Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Eindhoven

Verordening Re-integratie WWB en werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Eindhoven

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEindhoven
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Re-integratie WWB en werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Eindhoven
CiteertitelVerordening re-integratie WWB en werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente EindhoveGeenn 2010
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet investeren in jongeren, art. 12, lid 1
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-01-201001-10-200901-01-2012nieuwe regeling

01-12-2009

Gemeenteblad 2010, nr. 3

BA10002275.def

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Re-integratie WWB en werkleeraanbod WIJ gemeente Eindhoven

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven maakt bekend, dat de raad van deze gemeente in zijn vergadering van 1 december 2009, de volgende verordening heeft vastgesteld:

Verordening Re-integratie WWB en werkleeraanbod WIJ gemeente Eindhoven

Paragraaf 1. Algemene bepalingen.

Artikel 1. Begripsomschrijvingen.

  • 1.

    Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      WIJ: de Wet investeren in jongeren;

    • c.

      uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoor­ziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

    • d.

      Anw-gerechtigden: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die geregistreerd zijn bij UWV Werkbedrijf;

    • e.

      niet-uitkeringsgerechtigde: de persoon als bedoeld in artikel 6 onder a van de Wet werk en bijstand;

    • f.

      cliënt: de persoon als bedoeld in artikel 7 lid 1 onder a van de Wet werk en bijstand of de jongere van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar die recht heeft op een werkleeraanbod op grond van de Wet investeren in jongeren;

    • g.

      re-integratietraject: overeenkomst tussen college en cliënt of jongere inzake de vorm en inhoud van de arbeidsinschakeling;

    • h.

      ondersteuning: het aanbieden van een traject, waarbij zo nodig voorzieningen worden ingezet, of het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties;

    • i.

      werkgever: ieder natuurlijke of rechtspersoon die in enige vorm een onderneming drijft bij wie tenminste één werknemer in dienst is;

    • j.

      voorziening: een voorziening gericht op arbeidsinschakeling zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a van de Wet werk en bijstand en deze verordening;

    • k.

      algemeen geaccepteerde arbeid: zo mogelijk duurzame arbeid in loondienst of als zelfstandige, die algemeen maatschappelijk aanvaard is, niet in strijd is met de persoonlijke integriteit van de cliënt en waarbij geen eisen gesteld worden aan de aansluiting van de arbeid op eerder opgedane werkervaring, opleidingsniveau en beloningsniveau;

    • l.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eindhoven;

    • m.

      de raad: de gemeenteraad van de gemeente Eindhoven;

    • n.

      werknemers in gesubsidieerde arbeid: personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand;

    • o.

      nazorg: de activiteiten die na de arbeidsinschakeling worden ingezet en die erop gericht zijn de arbeidsinschakeling in stand te houden;

    • p.

      Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap regio Eindhoven: de deelnemende gemeenten hebben ter uitvoering van de Wet sociale werkvoorzieningen en andere vormen van gesubsidieerde arbeid een gemeenschappelijke regeling vastgesteld, nader te noemen GRWRE;

    • q.

      Startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen b t/m e van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

    • r.

      GRWRE: Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven;

    • s.

      Jongere: de persoon als bedoeld in artikel 2 van de Wet investeren in jongeren.

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren zijn op deze verordening van toepassing, tenzij daarvan nadrukkelijk wordt afgeweken.

Paragraaf 2. Beleid en financiën.

Artikel 2. Opdracht college.

  • 1.

    Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de Wet werk en bijstand is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod: algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling of een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aan.

  • 3.

    Het college kan het werkleeraanbod ook invullen met een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling dan wel één of meerdere voorzieningen.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid kan een werkleeraanbod ook bestaan uit een voorbereidingsperiode op een zelfstandig beroep of bedrijf, als bedoeld in artikel 17, zesde lid van de Wet investeren in jongeren.

  • 5.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij bezien wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig en doeltreffend is met het oog op duurzame arbeidsinschakeling.

  • 6.

    Het college stemt het werkleeraanbod af op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van de jongere, wiens recht op een werkleeraanbod is vastgesteld. Bij de invulling van het werkleeraanbod onderzoekt het college de mogelijkheden en omstandigheden van de jongere waarbij de wensen van de jongere bij de invulling van het werkleeraanbod kunnen worden betrokken.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning.

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-gerechtigden en niet-uitkeringsgerechtigden alsmede personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet werk en bijstand, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod komen in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte en beschikbare voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college biedt jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod en naar het oordeel van het college direct inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt in beginsel algemeen geaccepteerde arbeid of ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan.

  • 4.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008.

Artikel 4. Verplichtingen.

  • 1.

    De cliënt die gebruik maakt van een voorziening is gehouden te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet investeren in jongeren, de Wet werk en bijstand, de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en Inkomen, deze verordening, alsmede de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorzieningen heeft verbonden.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoeld persoon is verplicht datgene na te laten dat de realisatie van het doel van het re-integratietraject of van de re-integratievoorziening belemmert.

  • 3.

    Het college kan het werkleeraanbod intrekken of herzien indien wijziging optreedt in de omstandigheden, krachten of bekwaamheden van de jongere dan wel indien de jongere niet voldoet aan een of meer op hem rustende verplichtingen als bedoeld in hoofdstuk 5 van de Wet investeren in jongeren en hem dit te verwijten is.

  • 4.

    Indien een cliënt die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmings- en Fraudeverordening WWB en WIJ 2010.

  • 5.

    Indien de cliënt die gebruik maakt van een voorziening niet voldoet aan het gestelde in het eerste en tweede lid als gevolg waarvan het re-integratietraject wordt beëindigd dan wel het werkleeraanbod wordt ingetrokken, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 5. Budget- en subsidieplafonds.

  • 1.

    Het college kan een of meer budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Op grond van het bepaalde in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 kan het college een of meer subsidieplafonds instellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidieplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

Paragraaf 3. Voorzieningen.

