Organisatie | Eijsden-Margraten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eijsden-Margraten |
Citeertitel | Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Gemeente Eijsden-Margraten |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Collegebesluit 12IN008380
Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013
nvt
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2013 | 01-01-2013 | nieuwe regeling | 22-01-2013 Gemeenteblad | 12IN007773 |
De gemeente Eijsden-Margraten is bezig om de Wmo door te ontwikkelen. Ze wil meer inzetten op de eigen kracht van mensen, ze wil de regie van mensen versterken en ze wil mensen aanspreken op de eigen verantwoordelijkheid. Dit gebeurt onder de vlag van de Kanteling en past helemaal in de lijn van de overige ontwikkelingen in het sociaal domein, zoals Welzijn Nieuwe Stijl en de decentralisatie van Begeleiding. Met deze inhoudelijke, grote doorontwikkeling wil de gemeente Eijsden-Margraten - binnen de toekomstige financiële kaders - haar ambities op de gebieden zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie waarmaken.
In de Wmo gaat het uiteindelijk om ‘Meedoen’. Vele burgers van de gemeenten kunnen dit zelf, anderen hebben hier enige hulp bij nodig. Het kan dan gaan om de hulp van buren, familie of vrienden. Maar er zijn ook mensen die afhankelijk zijn van professionele hulp. Hiervoor kunnen zij terecht bij de gemeente en de door haar gesubsidieerde welzijnsinstellingen. Binnen het gedachtegoed van de Kanteling gaat het erom dat de regie zoveel mogelijk bij de burger zelf wordt gehouden. Het benutten van de eigen kracht van mensen en hun sociaal netwerk staat dan ook centraal. Waar dat niet voldoende is worden algemene en eventueel individuele Wmo-voorzieningen ingezet.
Dit protocol is een uitwerking van het gekantelde Wmo-beleid van de gemeente en geeft richting aan de verstrekking van de individuele Wmo-voorzieningen. De criteria die bepalen of de gemeente iemand daadwerkelijk een voorziening kan aanbieden worden beschreven in de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Dit protocol is een praktisch handvat voor de Wmo-gespreksvoerders die het contact met de burger hebben en geeft voor de desbetreffende burgers inzicht in de wijze waarop hun indicatie tot stand is gekomen.
Per januari 2007 hebben gemeenten de uitvoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning als taak gekregen. Deze wet verving een aantal andere regelingen, zoals de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Algemeen doel van de Wmo is ‘meedoen’ ongeacht leeftijd, aandoening of beperking. Centrale thema’s hierin zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
Met de invoering van de Wmo is een nieuw begrip geïntroduceerd: het compensatiebeginsel. Met dit beginsel heeft de Rijksoverheid gemeenten de plicht opgelegd om mensen met een beperking te compenseren. De wet geeft ook aan dat daarbij rekening gehouden moet worden met de persoonlijke situatie van de cliënt en zijn mogelijkheden om zelf te voorzien in oplossingen. Het is daarmee een wederzijdse verplichting om te zoeken naar mogelijkheden om aanwezige problemen op te lossen. Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, eerste lid Wmo aan, voor de onderdelen:
Het gaat hierbij om de volgende personen (zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wmo):
In dit artikel van de wet wordt gemeenten opgedragen om ten behoeve van compensatie “voorzieningen te treffen”. De wet stelt daarbij niet vast dat het altijd om individuele voorzieningen moet gaan. In de gemeente Eijsden-Margraten is invulling gegeven aan dit compensatiebeginsel door het opstellen van een breed ondersteuningsarrangement bestaande uit de eigen mogelijkheden van mensen, informele zorg, algemene voorzieningen, collectieve voorzieningen en individuele voorzieningen.
Het project de Kanteling is door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) gestart om het compensatiebeginsel in de Wmo verder te helpen vormgeven. Participatie moet hierbij centraal komen te staan. Dit vraagt om een nieuwe manier van denken en doen, voor burgers, professionals in het veld en de gemeente zelf. Een verandering naar brede vraagverheldering, vanuit de hele persoon en niet enkel vanuit de bestaande voorzieningen. In een zogenaamd ‘keukentafelgesprek’ wordt gekeken wat de belemmeringen zijn die een persoon ervaart, welke participatiebehoefte er is en welke ondersteuning hiervoor nodig zou zijn. Het gaat hier om maatwerk, passend bij de cliënt en zijn ondersteuningsbehoeften. In het bepalen van oplossingen wordt gekeken naar de mogelijkheden van de cliënt zelf en zijn sociale netwerk. Indien onvoldoende compenserend, wordt gekeken naar oplossingen op het vlak van collectieve en daaropvolgend individuele voorzieningen. De Kanteling beoogt daarin zoveel mogelijk de persoon zelf de regie over zijn leven te laten behouden.
De gekantelde Wmo in Eijsden-Margraten
In de gemeente Eijsden-Margraten is vanuit de gedachte van de Kanteling sprake geweest van een doorontwikkeling van de Wmo. Hierin wordt, meer dan voorheen, uitgegaan van individueel maatwerk gericht op de zelfredzaamheid en participatie van burgers. In het zoeken naar mogelijkheden om de participatieambitie van deze burger te realiseren, wordt ook gekeken naar de verantwoordelijkheid van de persoon. Dit komt naar voren in de verantwoordelijkheidsladder die de gemeente hanteert. Daarin wordt eerst gekeken naar wat mensen zelf kunnen doen of nog kunnen leren. Vervolgens wordt gekeken of de klant de ondersteuning kan organiseren in zijn naaste omgeving, dus bij familie, vrienden of buren. Als dat niet tot een oplossing leidt, wordt onderzocht of er gebruik gemaakt kan worden van een algemene voorziening. Wanneer een algemene voorziening geen oplossing is, komt de cliënt in aanmerking voor een individuele voorziening, zoals een indicatie voor Hulp bij het huishouden, een woon- of vervoersvoorziening.
