongeren, preventief interventieteam, aanpak licht criminele jongeren en schoolveiligheidsteams. Voor talentontwikkeling en streetcornerwork is de bevoegdheid stedelijk op beleid en lokaal op uitvoering.

Samen doen in de buurt

De bevoegdheid voor de stedelijke programmatische aansturing van samen doen in de buurt is stedelijk. Daarmee wordt het sturingsmodel zoals vorig jaar is vastgelegd (B&W 29 mei 2012)  in samenspraak met de stadsdelen voortgezet. De aanpak samen doen richt zich op huishoudens waar sprake is van meerdere problemen. Het huishouden krijgt 1 regisseur en 1 plan van aanpak, het accent ligt daarbij op eigen kracht en sociale omgeving en moet bijdragen aan de inzet om te komen tot meer preventieve inzet en minder specialistische hulp. Het programma heeft als focus om bestaande structuren te vervangen door een nieuwe structuur (oud voor nieuw), zowel voor de gemeente als bij externe partners. Samen doen is een wezenlijk onderdeel van de transitie in het sociaal domein en daarom een stedelijke verantwoordelijkheid. De aanpak krijgt vorm in samenwerking met de stadsdelen. Deze samenwerking is erop gericht de aansluiting op de sociale infrastructuur op stadsdeelniveau te optimaliseren. Voor invulling van deze samenwerking zijn nadere afspraken  gemaakt over bestuurlijke en ambtelijke sturing (dd. 5 april 2013) tussen de coördinerend wethouder en de betrokken portefeuillehouders van de stadsdelen.  De  coördinerend wethouder en de betrokken portefeuillehouder stellen gezamenlijk een gebiedscontract voor Samen Doen vast en waarover aan hen verantwoording wordt afgelegd.

Onderwijs

Voor onderwijs zijn de bevoegdheden stedelijk. Het gaat hierbij om: aanpak taalachterstand, kwaliteitsaanpak PO en VO, voortijdig schoolverlaten en leerplicht, leerlingenvervoer, vroeg- en voorschoolse educatie, passend onderwijs en VSO, binnenluchtkwaliteit, onderwijshuisvesting (onderhoud PO wordt verantwoordelijkheid schoolbesturen op grond van regeerakkoord). Voor het stedelijk primair onderwijs zijn de bevoegdheden stedelijk, waarbij de lokaal de taak ligt ten aanzien van de netwerkfunctie op schoolniveau.

Zeehaven en Westpoort

Op 9 april jl. heeft het college van B&W besloten de centraal stedelijke gebieden de Sloterdijken in Westpoort per 1 januari 2015 toe te voegen aan aan de bestuurs-commissies Nieuw West en West.

De bevoegdheden voor het niet-Haven deel van Westpoort volgen daarmee de algehele bevoegdheidsverdeling tussen stad en stadsdelen. Voor gebiedsontwikkelingen/projecten die voldoen aan het afgesproken criterium van bepaalde financiële omvang en complexiteit geldt - zoals voor de gehele stad - dat deze stedelijk blijven. Voor Westpoort valt te denken aan de transformatieopgave Sloterdijk/Teleport. Op die onderdelen blijven conform afspraak ook de bijbehorende bevoegdheden rond gronduitgifte, bestemmingsplannen, erfpachtbeheer en vergunningverlening stedelijk.

Het Havendeel van Westpoort is en blijft ook na verzelfstandiging stedelijk. De gemeente (college) blijft het bevoegd gezag op het terrein van beleid en regelgeving (bijvoorbeeld ruimtelijke ordening), toezicht en handhaving. Richting Haven Amsterdam worden gemandateerd: de nautische taken en een aantal publieke taken, zoals Verordening Werken in de Openbare ruimte WIOR, Wet Informatie-uitwisseling ondergrondse Netten WION. Daarnaast is het college opdrachtgever voor bijvoorbeeld onderhoud en beheer Westpoort, hoofderfpachtbeheerder (OGA) en beheerder van de deelneming.