Artikel 6. Algemene bepalingen over voorzieningen.

  • 1.

    Bij de inzet van voorzieningen kiest het college voor voorzieningen die beschikbaar, adequaat en toereikend zijn voor het doel dat wordt beoogd.

  • 2.

    Het doel van de inzet van voorzieningen is het bevorderen van duurzame arbeidsparticipatie door het opdoen van werkervaring, het aanleren van vaardigheden en kennis, het opdoen van werkritme en werkervaring of maatschappelijke participatie, dan wel op een andere wijze vergroten van persoonlijke en maatschappelijke zelfredzaamheid.

  • 3.

    Het college vult de voorziening bedoeld in het eerste lid voor de jongere die niet beschikt over een startkwalificatie in met scholing of opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij naar het oordeel van het college een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de jongere te boven gaat of onvoldoende bijdraagt aan vergroting van de kans op arbeidsinschakeling van de jongere.

  • 4.

    Onverminderd artikel 2, lid 2, kan het college jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod, één of meerdere voorzieningen genoemd in artikel 7 t/m 14 aanbieden.

  • 5.

    Het college legt de aangeboden voorzieningen in een re-integratietraject vast.

  • 6.

    Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden.

  • 7.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

    • a.

      indien de persoon die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in de artikelen 9, lid 1, 17 en 18, lid 1 en 2 van de Wet werk en bijstand niet nakomt;

    • b.

      indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de Wet werk en bijstand;

    • c.

      indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

    • d.

      indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een doeltreffende en doelmatige arbeidsinschakeling.

  • 8.

    Het college kan nadere uitvoeringsregels stellen ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in artikel 7 t/m 14 van deze verordening. 

Artikel 7. Diagnose en Re-integratietrajecten.

  • 1.

    Het college kan een diagnose-instrument aanbieden als onderzoek naar de mogelijkheden van arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan aan de cliënt een re-integratietraject aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Het college kan aan de cliënt een re-integratietraject aanbieden in de vorm van een persoonsgebonden re-integratiebudget.

Artikel 8. Begeleidingsvoucher.

  • 1.

    De begeleidingsvoucher wordt gedurende maximaal de periode van een jaar ingezet ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de cliënt van wie het college op voorhand heeft vastgesteld dat deze binnen de overeengekomen periode het traject met succes kan doorlopen en waarbij arbeidsinschakeling tot de mogelijkheden behoort.

  • 2.

    In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de begeleidingsvoucher worden verbonden.

Artikel 9. Opstapbaan.

  • 1.

    De opstapbaan wordt gedurende maximaal de periode van twee jaar ingezet ten behoeve van de arbeidsinschakeling van de cliënt van wie het college op voorhand heeft vastgesteld dat deze in staat is om binnen de overeengekomen periode het traject met succes te doorlopen en waarbij arbeidsinschakeling tot de mogelijkheden behoort.

  • 2.

    In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de opstapbaan worden verbonden.

Artikel 10. Arbeidspool voor activering en werkervaring/trabajo.

  • 1.

    Het college kan aan de GRWRE opdracht geven om een dienstverband voor een periode van maximaal twee jaar aan te bieden aan een cliënt met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, voor wie via detachering het opdoen van ervaring en arbeidsritme in combinatie met gerichte begeleiding noodzakelijk is met het oog op duurzame arbeidsinschakeling.

  • 2.

    In individuele gevallen kan het dienstverband als bedoeld in het eerste lid na de periode van twee jaar worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.

  • 3.

    Het college kan aan de GRWRE opdracht geven om voor een periode van maximaal twee jaar een loonkostensuppletie te verstrekken ter compensatie van een niet volledige loonvormendheid aan de werkgever die met een cliënt een arbeidsovereenkomst afsluit.

  • 4.

    Het college kan aan de GRWRE opdracht geven om een dienstverband van drie maanden aan te bieden aan de (potentiële) cliënt gericht op duurzame arbeidsinschakeling (trabajo)

  • 5.

    Gemeente en GRWRE leggen in een overeenkomst nadere afspraken vast over de arbeidspool en trabajo.

  • 6.

    De cliënt wordt voor het verrichten van arbeid zoals bedoeld in het eerste lid gedetacheerd bij een inlenende organisatie in de private, collectieve of non-profit sector. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.

  • 7.

    Met de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.8.   Een werknemer wordt alleen geplaatst indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

Artikel 11. Werkstages.

  • 1.

    Het college kan aan cliënt met behoud van uitkering een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.

  • 3.

    De werkstage duurt maximaal zes maanden.

  • 4.

    Het college plaatst de uitkeringsgerechtigde en jongere alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 5.

    In een re-integratietraject worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 12. Sociale activering.

  • 1.

    Het college kan voorzieningen aanbieden aan cliënten die zijn gericht op maatschappelijk functioneren/participeren ter voorbereiding op arbeidsinschakeling en daar waar nodig het bieden van ondersteuning voor het verkrijgen van intensieve hulpverlening om problemen die een belemmering vormen voor toetreding tot de arbeidsmarkt, op te heffen.

  • 2.

    In een re-integratietraject worden tenminste vastgelegd het doel van het sociale activeringstraject, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

Artikel 13. Scholing.

  • 1.

    Het college kan aan cliënten een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Indien scholing wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing, zoals opgenomen in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008.

Artikel 14. Overige vergoedingen.

  • 1.

    Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn in het kader van arbeidsinschakeling indien hier geen voorliggende voorziening voorhanden is. Het gaat hierbij in ieder geval om reiskosten en kosten voor kinderopvang.

  • 2.

    Indien de voorziening wordt aangeboden in de vorm van een subsidie, dan zijn de voorwaarden en verplichtingen van toepassing zoals opgenomen in de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008.

Artikel 15. Premie.