Indien een burger zich tot de gemeente wendt vanwege een - door zijn beperking - ervaren probleem wordt door de professional (zogenoemde Wmo-gespreksvoerder) een Gesprek aangegaan. In dit Gesprek, dat vaak uit meerdere afspraken bestaat, wordt breed vanuit de verschillende resultaatgebieden van de Wmo1naar de problematiek van de cliënt gekeken. Het Gesprek leidt tot een ondersteuningsarrangement bestaande uit oplossingen vanuit verschillende ‘blokken’ van de verantwoordelijkheidsladder. Een indicatie voor een individuele Wmo-voorziening kan hier onderdeel van zijn.
In voorliggende richtlijn wordt beschreven op welke wijze een indicatie voor de individuele Wmo-voorzieningen in de gemeente tot stand komt. Het kan dan gaan om een indicatie voor hulp bij het huishouden, een mobiliteitshulpmiddel of een vervoersvoorziening.
Door middel van deze richtlijn wil de gemeente Eijsden-Margraten aan haar burgers duidelijk maken hoe de indicatie voor een individuele Wmo-voorziening tot stand gekomen is. In dit document is echter niet in detail de werkwijze bij de indicatiestelling beschreven. Dit zal, zeker in aanpak van de Wmo door de gemeente Eijsden-Margraten, maatwerk zijn.
1 De resultaten binnen de Wmo zijn gebaseerd op een viertal resultaatgebieden. De VNG heeft deze vier gebieden binnen de Kanteling uitgewerkt tot acht te behalen resultaten.
1. Iedere burger kan wonen in een schoon en leefbaar huis.
2. Iedere burger kan wonen in een voor hem/haar geschikt huis.
3. Iedere burger kan beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften.
4. Iedere burger kan beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.
5. Iedere burger kan thuis zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren.
6. Iedere burger kan zich verplaatsen in, om en nabij het huis.
7. Iedere burger kan zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.
8. Iedere burger heeft de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke of reguliere activiteiten.
Hoofdstuk 1 Indicatie hulp bij het huishouden
De voorziening Hulp bij het huishouden is overgekomen vanuit de AWBZ waarin dit Huishoudelijke Verzorging werd genoemd. Hulp bij het huishouden is bedoeld om ondersteuning te geven aan mensen die beperkingen ervaren in het voeren van een huishouden.
1.1 Indicatiestelling Hulp bij het huishouden
Bij de indicatiestelling wordt uitgegaan van de ICF-classificatie (International Classification of Functions, Disabilities and Health). Dit is een gestandaardiseerd begrippenkader over het menselijk functioneren en de problemen die daarin kunnen optreden. De ICF wordt gebruikt om het verband tussen de beperking van een burger en de ervaren belemmering of belemmeringen te kunnen objectiveren.
De ICF sluit aan bij het compensatiebeginsel in de Wmo.
Als een cliënt zich meldt bij de gemeente worden, zoals eerder aangegeven, één of meerdere brede vraagverhelderende gesprekken tussen Wmo-gespreksvoerder en burger gehouden. Deze gesprekken leiden tot een samengesteld ondersteuningsarrangement waarbij voor het bepalen van de oplossingen de verantwoordelijkheidsladder als leidraad wordt genomen. De individuele voorziening Hulp bij het huishouden kan - maar hoeft niet altijd - hier een onderdeel van zijn. Voor het bepalen van een eventuele toekenning van Hulp bij het huishouden kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan. Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor Hulp bij het huishouden toe als:
De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het Gesprek tussen burger en Wmo-gespreksvoerder.
Tijdens het maken van een beslissing voor de indicatie van individuele Hulp bij het huishouden worden een aantal kernvragen gesteld. Dit gebeurt in gesprek met de burger en is beeldend weergegeven in onderstaand afwegingskader. Vervolgens worden enkele gebruikte begrippen verder toegelicht. Het afwegingskader is een handreiking die de Wmo-gespreksvoerder gebruikt. Het is echter geen keurslijf.
Onderstaand wordt ingegaan op diverse onderwerpen die als ‘afweging’ voor de verstrekking van een indicatie voor hulp bij het huishouden worden gesteld. Zie voor overige aandachtspunten de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013.
1.4 De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk
Onder een leefeenheid wordt verstaan “alle bewoners die een gemeenschappelijke woning bewonen met als doel een duurzaam huishouden te voeren”.
Indien tot de leefeenheid, waar de cliënt deel van uitmaakt, één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, komt men niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden. Wij spreken dan van gebruikelijke zorg.
Gebruikelijke zorg is de ondersteuning die huisgenoten geacht worden elkaar te bieden, omdat zij als leefeenheid een gemeenschappelijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.
Het principe van gebruikelijke zorg heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling, de wijze van inkomensverwerving, drukke werkzaamheden, lange werkweken of persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Als er sprake is van kamerverhuur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot het huishouden. Als mensen zelfstandig samenwonen op een adres en gemeenschappelijke ruimten delen, veronderstellen we dat het aandeel in het schoonmaken van die ruimten bij uitval van een van de leden wordt overgenomen door de andere leden van een leefeenheid. Het eventuele positieve advies voor hulp bij het huishouden betreft dan alleen de eigen woonruimte (kamers) van de zorgvrager en een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten. Denk aan woongroepen, kamerverhuur of meerdere generaties in een huis.
Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar is over het algemeen een taakverdeling, die zich niet leent voor overname. In die situatie kan wel geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit zelf niet meer kan. Gemeenschappelijke ruimten die kenmerkend voor kloosters zijn kunnen niet worden geïndiceerd omdat zij het niveau sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, refters) en behoren tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.
Indien uit medisch onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
In Bijlage 4 wordt verder ingegaan op de verwachtingen en inzet van gebruikelijke zorg.
1.5 Algemeen, algemeen gebruiktelijke en voorliggende voorzieningen
Algemene hulpmiddelen hebben voorrang op individuele voorzieningen. Waar nodig zal een individuele voorziening worden verstrekt. Hoe de keuze zal worden gemaakt is altijd een individuele afweging.
1.5.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag.
1.5.3 Voorliggende voorzieningen
Voorliggende voorzieningen zijn voorzieningen, waarop voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling of privaatrechtelijke verbintenis, aanspraak bestaat.
De voorliggende voorziening moet beschikbaar en passend zijn. Als dit niet het geval is, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. De consulent moet de sociale kaart goed in beeld hebben, zodat adequaat beoordeeld kan worden of een voorliggende voorziening daadwerkelijk beschikbaar en passend is. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening.
Het is in principe ook niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn
verbonden, tenzij sprake zou kunnen zijn van een zogenaamd extreem laag inkomen als geldt bij het begrip algemeen gebruikelijk: een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen door deze kosten.
Binnen de gemeente Eijsden-Margraten zijn enkele algemene voorzieningen beschikbaar of in ontwikkeling. Het gaat daarbij om een was- en strijkservice, een scootmobiel- en rolstoelpool, een klussendienst, een ramenwasservice en vrijwillige boodschappendienst. In het kader van de Kanteling wordt bekeken op welke terreinen het wenselijk is om het aanbod van algemene voorzieningen nog verder uit te breiden. Indien een algemene voorziening de belemmeringen van een persoon voldoende kan compenseren zal deze altijd eerst worden ingezet voordat een verder indicatie voor een individuele Wmo-voorziening volgt.
1.7 Particuliere huishoudelijke hulp
1) Wanneer er in de financiële situatie van de aanvrager iets verandert (bv verlies van baan ten gevolge van een beperking) waardoor de particuliere hulp niet gecontinueerd kan worden, kan aanspraak gemaakt worden op de voorziening hulp bij het huishouden.
2) Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij hetvoeren van het huishouden problemen ondervindt) dan wordt de particuliere hulp als
algemeen gebruikelijk beschouwd voor de overgenomen activiteiten en volgt er eennegatieve indicatie.
3) Als een cliënt 9 maanden van een jaar particuliere hulp heeft en op het moment van de aanvraag, nog steeds hulp heeft die niet alle activiteiten overneemt (waarmee de cliënt bij het voeren van het huishouden problemen ondervindt) dan kan er een indicatie komen voor de activiteiten die niet overgenomen worden.
Wanneer bepaalde aandoeningen die de oorzaak vormen voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de arts nog behandelmogelijkheden biedt, kan in de regel geen hulp bij het huishouden positief worden geïndiceerd. Het gaat hierbij dan met name om Moeilijk Objectiveerbare Aandoeningen (MOA) en psychische aandoeningen. Hulp bij het huishouden kan in een dergelijke situatie immers antirevaliderend werken.
Wel kan Hulp bij het huishouden naast een te volgen behandeling of revalidatie positief worden geadviseerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Een dergelijke indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
1.9 Technische hulpmiddelen en woonvoorzieningen
Er is geen positieve indicatie voor hulp bij het huishouden als de problemen van de cliënt afdoende kunnen worden opgelost met technische hulpmiddelen of woonvoorzieningen (zie ook 1.5).
Hulpmiddelen kunnen bestaan uit algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur, zoals een wasmachine of stofzuiger. Deze hulpmiddelen dienen uit oogpunt van verantwoorde werkomstandigheden ook voor een helpende aanwezig te zijn. Daarnaast kan gebruik gemaakt worden van al aanwezige hulpmiddelen, zoals een wasdroger of een afwasmachine.
Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem, is de aanschaf van deze hulpmiddelen algemeen gebruikelijk. Woonvoorzieningen kunnen bijvoorbeeld keukenaanpassingen zijn of het plaatsen van een verhoging voor een droger/wasmachine. Hulpmiddelen kunnen ook gefinancierd zijn uit een andere betalingsregeling, gericht op of aangepast aan de handicap van de cliënt (AWBZ, Regeling hulpmiddelen of WMO).
1.10 Normering en verstrekkingswijze
Indien tijdens het Gesprek met een cliënt blijkt dat een indicatie voor hulp bij het huishouden noodzakelijk is om de belemmeringen te compenseren, wordt hier een indicatie voor gesteld. Deze indicatie is altijd maatwerk, maar kan wat betreft tijdsnormering onderbouwd worden aan de hand van de normeringen genoemd in bijlage 1. Daarnaast wordt in bijlage 2 een lijst van standaardindicaties gegeven. Ook deze is voornamelijk informatief en als leidraad bedoeld. In de specifieke situatie van een cliënt kan hiervan afgeweken worden. Daarnaast is meer- en minderwerk (en dus tijdsnormering) mogelijk.
