Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Mook en Middelaar

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieMook en Middelaar
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand
CiteertitelVerordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar – 2012
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling is vastgesteld en bekendgemaakt als onderdeel van de ‘Verordening implementatie Wet elektronische bekendmaking’ vastgesteld door de gemeenteraad op 12-09-2013.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 1
  2. Wet werk en bijstand, art. 8, lid 2
  3. Wet werk en bijstand, art. 35, lid 5

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

31-01-201731-01-2017vervallen van rechtswege

12-09-2013

Maasdriehoek, 24-09-2013

12-09-2013, nr. 7
25-09-2013nieuwe regeling

12-09-2013

Maasdriehoek, 24-09-2013

12-09-2013, nr. 7

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand

De raad der gemeente Mook en Middelaar;

 

Gelezen het voorstel van het College van burgemeester en wethouders d.d.  20-12-2011;

 

Gelet op het advies van de raadscommissie d.d. 10-01-2012;

 

Gelet op de artikelen 8, lid 1 onderdeel g, artikel 8 lid 2 onderdeel d en artikel 35 lid 5 van de Wet werk en bijstand;

 

Overwegende dat het van wezenlijk belang wordt geacht dat kinderen zich door maatschappelijke participatie kunnen ontplooien en ontwikkelen en daarin niet belemmerd worden door de financiële positie van de ouder(s), dat gemeenten daaraan dienen bij te dragen door het voeren van beleid, gericht op inkomensondersteuning van ouders met schoolgaande kinderen;

 

Besluit :

vast te stellen de volgende “Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • 1.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • 2.

    maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten met een sportief,educatief, sociaal dan wel cultureel karakter met als doel het voorkomen of doorbreken van een sociaal isolement;

  • 3.

    voorziening: een vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura, gericht op de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen van ouders met een laag inkomen, ter bevordering van maatschappelijke participatie;

  • 4.

    schoolgaand kind: ten laste komende kind van een ouder met een laag inkomen, voor wie de leer- of kwalificatieplicht, bedoeld in artikel 4 van de Leerplichtwet, geldt;

  • 5.

    laag inkomen: een inkomen tot 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1.

    De gemeenteraad beschouwt het als zijn taak om de maatschappelijke participatie te bevorderen en het aantal schoolgaande kinderen dat belemmeringen ondervindt in participatie door de financiële positie van hun ouders, terug te dringen.

  • 2.

    Deze verordening stelt regels over de wijze waarop de in het eerste lid genoemde taak door het college wordt uitgevoerd, met inbegrip van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan het begrip maatschappelijke participatie.

Hoofdstuk 2. Recht op bijzondere bijstand voor maatschappelijke participatie

Artikel 3 Voorwaarden

  • 1.

    Uitsluitend een belanghebbende zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 WWB, met een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste een inkomen zoals bedoeld in artikel 35 lid 9 WWB, komt in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze verordening.

  • 2.

    Uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijk sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 1 komen in aanmerking voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze verordening.

Artikel 4. Beleid en voorzieningen

Het college geeft uitvoering aan het beleid ter bevordering van de maatschappelijke participatie van schoolgaande kinderen door het verstrekken van:

  • a.

    Categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van de bekostiging van een computer (computerregeling). De bijstand is bestemd voor kinderen die naar de middelbare school gaan in de vorm van aanschafkosten van een computer en randapparatuur en bedraagt € 750 per gezin;

  • b.

    Categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van de bekostiging van schoolkosten (schoolfonds). Voor kinderen die naar de lagere school gaan, verstrekken we € 100 per jaar voor de aan school gerelateerde kosten. Voor kinderen die naar de middelbare school gaan, verstrekken we € 200 per jaar voor de aan school gerelateerde kosten;

  • c.

    Individuele bijzondere bijstand.

Artikel 5. Maatschappelijke participatie in andere gemeentelijke regelingen
  • 1.

    Voor zover in een andere gemeentelijke regeling reeds is voorzien in een wettelijke grondslag voor ondersteuning van de maatschappelijke participatie, wordt die regeling  geacht mede uitvoering te geven aan de opdracht, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de wet.

  • 2.

    Regeling als bedoeld in het eerste lid is:

    • a.

      Reductieregeling ten behoeve van sociaal-culturele voorzieningen. Schoolgaande kinderen kunnen een beroep doen op deze regeling voor maximaal € 150 per kind per jaa

Artikel 6. Uitvoering

  • 1.

    Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot de uitvoering van deze regelingen.

  • 2.

    Deze beleidsregels bevatten in ieder geval een richtsnoer van de te verstrekken kosten in verband met sociaal-culturele, educatieve en sportieve activiteiten.

Hoofdstuk 3 Slotbepalingen

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2012.

Artikel 8. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand gemeente Mook en Middelaar – 2012’.