  • 1.

    Het college kent een premie toe aan uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar betaald werk.

  • 2.

    In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de begeleidingsvoucher worden verbonden.In de betreffende paragraaf van de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 zijn de voorwaarden en verplichtingen opgenomen die aan de begeleidingsvoucher worden verbonden.

Artikel 16. Voorzieningen gericht op nazorg.

Het college kan als onderdeel van een re-integratietraject aan de cliënt nazorg bij arbeidsinschakeling aanbieden die is gericht op duurzame arbeidsinschakeling.

Artikel 17. Overige voorzieningen.

Het college kan in de vorm van een experiment of een project andere vormen van voorzieningen aanbieden aan cliënten gericht op arbeidsinschakeling.

Paragraaf 4. Overige bepalingen omtrent voorzieningen.

Artikel 18. Inkomstenvrijlating.

  • 1.

    Bij de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde bijstandsnorm, kan vrijlating van inkomsten uit arbeid plaatsvinden, zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder o van de wet.

  • 2.

    De vrijlating van inkomsten als bedoeld in lid 1 vindt plaats indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan arbeidsinschakeling en de betreffende activiteiten in een re-integratietraject zijn vastgesteld.

Artikel 19. Terugvordering.

  • 1.

    Het college is bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover deze voorzieningen ten onrechte of tot een te hoog bedrag zijn verstrekt en de cliënt dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.

  • 2.

    Het college is tevens bevoegd de kosten van de voorzieningen, eventueel verhoogd met de wettelijke rente, terug te vorderen, voor zover de cliënt onvoldoende medewerking heeft verleend aan zijn re-integratie of onvoldoende gebruik heeft gemaakt van de voorziening.

  • 3.

    Onder de kosten van de voorzieningen wordt verstaan de netto uitgekeerde bedragen, verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover de belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de belastingdienst en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Paragraaf 5. Slotbepalingen.

Artikel 20. Verslag over de uitvoering

Het college legt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag voor over de uitvoering van de verordening. Dit verslag wordt vormgegeven conform het verslag als bedoeld in artikel 77 van de wet.

Artikel 21. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden.

  • Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

  • 2.

    In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 22. Citeertitel.

Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening re-integratie WWB en werkleeraanbod Wet investeren in jongeren gemeente Eindhoven 2010".

Artikel 23. Inwerkingtreding.

Deze verordening treedt in werking per 1 januari 2010 en werkt terug tot 1 oktober 2009.

Eindhoven, 14 januari 2010.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

R. van Gijzel, burgemeester.

A. Brunninkhuis, secretaris.

Uitgegeven, 14 januari 2010.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

A.Brunninkhuis.

BA10002275.def

Toelichting algemeen

Inleiding

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand (WWB) valt uiteen in een opdracht aan het college van burgemeester en wethouders en aan de gemeenteraad.

Opdracht college

Volgens de WWB is het college verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden en het verlenen van bijstand aan personen die niet beschikken over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien.

Opdracht gemeenteraad op het gebied van re-integratie

De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. In de wet is geregeld dat de gemeente in deze verordening een evenwichtige aanpak laat zien van de groepen belanghebbenden. De basis voor de verordening is neergelegd in de artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de WWB.

Artikel 8, lid 1, onder a

De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.

Artikel 8, lid 2

De regels, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, hebben in ieder geval betrekking op de evenwichtige aandacht voor de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, genoemde groepen, alsmede voor de verschillende doelgroepen daarbinnen, en de wijze waarop rekening wordt gehouden met zorgtaken.

Artikel 10, lid 1en 2

  • 1.

    Personen die algemene bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet-uitkeringsgerechtigden hebben, overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op personen die vanwege een voorziening gericht op arbeidsinschakeling niet tot een van de groepen, bedoeld in het eerste lid, behoren.

In de verordening wordt vastgelegd op welke wijze het beleid bepaald wordt, hoe de verhouding tussen raad en college moet zijn alsmede enkele algemene artikelen over de opdracht aan het college, de aanspraak op voorzieningen, de inzet van voorzieningen en de rechten en plichten van de cliënt.

Met ingang van 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren in werking getreden. Doelstelling hiervan is duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod (WLA) vastgelegd. Deze WIJ verplicht de gemeente om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moet de gemeente een WLA doen. Jongeren vragen geen inkomensvoorziening op grond van de WIJ aan, maar een WLA. Idealiter wordt via dit WLA voldoende inkomen gegeneerd, bijvoorbeeld via een arbeidsovereenkomst of een leerwerkovereenkomst. Indien dit niet het geval is, dan kan een inkomensvoorziening worden verstrekt op grond van de WIJ. Dit is alleen het geval indien het WLA vanwege in de persoon gelegen, niet verwijtbare, factoren (vooralsnog) geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen WLA gedaan kan worden.

Relatie met andere verordeningen

De Re-integratieverordening en de Maatregelenverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Naast de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering.

Daarnaast is de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 van belang indien het gaat om subsidies aan werkgevers in het kader van gesubsidieerde arbeid. In deze verordening zijn de nadere voorwaarden waaronder subsidies aan werkgevers of voorzieningen in de vorm van subsidies aan cliënten worden verstrekt en de verplichtingen die hier aan zijn verbonden vastgelegd, bijvoorbeeld op het gebied van (beslis)termijnen, aanvraagprocedures, informatieverplichtingen e.d.

Artikelsgewijze toelichting bij de Verordening re-integratie WWB en werkleeraanbod gemeente Eindhoven 2010.

Artikel 1. Begripsbepalingen.

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand en de Wet investeren in jongeren. De begrippen arbeidsinschakeling, algemeen geaccepteerde arbeid en sociale activering worden hierin als volgt omschreven.

