Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Cuijk

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCuijk
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012
CiteertitelBesluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpZorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-12-201201-01-201201-01-2015Nieuwe regeling

04-12-2012

Maasdriehoek 11 december 2012

onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012

Burgemeester en wethouders van Cuijk;

 

gelet op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012

 

overwegende dat het noodzakelijk is nadere regels te stellen voor het verlenen van voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning;

 

Besluiten vast te stellen het

 

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012

 

 

 

Begripsomschrijvingen:

 

1. Wet: wet maatschappelijke ondersteuning.

 

2. College: college van burgemeester en wethouders.

 

3.Verordening: verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012.

 

4. Persoon met beperkingen: een persoon die ten gevolge van een beperking en/of chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij de normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden.

 

5. Belanghebbende: een persoon die voor zichzelf, of met behulp van een machtiging door een ander, een aanmelding of een aanvraag doet.

 

6. Individuele voorziening: een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 van de Wet wordt verstrekt.

 

7. Voorziening in natura: een voorziening in te zetten om het resultaat te bereiken, in de vorm van goederen in (bruik-) leen of in eigendom, of als persoonlijke dienstverlening.

 

8. Financiële tegemoetkoming: een geldbedrag, al dan niet afgestemd op de situatie van belanghebbende, dan wel forfaitair of gemaximeerd, bedoeld om een voorziening aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

 

9. Persoonsgebonden budget: een geldbedrag om te gebruiken voor het te bereiken resultaat, als alternatief voor een voorziening in natura.

 

Hoofdstuk 1 Vormen van te verstrekken individuele voorzieningen

Artikel 1 Diverse individuele voorzieningen

  • 1.

    Individuele voorzieningen kunnen op grond van de Verordening als voorzieningen in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget (Pgb) worden verstrekt.

     

     

  • 2.

    Individuele voorzieningen die in natura verstrekt kunnen worden betreffen:

    • a.

      Hulp bij het huishouden;

    • b.

      Hulp- en vervoermiddelen;

    • c.

      Rolstoelen;

    • d.

      Woonvoorzieningen.

     

  • 3.

    De individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming kan bestaan uit een afgestemd bedrag, dan wel een gemaximeerde forfaitaire bijdrage.

     

  • 4.

    Kostensoorten die voor een financiële tegemoetkoming in de vorm van een gemaximeerde forfaitaire bijdrage in aanmerking komen zijn:

    • a.

      verhuis- en inrichtingskosten;

    • b.

      sportrolstoel.

     

     

  • 5.

    Verantwoording van de financiële tegemoetkoming dient als volgt plaats te vinden:

    • a

      Bij de verstrekking van een afgestemd bedrag, zoals bedoeld in lid 3, dient de belanghebbende uiterlijk binnen 2 maanden nadat het bedrag verstrekt is, verantwoording aan het college af te leggen door het overleggen van betalingsbewijzen;

    • b.

      In afwijking van het onder a gestelde dient in geval van verstrekking van een afgestemd bedrag voor een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing, de belanghebbende verantwoording aan het college af te leggen door terstond na realisatie van de woningaanpassing, maar uiterlijk binnen 15 maanden na toestemming, gespecificeerde facturen te overleggen.

    • c.

      Bij de verstrekking van een gemaximeerde bijdrage, zoals bedoeld in lid 4 sub b dient belanghebbende uiterlijk binnen 2 maanden nadat het bedrag verstrekt is, verantwoording aan het college af te leggen door het overleggen van betalingsbewijzen.

     

Artikel 2 Individuele voorziening in de vorm van een Persoonsgebonden budget (Pgb)

  • 1.

    Bij de verstrekking van een individuele voorziening heeft belanghebbende de keuze tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget (Pgb).

     

     

  • 2.

    Een Pgb kan worden verstrekt voor:

    • hulp bij het huishouden

    • een hulp- of vervoermiddel

    • een rolstoel

    • een woonvoorziening

     

Artikel 3 Regels rond verstrekking van het Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) vindt plaats op verzoek van de belanghebbende.

     

     

  • 2.

    Een Pgb wordt alleen verstrekt:

    • a.

      aan de belanghebbende die recht heeft op een individuele voorziening;

    • b.

      voor een individuele voorziening waarvoor ook een natura verstrekking mogelijk is;

    • c.

      indien hiertegen geen overwegende bezwaren bestaan.

     

  • 3.

    Een Pgb wordt niet verstrekt:

    • a.

      indien naar het oordeel van het college belanghebbende gelet op in de persoon gelegen factoren, niet in staat is het budget op een verantwoorde wijze te beheren.