In sommige gevallen zal een cliënt eveneens ondersteuning vanuit de AWBZ ontvangen en een indicatie voor verblijf hebben (ZZP). In bijlage 5 wordt aangegeven wanneer noodzakelijke hulp in de huishouding dan wel of juist niet vanuit de Wmo verstrekt kan worden. De wijze van verstrekking kan via zorg in natura of een PGB. Daarnaast zal bij de beschikbaarheid van een algemene voorziening, deze voorliggend zijn en is dan geen indicatie nodig. Hierop wordt verder ingegaan in bijlage 3.
Hoofdstuk 2. Indicatie mobiliteitshulpmiddelen
Het eerder genoemde compensatiebeginsel in de Wmo richt zich ook op de vervoersbehoefte van mensen. Het kan dan gaan om de mogelijkheid om zich te verplaatsen in en om de woning of het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel. Daarnaast kan een vervoersmiddel noodzakelijk zijn om medemensen te kunnen ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Deze vervoersmiddelen worden ook wel mobiliteitshulpmiddelen genoemd. Het kan dan gaan om een:
Als een cliënt zich meldt bij de gemeente worden, zoals eerder aangegeven, één of meerdere brede vraagverhelderende gesprekken tussen Wmo-gespreksvoerder en burger gehouden. Deze gesprekken leiden tot een samengesteld ondersteuningsarrangement waarbij voor het bepalen van de oplossingen de verantwoordelijkheidsladder als leidraad wordt genomen. De individuele voorziening voor een mobiliteitshulpmiddel kan - maar hoeft niet altijd - hier een onderdeel van zijn. Voor het bepalen van een eventuele toekenning van een mobiliteitshulpmiddel kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan.
Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor een mobiliteitshulpmiddel toe als:
De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het Gesprek tussen burger en Wmo-gespreksvoerder.
Tijdens het maken van een beslissing voor de indicatie van een individueel mobiliteitshulpmiddel worden een aantal kernvragen gesteld. Dit gebeurt in gesprek met de burger en is beeldend weergegeven in onderstaand afwegingskader. Omdat onder het begrip ‘mobiliteitshulpmiddelen’ veel verschillende voorzieningen vallen, zal elk gesprek verschillend zijn en voor iedere cliënt maatwerk geleverd moeten worden. De vragen in het afwegingskader kunnen wel helpen om te bepalen of een individuele voorziening de meest geschikte oplossing is. Bij verdere indicatiestelling zal aan de hand van het ICF bekeken worden wat de meest geschikte vorm van de voorziening is en de omvang (denk aan PGB-vervoersbudget). Daarbij is de meest eenvoudige en goedkoopst-compenserende oplossing eerste keus (bvb. handbewogen rolstoel t.o.v. elektrische rolstoel).
In dit afwegingskader wordt zoveel als mogelijk gekeken naar het benutten en versterken van de eigen mogelijkheden van mensen. Het heeft bijvoorbeeld de voorkeur dat iemand leert om gebruik te maken van het OV dan dat een aparte individuele voorziening voor de vervoersbehoefte van deze persoon wordt verstrekt. Het gebruik van reguliere vervoersmiddelen draagt sterker bij aan de zelfredzaamheid, mobiliteitsvrijheid en maatschappelijke participatie van cliënten dan geïndiceerde voorzieningen.
2.3 Aandachtspunten indicatie mobiliteitshulpmiddelen
Voor het verstrekken van een individueel mobiliteitshulpmiddel geldt – aldus de beleidsregels:
Zie voor overige uitwerkingen van de verstrekking van een individueel mobiliteitshulpmiddel de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013.
Hoofdstuk 3 Indicatie woonvoorzieningen
Als cliënten door hun beperking problemen ondervinden in het normale gebruik van de woning, dan kan een woonvoorziening geïndiceerd worden. De volgende voorzieningen worden onderscheiden:
Woningaanpassingen: hierbij kan het gaan om kleine aanpassingen zoals een douchezitje of het verwijderen van een drempel. Maar ook ingrijpende verbouwingen kunnen nodig zijn, zoals het aanbrengen van een traplift of het aanpassen van een keuken of badkamer. Als het verschil in kosten tussen aanpassen van de woning en verhuizen naar een al aangepaste woning groot is, wordt eerst bekeken of verhuizing wellicht zinvol is.
Als een cliënt zich meldt bij de gemeente worden, zoals eerder aangegeven, één of meerdere brede vraagverhelderende gesprekken tussen Wmo-gespreksvoerder en burger gehouden. Deze gesprekken leiden tot een samengesteld ondersteuningsarrangement waarbij voor het bepalen van de oplossingen de verantwoordelijkheidsladder als leidraad wordt genomen. De individuele voorziening voor een woonvoorziening kan - maar hoeft niet altijd - hier een onderdeel van zijn. Voor het bepalen van een eventuele toekenning van een woonvoorziening kan van een aantal basisuitgangspunten uit worden gegaan. Zo kent de gemeente een individuele voorziening voor een woonvoorziening toe als:
De gemeente kan een voorziening afwijzen als aan tenminste één van onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
Bovenstaande zijn basisregels en vinden hun verdere uitwerking in detail tijdens het Gesprek tussen burger en Wmo-gespreksvoerder.
Tijdens het maken van een beslissing voor de indicatie van een woonvoorziening worden een aantal kernvragen gesteld. Dit gebeurt in gesprek met de burger en is beeldend weergegeven in onderstaand afwegingskader. Het afwegingskader is een handreiking die de Wmo-gespreksvoerder gebruikt. Het is echter geen keurslijf en iedere situatie vraagt dan ook om maatwerk. In de beleidsregels individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning worden verdere handvatten gegeven voor de afweging tot het verstrekken van een individuele woonvoorziening.
Noot: Algemeen uitgangspunt bij woonvoorzieningen is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een eigen woning. De gemeente heeft hierin geen verantwoordelijkheid. Dit geldt ook in het geval van een aanvraag voor een mantelzorgwoning. Bij het zorg dragen voor een woning dient de belanghebbende rekening te houden met huidige, en toekomstige beperkingen voor zover inschatbaar (chronisch zieken of beperkingen i.v.m. te verwachten ouderdom)
3.3 Aandachtspunten indicatie woonvoorzieningen
Als gekozen wordt voor een indicatie voor een aanbouw zijn de volgende beleidsregels van toepassing:
Bij deze en overige (grote) bouwkundige aanpassingen geldt – aldus de beleidsregels – het volgende:
Bij het eventueel verstrekken van een verhuiskostenvergoeding geldt:
Zie voor overige uitwerkingen van de verstrekking van een individuele woonvoorziening de Beleidsregels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013.
Bijlage 1 Normering huishoudelijke taken in minuten
De gemeente Eijsden-Margraten hanteert standaard normtijden bij het indiceren van hulp bij het huishouden. Het spreekt voor zich dat er altijd per cliënt een individuele afweging gemaakt dient te worden. Afwijkingen van normtijden dienen te worden gemotiveerd. Voor de huishoudelijke werkzaamheden zijn standaardindicaties ontwikkeld die zijn opgenomen in bijlage 1. In dit hoofdstuk wordt per activiteit een normtijd aangegeven.
1.1 Uitgangspunten vaststellen normering
1.2 Activiteiten Hulp bij het huishouden
Hulp bij het huishouden is als voorziening veelomvattend en bestaat uit de volgende activiteiten:
1.4 Maaltijdverzorging: broodmaaltijd/warme maaltijd
Indien mogelijk ’s ochtends de boterhammen voor ’s avonds klaarmaken en afgedekt in de koelkast bewaren |
-Er zijn kinderen < 12 jaar: + max. 20 min per keer
Alleen kamers die in gebruik zijn worden schoongehouden Bij de beschikbaarheid van een algemene of collectieve voorziening is deze voorliggend aan de indicatie van een individuele voorziening |
1.9 Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
1.10 Dagelijkse organisatie van het huishouden
1.11 Psychosociale begeleiding, tevens observeren
1.12 Advies, instructie en voorlichting
Bijlage 2 Standaardindicaties hulp bij het huishouden
De tijdsnormering is indicatief. Hierbij moet tijdens het Gesprek met de cliënt altijd een individuele afweging gemaakt worden. Als er reden is om af te wijken van onderstaande normeringen, dan kan dit altijd met een onderbouwing.
Let op meerdere factoren voor meerwerk mogelijk
Let op meewerkcapaciteit licht huishoudelijk werk! Let op minderwerk bij licht huishoudelijk werk indien ook maaltijdverzorging is geïndiceerd (dubbeling in activiteit ‘afwassen).
HbH alleenstaande seniorenwoning/flat 2 slaapkamers of minder (in gebruik)
HbH alleenstaande seniorenwoning/flat 3 slaapkamers of meer (in gebruik)
Hbh alleenstaande eengezinswoning
Voor alle andere activiteiten is de normering gelijk
Hbh twee/meerpersoonshuishouden seniorenwoning/flat 2 slaapkamers of minder (in gebruik)
Let op meerwerk indien aanwezigheid kinderen
Hbh twee/meerpersoonshuishouden seniorenwoning/flat 3 slaapkamers of meer (in gebruik)
Let op meerwerk indien aanwezigheid kinderen
Hbh twee/meerpersoonshuishouden eengezinswoning
Voor alle andere activiteiten is de normering gelijk
Let op meerwerk indien aanwezigheid kinderen
Hbh overige activiteiten alleenstaanden/twee- meerpersoonshuishouden
Bijlage 3 Verstrekkingswijzen hulp bij het huishouden
Artikel 9 van de Verordening van de gemeente Eijsden-Margraten bepaalt dat ter compensatie van de beperkingen ten gevolge van een ziekte of gebrek inclusief chronische, psychische en psychosociale problemen bij het voeren van een huishouden een voorziening verstrekt kan worden.
Deze voorziening kan bestaan uit:
3.1 Hulp bij het huishouden als algemene voorziening
Het betreft hier een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. In de gemeente Eijsden-Margraten is er op dit moment voor het onderdeel ‘wassen/strijken’ binnen de Hulp bij het huishouden een algemene voorziening beschikbaar. Wellicht zal deze algemene voorziening in de toekomst in het kader van de Kanteling nog verder uitgebreid worden.
3.2 Hulp bij het huishouden in natura
Als de cliënt recht heeft op een indicatie voor Hulp bij het huishouden kan hij kiezen voor een natura voorziening. De gemeente zorgt dat de zorg wordt geleverd door een van de gecontracteerde zorgaanbieders.
De gemeente bepaalt de omvang van de hulp en de geldigheidsduur van de indicatie.
3.3 Persoonsgebonden budget (PGB) voor Hulp bij het huishouden
Als de cliënt recht heeft op een indicatie voor Hulp bij het huishouden kan hij kiezen voorhulp bij het huishouden in de vorm van een PGB. Als het College een individuele voorziening toekent in de vorm van een PGB kan dit bestaan uit:
De cliënt is officieel werkgever en machtigt de gemeente om het PGB rechtstreeks te betalen aan de zorgaanbieder. De zorgaanbieder betaalt de hulp en verzorgt ook de verantwoording van het PGB. Dit is een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in de vorm van dienstverlening ingevolge een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964, ook wel de alfa hulp genoemd.