Met arbeidsinschakeling wordt bedoeld: het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid waarbij geen gebruik gemaakt wordt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid onder a van de wet. Hiermee wordt aangegeven dat gesubsidieerde arbeid als voorziening in het kader van de wet geen einddoel kan zijn. De verantwoordelijkheid van de gemeente om personen te ondersteunen richting arbeidsinschakeling reikt daarmee verder dan het aanbieden van gesubsidieerde arbeid. Daarom zijn deze vormen van gesubsidieerde arbeid tijdelijk van aard en wordt er naast het aanbieden van gesubsidieerde arbeid ondersteuning aangeboden gericht op uitstroom naar reguliere arbeid. Hiermee wordt financieel-economische en maatschappelijke zelfstandigheid en zelfredzaamheid beoogd.

Voor zowel reguliere als gesubsidieerde arbeid gaat het om algemeen geaccepteerde arbeid. Met dit begrip wordt arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijke geaccepteerd is. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie, worden hiermee uitgesloten. Ook worden werkzaamheden uitgesloten die ingaan tegen de integriteit van de persoon, zoals werkzaamheden die gewetensbezwaren oproepen.

Onder algemeen geaccepteerde arbeid worden ook alle vormen van gesubsidieerde arbeid verstaan, met uitzondering van dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw.

De arbeid die wordt aangeboden hoeft dan ook niet beperkt te blijven tot die arbeid die gangbaar is voor de betrokken persoon, omdat hij bijvoorbeeld arbeid in het verleden heeft verricht en daar wellicht meer affiniteit mee heeft dan de aangeboden arbeid. Met deze omschrijving wordt uitdrukkelijk afstand genomen van het begrip passende arbeid zoals dat in eerdere regelgeving (Abw) werd gehanteerd. Uitgangspunt van de wet is immers dat de weg naar werk zo kort mogelijk moet zijn en dat, mede gelet op het vangnetkarakter van de wet, dan ook elke vorm van arbeid geaccepteerd dient te worden. Er kunnen door de gemeente of door de cliënt geen eisen gesteld worden aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. Ook arbeid van tijdelijke arbeid dient geaccepteerd te worden. Desondanks streeft de gemeente te allen tijde naar duurzame plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt.

Sociale activering

Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van onbeloonde maatschappelijke activiteiten gericht op arbeidsinschakeling of, als arbeidsinschakeling nog niet mogelijk is, op zelfstandige maatschappelijke participatie. Het doel hiervan is om personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt terug te leiden naar de arbeidsmarkt of, indien dit niet mogelijk is, het bevorderen dat personen zelfstandig kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld zelfstandig, dus zonder externe begeleiding, vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt. Belanghebbenden moeten dan op eigen kracht kunnen deelnemen aan deze activiteiten.

Op grond van de WIJ worden begrippen gebruikt als ‘werkleeraanbod’ , ‘arbeidsinschakeling’ en ‘jongere’, deze worden niet opnieuw gedefinieerd. Wel gedefinieerd zijn de begrippen ‘startkwalificatie’ en ‘algemeen geaccepteerde arbeid’, omdat deze in de WIJ niet nader zijn omschreven. Het begrip ‘startkwalificatie’ is afkomstig uit de Wet educatie en beroepsonderwijs en wordt wel in de WWB gedefinieerd (artikel 6, eerste lid, onderdeel d WWB).

Artikel 2. Opdracht college.

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven conform artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. De gemeente werkt hierbij zoveel mogelijk samen met het UWV en het CWI hetgeen is vastgelegd in artikel 8 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) om zo mogelijk de uitkeringsafhankelijkheid te voorkomen en anders de duur van de uitkeringsafhankelijkheid zo kort mogelijk te maken. Verder is het eerste lid de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. Dit betreft dan zowel evenwicht in de aanpak van uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw-uitkering als evenwicht in de aanpak van doelgroepen als bijvoorbeeld arbeidsgehandicapten, jongeren, nieuwkomers en ouderen. Dit betekent niet dat alle doelgroepen in aanmerking hoeven te komen voor dezelfde voorzieningen onder dezelfde voorwaarden. Ten aanzien van twee aspecten kan de gemeente accenten aanbrengen, te weten de bekostiging en de aard van de voorziening.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet.

In het tweede lid is de opdracht aan het college verwoord, zoals deze voortvloeit uit de artikelen 11, eerste lid en artikel 13 eerste lid WIJ. In het derde lid is tevens verduidelijkt dat het werkleeraanbod ook samengesteld kan zijn uit een combinatie van algemeen geaccepteerde arbeid, ondersteuning bij arbeidsinschakeling en één of meerdere voorzieningen. Onder voorziening wordt verstaan een instrument dat wordt ingezet om de jongere dichterbij de arbeidsmarkt te brengen. Dit kan zoals gezegd allerlei vormen hebben, variërend van schuldhulpverlening tot training van werknemersvaardigheden.

In het vierde lid is vastgelegd dat een werkleeraanbod ook kan bestaan uit ondersteuning bij een traject gericht op werk in zelfstandig bedrijf of beroep. Uit een oogpunt van herkenbaarheid en consistentie, alsmede gelet op het belang dat gehecht wordt aan het begeleiden van jongeren naar zelfstandig werk, is deze bepaling opgenomen. Aangetekend daarbij moet worden dat dit een kan-bepaling is: het college bepaalt of het zinvol is de jongere een aanbod te doen gericht op ondersteuning richting zelfstandig bedrijf of beroep.

Het is aan de gemeente om te beoordelen of betrokkene op eigen kracht in staat is algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of dat de betrokkene ondersteuning nodig heeft richting arbeidsinschakeling. In het laatste geval is de gemeente verantwoordelijk voor het bepalen en vervolgens het leveren van deze ondersteuning. Aan de vormgeving en de mate waarin deze voorzieningen worden aangeboden stelt de wet geen eisen. Hierdoor is het mogelijk om de ondersteuning optimaal af te stemmen of onder meer de arbeidsmarkt en de individuele situatie van de cliënt. Bij de keuze en het aanbod van de ondersteuning/voorziening dient het college de voor de individuele cliënt kortste weg naar reguliere arbeid te volgen. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst adequate voorziening. Jongeren hebben op grond van de WIJ recht op een WLA (indien de jongere tot de doelgroep behoort en niet is uitgesloten van een WLA).

