Organisatie | Eijsden-Margraten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013 |
Citeertitel | Besluit nadere regels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze verordening is vervangen door het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2015.
Verordening Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2015 | intrekking | 10-12-2014 | Onbekend. | |
01-01-2013 | 01-01-2013 | 01-01-2015 | nvt | 22-01-2013 Gemeenteblad | 12IN007047 |
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
Voor u ligt het besluit maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Eijsden-Margraten (hierna: besluit). In dit besluit zijn alle bedragen opgenomen die van belang zijn voor de uitvoering van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 gemeente Eijsden-Margraten (hierna: verordening).
Het voordeel van het besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat aan de hand van de prijsindex een bijstalling plaatsvindt) of beleidsregels de verordening niet gewijzigd hoeft te worden. Hierdoor wordt voorkomen dat deze wijzigingen in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moeten worden. Bijstelling van het besluit door het College kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
Het besluit is vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten op 22 januari 2013 en gaat in met terugwerkende kracht tot 1januari 2013.
eigen bijdrage: een bij de verlening van een voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rekening van de rechthebbende komende financiële bijdrage, waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning, de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013’ en het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013’ van toepassing zijn;
eigen aandeel: een bij de verlening van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de rechthebbende komend aandeel in de kosten, waarop de regels van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning, de ‘Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013’ en het ‘Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013’ van toepassing zijn;
Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en welke niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de wet, de verordening of de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Alle bedragen die in dit besluit genoemd worden, zijn netto bedragen, inclusief BTW, tenzij anders is vermeldt.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording
Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget/financiële tegemoetkoming, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken.
In het algemeen kan worden gesteld dat iets algemeen gebruikelijk is indien het voldoet aan de volgende vier voorwaarden:
Artikel 3. Verantwoording en controle
De verantwoording van het persoonsgebonden budget aan het College door de budgethouder vindt eerstens plaats via het door het College beschikbaar gestelde verantwoordingsformulier. Een verdere controle kan plaatsvinden aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.
Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoongebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het College het reeds verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.
Bij overlijden van de cliënt, na de 15e in een kalendermaand, zal het PGB voor hulp bij het huishouden worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden. Valt de overlijdensdatum voor of op de 15e in een kalendermaand dan zal het PGB over de tweede helft van die kalendermaand door het College worden teruggevorderd.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage en eigen aandeel
De eigen bijdrage of het eigen aandeel zoals genoemd in hoofdstuk 6 paragraaf 5 van de verordening wordt opgelegd bij de voorziening als genoemd in hoofdstuk 5 paragraaf 2, van de verordening. Hierbij geldt dat ten aanzien van de verstrekking van een rolstoel, op grond van de Wet, geen eigen bijdrage of eigen aandeel mag worden gevraagd. Indien bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel een middel wordt herverstrekt als bruikleenverstrekking, zal bij de bepaling van de hoogte de eigen bijdrage worden uitgegaan van de daadwerkelijke kosten zoals de gemeente deze maakt voor het hulpmiddel.
De te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel zal worden vastgesteld en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK) zoals is bepaald in het Bijdragebesluit Zorg in artikel 16a lid 4 onder b. conform artikel 4 lid 1 onder 3 van de Algemene Maatregel van Bestuur (gepubliceerd Staatsblad 450 van 2 oktober 2006).