Gebruikelijke zorg is de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonendekinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.
Gebruikelijke zorg is ook alleen aan de orde als er een leefeenheid is die gemeenschappelijk een woning bewoont. Uitwonende kinderen vallen hier dus buiten.
Werk (of vrijwilligerswerk) en opleiding van partner, ouders of inwonende kinderen zijn geen reden om hulp bij het huishouden toe te kennen.
4.1 Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Indien uit (medisch) onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden is gebruikelijke zorg niet van toepassing.
Een consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leefeenheid geldende gebruikelijke zorg, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt. Er dient onderzoek gedaan te worden naar de verhouding tussen draagkracht en draaglast van de individuele cliënt.
Factoren die van invloed kunnen zijn op de draagkracht zijn bijvoorbeeld de lichamelijke en/of geestelijke conditie van de partner of huisgenoot maar ook het sociale netwerk en de wijze van omgaan met problemen. Factoren die van invloed kunnen zijn op draagkracht zijn bijvoorbeeld de mate waarin er sprake is van (on)planbare zorg, het ziektebeeld en de prognose, bijkomende problemen van sociale, emotionele of relationele aard.
Wanneer partner of huisgenoot door de combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden overbelast dreigt te raken, zal er door de consulent altijd medisch advies worden opgevraagd bij de GGD om de overbelasting te objectiveren.
Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke zorg en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke zorg voor. Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie voor hulp bij het huishouden te krijgen.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend. In principe zal die indicatie van korte duur zijn (3-6 maanden) om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder ten gevolge van het plotseling overlijden van de andere ouder overbelast dreigt te raken door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Indien de huisgenoot van een zorgvrager vanwege werk fysiek niet aanwezig is wordthiermee bij het indiceren uitsluitend rekening gehouden, wanneer het omaaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen gaat. De afwezigheid van dehuisgenoot moet een verplichtend karakter hebben en inherent zijn aan diens werk; denk hierbij aan offshore werk, internationaal vrachtverkeer en werk in het buitenland.
Wanneer iemand aaneengesloten perioden van tenminste zeven etmalen van huis is, is er in die periode feitelijk sprake van een éénpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd.
Wanneer de fysieke afwezigheid van de partner minder dan 7 etmalen bedraagt, zal er altijd onderzocht moeten worden of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van de zorg.
4.3 Uitzonderingen gebruikelijke zorg
In bepaalde situaties kan er iets soepeler worden omgegaan met “gebruikelijke zorg”.
Bij het plotseling overlijden van een van de ouders met als gevolg dat de achterblijvende ouder wordt belast met de opvoeding en verzorging van de kinderen in combinatie met werk. Ook in deze situatie kan tijdelijk (3 maanden) hulp bij het huishouden worden ingezet om de ouder de kans te geven op zoek te gaan naar andere oplossingen.
Indien de aanwezige huisgenoten niet (meer) leerbaar zijn. Dit betreft een individuele beoordeling.
Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen; indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is heeft de inzet van een voorliggende voorziening een verplichtend karakter. Indien de voorliggende voorziening niet beschikbaar is-een consulent moet zich hier van op de hoogte stellen – kan tijdelijke inzet van hulp bij het huishouden noodzakelijk zijn.
4.4 Ouderlijke zorgplicht bij echtscheiding
Bij echtscheiding vervalt het samenwonen en daarmee dus ook de gebruikelijke zorg voor het huishouden en de onderlinge persoonlijke verzorging van partners. De zorgplicht voor de kinderen verdwijnt niet. Bij uitval van de verzorgende ouder moet wel onderzoek gedaan worden naar de mogelijkheid van opvang van de kinderen door de niet thuiswonende ouder door te kijken naar de voor de rechtbank vastgelegde afspraken tussen de ex-echtgenoten.
Voor die perioden dat de kinderen bij de verzorgende -uitgevallen- ouder zijn kan er dan een indicatie voor opvang zijn. Als de zorgplicht door de niet-verzorgende ouder kennelijk niet wordt nagekomen, beschouwen we de situatie als een eenoudergezin.
4.5 Huishoudelijke taken: uitstelbaar en niet uitstelbaar
Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Hetverzorgen van -overigens gezonde- kinderen valt ook onder de hulp bij het huishouden.
4.6 Bijdrage van kinderen aan het huishouden
In geval de leefeenheid van de zorgvrager mede bestaat uit kinderen, dan gaat deindicatiesteller ervan uit, dat de kinderen, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaalfunctioneren, een bijdrage kunnen leveren aan de huishoudelijke taken.
Van een meerderjarige gezonde huisgenoot wordt verwacht dat deze een gedeelte van de huishoudelijke taken overneemt wanneer de primaire verzorger uitvalt.
Een 18-23 jarige wordt verondersteld de volgende taken uit te kunnen voeren:
Dit is genormeerd naar 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijke taken per week.
Daarnaast kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
Vanaf 23 jaar wordt iemand geacht de huishoudelijke taken volledig over te nemen.
Bijlage 5 Afbakening hulp bij het huishouden en een zorgzwaartepakket (ZZP)
3.1 Afbakening hulp bij het huishouden en zorgzwaartepakket (ZZP)
Cliënten die een indicatie hebben gekregen voor verblijfszorg hebben een aantal keuzes om deze zorg in te zetten. Afhankelijk van de keuze van de cliënt valt de hulp bij het huishouden onder de WMO of onder de AWBZ.
Het schema toont de verschillende mogelijkheden:
5.1.1 Opname in verblijfsinstelling
De cliënt zet het ZZP in, in een intramurale instelling (verblijf). De cliënt zet dan de functie ’verblijf’ in. De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de AWBZ.