Het zesde lid beschrijft het belang van “individueel maatwerk”. De gemeentelijke onderzoeksplicht en de plicht om de wensen van de jongere bij de invulling te betrekken worden beschreven Met het oog op motivering en kansbenutting zal het college daarmee rekening houden. Daarmee is niet gezegd dat de jongere recht heeft op een bepaalde specifieke voorziening en deze kan opeisen. De uiteindelijk invulling van de aard en de samenstelling van het aanbod is voorbehouden aan het college.

Artikel 3. Aanspraak op ondersteuning.

Naast de verantwoordelijkheid van de gemeente om voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aan te bieden, is in de wet een aanspraak van de cliënt opgenomen op ondersteuning door de gemeente bij re-integratie. Het gaat daarbij niet om het recht op een specifieke voorziening, maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij de re-integratie. Een dergelijke aanpak stimuleert de eigen verantwoordelijkheid van de cliënt bij de re-integratie.

De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Het is immers ook al in de WWB geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen.

Het tweede lid vormt het spiegelbeeld van de opdracht van het college en komen jongeren die recht hebben op een werkleeraanbod in aanmerking voor ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en voorzieningen. Dit vloeit reeds voort uit artikel 13, eerste lid WIJ maar is omwille van de herkenbaarheid en eenduidigheid hier nader geconcretiseerd. Wat de vorm van de ondersteuning is, bepaalt het college zelf (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 775, nr. 3, pag. 22).

Voor de duidelijkheid is verder nog bepaald dat het om jongeren moet gaan die recht op een werkleeraanbod hebben. Dat is niet iedere jongere in de zin van de WIJ (zie artikel 2, eerste lid WIJ), want daaronder wordt verstaan de jongere in de leeftijd van 16 tot 27 jaar. Artikel 13, eerste lid WIJ kadert de doelgroep af.

In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de jongere en de criteria die gesteld zijn voor het aanbieden van een werkleeraanbod.

Het derde lid spreekt voor zich.

In het vierde lid wordt expliciet een koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar de verordening en de subsidieverordening. Een aanspraak is niet hetzelfde als een recht. Het gaat hierbij niet om een recht op een specifieke voorziening maar om het recht om door de gemeente ondersteund te worden bij re-integratie. Het is aan de gemeente om te beoordelen op welke wijze het verzoek van de betrokkene wordt gehonoreerd.

Ondersteuning kan bestaan uit het aanbieden van voorzieningen, zoals een re-integratietraject, directe bemiddeling of vormen van gesubsidieerde arbeid. Er kan ook ondersteuning worden geboden door het geven van een individueel advies of het bieden van praktische hulp of het verwijzen naar instanties.

De gemeente bepaalt allereerst of ondersteuning richting arbeidsinschakeling noodzakelijk is of dat betrokkene zelfstandig tot arbeidsinschakeling in staat is. Vervolgens moet de gemeente bepalen uit welke elementen deze ondersteuning bestaat.

Bij de beoordeling (van de keuze) van de ondersteuning spelen verschillende factoren een rol. Daarbij is met name van belang wat de mogelijkheden zijn tot arbeidsinschakeling van de cliënt. Hierbij kunnen diverse factoren een rol spelen zoals belastbaarheid, zorgtaken en eventueel individuele tijdelijke ontheffingen. Daarbij wordt uitgegaan van de mogelijkheden van de cliënt en niet de belemmeringen. Verder zijn de doelmatigheid en doeltreffendheid van de ondersteuning met het oog op arbeidsinschakeling van belang (goedkoopst adequate voorziening, kortste weg naar regulier werk). Daarnaast speelt de beschikbaarheid van (de financiële middelen voor) een bepaalde voorziening een rol. Een ander aspect betreft de motivatie van betrokkene om aan een traject deel te nemen, de zienswijze van de cliënt is daardoor van belang. Er kan daardoor geen limitatieve opsomming worden gegeven van alle criteria die een rol spelen. De individuele situatie van de cliënt is leidend. Daarbij streeft de gemeente naar duurzame plaatsing op de reguliere arbeidsmarkt waarbij een termijn van zes maanden als redelijk geacht kan worden. Deze termijn wordt ook genoemd in de toelichting op artikel 7 van de WWB.

Artikel 4. Verplichtingen.

In de WWB en de WIJ (artikel 44 en 45) is vastgelegd welke verplichtingen verbonden zijn aan het recht op een werkleeraanbod. Daaraan is toegevoegd de verplichting dat de jongere de verplichtingen dient na te komen die voortvloeien uit de verordening of die aan een bepaalde voorziening zijn verbonden. Dit kunnen verplichtingen van uiteenlopende aard zijn, die een verdere concretisering vormen van de in de WIJ opgenomen verplichtingen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de jongere gedurende het traject periodiek de voortgang met een consulent bespreekt.

Daar waar het recht op een werkleeraanbod wordt toegekend en ingevuld, kan dit ook worden ingetrokken, onder de voorwaarden genoemd in artikel 21 WIJ. Met betrekking tot intrekking van het aanbod in verband met schending van de verplichtingen verbonden aan het werkleeraanbod, wordt het aan het college overgelaten om te bepalen onder welke voorwaarden daartoe kan worden besloten. Het intrekken van het werkleeraanbod vindt met terughoudendheid plaats.