Aldus besloten in zijn openbare vergadering d.d. 26-01-2012

De raad voornoemd,

De griffier,

W.A.H.M. Vos

De voorzitter,

drs. R.J. Persoon

Toelichting

Algemeen deel

 

In de motie Blanksma-Spekman c.s[1]. vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35, vijfde lid, van de WWB.

 

Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Om die reden verdient een verstrekking ‘in natura’ de voorkeur boven een geldbedrag. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. De verordening krijgt op voorhand geen structureel karakter. De effecten van de verordeningsplicht op de participatie van de betreffende doelgroep worden na twee jaar geëvalueerd. Vervolgens vindt een beoordeling plaats of het wel of niet wenselijk is om structureel te blijven verplichten om op het beleidsterrein van participatie van kinderen, regels in een verordening vast te leggen en is er een afwegingsmoment om te bezien hoe hiermee verder moet worden omgegaan.

 

Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening

 

Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht[2]. Voor gemeenten die nog geen maatregelen hebben genomen betekent dit dat nog vorm gegeven dient te worden aan specifiek beleid. Op welke wijze dat beleid vorm gegeven wordt, qua vorm en inhoud, wordt aan de gemeenten zelf overgelaten. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt[3]. Dit wetsvoorstel dwingt daarom niet tot het creëren van categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen. Een doeltreffender vorm van bijstandverlening is individuele bijzondere bijstand, waardoor de bijstandverlening daadwerkelijk gemaakte kosten compenseert. Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden[4]. Dat betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand[5]. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om op lokaal niveau gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen[6]. Daarmee wordt de zo gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt.

 

Gelet op het bovenstaande wordt aan de opgelegde verordeningsplicht voldaan als maatregelen ter bevordering van kinderparticipatie opgenomen worden in een WWB-verordening. Dergelijke maatregelen kunnen ook gevonden worden in andere regelingen, bijv. een reductieregeling specifiek voor schoolgaande kinderen ten behoeve van het lidmaatschap van een sportvereniging of van activiteiten van een culturele instelling. Zulke voorzieningen zijn vaak ondergebracht in een specifieke verordening. Omdat ook daarmee de beoogde transparantie en verantwoording van beleid gerealiseerd worden, is het niet noodzakelijk om dergelijke regelingen volledig ‘om te bouwen’ en integraal op te nemen in de WWB-verordening. Voldoende is om daarnaar te verwijzen en in hoofdlijnen aan te geven wat de inhoud van die regeling/dat beleid is. Bedacht moet worden dat deze verordening met name een intern karakter heeft en bovendien een beperkte duur heeft. Voor de verlening van individuele en categoriale bijzondere bijstand is immers reeds voorzien in een passend materieel wettelijk toetsingskader. Met de verplichting om regels te stellen in een verordening, wordt dus beoogd het vastleggen van voorschriften gericht aan het college, met het oogmerk dat het college verder vorm geeft aan de door de gemeenteraad voorgeschreven opdracht om voorzieningen te treffen die kinderparticipatie bevorderen[7]. Deze voorschriften kunnen ook individuele maatregelen betreffen, zolang deze maar bijdragen aan participatie-bevordering en uit de verordening duidelijk wordt wat de maatregel inhoudt.

 

Karakter van verordening

 

In de verordening zijn (de hoofdlijnen van) het beleid opgenomen. Aangegeven wordt om welke maatregelen het gaat, voor welke doelgroep die maatregelen gelden, wat de hoogte en vorm is van deze maatregelen en met wie er eventueel samengewerkt wordt om de maatregelen te effectueren.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Gebruikte begrippen waarvan de betekenis niet zondermeer duidelijk is worden hier omschreven. Het begrip ‘maatschappelijke participatie’ is hier omschreven, ter uitvoering van de opdracht van de wetgever, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Er is gekozen voor een ruime betekenis. Maatschappelijke participatie kan op vele wijzen plaatsvinden en niet ieder kind is hetzelfde. Om die reden wordt het begrip op deze plaats in zo algemeen mogelijke bewoordingen gedefinieerd. Een dergelijke begripsomschrijving heeft als voordeel dat op andere plaatsen in de verordening volstaan kan worden met het begrip ‘maatschappelijke participatie’, waarmee dan gedoeld wordt op de participatie van de hier beschreven doelgroep.

 

In het vervolg van de verordening wordt verduidelijkt op welke wijze gemeenteraad en college invulling geven aan de ondersteuning van maatschappelijke participatie.

 

Het begrip ‘voorziening’ is in de verordening gebruikt en heeft een ruime betekenis gekregen. In wezen wordt met iedere vorm van financiële ondersteuning of ondersteuning in natura door het college die specifiek is bestemd voor de maatschappelijke participatie van kinderen, uitvoering gegeven aan de wens van de wetgever als verwoord in de Memorie van Toelichting op artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB. Een dergelijke voorziening kan

bijzondere bijstand zijn, maar ook een tegemoetkoming of kostenvergoeding dan wel een subsidie of verstrekking ‘in natura’, zolang dit maar bijdraagt aan de participatie.