De cliënt wil met het ZZP naar een intramurale instelling (verblijf) maar komt op de wachtlijst te staan. Zolang de cliënt thuis woont ontvangt hij overbruggingszorg totdat de functie verblijf wordt ingezet. Hier is geen maximale termijn aan verbonden.
De hulp bij het huishouden wordt dan gefinancierd vanuit de Wmo, omdat de cliënt de functie ‘verblijf’ nog niet inzet.
De cliënt wil met het ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. Hij ontvangt dan ZIN. Het zorgkantoor zet de indicatie ‘verblijf’ om in functies en klassen. Er is dan geen functie ‘verblijf’ meer. De zorg wordt geleverd door een externe zorgaanbieder. Omdat de functie ‘verblijf’ niet wordt ingezet wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO
De cliënt wil met een ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen en de zorg door een zorgaanbieder thuis in te zetten. In plaats van ZIN kiest de cliënt voor “Volledig Pakket Thuis’ (VPT).
In dit geval zet het zorgkantoor de indicatie om in functies en klassen met de functie ‘verblijf’. De zorg kan dan worden geleverd door een interne of externe zorgaanbieder in onderaannemerschap. De hulp bij het huishouden wordt gefinancierd vanuit de AWBZ omdat de functie “verblijf’ wordt ingezet. Het zorgkantoor weet of een cliënt een VPT heeft.
De cliënt wil met een ZZP niet naar een intramurale instelling. Hij kiest ervoor om langdurig thuis te blijven wonen. De cliënt wil een PGB ontvangen voor het ZZP. Het zorgkantoor bepaalt de hoogte van dit budget.
Als de ZZP indicatie is gesteld en ingezet voor 01-01-2009, dan wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de WMO. Het gedeelte hulp bij het huishouden wordt dan niet meegenomen in het budget van het zorgkantoor.
Als de ZZP indicatie is gesteld en ingezet vanaf 01-01-2009, dan wordt de hulp bij het huishouden gefinancierd vanuit de AWBZ. Het gedeelte hulp bij het huishouden wordt dan wel meegenomen in het budget van het zorgkantoor.
Bijlage 6 Normering aantal zones regiotaxi
Voor de Regiotaxi is een nieuwe manier van indicatiestelling ingevoerd waarbij het ook mogelijk is geworden om gedeeltelijke indicaties te stellen. In plaats van het wel of niet toekennen van een pas voor de Regiotaxi gaat het dan om het bepalen hoe groot de vervoersbehoefte van de cliënt is en welk aantal zones daarbij past. Maatwerk dus.
Omnibuzz heeft voor deze wijze van indicatiestelling een notitie geschreven waar onderstaande tekst een beknopte versie van is.
Bij het stellen van een indicatie met een individueel (deel)budget, dient de huidige indicatiestelling uitgebreid te worden met een aantal stappen.
In schema 1 is weergegeven hoe deze stappen ingepast zijn in de huidige indicatiestelling.
Schema 1: Overzicht stappen aangepaste indicatiestelling
In schema 1 is weergegeven hoe deze stappen ingepast zijn in de huidige indicatiestelling.
Schema 1: Overzicht stappen aangepaste indicatiestelling
6.1.1 Stap 1: Maakt aanvrager aanspraak op een vervoersvoorziening?
Ten eerste bepaalt de indicatiesteller of er een indicatie is voor het collectief vervoer.
Hierbij wordt onder andere beoordeelt of de aanvrager tot de wettelijke doelgroep behoort en of er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Als uitgangspunt wordt hierbij genomen dat de aanvrager het openbaar vervoer niet kan bereiken of dat de aanvrager er geen gebruik van kan maken. Daarnaast wordt ook beoordeeld of de aanvrager niet in staat is om, al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo, 800 meter te kunnen overbruggen.
Indien blijkt dat de aanvrager in aanspraak kan komen voor een vervoersvoorziening, wordt overgegaan naar stap 2 van het indicatiestellingproces.
6.1.2 Stap 2: Bepalen vervoersbehoefte
Stap 2, het onderzoek naar de vervoersbehoefte, is een belangrijk onderdeel bij het beoordelen of de aanvrager in aanmerking komt voor een vervoersvoorziening en welke vervoersvoorziening de beperkingen compenseert.
Hierbij gaat de indicatiesteller na hoe de vervoersmogelijkheden van het collectief vervoer zich verhouden tot de kenmerken van de aanvrager, zijn beperkingen en zijn vervoersbehoeften.
Bij het onderzoek naar het verplaatsingspatroon van de aanvrager worden de volgende aspecten meegenomen:
Bij het bepalen of een vervoersbehoefte relevant is, gaat het niet om de vraag hoe vaak men een bepaalde bestemming wil bereiken, maar om de vraag hoe vaak hij dat moet kunnen doen om deel te nemen aan het ‘leven van alledag’ en om de daarvan deel uitmakende wezenlijke sociale contacten te onderhouden. Uitgangspunt hierbij is dat wat mensen normaal gesproken van dag tot dag plegen te doen wanneer men zich buitenshuis zelfstandig verplaatst. Aangenomen wordt dat de gemiddelde Nederlander zich vier à vijf keer per dag verplaatst, waarbij heen en terug als een aparte verplaatsen gerekend wordt.
Vervoersbehoefte ten behoeve van werk, school, vrijwilligerswerk of
sociale contacten en behandeling op grond van AWBZ, behoren niet tot de Wmo compensatieplicht.
Bij de beoordeling van aanspraken op vervoersvoorzieningen wordt geen rekening gehouden met een vervoerbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking of als zelfstandige werken zijn er voorliggende voorzieningen, zoals de voormalige Wet Rea voorzieningen die zijn overgeheveld naar WAO/WIA, Wajong, Waz en ZW. Dit geldt ook voor werknemers die werkzaam zijn in de sociale werkvoorzieningen (Wsw). Zij kunnen voor woon-werkverkeer op basis van de CAO-Wsw een beroep doen op hun werkgever.
De Centrale Raad van Beroep heeft daarnaast ook bepaald dat een vervoerbehoefte in verband met vrijwilligerswerk geen aanleiding is voor het verstrekken van een vervoersvoorziening. De Centrale Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor het vrijwilligerswerk verricht wordt.
Het vervoer naar bijvoorbeeld dagopvang of dagverzorging valt in principe evenmin onder de Wmo compensatieplicht. Deze bestemmingen zijn niet te vatten onder de verplaatsingen die mensen – in de regel - van dag tot dag plegen te ondernemen.
Tot slot valt het vervoer in verband met onderwijs ook niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Er zijn hierbij voorliggende voorzieningen, zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving, en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt (de voormalige Wet Rea voorzieningen).
6.1.3 Stap 3: Bepalen vervoersbehoefte CVV
Nadat de vervoersbehoefte van een klant bekend is, dienen de verschillende voorzieningen die deze behoeften compenseren in kaart gebracht te worden. Hierbij kan bekeken worden welke behoeften vanuit het basisbudget van de Regiotaxi voldaan kunnen worden en welke andere behoeften via bestaande voorzieningen gecompenseerd kunnen worden. In de praktijk betekend dit dat de behoeften die gecompenseerd kunnen worden door bestaande voorzieningen uit het basisbudget weggestreept kunnen worden. Als gevolg blijven de vervoersbehoeften die door het collectief vervoer voldaan kunnen worden over (basisbudget – bestaande voorzieningen = vervoersbehoeften CVV).
De hoogte van het basisbudget is gesteld op 750 zones per jaar. Uit jurisprudentie van de Centrale Raad onder de Wet voorzieningen gehandicapten blijkt dat gehandicapten de mogelijkheid moeten krijgen om met een vervoersvoorziening of een combinatie van vervoersvoorzieningen op jaarbasis minimaal 1.500 tot 2.000 kilometer af te kunnen leggen. Bij een gemiddeld aantal kilometers van 4,2 km per zones komt dit neer op 357 tot 476 zones exclusief opstapzones. Dit houdt in dat de compensatieplicht tenminste een omvang dient te hebben van minimaal 495 tot 659 zones inclusief opstapzone per jaar.
Om de klanten extra tegemoet te komen heeft Omnibuzz gesteld dat het basisbudget bestaat 750 zones inclusief opstapzone per jaar, waardoor de klanten ruim gecompenseerd worden om minimaal 2.000 km per jaar te kunnen reizen.
De 750 zones van het basisbudget kunnen verdeeld worden in de volgende vervoersbehoeften:
Tabel 1: Verdeling basisbudget in vervoersbehoeften en bijbehorende zones
Wekelijks verenigingen of clubs bezoeken (kienen, harmonie, voetbalclub etc.) | |
Eens per maand er op uit gaan (markt bezoeken, shoppen, steden bezoeken, sociaal culturele instellingen bezoeken etc.) | |
De vervoersbehoeften in tabel 1 zijn gebaseerd op de cijfers van het klanttevredenheidsonderzoek Jaarrapport 2011 WMO Regiotaxi Zuid-Limburg / Omnibuzz (zie bijlage 1). Uit deze cijfers blijkt dat familiebezoek, boodschappen doen, verenigingen/clubs bezoeken, ziekenhuis bezoek en er eens op uitgaan, de vijf meest gebruikte doeleinden zijn waarvoor de Regiotaxi ingezet wordt.
Tevens zijn in tabel 1 bij elke vervoersbehoefte bepaalde zones weergegeven. Deze zones zijn gebaseerd op de kerngetallen vanuit de MARAP van december 2011 (zie bijlage 2). Uit deze cijfers blijkt dat het gemiddeld aantal reiszones per rit per gemeente (exclusief opstapzones) ligt tussen de 1,9 zone (Sittard-Geleen) en 3,0 zones (Gulpen-Wittem). Dit houdt in dat klanten van Sittard-Geleen gemiddeld 6 km per rit zullen reizen en klanten van Gulpen-Wittem gemiddeld 11 kilometer. Ook de gemeenten Echt-Susteren, Valkenburg en Eijsden-Margraten hebben een hoog aantal reiszones per rit; 2,8 zones exclusief opstapzone. De gemiddeld ritlengte in deze gemeenten ligt dan ook op 10 kilometer. Uit deze cijfers kan dan ook geconcludeerd worden dat in de kleinere gemeenten de ritlengtes veel hoger liggen dan in de grotere gemeente Sittard-Geleen.
In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van verschillende bestaande voorzieningen, die in de vervoersbehoeften van de aanvrager zouden kunnen voorzien.
Tabel 2: Overzicht bestaande voorzieningen
6.1.4 Stap 4: Bepalen hoogte individueel budget
Nadat bepaald is in welke vervoersbehoeften het collectief vervoer voorziet, kan de hoogte van het individueel budget bepaald worden.
Hierbij is de frequentie en de bestemming van de behoefte belangrijk. In het basisbudget (zie tabel 3) is per vervoersbehoefte het totaal aantal zones per week of per maand weergeven. Op basis van deze weergaven kan het individueel budget berekend worden.