Intrekking is slechts aan de orde als er een situatie is ontstaan dat niet langer kan worden gevergd dat het werkleeraanbod wordt voortgezet en een andere invulling (via een gedeeltelijke herziening) evenmin soelaas biedt. Gedacht wordt aan herhaalde misdragingen jegens andere jongeren of begeleiders op de werk/leerplek of veelvuldig verzuim. Daarbij kunnen bijvoorbeeld ook een rol spelen de positie van gemotiveerde jongeren die wachten op een leer/werkplek, de staat van de arbeidsmarkt en de kosten van de voorziening.

In de WWB is uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.

Het vierde lid regelt de verbinding met de Afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Voor personen zonder uitkering, Anw-gerechtigden en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vijfde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn of de verstrekte subsidie terug kan vorderen.

Artikel 5. Subsidie- en budgetplafonds.

De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. Het college stelt deze plafonds vast op grond van de door de raad vastgestelde programmabegroting. Hierin geeft de raad de allocatie van middelen ten aanzien van de verschillende voorzieningen aan.

Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Voor deze verordening zijn met name budgetplafonds van belang. Aangezien de flexvergoeding en de opstapbaan (artikel 8 en 9) subsidies zijn in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, wordt in de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2002 een bepaling over subsidieplafonds opgenomen.

De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag voor een voorziening. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.

Artikel 6. Algemene bepalingen over voorzieningen.

Vijfde lid.

Het college legt in een trajectplan alle activiteiten vast in het kader van arbeidsinschakeling waarbij een voorziening wordt aangeboden. In dit plan worden de activiteiten en de rechten en plichten opgenomen.

Het zesde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de casemanager de voortgang bespreekt.

Het zevende lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een arbeidspoolbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen.

Het achtste lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere uitvoeringsregels te stellen. Deze regels kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op de nadere uitwerking van de voorzieningen en de regels die hiervoor gelden voor werkgevers of cliënten.

Artikel 7. Diagnose en re-integratietrajecten.

Als eerste kan een diagnose aangeboden worden op grond waarvan wordt vastgesteld of en zo ja welke voorziening aangeboden wordt. Dit kan een onderdeel vormen van een voorziening of een WLA.

Het college kan aan cliënten re-integratietrajecten aanbieden gericht op arbeidsinschakeling. De vorm van deze trajecten kan zeer divers zijn. Dit re-integratieplan kan bestaan uit een volledig traject van intake tot en met bemiddeling en nazorg, maar kan ook bestaan uit modules, zoals vormen van directe bemiddeling etc.

In het derde lid is de mogelijkheid van een persoonsgebonden re-integratiebudget opgenomen. Gemeente Eindhoven heeft hierin in de periode 2004 t/m 2006 veel ervaring opgedaan. Begin 2010 wordt dit structureel opgenomen in de dienstverlening.

Artikel 8. Begeleidingsvoucher.

In de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 wordt de subsidie aan werkgevers geregeld in het kader van de begeleidingsvoucher. Hierin staan de procedurele voorwaarden voor de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

In deze subsidieverordening is geregeld dat aan werkgevers een begeleidingsvoucher in de vorm van een subsidie van maximaal 4.500,-- verstrekt wordt indien zij een cliënt een jaarcontract van minimaal een jaar aanbieden. De voucher bestaat uit een basisbedrag van € 2.250,-- en eventueel een aanvullende vergoeding van € 2.259,-- indien dit noodzakelijk is.

De subsidie kan aangewend worden voor de inspanning van de werkgever ten behoeve van bijvoorbeeld plaatsing, werkbegeleiding, scholing en job-coaching. De bedoeling van deze subsidie is de arbeidsplaats duurzaam te maken door extra investeringen in de aanvangsfase.

Staatssteun

De subsidie in het kader van de flexvergoeding is door het generieke karakter niet aan te merken als staatssteun Dit volgt uit de beleidsaanbeveling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die per verzamelbrief van 7 april 2004 is bekendgemaakt.

Artikel 9. Opstapbanen.

Algemeen.

In de Subsidieverordening Gemeente Eindhoven 2008 wordt de subsidie aan werkgevers geregeld in het kader van de opstapbanen. Hierin staan de voorwaarden voor de subsidie en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.

Bij de opstapbaan kan een vergoeding in de vorm van subsidie aan de werkgever worden verstrekt voor scholing, begeleiding en werkervaring in functies in de markt en/of non-profit of collectieve sector die binnen de periode van een jaar leidt tot uitstroom naar reguliere arbeid. Deze periode kan eenmalig voor maximaal de duur van een jaar worden verlengd. De subsidie aan de werkgever is gebaseerd op basis van 100% van het wettelijk minimum (jeugd)loon en een fulltime dienstverband conform de betreffende CAO, sector of branche. De doelgroep bestaat uit uitkeringsgerechtigden die nog geen loonvormende arbeid kunnen verrichten, maar waarvan op voorhand wel wordt vastgesteld dat de uitkeringsgerechtigde in de opstapbaan voldoende werkervaring en kennis/kunde zal opdoen, zodat arbeidsinschakeling mogelijk is.

De doelstelling blijft daarbij het bevorderen van uitstroom naar reguliere arbeid. Zoals alle vormen van gesubsidieerde arbeid is deze vorm ook aanbodgericht. Niet de arbeidsplaats wordt gesubsidieerd, maar er wordt gezocht naar de juiste voor de persoon toepassing zijnde werkzaamheden.

Staatssteun.

De subsidie in het kader van de opstapbanen is door het generieke karakter niet aan te merken als staatssteun. Dit volgt uit de beleidsaanbeveling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die per verzamelbrief van 7 april 2004 is bekendgemaakt.

Artikel 10. Arbeidspool.

Deze arbeidspool is bedoeld voor bijstandsgerechtigden die niet op eigen kracht een reguliere werkkring kunnen vinden en die voor arbeidsinschakeling zijn aangewezen op langdurig ondersteund werken. Ook kunnen werknemers uit de oude vormen van gesubsidieerde arbeid (WIW en ID-banen) gebruik maken van deze voorziening zodat werkloosheid wordt voorkomen.

De deelnemers aan de arbeidspool kunnen door specifieke activeringsprogramma’s en detachering (werk)ervaring opdoen en zich zo verder ontwikkelen. De werkzaamheden kunnen plaatsvinden in het bedrijfsleven of in de non-profit/collectieve sector zoals de zorg en het onderwijs. Uitstroom naar een reguliere baan is het eerste doel. De arbeidspool is ondergebracht bij de Gemeenschappelijke Regeling Werkvoorzieningschap Regio Eindhoven (GRWRE), als apart bedrijfsonderdeel van de uitvoeringsorganisatie Ergon.

Tussen de GRWRE en gemeente Eindhoven is een overeenkomst afgesloten. Per jaar worden op grond hiervan nadere afspraken gemaakt over het aantal arbeidspoolplekken en de uitstroomresultaten.

Voor alle deelnemers wordt door de gemeente een basisdiagnose opgesteld. Vervolgens vindt een intakegesprek plaats bij de arbeidspool. Op basis van alle beschikbare informatie wordt in samenspraak met de deelnemer een individueel trajectplan opgesteld. Er wordt een geschikte werkplek voor de deelnemer gezocht. Binnen de arbeidspool zijn er voor het opdoen van werkervaring de volgende mogelijkheden:

  • b

    deelnemers hebben voor de periode van zes maanden een arbeidsovereenkomst met de GRWRE en hebben een salaris ter hoogte van het wettelijk minimumloon. Zij worden gedetacheerd bij een inlener waar zij werkervaring kunnen opdoen. De arbeidsovereenkomst wordt indien noodzakelijk verlengd voor achtereenvolgens 6 maanden en 12 maanden. Voor personen waarvoor regulier werk geen optie is, kan na een periode van twee jaar in de arbeidspool, de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden afgesloten;

  • b

    deelnemers kunnen ook een direct dienstverband afsluiten met een reguliere werkgever waarbij de GRWRE een loonkostensuppletie aan de werkgever verstrekt;

  • b

    deelnemers kunnen vrijwilligerswerk verrichten die is gericht op doorstroom naar een betaalde baan, zij worden hierbij begeleid.

Bovenstaande constructies kunnen vooraf gegaan worden door een voorbereidingstraject waarbij de deelnemer de kennis en vaardigheden opdoet om binnen een periode van drie maanden toe te groeien naar de functie.

Trabajo

Voor met name nieuwe werkzoekenden met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt kan het effectief zijn om de activiteiten zo snel mogelijk na werkloosheid in te zetten en de activiteiten zoveel mogelijk in een werksetting te laten plaatsvinden waarbij een combinatie van werken en leren wordt toegepast. Dit waren ook belangrijke conclusies uit het onderzoek naar de effecten van re-integratietrajecten (commissie MZFPO, maart 2008). Er is daarom behoefte aan een instrument dat sterk preventief ingezet wordt om langdurige werkloosheid te voorkomen. Dit wordt genoemd: Trabajo. Hierbij kunnen kandidaten met een beperkte afstand tot de arbeidsmarkt direct werkervaring opdoen of behouden in combinatie met gerichte training. Aan de deelnemers wordt hierbij direct na werkloosheid een arbeidsovereenkomst aangeboden van in principe drie maanden voor 32 uur tegen het wettelijk minimumloon. Het onderscheid tussen de arbeidspool en trabajo is met name de inzet: Trabajo wordt met name preventief ingezet (het voorkomen van langdurige werkloosheid) terwijl de arbeidspool curatief wordt ingezet (bijstandsgerechtigden werkervaring laten opdoen)de arbeidspool met name curatief wordt ingezet (bijstandsgerechtigden gaan werkervaring opdoen). De instrumenten liggen echter wel in elkaar verlengde.

De doelgroep bestaat met name uit nieuwe werkzoekenden waaronder jongeren tot 27 jaar. Dit instrumentarium is ook een voorziening in het kader van de WIJ. Per persoon wordt op basis van uitgebreide diagnoses bepaald of Trabajo het meest effectieve instrument is om betaald werk weer mogelijk te maken. De werkcoach van Werkplein Mercado doet onderzoek of de betreffende inwoner gebaat is bij een traject Trabajo, of dat een andere re-integratievoorziening geschikter is om op korte termijn duurzaam betaald werk te realiseren. De inzet is erop gericht om binnen Werkplein Mercado dit instrument ook aan de doelgroep van UWV Werkbedrijf aan te bieden, het gaat dan met name om inwoners met een WW-uitkering.

De gemiddelde verhouding tussen het uitvoeren van werkzaamheden en de training/ begeleiding is 50% werk en 50% training. Afhankelijk van de persoonlijke situatie van de deelnemer kan hierop bijstelling plaatsvinden. De intensieve training en begeleiding zijn gericht op het ontwikkelen van de elementen die nodig zijn om door te groeien naar een reguliere arbeidsplaats. Om te borgen dat zoveel mogelijk mensen doorstromen naar betaald werk, zal een koppeling worden gemaakt met Werkplein Mercado waar de vraag en aanbod op de arbeidsmarkt bij elkaar worden gebracht. Er is een verscheidenheid aan werkzaamheden voorhanden binnen de daartoe ingerichte productieomgeving of in een reguliere werkomgeving in het bedrijfsleven.

Uitgangpunt van deze aanpak is doelgerichte re-integratie naar een reguliere werkkring, zo nodig met toepassing van ondersteunende scholing, begeleiding of loonkostensubsidie. De deelnemer blijft niet langer dan strikt noodzakelijk in het Trabajo-programma, uitstroom naar betaald werk is het doel. Indien dit niet mogelijk is, dan vindt naadloze doorstroom plaats naar de arbeidspool voor een plaatsing langdurig ondersteund werken.