 

‘Schoolgaand kind’ is gedefinieerd. Schoolgaande kinderen staan centraal in het beleid m.b.t. maatschappelijke participatie. Dit begrip wordt ook genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel g, WWB maar niet nader omschreven. Onder schoolgaande kinderen wordt in dit verband verstaan, niet alleen kinderen die feitelijk schoolgaand zijn, maar ook zij die de verplichting hebben omdat ze onder de leerplicht of kwalificatieplicht vallen. Het begrip ‘laag inkomen’ is omschreven, omdat daarmee in deze verordening de doelgroep van het gemeentelijk armoedebeleid wordt aangeduid.

 

Artikel 2 Toepassingsbereik

In artikel 2 is verduidelijkt wat de gemeenteraad, gegeven bovengenoemde motie ‘Blanksma-Spekman’ als zijn taak aanmerkt. Die taak is enerzijds gelegen in het in algemene zin vergroten van de maatschappelijke participatie van de doelgroep (kwalitatief) en anderzijds het terugdringen van het aantal kinderen dat onvoldoende participeert (kwantitatief). In het tweede lid is aangegeven wat gegeven die taken, het doel is van deze verordening. Dat is het stellen van regels voor het bestuursorgaan dat belast is met uitvoering van deze verordening, het college. Het is vervolgens aan het college om die regels tot uitvoering te brengen. Dat kan middels beleidsplannen, -regels of andere instrumenten, zoals samenwerkings-overeenkomsten.

 

Artikel 3 Voorwaarden

In artikel 3 zijn algemene voorwaarden opgenomen om in aanmerking te komen voor categoriale bijzondere bijstand zoals bedoeld in artikel 35 lid 5 WWB. In artikel 3 lid 1 van deze verordening wordt voor de duidelijkheid verwezen naar de voorwaarden die volgen uit de wet. Het betreft:

  • -

    Het behoren tot de doelgroep zoals neergelegd in artikel 35 lid 5 WWB: een persoon, met een hem ten lastend komend kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind.

  • -

    Het hebben van een in aanmerking te nemen inkomen van ten hoogste 110% van de toepasselijke bijstandsnorm.

 

In artikel 3 lid 2 van deze verordening is voorts bepaald dat uitsluitend kosten voor sociaal-culturele, educatieve respectievelijke sportieve activiteiten in verband met ‘maatschappelijke participatie’ zoals bedoeld in artikel 2 in aanmerking komen voor categoriale bijzondere bijstand op grond van deze verordening.

 

Artikel 4Beleid en voorzieningen 

In de verordening wordt aangegeven welk beleid er wordt gevoerd door de gemeenteraad c.q. aan welk beleid het college uitvoering moet geven. Dit beleid wordt in hoofdlijnen aangeduid. Daarbij wordt aangegeven waarop het beleid is gericht, voor wie het is bestemd, welke voorzieningen er worden verstrekt, in welke vorm en ter hoogte van welk bedrag. Ten aanzien van categoriale bijzondere bijstand ten behoeve van de bekostiging van schoolkosten (schoolfonds) voeren we een beleidwijziging door. Voor kinderen die naar de lagere school gaan, verstrekken we € 100 per jaar voor de aan school gerelateerde kosten. Voor kinderen die naar de middelbare school gaan verstrekken we € 200 per jaar voor de aan school gerelateerde kosten. Reden hiervoor is het verschil in te maken kosten per schooltype.

 

Artikel 5 Maatschappelijke participatie in andere regelingen

Maatschappelijke participatie wordt in Mook en Middelaar al jarenlang gestimuleerd door de reductieregeling. Om de door de wetgever nagestreefde transparantie en verantwoording ten aanzien van het stimuleren van maatschappelijke participatie te bereiken, verwijzen we naar de betreffende regeling en geven kort aan dat de regeling aan te merken is als een regeling waarmee uitvoering wordt gegeven aan de opdracht van de wetgever in artikel 8, eerste lid, onderdeel g WWB.

 

Artikel 6 Uitvoering

Omdat de uitvoering van het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand is opgedragen aan het college worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels gesteld. Deze beleidsregels dienen als handvat voor de uitvoering. In artikel 5 lid 2 van deze verordening is bepaald dat de beleidsregels in ieder geval een richtsnoer van de te verstrekken kosten bevatten, voor zover ze nog niet in de verordening tot vaststelling van de reductieregeling sociaal-culturele voorzieningen zijn opgenomen.  

 

Artikel 7 Inwerkingtreding

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 8 Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting