Organisatie | Mook en Middelaar |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand |
Citeertitel | Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar - 2012 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van de ‘Verordening implementatie Wet elektronische bekendmaking’ vastgesteld door de gemeenteraad op 12-09-2013.
De “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar – 2006 wordt hierbij ingetrokken.
Artikel 25 bevat een hardheidsclausule.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-09-2013 | 01-01-2015 | art. 1, 4, 11, 17, 19, 20, 21, 22, 23 | 12-09-2013 Maasdriehoek, 24-09-2013 | 12-09-2013, nr. 7 | |
25-09-2013 | 25-09-2013 | nieuwe regeling | 12-09-2013 Maasdriehoek, 24-09-2013 | 12-09-2013, nr. 7 |
De raad der gemeente Mook en Middelaar;
Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d. 20-11-2011;
Gelet op het advies van de raadscommissie d.d. 10-01-2012;
Gelet op de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz);
Gelet op de EG-verordening Werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2202) en de EG-verordening de minimissteun (nr. 69/2001), alsmede de Beleidsaanbeveling in het kader van de Wet werk en bijstand (bijlage bij de verzamelbrief van het Ministerie SZW van 7 april 2004);
Overwegende dat op grond van artikel 8, eerste lid onder a WWB, artikel 35 Ioaw en artikel 35 Ioaz de gemeenteraad bij verordening regels stelt met betrekking tot het ex artikel 7 WWB, artikel 34 Ioaw en artikel 34 Ioaz bieden van ondersteuning bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling,
vast te stellen de volgende 'Re-integratieverordening Wet werk en bijstand'.
Het college biedt ondersteuning aan belanghebbenden woonachtig in de gemeente Mook en Middelaar. Dit geldt niet voor jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen of voor jongeren die zich hebben gemeld om bijstand aan te vragen gedurende de vier weken na melding als bedoeld in artikel 41, vierde lid onder a of b juncto artikel 44 van de wet of voor personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt.
Artikel 3. Doel van de ondersteuning
Het college kan aan een belanghebbende ondersteuning bieden bij het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid, of als dat doel niet bereikbaar is, bij zelfstandige maatschappelijke participatie.
Het college kan voordat besloten wordt tot een traject en/ of tot de inzet van voorzieningen een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden van de belanghebbende en naar de geschiktheid voor hem van de voorzieningen of andere vormen van begeleiding.
Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde als onderdeel van een traject activiteiten in het kader van sociale activering en/ of vrijwilligerswerk aanbieden gericht op arbeidsinschakeling of, als dat nog niet mogelijk is, gericht op maatschappelijke participatie en het voorkomen van sociaal isolement.
Artikel 14. Aanvullende voorwaarde
Aan de loonkostensubsidie wordt de voorwaarde verbonden dat een trajectplan door werkgever enbelanghebbende wordt opgesteld waarin de voorgenomen ontwikkeling van de belanghebbende wordt vastgelegd. De werkgever en belanghebbende kunnen bij het opstellen van het traject door het college worden ondersteund. Het trajectplan moet door het college worden goedgekeurd.
Artikel 15. Samenloop van subsidies
Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, reeds een andere subsidie wordt verstrekt.
Deze premie wordt verstrekt in de volgende gevallen:
De uitkeringsgerechtigde die minimaal één jaar aaneengesloten een uitkering heeft ontvangen en die algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt of zelfstandige activiteiten ontplooit waardoor het inkomen meer bedraagt dan de bijstandsnorm wordt een eenmalige premie verstrekt ter hoogte van tweemaal het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’ nadat hij heeft voldaan aan de eis voor het recht op uitkering zoals bedoeld in artikel 17 Werkloosheidswet;
De persoon die blijvend is aangewezen op deeltijdwerk en werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week, komt in aanmerking voor een eenmalige premie ter hoogte van het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’. Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kan het college besluiten om in afwijking van het voorgaande de in dit lid bedoelde premie toe te kennen.
De alleenstaande ouder van wie het jongste kind jonger is dan 12 jaar en die werkzaam is in een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week, komt in aanmerking voor een eenmalige premie ter hoogte van het toepasselijke normbedrag genoemd in de ‘verordening Langdurigheidstoeslag Mook en Middelaar 2012’.
Indien als gevolg van in de persoon gelegen beperkingen een dienstbetrekking met een omvang van tenminste 16 uur per week niet mogelijk is, kan het college besluiten om in afwijking van het voorgaande de in dit lid bedoelde premie toe te kennen.
Het aanbod van een Re-integratievoorziening ten behoeve van anderen dan in het eerste lid bedoelde belanghebbenden geschiedt in de vorm van een overeenkomst, waarbij wordt vastgelegd dat belanghebbende de kosten van de re-integratievoorziening geheel of gedeeltelijk moet terugbetalen ingeval verwijtbaar niet of niet naar behoren gebruik wordt gemaakt van de aangeboden voorziening.
Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten in zijn openbare vergadering d.d. 26-01-2012
De raad voornoemd,
Ondertekeningkiezer
De griffier, De voorzitter,
W.A.H.M. Vos drs. R.J. Persoon
Deze verordening regelt de ondersteuning die het college biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Wet werk en bijstand (WWB). Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8 WWB.
De WWB geeft aan het college de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Via de verwijzing naar artikel 40 lid 1 wordt aangegeven dat alleen inwoners van de gemeente Mook en Middelaar tot de doelgroep behoren. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk het liefst zou zien. Het is aan het college om zorg te dragen voor een voldoende aanbod van voorzieningen, waarbij zij te maken hebben met beperkte financiële middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren. Conform de Wet Werk en Bijstand hebben twee groepen geen recht op ondersteuning:
- jongeren die uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs kunnen volgen en
- jongeren die zich hebben gemeld en een beroep doen op bijstand doen. Gedurende de eerste vier weken na melding hebben zij op grond van in artikel 41, vierde lid onder a of b juncto artikel 44 van de wet of voor personen aan wie het UWV een uitkering verstrekt, geen recht op ondersteuning.
Artikel 3. Doel van de ondersteuning
Het doel van de ondersteuning zoals in allerlei vormen is vastgelegd in deze verordening, is het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid of als dat doel niet bereikbaar is, zelfstandige maatschappelijke participatie. Bij dit laatste valt te denken aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt.
Artikel 4. Vorm van de ondersteuning
Ondersteuning hoeft niet altijd te bestaan uit een door derden uitgevoerde diagnose, gevolgd door een vastgesteld traject met één of meerdere voorzieningen. Als dat kan, kan worden volstaan met advies of doorverwijzing naar andere instanties. Voorzieningen worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is. Bovendien worden de voorzieningen alleen ingezet als aan de hand van onderzoek is gebleken dat door de inzet van die voorzieningen het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid binnen afzienbare tijd mogelijk wordt. Gesubsidieerde arbeid wordt op grond van de WWB gezien als vorm van algemeen geaccepteerde arbeid, met dien verstande dat gesubsidieerde arbeid in beginsel geen einddoel kan zijn.
Re-integratie moet bovendien de kortste weg naar arbeid zijn. Daarmee wordt niet alleen de tijd tussen de inzet van het instrument en de werkaanvaarding bedoeld, maar ook de inspanningen die het kost om dat doel te bereiken.
Alleen als arbeidsinschakeling binnen afzienbare termijn niet tot de mogelijkheden behoort, kan zelfstandige maatschappelijke participatie een doel van de inzet van voorzieningen zijn. Ook in dat geval geldt dat de voorziening beschikbaar moet zijn en dat het adequaat en toereikend moet zijn voor het beoogde doel.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de inhoud van het traject ligt bij het college, die immers ook verantwoordelijk zijn voor de effectieve en doelgerichte inzet van schaarse middelen. Binnen de grenzen van die verantwoordelijkheid wordt rekening gehouden met de wensen van de belanghebbende. Voor het slagen van het traject is de motivatie van de belanghebbende belangrijk. Bovendien wordt, voordat tot het traject wordt besloten, de inhoud van het traject besproken met de belanghebbende, waarna het trajectplan door beide partijen ondertekend wordt.
Ook vergoeding van noodzakelijke reiskosten en kosten van kinderopvang worden aangemerkt als voorziening. Ingeval van een loonkostensubsidie is er sprake van een arbeidsovereenkomst met een werkgever en ligt de verantwoordelijkheid voor het al dan niet vergoeden van deze kosten bij de werkgever. Dit is voortzetting van bestaand beleid.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van voorzieningen wordt besloten een advies worden gevraagd van een bedrijf dat gespecialiseerd is in diagnoses met betrekking tot re-integratie. Niet uitgesloten is dat het onderzoek door het college wordt verricht. Eventueel kan na zo'n onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Ook is denkbaar dat uit het eigen onderzoek al blijkt dat een diagnose door derden en/of de inzet van voorzieningen niet nodig is.
Deelname aan re-integratie is niet vrijblijvend. Bijstandsgerechtigden zijn reeds door het ontvangen van een uitkering aan bepaalde verplichtingen gehouden. Voor diegenen zonder uitkering moeten voorwaarden aan het re-integratietraject gekoppeld worden. Deze gelden vanzelfsprekend ook voor de bijstandsgerechtigden. Het niet nakomen van de verplichtingen geeft de mogelijkheid om een traject af te breken of gevraagde ondersteuning te weigeren, bijvoorbeeld als iemand niet mee wil werken aan een onderzoek. Ook is denkbaar dat gemaakte kosten van de belanghebbende worden terug gevorderd, als door verwijtbaar handelen een traject niet tot het gewenste resultaat leidt. Om die mogelijkheid open te houden is het wenselijk dat de belangrijkste voorwaarden voor het behalen van succes als verplichting zijn opgenomen.
Natuurlijk heeft de belanghebbende ook rechten. Deze rechten zijn meestal elders in wet- of regelgeving ondergebracht. Tegen beslissingen op grond van deze verordening staat bezwaar en beroep open op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het recht op inzage in gegevens en zonodig correctie daarvan is geregeld in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
Indien gebruik gemaakt kan worden van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld studie- financiering) vindt geen ondersteuning op basis van deze wet plaats.
Bij de voorbereiding van deze verordening is overwogen om de inzet van ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers inkomensafhankelijk te maken en te beperken tot de doelgroep met een laag inkomen. Dit levert echter een arbeidsintensieve en fraudegevoelige regeling op, reden waarom hiervan is afgezien. De ondersteuning voor de doelgroep nuggers en Anw-ers wordt in deze verordening beperkt tot diegenen die niet over een startkwalificatie voor de arbeidsmarkt[1] beschikken, dan wel van wie de kwalificatie dusdanig is verouderd dat actualisering noodzakelijk is voor duurzame arbeidsinschakeling, waarbij tevens het in de wet vastgelegde uitgangspunt van de kortste weg naar werk blijft gelden.
Artikel 8. Sociale activering (vrijwilligerswerk)
Activiteiten in het kader van sociale activering en vrijwilligerswerk met behoud van uitkering kunnen een nuttig instrument zijn om werkritme op te doen of te laten behouden. Zij kunnen worden ingezet als uitstroom naar algemeen geaccepteerde arbeid pas op middellange of lange termijn te realiseren is, of als nog onduidelijk is of er perspectief is op regulier werk. Er is bewust voor gekozen om geen exacte termijnen te noemen voor dit arbeidsperspectief. Niet alleen zou dat ten onrechte de suggestie wekken dat dit altijd vooraf exact vast te stellen is, het arbeidsperspectief is ook niet alleen afhankelijk van in de persoon gelegen omstandigheden. Ook een veranderende arbeidsmarkt maakt dat de het arbeidsperspectief wijzigt. Als indicatie kan worden aangehouden:
Vrijwilligerswerk wordt alleen verricht bij organisaties die geen winstoogmerk hebben. Uit de definitie van vrijwilligerswerk in artikel 1 onder l. volgt bovendien dat het moet gaan om maatschappelijk nuttige activiteiten.
Er is van afgezien om voor sociale activering en vrijwilligerswerk een maximale duur vast te stellen, om ervoor te zorgen dat het instrument ingezet kan worden voor degenen voor wie uitstroom naar betaald werk nog niet mogelijk is, en voor wie het vrijwilligerswerk zelfstandige maatschappelijke participatie als doel heeft. Als vrijwilligerswerk een onderdeel van een traject naar betaald werk is, wordt de duur beperkt doordat een traject van beperkte duur is.
De leerwerkstage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in een vakgebied, waardoor uitstroom naar betaald werk mogelijk wordt gemaakt. De leerwerkstage is bedoeld voor belanghebbenden die op korte termijn perspectief op betaald werk hebben. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. Voor de leerwerkstage geldt dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van de voorziening.
Anders dan bij vrijwilligerswerk geldt hier wel een duurbeperking. De reden daarvan is dat de leerwerkstage niet kan worden ingezet met als (voorlopig) einddoel zelfstandige maatschappelijke participatie, zodat een duurbeperking hier geen ongewenste beperkingen aan de inzet ervan geeft.
Bij de proefplaatsing is het doel vooral het wennen aan aspecten die samenhangen met betaald werk. Net als de leerwerkstage kan het instrument worden ingezet voor leden van de doelgroep met een perspectief op betaald werk op korte termijn. Wat die termijnen inhouden is nader uitgewerkt in de toelichting op artikel 8. Voor de proefplaatsing geldt net als voor vrijwilligerswerk dat niet alleen het arbeidsperspectief bepalend is voor de inzet van het instrument. De proefplaatsing duurt maximaal zes maanden. De verordening laat toe dat in incidenteel voorkomende gevallen na een leerwerkstage van maximaal 6 maanden nog een proefplaatsing van maximaal 6 maanden plaatsvindt. Uiteindelijk doel is uitstroom naar betaald werk.
Een participatieplaats is bedoeld voor uitkeringsgerechtigden, niet zijnde jongeren, met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt. Op een participatieplaats worden additionele werkzaamheden verricht. Niet de te verrichten werkzaamheden staan centraal maar het leren werken dan wel het (opnieuw) wennen aan werken. Aspecten als omgaan met gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerking met collega’s zijn allemaal zaken waaraan in een participatieplaats gewerkt kan worden. Ook kan bezien worden of het werkterrein past bij de capaciteiten van de uitkeringsgerechtigde, zodat de uitkeringsgerechtigde bijvoorbeeld een opleiding op het betreffende terrein kan gaan volgen en daarmede voor zichzelf een duurzaam perspectief op arbeid kan realiseren. De duur van de participatieplaats is wettelijk beperkt tot maximaal vier jaar. Na negen maanden wordt beoordeeld door het college of de participatieplaats de kans op arbeidinschakeling heeft vergroot. Zo niet dan wordt de participatieplaats beëindigd. Uiterlijk 24 maanden na aanvang van de participatieplaats wordt opnieuw beoordeeld of de participatieplaats wordt voorgezet. Indien de gemeente concludeert dat de voortzetting van de participatieplaats met het oog op in de persoon gelegen factoren aanmerkelijk bijdraagt tot de arbeidsinschakeling, dan kan de participatieplaats nog één jaar verlengd worden. Echter in dat geval dient een andere werkomgeving geboden te worden. Na 36 maanden vindt opnieuw een dergelijke beoordeling plaats.
De detacheringsbaan is een gesubsidieerde baan die bedoeld is om de belanghebbende sneller op een reguliere baan geplaatst te krijgen. Gelet op de maximale duur van een detacheringsbaan is deze alleen bedoeld voor mensen die op korte termijn naar regulier werk kunnen uitstromen.
Artikel 13 en 14. Doel van de subsidies voor de werkgever en aanvullende voorwaarde
Doel van subsidiering van arbeidsplaatsen is om uitkeringsgerechtigden die door de grotere afstand tot de arbeidsmarkt minder productief zijn, of waarvoor werkgevers door een gebrek aan werkervaring huiverig zijn deze in dienst te nemen vanwege de extra financiële risico's die daaraan verbonden zijn, sneller en makkelijker aan werk te helpen. Door deze subsidiering worden die financiële risico’s tijdelijk gecompenseerd. Uitgangspunt is, dat belanghebbende gedurende de periode dat de loonkostensubsidie wordt verstrekt, aanvullende vaardigheden en werkervaring kan opdoen, zodat de afstand tot de arbeidsmarkt aan het eind van de subsidieperiode is verdwenen. Daarom is in artikel 13 als aanvullende voorwaarde opgenomen dat een trajectplan door werkgever en belanghebbende wordt opgesteld.
Artikel 15. Samenloop van subsidies
Dit artikel beoogt dubbele subsidiëring van dezelfde kosten uit verschillende bronnen te voorkomen.
Een loonkostensubsidie dient te worden aangevraagd voordat de arbeidsovereenkomst van kracht wordt.
Artikel 17. Definitieve vaststelling
Het definitieve recht op subsidie wordt vastgesteld na afloop van de subsidieperiode. Immers, pas op dat moment kan definitief worden bepaald of en gedurende welke periode aan de subsidievoorwaarden is voldaan.
Voorschotverlening is mogelijk gemaakt omdat de subsidie pas achteraf definitief wordt vastgesteld, en de bedrijfsvoering van werkgevers niet altijd toelaat dat de loonkosten worden betaald zonder dat daar de inkomsten uit de loonkostensubsidie tegenover staat. Als is vastgesteld dat aan de voorwaarden van subsidiering is voldaan, kunnen periodiek voorschotten worden verstrekt ter hoogte van een voorlopige schatting van het uiteindelijk toe te kennen subsidiebedrag. Bij de definitieve vaststelling van de subsidie vindt verrekening van de verstrekte voorschotten plaats.
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de noodzakelijkheid en de duur van de scholing, de duur en de maximale kosten.
Het tweede lid geeft aan dat de scholing zowel aangeboden kan worden als voorziening die door de gemeente ingekocht kan worden, als in de vorm van een subsidie. Dit laatste kan van belang zijn indien de cliënt op eigen initiatief met een vorm van scholing komt die door het college als noodzakelijk wordt geacht, maar die niet bestaat binnen het reguliere scholingsaanbod van de gemeente.
Met de in het derde lid bedoelde startkwalificatie wordt bedoeld het succesvol afronden van een beroepsopleiding op niveau 2 in het MBO of met het behalen van een diploma van het HAVO of het VWO. Voor de beoordeling van de vraag of de scholing leidt tot snelle arbeidsinschakeling, wordt gebruik gemaakt van de meest recente RAIL[2]-rapportage/ rayonrapportage. In beginsel wordt enkel scholing ingezet die opleidt naar beroepssectoren, waarnaar volgens deze rapportages op de korte of middellange termijn vraag naar is.
Artikel 20. Specifieke kosten in verband met scholing
Met dit artikel worden regels gesteld ten aanzien van de maximale kosten die in verband met scholing voor vergoeding in aanmerking komen.
Voor Nuggers en Anw-ers gelden beperkende voorwaarden. Scholingskosten komen slechts voor vergoeding in aanmerking indien de scholing heeft geresulteerd in werkaanvaarding. Onder werkaanvaarding wordt verstaan het aanvaarden van een dienstverband met een omvang van tenminste 16 uur per week. De vergoeding wordt op declaratiebasis verleend nadat het dienstverband een half jaar heeft voortgeduurd.
De kosten van kinderopvang komen voor Nuggers en Anw-ers niet voor vergoeding in aanmerking omdat voor de ouderbijdrage kinderopvang reeds een inkomensafhankelijke bijdrage geldt.
Artikel 21. Inkomensvrijlating
Met dit artikel wordt geregeld dat voor wat betreft de inkomensvrijlating maximaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid als bedoeld in artikel 31 tweede lid onder n van de WWB. Tevens biedt dit artikel alleenstaande ouders de mogelijkheid om een beroep te doen op de wettelijke vrijlating van 12,5 procent van het inkomen met een maximum van € 120 per maand gedurende een aaneengesloten periode van maximaal 30 maanden.
Met dit artikel wordt gebruik gemaakt van de in de WWB (artikel 31, lid 2 sub j.) bepaalde mogelijkheid om jaarlijks een activeringspremie te verstrekken.
De premie is onbelast en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt.
De premie bij werkaanvaarding wordt niet ambtshalve toegekend. Dit betekent dat degene die hiervoor in aanmerking komt, zowel na een half jaar van werkaanvaarding als na een jaar van werkaanvaarding hierom moet verzoeken.
De premie voor het verrichten van deeltijdwerk wordt eens per kalenderjaar op aanvraag betaalbaar gesteld. De premie wordt achteraf betaalbaar gesteld. Dit betekent dat over de maanden waarover voorafgaande aan de maand van indiening van de aanvraag deeltijdwerk is verricht, naar rato de hoogte van de eenmalige premie wordt bepaald. Heeft men bijvoorbeeld gedurende 7 maanden deeltijdwerk verricht, dan bedraagt de eenmalige premie 7/12 van het toepasselijke normbedrag genoemd in artikel 36, lid 5 van de WWB. De periode waarover op deze wijze met terugwerkende kracht een premie wordt berekend, duurt maximaal een jaar. Deze periode hoeft niet gelijk te zijn aan een kalenderjaar en kan dus bijvoorbeeld de periode van 1 juli tot 1 juli zijn. Indien men in een volgend kalenderjaar wederom op aanvraag voor een eenmalige premie in aanmerking komt, dan wordt voor wat betreft de berekening van de periode waarover men hiervoor in aanmerking komt, aansluiting gezocht bij de periode waarover men reeds een premie heeft ontvangen. Er kan dus geen sprake zijn van overlapping van periodes.
Artikel 23. Gevolgen niet nakomen verplichtingen
Het eerste lid regelt dat voor een belanghebbende met een uitkering krachtens de WWB, IOAW of IOAZ voor wie de arbeidsverplichting c.q. re-integratieverplichting geldt, wordt deelname aan en gebruik maken van een aangeboden voorziening als verplichting aan het recht op uitkering verbonden.
Niet of niet behoorlijk gebruik maken van de aangeboden voorziening kan dan leiden tot een verlaging van de bijstand krachtens de afstemmingsverordening dan wel een maatregel met betrekking tot de IOAW- of IOAZ-uitkering.
Voor Anw-ers en nuggers is dit niet van toepassing.
Daarom regelt het tweede lid dat het college met deze groep van belanghebbenden ten aanzien van de aangeboden voorziening een overeenkomst sluit waarin is opgenomen dat belanghebbende de kosten van de voorziening geheel of gedeeltelijk terugbetaalt indien hij er niet naar behoren gebruik van maakt. Er moet immers zuinig worden omgesprongen met re-integratiemiddelen.
In deze verordening zijn de belangrijkste voorwaarden voor subsidieverlening opgenomen. Desondanks kan het wenselijk zijn dat bepaalde voorwaarden worden aangevuld of aangescherpt, bijvoorbeeld als blijkt dat bestaande regels oneigenlijke subsidiering mogelijk maken. Omgekeerd kan het wenselijk zijn dat ten behoeve van bepaalde categorieën van de doelgroep of van werkgevers in gunstige zin kan worden afgeweken. Om te voorkomen dat telkens in individuele gevallen van de gestelde regels wordt afgeweken, is de mogelijkheid voor het college opgenomen tot vaststelling van algemene nadere regels.
Indien de toepassing van deze verordening tot onbillijkheden leidt, kunnen burgemeester en wethouders ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen. Van deze mogelijkheid dient zeer terughoudend gebruik gemaakt te worden, om het scheppen van precedenten tegen te gaan.