De Trabajo-trajecten zijn onderdeel van de arbeidspool, de juridische en financiële constructie van Trabajo komt overeen met de huidige constructie van de arbeidspool.

Staatssteun

De arbeidspoolbanen zijn door het generieke karakter niet aan te merken als staatssteun Dit volgt uit de beleidsaanbeveling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid die per verzamelbrief van 7 april 2004 is bekendgemaakt.

Artikel 11. Werkstages.

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • b

    er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;

  • b

    die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;

  • b

    die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;

  • b

    de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.

De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage geen sprake van beloning. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten.

Het eerste lid van artikel 11 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt.

De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s.

Het derde lid geeft aan dat de duur van de werkstage beperkt wordt tot maximaal van zes maanden.

Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaat worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag heeft plaatsgevonden.

In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een trajectplan (schriftelijke overeenkomst ofwel stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding waarbij sprake is van economische waarde/arbeid. Er wordt benadrukt dat het leerelement voorop staat.

Bij sociale activering worden tijdelijk maatschappelijk zinvolle activiteiten verricht ter voorbereiding op een traject richting arbeidsinschakeling of ter bevordering van maatschappelijke participatie. In de WWB is dit expliciet opgenomen in artikel 7, lid 1. Hiermee wordt enerzijds beoogd op termijn de langdurige werkloosheid te voorkomen en financieel-economische zelfstandigheid te realiseren en anderzijds sociaal isolement te voorkomen of te bestrijden.

Bij elke cliënt wordt een diagnose opgesteld waarbij wordt vastgesteld of een traject gericht op arbeidsparticipatie kan worden aangeboden of dat sprake is van een traject waarbij activiteiten in het kader van sociale activering in combinatie met ondersteuning naar hulpverlening aangeboden moet worden.

Sociale activering in het kader van arbeidsinschakeling is een stap richting reguliere arbeid en heeft een tijdelijk karakter. Er wordt een trajectplan opgesteld waarin de tijdelijke wederzijdse inspanningen vastgelegd worden en de voortgang in het traject wordt bewaakt. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om begeleiding door de gemeente. Na deze periode wordt de dienstverlening beëindigd en vindt ondersteuning naar hulpverlening plaats. De gemeente verwijst hierbij naar de basisdienstverlening van hulpverleninginstanties.

Indien de afstand tot de arbeidsmarkt van de cliënt groot is, kan de persoon activiteiten verrichten in het kader van sociale activering om te bevorderen dat men zelfstandig kan deelnemen aan het maatschappelijk leven door bijvoorbeeld zelfstandig vrijwilligerswerk te verrichten of deel te nemen aan activiteiten in de wijk of buurt. De belanghebbende kan op een dergelijke wijze op eigen kracht, dus zonder begeleiding, deelnemen aan deze activiteiten. Bij deze vorm vindt ondersteuning plaats voor het verkrijgen van hulpverlening door andere instanties. Door de gemeente vindt dan regie op zorg plaats.

Artikel 13. Scholing.

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente. De voorwaarden en verplichtingen worden in de subsidieverordening vastgelegd.

Artikel 14. Overige vergoedingen.

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. In dit artikel zijn als voorbeelden genoemd reiskosten en kosten voor kinderopvang, maar dat is geen limitatieve opsomming.

Artikel 15. Premie.

Aan uitkeringsgerechtigden kan bij uitstroom naar betaald werk een premie worden toegekend. De voorwaarden zijn opgenomen in de subsidieverordening. Op grond van de WIJ is dit voor jongeren niet mogelijk.

Artikel 16. Voorzieningen gericht op nazorg.

Het is belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Er kan nazorg geboden worden gedurende maximaal de periode van een jaar ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid. De vorm van nazorg kan bijvoorbeeld een subsidie aan een werkgever zijn ten behoeve van de inzet van werkbegeleiding, scholing of jobcoaching. De nazorg kan ook in natura worden aangeboden, in dat geval krijgt een re-integratiebedrijf de opdracht de nazorg te verrichten.

Het college kan in de vorm van bijvoorbeeld een project een voorziening ontwikkelen. Een voorbeeld betreft het persoonsgebonden re-integratiebudget of bijvoorbeeld vormen van direct werk of directe bemiddeling. Het college kan hierover nadere regels stellen.

Artikel 18. Inkomstenvrijlating.

Er kan vrijlating van inkomsten plaatsvinden in het kader van arbeidsinschakeling conform hetgeen hierover is bepaald in de WWB en het betreffende collegebesluit. Dit impliceert dat er een trajectplan tussen gemeente en cliënt is overeengekomen waarin de activiteiten in het kader van arbeidsinschakeling zijn vastgelegd.

Op grond van de WIJ is dit voor jongeren niet mogelijk.

Artikel 19. Terugvordering.

De mogelijkheid tot terugvordering van een voorziening is mogelijk op gronden die zijn genoemd in het eerste en tweede lid.

Artikel 20. Verslag over de uitvoering.

De WWB geeft aan dat het college elk jaar een voorlopig en een definitief verslag over de uitvoering (VODU) naar het Rijk zendt. Deze verslagen dienen gepaard te gaan van een verklaring van de gemeenteraad. Daarom is ervoor gekozen expliciet op te nemen dat er een verantwoordingsverslag aan de raad moet worden gezonden. Het ligt voor de hand dat bij de vormgeving van het verslag op grond van deze verordening wordt aangesloten bij de inhoud van het VODU.

Artikel 21. Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 22. Citeertitel.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 23. Inwerkingtreding.

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Eindhoven, 14 januari 2010.

Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven,

  • R.

    van Gijzel, burgemeester.

  • A.

    Brunninkhuis, secretaris.

Uitgegeven, 14 januari 2010.

Mij bekend,

de gemeentesecretaris van Eindhoven,

A.Brunninkhuis.

BA10002275.def