De opgelegde eigen bijdrage of eigen aandeel voor woonvoorzieningen in de vorm van een financiële tegemoetkoming in de kosten van aanpassing van de woning; de kosten van een traplift; andere woonvoorzieningen anders dan in bruikleen en vervoersvoorzieningen in de vorm van een PGB wordt geïnd gedurende 39 perioden van 4 weken.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdrage en eigen aandeel
De bedragen en de percentages op basis waarvan de maximale eigen bijdrage of eigen aandeel berekend worden, zijn gelijk aan de bedragen zoals opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, Stb.2006 nr. 450, artikel 4.1, lid 1, zoals jaarlijks aangepast door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
De maximaal te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel kan nooit hoger zijn dan de kosten van de voorziening:
Bij hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget voor een alfahulp (artikel 7.1 sub b van dit Besluit) geldt een tarief van € 15,07 per uur voor hulp bij het huishouden basis (artikel 1 sub v van dit Besluit) en €18,82 voor hulp bij het huishouden plus (artikel 1 sub w van dit Besluit);
Bij hulp bij het huishouden in de vorm van een regulier persoonsgebonden budget (artikel 7.1 sub a van dit besluit) geldt een tarief van € 15,07 per uur voor hulp bij het huishouden basis (artikel 1 sub v van dit Besluit) en €18,82 voor hulp bij het huishouden plus (artikel 1 sub w van dit Besluit);
Bij verstrekking van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen geldt in deze 100% van de kostprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de huurprijs van de voorziening zoals door het college is voldaan; van de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget zoals door het college is verstrekt;
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Het persoongebonden budget als bedoeld in het eerste lid van dit artikel kan in enig kalenderjaar niet meer bedragen dan de door de zorgbemiddelingsorganisatie aan de gemeente opgegeven som van de gerealiseerde en geautoriseerde productie-uren over het desbetreffende kalenderjaar. Het bruto tarief waarmee gerekend wordt bedraagt € 15,07. Het hierboven bepaalde geldt in gelijke mate voor een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden in de vorm van dienstverlening ingevolge een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5 lid 1 van de Wet op de loonbelasting 1964.
Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van bevoorschotting maandelijks uitgekeerd.
Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag
Het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden kent een vrij besteedbaar bedrag waarover geen verantwoording verschuldigd is. Dit bedrag bedraagt € 56,00 jaarbasis.
Artikel 11. Omvang van hulp bij het huishouden
De door het College ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening, zoals bepaald in artikel 9 van de verordening, zal worden omschreven in de door het College vastgestelde ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten’.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
Indien de kosten van de woonaanpassing of roerende woonvoorziening meer bedragen dan € 2.500,00 of indien toepassing van de normbedragen, genoemd in lid 1 van dit artikel, niet mogelijk is, wordt de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor deze woonvoorziening, in afwijking van het in lid 1 van dit artikel gestelde, door het College vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, vast te stellen op basis van een offerte.
Artikel 14. Kostensoorten woningaanpassingen
Bij het vaststellen van de hoogte van de persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:
Artikel 15. Afschrijvingstermijn
De afschrijvingstermijnen van voorzieningen worden gehanteerd, zoals weergegeven in Bijlage II van dit besluit of middels een beoordelingsrapportage van een bouwkundige.
Artikel 16. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de forfaitaire vergoeding voor verhuis- en (her)inrichtingskosten € 2.000,00.
Artikel 17. Terugbetaling bij verkoop
De wooneigenaar is, bij verkoop binnen 10 jaar naar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht tot terugbetaling van de woonvoorziening, verminderd met 10% per jaar en exclusief de kosten die voor rekening van de eigenaar van de woonruimte gekomen zijn, indien de kosten van die voorziening een bedrag van €10.000,00 te boven gaat.
Hierbij wordt gedurende 10 jaar onderstaand afschrijvingsschema toegepast:
1e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 10%
2e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 20%
3e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 30%
4e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 40%
5e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 50%
6e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 60%
7e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 70%
8e jaar afschrijving 10%; totale afschrijving 80%
Artikel 18. Niet toepassen primaat verhuizing
Het primaat van verhuizing, zoals bedoeld in Hoofdstuk 5 artikel 10 lid 3 van de verordening, blijft in ieder geval buiten toepassing indien:
Artikel 20. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 10 van de verordening, bedraagt de financiële bovengrens bij woonvoorzieningen €45.000,00
Artikel 21. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
Artikel 22. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Indien bij toepassing van artikel 10 van de verordening kosten in verband met onderhoud, keuring of reparatie van een woonvoorziening worden vergoed, zal de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor deze kosten worden vastgesteld overeenkomstig het bedrag zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Artikel 24. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Artikel 25. Frequentie woningaanpassingen
Het gestelde in het eerste lid van dit artikel is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente en redelijkerwijs van de ondersteuningsbehoevende niet verwacht mag worden dat hij naar de nieuwe werkkring reist vanuit zijn huidige woning.
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 26. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 15 van de verordening, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing inclusief onderhoud en reparatie, zoals door het College aan een door haar gecontracteerde leverancier zou worden betaald.
Indien het een aanvraag voor een vervoersvoorziening, zoals benoemd in artikel 15 van de verordening, die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor de vervoersvoorziening vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, vast te stellen door het College op basis van een offerte.
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een zaak, worden bepaald als tegenwaarde van de zaak die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Artikel 27. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
De bedragen voor een persoonsgebonden budget voor een voorziening, worden bepaald als tegenwaarde van de voorziening die de aanvrager op dat moment ontvangen zou hebben als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Was dat een niet nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte afschrijvingstermijn, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Was de naturaverstrekking een nieuwe voorziening geweest, dan wordt de tegenwaarde daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering. Dit bedrag wordt jaarlijks vastgesteld en wordt verhoogd met een bedrag noodzakelijk voor 1 jaar onderhoud en reparatie.
Indien het een aanvraag voor een voorziening betreft die geen onderdeel uitmaakt van een contract tussen het College en een door haar gecontracteerde leverancier, wordt het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een rolstoel vastgesteld op 100% van de kosten van de goedkoopst-adequate voorziening, indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor onderhoud en reparatie, te bepalen door het College op basis van een offerte.
Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget. Het bedrag van dit persoonsgebonden budget bedraagt maximaal € 2.000,-- (incl. BTW) welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar en kan niet meer bedragen dan de kosten van een sportrolstoel.
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Advisering door de daartoe aangewezen adviesinstantie wordt gevraagd indien er sprake is van een medisch complexe situatie of indien het college dat overigens gewenst vindt.
De aanmelding en/of de aanvraag voor ondersteuning wordt ingediend bij de gemeente Eijsden-Margraten.
Artikel 33. Samenhangende afstemming
Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager, wordt bij het onderzoek inzake het advies, ex artikel 25 van de verordening, altijd aandacht besteed aan:
Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het College bij deze bevindingen aangesloten.
Artikel 34. Citeertitel en inwerkingtreding
Het Besluit nadere regels voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2011 gemeente Eijsden-Margraten wordt met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2013 ingetrokken.
Aldus vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van Eijsden-Margraten in haar vergadering van 22 januari 2013.
(Maximale)normbedragen per 1 januari 2013 bijwoningsanering
(Maximale) normbedragen per 1 januari 2013 bij woningaanpassingen
ingevolge artikel 14 lid 1 van dit besluit
Normen per 1 januari 2013 bij uitbreiding van ruimten
ingevolge artikel 13 lid 1 onder f. van dit besluit
Als het gaat om uitbreiding van ruimten, worden de volgende maximaal aantal m2 aangehouden waarvoor een financiële tegemoetkoming / pgb wordt verstrekt:
Artikelsgewijze toelichting besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten 2013
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
In dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de verordening. In het tweede lid worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET VERSTREKKEN IN NATURA EN ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 2. Regels rond verstrekking en verantwoording
Lid 1.In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit gebeurt bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden.
Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Onder b is geregeld dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de onder a genoemde situatie.
Het derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en niet voor verstrekking in aanmerking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in artikel 24 lid 2 van de verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten.
Er wordt daarom geen voorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Een door de gehandicapte gevraagde voorziening is algemeen gebruikelijk voor een persoon als de aanvrager indien een niet-gehandicapt persoon, die zich voor wat betreft leeftijd, inkomen, etc. in een vergelijkbare positie bevindt, naar maatschappelijke maatstaf redelijkerwijs de beschikking zou (kunnen) hebben over een dergelijke voorziening.
Waar de grens precies getrokken moet worden tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat dat niet is zal afgemeten moeten worden aan algemeen maatschappelijke normen en is ter invulling van de gemeente. In het algemeen kan gesteld worden dat iets algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:
Hierbij is aansluiting gezocht bij de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, zoals in het kader van de WVG en haar opvolger WMO, tot nu toe zijn gedaan.
Met het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht.
Door het College worden onder andere de onderstaande voorzieningen aangemerkt als voorzieningen die algemeen gebruikelijk worden aangemerkt:
Toilet (hangend toilet, vast verhoogd toilet en losse toiletverhoger die hetzelfde doel heeft als een vast verhoogd/hangend toilet Uitgezonderd hiervan zijn toiletbrillen met opklapbare armleggers die tot doel hebben een klant met stabiliteit/evenwichtsproblemen in staat te stellen op een verantwoorde wijze gebruik te maken van het toilet;
Accessoires die niet medisch noodzakelijk zijn, maar als wel nuttige accessoires aangeboden worden:
In het vierde lid wordt aangegeven dat de verstrekking van het persoonsgebonden budget plaatsvindt op basis van bevoorschotting. Dit geldt echter niet bij bouwkundige of woontechnische woonvoorzieningen (de woningaanpassingen) en de uitraasruimte. Bij woningaanpassingen inclusief de uitraasruimte wordt uitbetaald indien de gereedmelding is ingediend en vastgesteld door het College.
Artikel 3. Verantwoording en controle
In het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.
Lid 1. In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier zoals dat is vastgesteld door het College.
Lid 2 en 3.Vervolgens is in het tweede lid bepaald dat het College steekproefsgewijs bewijsstukken vraagt over de verantwoording. In het derde lid wordt aangegeven dat de steekproef minimaal een omvang van 10% heeft.
Lid 4, 5 en 6. Dit lid beschrijft de situaties wanneer aanleiding kan ontstaan een persoonsgebonden budget in te trekken en het reeds betaalbaar gestelde persoonsgebonden budget terug te vorderen, conform hetgeen hierover bepaald is in artikel 7.8 en 7.9 van de verordening. Zoals in lid 5 en 6 van dit artikel beschreven is, zal de controle van het persoonsgebonden budget als volgt plaats vinden. Iedere budgethouder die binnen de steekproef valt, dient op een bepaald moment de volgende stukken te overleggen:
Deze stukken zullen worden gecontroleerd om te bezien of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het College overwegen het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terug te vorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie kan overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet moet afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
Lid 7.Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL
Artikel 4. Opleggen eigen bijdrage
Dit artikel bepaalt voor welke voorzieningen een eigen bijdrage of eigen aandeel betaald dient te worden dan wel voor welke individuele verstrekkingen, financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budget een eigen bijdrage of eigen aandeel dient te worden afgedragen en gedurende welke termijn.
Artikel 5. Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel
Hoofdstuk IV van de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 4.1 van de AMvB wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. Lid 2 van artikel 4.1. geeft aan dat de gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate gewijzigd worden. Wat onder “in gelijke mate” wordt begrepen, staat verwoord in de toelichting van de AMvB. Ook het percentage van 15% kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden.
In dit besluit is er voor gekozen om de hoogte van de eigen bijdragen vast te stellen op de bedragen die in de AMvB zijn vastgesteld en die op regelmatige basis door de minister worden aangepast. Dit past ook binnen de beleidskeuze om bij de uitvoering van de Wmo het bestaande beleid in grote lijnen voort te zetten, omdat nu wordt aangesloten bij de huidige AWBZ-systematiek.
In lid 2 van dit artikel wordt expliciet geregeld dat de eigen bijdrage nooit hoger mag zijn dan de kosten van de voorziening. Per voorziening wordt vastgesteld welke kosten de basis vormen voor de te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel.
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN
Artikel 6. Vorm van verstrekking hulp bij het huishouden
Lid 1. Bij de vaststelling van de omvang van hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten’ indiceren op uren en minuten. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie op basis van de noodzakelijke activiteiten in uren en delen van uren worden uitgedrukt. De omvang van de daadwerkelijke voorziening wordt in geval van zorg in natura door de leverancier, aan de hand van de individuele situatie, bepaald.
Lid 2. In dit artikel is opgenomen welke vorm van verstrekking van hulp bij het huishouden de voorkeur heeft bij welke mate van regievoerende capaciteit van de cliënt. Elke klantsituatie is echter maatwerk en van deze regel kan dan ook afgeweken worden.
Artikel 7. Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Lid 1. Bij de vaststelling van het persoonsgebonden budget bij hulp bij het huishouden zal de gemeente op basis van de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten’ indiceren op uren en delen van uren. Afhankelijk van de gezin- en woonsituatie zal de indicatie in uren en delen van uren worden uitgedrukt
Op de bruto-bedragen dient nog een eigen bijdrage in rekening te worden gebracht zoals bepaald in artikel 22 van de verordening en artikel 5 en 6 van dit besluit.
Het wetsvoorstel om de Wet Maatschappelijke Ondersteuning aan te passen op het punt van de keuzemogelijkheid, geeft de klant vanaf 1 januari 2010 de mogelijkheid te kiezen tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget (PGB). In deze laatste vorm heeft de klant de mogelijkheid te kiezen tussen:
Deze laatste vorm is expliciet in de Wet meegenomen en biedt een rechtsbescherming voor de Alfahulpverlenende (ZZP’er), met name op het gebied van loon (minimaal het wettelijk minimumloon, doorbetaling bij vakantie en ziekte; geen loonbelastingheffing; maximaal 3 dagen per week) en voor de klant (vervanging van hulp bij vakantie en ziekte)
Artikel 8. Informatieplicht en geïnformeerde toestemming
In dit artikel is de wetswijziging expliciet opgenomen waarbij de gemeente de plicht krijgt om de klant te informeren over de diverse wijzen van verstrekking, waarbij de keuze ook vastlegt wordt.
Artikel 9. Uitbetaling persoonsgebonden budget
De verstrekking van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van een maandelijkse bevoorschotting uitgekeerd.
Artikel 10. Vrij besteedbaar bedrag
De budgethouder moet zijn uitgaven uit het persoonsgebonden budget verantwoorden aan het college. Verantwoording afleggen betekent dat de budgethouder op basis van schriftelijke overeenkomsten moet kunnen aantonen dat hij voor tenminste het toegekende bedrag aan hulp bij het huishouden heeft ingekocht. De budgethouder hoeft geen verantwoording af te leggen over 56,- per jaar, het zogenoemde ‘vrij besteedbare bedrag’. Dit vrij besteedbare bedrag kan worden aangewend voor de aankoop van een kleinigheidje (bloemetje, aardigheidje bij verjaardag, ziekte e.d.) voor de persoon die uitbetaald wordt uit het persoonsgebonden budget.
Het genoemde bedrag is lager dan het vrij besteedbare bedrag ten tijde van de AWBZ omdat in de AWBZ een persoonsgebonden budget voor meerdere functies dan alleen hulp bij het huishouden kon worden toegekend (bijv. voor verpleging of lichamelijke verzorging). De bedragen die hiermee gemoeid waren, waren hoger en er was in de regel ook sprake van meerdere hulp-/zorgverleners, of een hulp-/zorgverlener die gedurende langere tijd per week werkzaam was bij de budgethouder dan nu het geval is. Ook mocht dit vrij besteedbare bedrag worden besteed aan het inkopen van aanvullende (AWBZ) zorg, hetgeen nu niet meer aan de orde is omdat de gemeente enkel verantwoordelijk is voor hulp bij het huishouden. Dit artikel geldt eveneens ten aanzien van het PGB-Alfahulp. Hierbij is weliswaar geen sprake van een concreet budget dat op rekening van de klant wordt overgemaakt zoals in een regulier PGB. Middels een akte van cessie wordt de gerealiseerde zorg namelijk rechtstreeks betaald via een gecontracteerde serviceorganisatie. In dit geval wordt genoemd bedrag per een nader vast te stellen peildatum rechtstreeks aan de cliënt uitbetaald.
Artikel 11. Niveaus van hulp bij het huishouden.
Dit artikel geeft aan op welke wijze de niveaus van hulp bij het huishouden door het College zijn vastgesteld in de ‘Richtlijn indicatiestelling voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Eijsden-Margraten’.
Artikel 12. Maximale looptijd bij hulp bij het huishouden.
De door het College ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening zoals bepaald in artikel 9,11,12 en 13 van de verordening, kan worden verstrekt voor een periode van maximaal 5 jaar. Hierbij volgt het College de werkwijze zoals die ook gevolgd werd in de AWBZ. Dit houdt in dat het College minimaal eenmaal per 5 jaren een herindicatie zal laten plaatsvinden. Indien hulp bij het huishouden voor een kortere periode is geïndiceerd zal de herindicatie plaatsvinden binnen de vermelde termijn van 5 jaar.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13. Kostensoorten woningaanpassingen
In dit artikel wordt bepaald met welke kosten van een woonvoorziening rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de subsidie.
Artikel 14. Hoogte van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget
Dit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming/het persoonsgebonden budget in de verhuiskosten en/of de woningaanpassing en aan de persoon/eigenaar aan wie deze tegemoetkoming/budget zal worden uitbetaald.. Er geldt een onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken: bij de gehandicapten geldt namelijk een onderscheid naar de hoogte van het inkomen. Het onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat de financiële tegemoetkoming voor de laatstgenoemde groep is bedoeld als een stimuleringsmiddel om de woning vrij te maken.
Artikel 15. Afschrijvingstermijn
In dit artikel van het besluit wordt geregeld welke afschrijvingstermijn voor voorzieningen geldt. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij het prijzenboek woningaanpassingen (bijlage II bij dit besluit)
Artikel 16. Hoogte verhuis- en herinrichtingskosten
Het in dit artikel opgenomen forfaitaire bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg. Het genoemde bedrag geldt zowel voor de ondersteuningsbehoevende die naar een aangepaste woning verhuizen als voor de niet-ondersteuningsbehoevende die door middel van verhuizing een aangepaste woning vrijmaken. Het betreft een forfaitaire vergoeding. Een hogere vergoeding is in individuele gevallen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.
Artikel 17. Terugbetaling bij verkoop
De woningeigenaar is, bij verkoop binnen 10 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden, verplicht tot terugbetaling van de woonvoorziening verminderd met de afschrijving, indien die voorziening een bedrag van € 10.000,00 te boven gaat. In dit artikel is het aflossingsschema vastgesteld.
Artikel 18. Niet toepassen primaat verhuizing
Dit artikel somt een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is in uitzonderingssituaties ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel. Hierbij is te denken aan de afhankelijkheid van de verzorgingsbehoevende aan mantelzorgers die in de directe omgeving wonen en die vaak en direct oproepbaar dienen te zijn en de verzorgingsbehoevende zonder de Mantelzorger niet zelfstandig kan functioneren.
Artikel 19. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning
Het College heeft de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toilet.
Artikel 20. Financiële bovengrens bij woonvoorzieningen
De hoogte van dit bedrag is overgenomen uit de voormalige Wvg (artikel 5 lid 1 onder a. van de Wvg) en de voormalige Wvg-verordening.
Artikel 21. Hoogte financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget bij een woonvoorziening in verband met luchtwegallergieën/CARA
In dit artikel wordt weergegeven op welke wijze invulling gegeven wordt aan de vaststelling van de financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de gemaximeerde normbedragen bij woningsanering (bijlage I bij dit besluit)
Artikel 22. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie
Dit artikel stelt voorwaarden ten aanzien van de vaststelling van de vergoeding van kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie.
Artikel 23. Kosten van huurderving
Dit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving.
Lid 1 bevat vereisten waaraan de woningaanpassing, in verband waarmee huurderving is opgetreden, moet voldoen.
Lid 2 bepaalt dat de maximale vergoeding gelijk is aan de huur die aan de laatste huurder is berekend.
Lid 3 bepaalt de maximale duur van de vergoeding.
Artikel 24. Algemeen gebruikelijke woonvoorzieningen
Met het criterium algemeen gebruikelijk wordt beoogd te voorkomen dat het College een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken belanghebbende, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij geen beperking of probleem had, de beschikking zou (kunnen) hebben, waarbij tevens verwacht wordt dat een burger anticipeert op een normale levensloop. Er wordt onder andere geen woonvoorziening toegekend indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is. Onder algemeen gebruikelijk wordt verstaan ‘naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend’. Het gaat hier om zaken die:
In een tweetal in lid 2 van dit artikel beschreven gevallen kan een uitzondering worden gemaakt op het algemeen gebruikelijk zijn van een woonvoorziening.
Artikel 25. Frequentie woningaanpassingen
Uitgangspunt is dat een ondersteuningsbehoevende 10 jaar nadat zijn woning met overheidssubsidie is aangepast, de mogelijkheid heeft om naar een nieuwe woning te verhuizen zonder dat dit noodzakelijk is op grond van ergonomische belemmeringen. In dat geval kan de ondersteuningsbehoevende een aanvraag indienen bij de gemeente voor een woonvoorziening. Bij deze aanvraag wordt uiteraard uitgegaan van de voorwaarden die in de verordening zijn opgenomen. Wil een ondersteuningsbehoevende binnen de termijn van 10 jaar nadat zijn woning is aangepast verhuizen, dan is hij vrij om dit te doen. Echter, op dat moment bestaat er geen recht op een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van de nieuwe woning. Onder het begrip ‘verstrekken’ wordt in dit artikel verstaan 'het moment waarop het College van Burgemeester en Wethouders de hoogte van de financiële tegemoetkoming heeft vastgesteld’.
HOOFDSTUK 6. ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL
Artikel 26. Hoogte persoonsgebonden budget of financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening
Lid 1. Dit lid regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan van de goedkoopst-adequate voorziening zoals is opgenomen in het assortiment van een gecontracteerde leverancier of een daarmee vergelijkbare voorziening. Als daar sprake van is, zal verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud en reparatie, gedurende de technische levensduur van de voorziening op basis van artikel 5.1 lid 1 onder c. sub 4 van de verordening. Het bedrag dat hiervoor beschikbaar wordt gesteld, wordt opgevraagd bij een gecontracteerde leverancier.
Lid 2. Dit lid beschrijft de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming, indien de geadviseerde vervoersvoorziening (zie programma van eisen) geen onderdeel uitmaakt van het contract tussen leverancier en College. In dat geval wordt gewerkt met offertes. Het verdient aanbeveling om tenminste 3 offertes te laten opstellen, waaruit de goedkoopst-adequate offerte zal worden gekozen. Deze goedkoopst-adequate offerte is bepalend voor de hoogte van het toe te kennen bedrag. De goedkoopst-adequate offerte is niet per definitie de offerte met de laagste prijs. Het kan zijn dat een duurdere offerte uitgaat van een langere technische levensduur van het geleverde, zodat deze offerte uiteindelijk op langere termijn goedkoper kan uitvallen.
Artikel 27. Forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, een (rolstoel)taxi of een bruikleenauto
Dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding, gebruik van een bruikleenauto en de vergoeding van de rolstoeltaxi. Onder welke voorwaarden deze bedragen worden toegekend, volgt uit de verordening.
Dit artikel beschrijft de voorwaarden die gelden bij toekenning van een autoaanpassing.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN OM DE WONING
In dit artikel wordt geregeld hoe bedragen voor een persoonsgebonden budget worden vastgesteld voor de rolstoelen. Hierbij is uitgegaan van standaard middelen zoals die door de leveranciers, onder de afgesproken condities vastgelegd in de leveranciersovereenkomsten, aan de gemeente worden aangeboden. Er wordt rekening mee gehouden dat in specifieke gevallen maatwerk noodzakelijk is als een standaard middel niet adequaat is waarbij de uitgebrachte offerte dan de leidraad wordt.
Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
De sportrolstoel is een voorziening die meegenomen is vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een persoonsgebonden budget.
Dit persoonsgebonden budget is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een persoonsgebonden budget worden toegekend.
De CRvB heeft beoordeeld of ook andere voorzieningen in dit kader kunnen worden meegenomen zodat de aanvrager een voorziening kan aanvragen die voldoet aan artikel 16 van de verordening: de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke activiteiten.
De CRvB heeft in haar uitspraak bepaalt dat de toe te kennen voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn om beperkingen op het gebied van het wonen of het verplaatsen op te heffen of te verminderen. Dit impliceert dat andere voorzieningen dan de sportrolstoel in dit kader niet voldoen.
HOOFDSTUK 8. ADVISERING EN SAMENHANGENDE AFSTEMMING
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 33. Samenhangende afstemming
In dit artikel is geregeld op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het College een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.