    • b.

      indien belanghebbende in staat van faillissement verkeert als bedoeld in de Faillissementswet;

    • c.

      indien belanghebbende twee of meer schulden heeft waarvoor geen betalingsregeling is getroffen;

    • d.

      belanghebbende wegens schuldenproblematiek wordt begeleid door een dienstverlenende instantie op het terrein van de Schuldhulpverlening;

    • e.

      indien door de rechter ten aanzien van belanghebbende een schuldsanering is vastgesteld op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP);

    • f.

      belanghebbende onder curatele is gesteld, tenzij de curator zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

    • g.

      indien de goederen van belanghebbende onder bewind zijn gesteld, tenzij de bewindvoerder zich bereid verklaart het persoonsgebonden budget te beheren;

    • h.

      indien op grond van een onderzoek duidelijk is geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende het Pgb niet besteedt aan datgene waarvoor het bestemd is;

    • i.

      ten aanzien van een belanghebbende van wie misbruik of oneigenlijk gebruik van het persoonsgebonden budget is vastgesteld.

     

  • 4.

    Indien een Pgb wordt geweigerd, maar overigens aan de criteria voor een individuele voorziening is voldaan, wordt een voorziening in natura verstrekt.

  • 5.

    De omvang van het Pgb is gelijk aan de werkelijke kosten van die voorziening, doch niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate compenserende te verstrekken voorziening in natura.

     

     

  • 6.

    Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb) wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      Voor welk te bereiken resultaat het Pgb gebruikt wordt, eventueel aangevuld met een program van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden;

    • b.

      Wat de omvang van het Pgb is en hoe deze tot stand is gekomen;

    • c.

      De voorwaarden voor uitbetaling van het Pgb en de wijze van uitbetaling daarvan;

    • d.

      Wat de duur van de verstrekking is waarvoor het Pgb bedoeld is;

       

    • e.

      Welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van de besteding van het Pgb.

     

Artikel 4 Verantwoording van Pgb bij aanschaf van een voorziening en woningaanpassing

  • 1.

    Als een Pgb wordt aangewend voor de koop van een voorziening dient belanghebbende (budgethouder) uiterlijk binnen 2 maanden nadat het Pgb is verstrekt verantwoording aan het college af te leggen door bewijsstukken te overleggen over de besteding van het persoonsgebonden budget. De bewijsstukken dienen op naam van de belanghebbende (budgethouder) te zijn gesteld en duidelijk aan te geven op welke voorziening deze betrekking hebben.

     

  • 2.

    Als een Pgb wordt aangewend voor een woonvoorziening, bestaande uit een aanpassing van (niet-) bouwkundige of woontechnische aard van de woning, dient belanghebbende (budgethouder) als volgt verantwoording af te leggen aan het college:

    • a.

      Na de voltooiing van de werkzaamheden, maar uiterlijk binnen 15 maanden na het verlenen van het toekenningbesluit, verklaart de woningeigenaar aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereed melding zal vergezeld gaan van een verklaring, dat bij het treffen van de woningaanpassing is voldaan aan de voorwaarden waaronder het Pgb is verleend;

    • b.

      De gereed melding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van het definitieve bedrag van het Pgb;

    • c.

      De vergoeding in de kosten wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte;

    • d.

      Degene aan wie het Pgb ten behoeve van de woningaanpassing wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.

     

     

  • 3.

    Voldoet de budgethouder niet of onvoldoende aan de in lid 1 en 2 vermelde verantwoordingsplicht dan kan het college het recht op het Pgb opschorten.

    In afwachting van een nader onderzoek naar de besteding van het Pgb worden vanaf het moment van de opschorting geen betalingen meer verricht.

     

  • 4.

    Na ontvangst van de in lid 1 en 2 bedoelde bewijsstukken wordt door het college beoordeeld of het Pgb besteedt is voor het doel waarvoor het is verstrekt.

    Indien blijkt dat het Pgb niet besteedt is voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt het Pgb geheel of ten dele teruggevorderd of verrekend. Het besluit waarbij het Pgb is toegekend wordt in dat geval geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

     

Artikel 5 Verantwoording van Pgb bij de hulp bij het huishouden.

  • 1.

    Als het Pgb wordt aangewend voor hulp bij het huishouden dient de belanghebbende (budgethouder) uiterlijk binnen 3 maanden na het verstrijken van het kalenderjaar waarin het Pgb is verstrekt, verantwoording af te leggen aan het college via een daartoe bestemd verantwoordingsformulier. Belanghebbende (budgethouder) dient hierbij in ieder geval de volgende stukken te kunnenoverleggen:

    • *

      kopieën van de betalingsbewijzen; c.q. relevante bankafschriften over het desbetreffende kalenderjaar;

    • *

      een kopie van de overeenkomst met de hulp of zorgaanbieder.

     

  • 2.

    De verantwoording heeft betrekking op de in de toekenningbeschikking aangegeven besteding van het Pgb.

     

  • 3.

    Voldoet de belanghebbende (budgethouder) niet of onvoldoende aan de in lid 1 vermelde verantwoordingsplicht dan kan het college het recht op Pgb opschorten en na belanghebbende daartoe tevergeefs aangemaand te hebben, het Pgb geheel of ten dele terugvorderen of verrekenen. Het besluit waarbij het Pgb is toegekend wordt in dat geval geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

     

  • 4.

    Na ontvangst van de in lid 1 bedoelde bewijsstukken wordt door het college beoordeeld of het Pgb besteedt is voor het doel waarvoor het is verstrekt. Indien blijkt dat het Pgb niet besteedt is voor het doel waarvoor het verstrekt is, wordt het Pgb geheel of ten dele teruggevorderd of verrekend. Het besluit waarbij het Pgb is toegekend wordt in dat geval geheel of gedeeltelijk ingetrokken.

     

     

     

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

Artikel 6 Vormen van hulp bij het huishouden

  • 1.

    De door het college ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

    • a.

      Hulp bij het huishouden in natura;

    b. Een Persoonsgebonden budget (Pgb) te besteden aan hulp bij het huishouden

     

  • 2.

    Bij de beoordeling van de aard en de omvang van eventuele aanspraak op hulp bij het huishouden (o.a. in relatie tot gebruikelijke zorg) wordt het Protocol Indicatiestelling Hulp bij het huishouden gemeente Cuijk 2012 gehanteerd.

     

Artikel 7 Vaststelling hoogte Pgb voor hulp bij het huishouden

  • 1.

    Met inachtneming van artikel 17 lid 2 van de Verordening wordt de vaststelling van het Pgb voor hulp bij het huishouden afgestemd op het werkelijk aantal geïndiceerde uren en minuten.

     

  • 2.

    De vaststelling van het Pgb voor hulp bij het huishouden vindt als volgt plaats.

    Bij inkoop van zorg door de belanghebbende (budgethouder) via:

    • a.

      een particuliere hulp voor uitvoering van een indicatie HH1, wordt het normbedrag / uurtarief Pgb berekend op basis van 125% van de geldende salarisschaal FWG 15 (met 4 periodieken, en inclusief 8% vakantietoeslag) van de CAO voor de Verpleeg, Verzorgingshuizen en Thuiszorg Kraam- en Jeugdgezondheidszorg.

    • b.

      een particuliere hulp voor uitvoering van een indicatie HH2, wordt het normbedrag / uurtarief Pgb berekend op basis van 125% van de geldende salarisschaal FWG 20 (met 4 periodieken en inclusief 8% vakantietoeslag) van de CAO voor de Verpleeg, Verzorgingshuizen en Thuiszorg Kraam- en Jeugdgezondheidszorg.

    • c.

      een erkende zorgaanbieder, wordt het normbedrag Pgb vastgesteld op het laagste uurtarief dat bij aanbesteding en gunning aan de zorgaanbieders tot stand is gekomen voor de betreffende geïndiceerde categorie.

     

  • 3.

    Bovengenoemde normbedragen Pgb worden jaarlijks vastgesteld op 1 januari op basis van 125% van de dan geldende salarisschalen FWG 15 (met 4 periodieken plus 8% vakantietoeslag) en FWG 20 (met 4 periodieken plus 8% vakantietoeslag) van de CAO voor de Verpleeg, Verzorgingshuizen en Thuiszorg Kraam- en Jeugdgezondheidszorg.

    De normbedragen gelden vervolgens voor het volledige kalenderjaar.

     

     

Artikel 8 Woonvoorzieningen in natura of Persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een woonvoorziening kan bestaan uit een voorziening in natura, of een te verstrekken Pgb in de kosten van:

    • a.

      woningaanpassing van (niet-) bouwkundige- of woontechnische aard

    • b.

      een uitraasruimte, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte.

     

  • 2.

    Een Pgb voor (niet) bouwkundige of (niet) woontechnische woonvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening.

     

  • 3.

    Alleen de kosten van de navolgende bouwkundige- of woontechnische voorzieningen komen voor vergoeding in aanmerking:

    • a.

      De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen, vervalt de post loonkosten en worden alleen de materiaalkosten vergoed.

    • b.

      De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

    • c.

      Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1997 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht.

    • d.

      De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2 procent van de aanneemsom.

    • e.

      De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

    • f.

      De verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting.

    • g.

      De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

    • h.

      De kosten van noodzakelijk technisch onderzoek en voor advisering over de te treffen aanpassing.

    • i.

      De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

     

Artikel 9 Financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen

  • 1.

    Een woonvoorziening kan bestaan uit een financiële tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      verhuizing en (her) inrichting;

    • b.

      tijdelijke huisvesting, te betalen aan de hoofdbewoner van de woonruimte of de leverancier van de voorziening;

    • c.

      huurderving, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte;

    • d.

      woningsanering, te betalen aan de eigenaar van de woonruimte

    • e.

      het bezoekbaar maken van een woning

     

     

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten als genoemd in artikel 10 lid 5 van de Verordening bedraagt € 5.000,-.

     

  • 3.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag.

     

  • 4.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de Huurtoeslag.

     

     

  • 5.

    De maximale duur gedurende welke een financiële tegemoetkoming, in verband met tijdelijke huisvesting dan wel in verband met derving van huurinkomsten, kan worden verstrekt bedraagt 6 maanden.

     

  • 6.

    Géén financiële tegemoetkoming voor derving van huurinkomsten wordt verstrekt ter zake van huurderving over de 1e maand aansluitend aan de datum waarop de huurovereenkomst is verstreken, tenzij anders overeengekomen tussen gemeente en verhuurder.

     

  • 7.

    Een vergoeding voor woningsanering wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de betreffende te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.

     

  • 8.

    De maximale financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken als genoemd in artikel 10 lid 6 van de Verordening bedraagt € 5.000,-. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de belanghebbende de woonruimte, de woonkamer, één toilet en de buitenruimte behorende bij het hoofdverblijf kan bereiken.

     

     

Hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 10 Verstrekking van een vervoermiddel

  • 1.

    Voor zover belanghebbende gebruik kan maken van een systeem van aanwezig collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur (Cvv) die kan leiden tot het te bereiken resultaat, wordt géén individuele (vervoer) voorziening, verstrekt.

     

  • 2.

    Indien op basis van een onderzoek, met daarin opgenomen een medisch advies, is vastgesteld dat belanghebbende géén gebruik kan maken van een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (Cvv) kan een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt

  • 3.

    De verstrekking van een vervoersvoorziening kan bestaan uit:

    • *

      de verstrekking van een vervoermiddel in natura

    • *

      de verstrekking van een Pgb

    • *

      de verstrekking van een financiële tegemoetkoming

     

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget (Pgb) voor een vervoermiddel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening. Hierbij wordt in principe een gemiddelde afschrijvingstermijn van 7 jaar in acht genomen. Voorts wordt, op declaratiebasis, jaarlijks een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie van het vervoermiddel.

     

     

  • 5.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie, zoals bedoeld in lid 4, bedraagt per jaar maximaal 5% van de (bruto) aanschafwaarde van het vervoermiddel gerekend over de afschrijvingstermijn van

Artikel 11 Gemaximeerde Financiële tegemoetkoming vervoerskosten

De gemaximeerde financiële tegemoetkoming voor een individuele vervoersvoorziening voor lokale en regionale verplaatsingen bedraagt € 1.100,- per jaar op declaratiebasis met een kilometerprijs van € 0,22 tot een maximaal bedrag van € 275,00 per kwartaal.

 

 

Hoofdstuk 5 5 Verplaatsen in en rond de woning

Artikel 12 Persoonsgebonden budget rolstoel

  • 1.

    Het persoonsgebonden budget (Pgb) voor een rolstoel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst compenserende voorziening. Hierbij wordt in principe een gemiddelde afschrijvingstermijn van 7 jaar in acht genomen.

     

  • 2.

    Daarnaast wordt, op declaratiebasis, jaarlijks een financiële tegemoetkoming verstrekt voor de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie.

     

  • 3.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie bedraagt per jaar maximaal 5% van de (bruto) aanschafwaarde van het vervoermiddel gerekend over de gehele afschrijvingstermijn van 7 jaar.

     

Artikel 13 Sportrolstoel

  • 1.

    Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als een gemaximeerde vastgestelde forfaitaire financiële tegemoetkoming.

     

     

  • 2.

    Deze financiële tegemoetkoming bedraagt € 3.000, en is bedoeld als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

     

     

  • 3.

    Indien de sportrolstoel 3 jaar na verstrekking nog adequaat is, kan op declaratiebasis een forfaitaire tegemoetkoming voor het onderhoud van de sportrolstoel verstrekt worden

Hoofdstuk 6 Eigen bijdragen, eigen aandeel

Artikel 14 Omvang van eigen bijdragen en eigen aandeel

  • 1.

    De persoon aan wie een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is verleend is een eigen bijdrage verschuldigd.

     

     

  • 2.

    De persoon aan wie een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is verleend is een eigen aandeel verschuldigd.

     

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1 en lid 2 blijft buiten toepassing indien:

    • a.

      de voorziening bestaat uit een rolstoel of een sportrolstoel;

    • b.

      de voorziening een verhuiskostenvergoeding betreft;

    • c.

      de voorziening een vergoeding voor huurderving betreft;

    • d.

      de voorziening een financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer per auto betreft;

    • e.

      de voorziening een verstrekking van een vervoerspas in het kader van een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer (Cvv) betreft.

     

  • 4.

    De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stb. 2006, 450; bijgewerkt t/m Staatscourant 2011, nr. 20236) en bedraagt nooit meer dan:

    • a.

      de kostprijs van de voorziening;

    • b.

      de hoogte van het verstrekte persoonsgebonden budget;

    • c.

      de hoogte van de verstrekte financiële tegemoetkoming.

     

     

  • 5.

    De termijn van de inning van de eigen bijdrage is:

    • a.

      39 periodes van 4 weken bij de verstrekking van een roerende zaak in eigendom;

    • b.

      39 periodes van 4 weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de belanghebbende;

    • c.

      gelijk aan de verstrekkingduur van een voorziening in natura;

    • d.

      gelijk aan de verstrekkingduur van een periodiek persoonsgebonden budget;

     

  • 6.

    De vaststelling en inning van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

     

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 15 Samenhangende afstemming

Om de verstrekking van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de belanghebbende wordt bij het onderzoek en de advisering voldoende aandacht besteed aan de te bereiken resultaten zoals vermeld in artikel 2 van de Verordening.

 

Artikel 16 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van dit besluit, indien toepassing van het besluit tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

 

Artikel 17 Inwerkingtreding en overgangsbepaling

Dit Besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2012.

 

Artikel 18 Intrekking Financieel Besluit 2008

Het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2008 en de Beleidsregels Wet Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Cuijk 2008 worden ingetrokken met ingang van de eerste dag na publicatie van dit Besluit.

 

Artikel 19 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als:

Besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012.

 

 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk op 4 december 2012

Burgemeester en wethouders van Cuijk,

de secretaris, de burgemeester,

Toelichting BESLUIT VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING GEMEENTE CUIJK 2012

Inleiding

Gelet op de kostenontwikkeling binnen de gemeentelijke uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het Kantelingproces is in december 2011 een nieuwe verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning door de Gemeenteraad vastgesteld. Als gevolg van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep d.d. 18 januari 2012 betreffende het (verbod op het) hanteren van inkomensgrenzen in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) is deze verordening in juni 2012 gewijzigd en opnieuw vastgesteld. De wijziging ziet overigens alleen op het schrappen van de in de verordening opgenomen bepalingen met betrekking tot het hanteren van inkomensgrenzen.

In de nieuwe verordening ligt het zwaartepunt op de te behalen resultaten en op het zogenaamde “gesprek”. Dit is een open gesprek waarin samen met de burger die compensatie behoeft een zo volledig mogelijke inventarisatie gemaakt wordt van zijn situatie, zijn mogelijkheden en onmogelijkheden, zijn wensen en individuele specifieke kenmerken en de problemen die om een oplossing vragen. Op basis hiervan wordt nagegaan welke mogelijkheden er zijn om een resultaat te bereiken met oplossingen die al voorhanden zijn, zoals eigen mogelijkheden, (wettelijk) voorliggende voorzieningen, algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of collectieve voorzieningen. Daarna wordt duidelijk op welke punten nog individuele voorzieningen nodig zijn.

 

Omdat de nieuwe verordening qua vorm en inhoud ingrijpend gewijzigd is, dient ook het “Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2008” aangepast te worden. Dit Besluit betreft immers een nadere uitwerking van de in de verordening opgenomen algemene kaders. In het Besluit zijn vooral regels opgenomen over de vormen van de te verstrekken individuele voorzieningen, de financiële tegemoetkoming, het Persoongebonden budget (Pgb), alsmede de verantwoording daarvan en de omvang van de eigen bijdrage en het eigen aandeel.

 

Begripsomschrijvingen

Hierin wordt een nadere omschrijving gegeven van de in het Besluit gebruikte begrippen. De omschrijving van de diverse begrippen sluit overigens aan bij die van de verordening.

 

Hoofdstuk 1 Vormen van de te verstrekken individuele voorzieningen

 

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op welke wijze individuele voorzieningen verstrekt kunnen worden. De Wmo kent diverse vormen van verstrekking van voorzieningen om het beoogde resultaat te bereiken.

  • 1.

    De eerste mogelijkheid is de voorziening in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt, die hij of zij kant en klaar krijgt en waarmee het probleem voldoende gecompenseerd wordt.

  • 2.

    De tweede mogelijkheid is de in artikel 6 Wmo verplicht gestelde mogelijkheid een alternatief te ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (Pgb).

  • 3.

    De derde mogelijkheid van verstrekking is de financiële tegemoetkoming.

 

In lid 2 van artikel 1 is aangegeven welken individuele voorzieningen in natura kunnen worden verstrekt.

 

In lid 3 wordt ingegaan op de wijze waarop een financiële tegemoetkoming kan worden toegekend. Hierbij kan het gaan om een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening, welke wordt afgestemd op de individuele situatie van de belanghebbende, ofwel een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding in de kosten van een voorziening. Een forfaitaire financiële tegemoetkoming is een bedrag dat los van de werkelijke kosten en meestal los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag en zal meestal niet op het inkomen van de aanvrager worden afgestemd. In artikel 1 lid 4 is aangegeven dat een dergelijke financiële tegemoetkoming wordt verstrekt voor een verhuiskostenvergoeding en sportrolstoel. De wijze waarop een financiële tegemoetkoming dient te worden verantwoord is geregeld in lid 5.

 

Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. In artikel 7 lid 2 Wmo wordt gesproken over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Een financiële tegemoetkoming kan afhankelijk worden gesteld van het inkomen van de aanvrager. De aanvrager betaalt dan mee en dat wordt een eigen aandeel genoemd. Samen met dit eigen aandeel zal een financiële tegemoetkoming kostendekkend kunnen zijn.

Als het gaat om bouwkundige woonvoorzieningen is de gemeente, op grond van genoemd artikel 7 lid 2 Wmo, verplicht om een financiële tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning. Een dergelijke financiële tegemoetkoming kan in het geval de belanghebbende geen eigenaar van de woning is, dus géén persoonsgebonden budget zijn.

In artikel 2 wordt aangegeven voor welke voorzieningen een Persoonsgebonden budget (Pgb) kan worden verstrekt.

 

In de parlementaire behandeling van de Wmo is aangegeven dat er uitzonderingen mogelijk zijn op de keuzevrijheid, zoals vermeld in artikel 6 van de Wmo, met name als het gaat om personen waarvan verwacht kan worden dat zij niet met het beschikbare geld kunnen omgaan. In artikel 3 lid 3 is aangegeven om welke uitzonderingssituaties het gaat en wanneer dus géén Pgb wordt verstrekt.

 

In artikel 3 lid 5 is bepaald dat de omvang van het Pgb gelijk is aan de werkelijke kosten, maar niet hoger dan de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate compenserende voorziening in natura. Het als Pgb te verstrekken bedrag moet dus voldoende zijn om de voorziening aan te schaffen en dus voldoende te compenseren.

De kosten van de voorziening als die in natura zou worden verstrekt zijn daarbij uitgangspunt. Dat kan afgeleid worden van bijvoorbeeld een offerte. De kosten van onderhoud en reparaties van de voorziening kunnen daarbij worden opgeteld.

 

In artikel 4 zijn regels opgenomen voor de verantwoording van een verstrekt Pgb bij aanschaf van een bepaalde individuele voorziening en in geval van een woningaanpassing. Uitgangspunt is dat het Pgb wordt aangewend voor het doel waarvoor het is verstrekt. Bij beschikking maakt het college zijn besluit aan de aanvrager bekend. In deze beschikking vermeldt het college wat de omvang van het Pgb is, waarvoor het Pgb bestemd is en (indien van toepassing) voor hoeveel jaar dit bedoeld is. Bij de verantwoording in geval van een Pgb voor een woonvoorziening bestaande uit een aanpassing van (niet-) bouwkundige of woontechnische aard (woningaanpassing) is de zogeheten gereed melding van belang.

De gereed melding dient binnen een bepaalde termijn na het toekennen van het Pgb plaats te vinden. Hierbij is gekozen voor een periode van 15 maanden. De gemeente controleert of aan de voorwaarden is voldaan. Om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk apart moet worden gecontroleerd is er voor gekozen om een verklaring te vragen. Indien later alsnog zou blijken, dat niet aan alle voorwaarden is voldaan, kan het Pgb alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.

 

In artikel 5 wordt de wijze van verantwoording van het Pgb bij de hulp bij het huishouden geregeld. Deze verantwoording geschiedt via een daarvoor bestemd verantwoordingsformulier. Dit formulier wordt aan de belanghebbende toegezonden met het verzoek de daarop vermelde gegevens in te vullen (onder bijvoeging van de relevante bewijsstukken) en vervolgens ondertekend retour te zenden.

Indien de belanghebbende niet of niet geheel voldoet aan de verantwoordingsplicht dan kan het recht op het Pgb opgeschort worden.

 

Hoofdstuk 2 Hulp bij het huishouden

 

Hoofdstuk 2 geeft nadere regels met betrekking tot de hulp bij het huishouden. De hulp bij het huishouden kan zowel in de natura (zin) als in de vorm van een Persoonsgebonden budget (Pgb) verstrekt worden.

 

In lid 2 van artikel 6 wordt nadrukkelijk aangegeven dat voor de beoordeling van de aard en omvang van een eventuele aanspraak op hulp bij het huishouden het Protocol Indicatiestelling Hulp bij het Huishouden gemeente Cuijk 2012 gehanteerd wordt.

Ten behoeve van de beoordeling of er sprake is van een plicht tot compensatie voor wat betreft het in staat zijn om een huishouden te voeren (hulp bij het huishouden) is tot nu toe gebruik gemaakt van het (door het CIZ opgestelde) Protocol gebruikelijke zorg bij hulp bij het huishouden. Gelet op de inhoud van de nieuwe verordening en het besluit, waarin de Kantelinggedachte en de eigen kracht van burgers centraal staat, is geconcludeerd dat het “oude” protocol aan herziening toe is. Om die reden is er nu een geactualiseerd Protocol opgesteld, geheel in de lijn van het nieuwe gemeentelijke Wmo beleid.

In het Protocol wordt nader ingegaan op de gebruikelijke zorg, mantelzorg en aanverwante begrippen. Tevens zijn daarin richtlijnen opgenomen voor het vaststellen van het recht op hulp bij het huishouden. Zo zal bijvoorbeeld de beoordeling of er sprake is van gebruikelijke zorg plaatsvinden aan de hand van het Protocol. Het Protocol maakt integraal onderdeel uit van de Beleidsregels uitvoering maatschappelijke ondersteuning gemeente Cuijk 2012.

 

In artikel 7 van het Besluit is de vaststelling van de hoogte van het Pgb voor de hulp bij het huishouden nader geregeld. Dit artikel behelst een uitwerking van artikel 17 lid 2 van de verordening, waarin algemene regels zijn gesteld ten aanzien van de hoogte van het Pgb.

 

Feitelijk zijn er drie tarieven te onderscheiden. In het geval dat de budgethouder gebruik maakt van een particuliere hulp is het normbedrag/uurtarief van het Pgb gebaseerd op de CAO voor de Verpleeg, Verzorgingshuizen en Thuiszorg Kraam- en Jeugdgezondheidszorg. Door uit te gaan van 125% van het geldende gemiddelde salarisniveau van een werknemer op grond van deze CAO is een reëel uurtarief vastgesteld, waarmee een Pgb gebruiker voldoende kwalitatieve zorg kan inkopen. Dit is geregeld in artikel 7 lid 2 sub a en b.

Hierbij wordt een verschil gemaakt tussen het tarief voor de Hulp bij het huishouden 1 (HH1) ten opzichte van Hulp bij het huishouden 2 (HH2).

In de toelichting op artikel 9 van de verordening is de volgende definitie gegeven van de werkzaamheden in het kader van HHI en in het kader van HH2:

 

Hulp bij het huishouden 1 (HH1):

De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan o.a. uit de volgende onderdelen:

  • -

    Licht poetswerk in huis, kamers opruimen;

  • -

    Huishoudelijke werkzaamheden stofzuigen, wc/badkamer schoonmaken;

  • -

    Boodschappen voor het dagelijkse leven doen;

  • -

    Maaltijdverzorging, bereiding broodmaaltijd / warme maaltijd;

  • -

    Verzorging kleding / linnengoed/ de was doen;

 

Hulp bij het huishouden 2 (HH2):

De uit te voeren werkzaamheden in deze categorie bestaan naast de in HH 1 genoemde werkzaamheden, uit de volgende onderdelen:

  • -

    Opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging);

  • -

    Anderen helpen bij het bereiden van de maaltijden;

  • -

    Dagelijkse organisatie van het huishouden.

 

Gelet op de verschillen in zwaarte van de werkzaamheden tussen HHI en HH2 is ook een verschil in het tarief/normbedrag gemaakt. De bij artikel 7 lid 2 sub a en sub b genoemde tarieven bedragen per 1 januari 2012 respectievelijk:

€ 14,80 voor HH1 (uurloon van salarisschaal FWG 15 met 4 periodieken x 125% + 8% vt)

€ 15,67 voor HH2 (uurloon van salarisschaal FWG 20 met 4 periodieken x 125% + 8% vt)

 

In artikel 7 lid 2 sub c is aangegeven dat indien een Pgb gebruiker er voor kiest om de huishoudelijke hulp in te kopen bij een officiële zorgleverancier, hij in aanmerking komt voor het (laagste) uurtarief dat met de, door de gemeente gecontracteerde, Zorgleverancier (s) van de zorg in natura is afgesproken. De budgethouder moet dan wel aantonen dat de zorg op deze wijze wordt ingekocht. Deze bepaling is nadrukkelijk in het Besluit opgenomen, omdat de budgethouder in staat moet worden gesteld om hulp in te kunnen kopen die gelijkwaardig is aan de zorg in natura.

 

Hoofdstuk 3 Woonvoorzieningen

 

In dit hoofdstuk zijn specifieke regels ten aanzien van woonvoorzieningen opgenomen.

In artikel 8 worden de woonvoorzieningen benoemd welke in de vorm van een voorziening in natura dan wel via een Pgb kunnen worden verstrekt.

Hierbij moet wel nadrukkelijk aangegeven worden dat alvorens een woonvoorziening verstrekt kan worden in eerste instantie nagegaan dient te worden in hoeverre het zogenaamde primaat van verhuizen kan worden toegepast. In artikel 10 lid 4 van de verordening wordt immers gesteld dat voor zover belanghebbende kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning en de verhuizing kan leiden tot het te bereiken resultaat, er géén individuele woonvoorziening verstrekt wordt, indien de aanpassing van de woning, hoger is dan het bedrag zoals vermeld in artikel 9 van het Besluit (ad € 5.000).

 

Voorts dient vermeld te worden dat in geval van bouwkundige of woontechnische ingrepen in of aan de woonruimte niet in alle gevallen een Pgb kan worden verstrekt. Immers op grond van artikel 7 lid 2 van de Wet is de gemeente verplicht de tegemoetkoming uit te betalen aan de eigenaar van de woning.

 

In artikel 9 wordt nader ingegaan op de woonvoorzieningen welke in de vorm van een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Als eerste wordt de verhuiskostenvergoeding genoemd. Dit is logisch gelet op het hierboven vermelde uitgangspunt van primaat van verhuizen. Bij het onderzoek naar de mogelijke toepassing van het primaat van verhuizen

zullen alle aspecten van het individuele geval worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (i.v.m. de medische verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing t.a.v. de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten dient aan het besluit ten grondslag worden gelegd.

 

Indien op basis van deze afweging besloten wordt tot het toepassen van het primaat van verhuizen kan aan belanghebbende een verhuiskostenvergoeding worden toegekend tot een bedrag van € 5.000 (artikel 9 lid 2).

In lid 4 tot en met lid 8 wordt ingegaan op de kosten die voor vergoeding in aanmerking komen en de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting, huurderving, woningsanering en het bezoekbaar maken van een woning.

 

Hoofdstuk 4 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

Ten aanzien van het verstrekken van individuele vervoersvoorzieningen wordt in artikel 10 lid 1 aangegeven dat voor zover belanghebbende gebruik kan maken van een systeem van aanwezig collectief vraagafhankelijk vervoer van deur tot deur (Cvv) dat kan leiden tot het te bereiken resultaat, er géén individuele (vervoer) voorziening, verstrekt wordt.

Mocht belanghebbende aangeven dat het niet mogelijk is om zodanig gebruik te kunnen maken van het Cvv dat daarmede het resultaat bereikt kan worden, dan dient dit nader onderzocht te worden. Als op basis van dit onderzoek, met daarin opgenomen een medisch advies, vastgesteld wordt dat belanghebbende (op medische redenen) inderdaad géén of in onvoldoende mate gebruik kan maken van het Cvv, dan kan een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt (artikel 10 lid 2).

De wens van een belanghebbende voor een andere vervoersvoorziening dan het Cvv is overigens op zichzelf dus onvoldoende reden om een andere vervoersvoorziening dan de Cvv (vervoerspas) te verstrekken.

 

De verschillende vormen waarin een vervoersvoorziening kan worden verstrekt wordt geregeld in artikel 10 lid 3.

 

In artikel 10 lid 4 is bepaald dat een Pgb kan worden verstrekt voor een vervoermiddel. Voor het vervoermiddel geldt in principe een afschrijvingsduur van 7 jaar.

Voor de kosten van onderhoud, verzekering en reparatie van het vervoermiddel wordt op declaratiebasis jaarlijks een vergoeding verstrekt.

Deze jaarlijkse vergoeding is wel aan een maximum gebonden. Dit maximum is gesteld op 5% van de bruto aanschafwaarde van het vervoermiddel per jaar, gedurende maximaal 7 jaar. In dit (totaal) bedrag zijn alle componenten van zowel het onderhoud, verzekering als reparatie begrepen. Op grond van informatie uit de branche van leveranciers van hulp- en vervoermiddelen is gebleken dat een dergelijk percentage reëel is.

Bovenstaande betekent concreet dat men per jaar de kosten van onderhoud, verzekering en reparatie kan declareren tot een maximum van 5% van de bruto aanschafwaarde van het vervoermiddel. Uiteraard moeten er feitelijk wel kosten gemaakt zijn.

 

In artikel 11 is aangegeven dat een financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt voor de vervoerskosten. Tevens is daarbij de maximale vergoeding aangegeven (€ 1.100 per jaar).

 

Hoofdstuk 5 Verplaatsen in en rond de woning

 

In de artikelen 12 en 13 worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking van de rolstoel en de sportrolstoel. Ten aanzien van de jaarlijkse declaratie van de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie van een rolstoel wordt dezelfde systematiek gehanteerd als bij het Pgb betreffende de vervoermiddelen zoals aangegeven in artikel 10.

 

Hoofdstuk 6 Eigen bijdragen, eigen aandeel

 

Ten aanzien van de eigen bijdrage is in de Verordening het uitgangspunt neergelegd dat in principe voor alle voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd is. Hierop zijn een aantal uitzonderingen gemaakt. Deze uitzonderingen zijn in artikel 14 lid 3 vermeld.

 

In lid 4 is bepaald dat de hoogte van de eigen bijdrage (en het eigen aandeel) vastgesteld worden conform artikel 4 van het (landelijke) Besluit maatschappelijke ondersteuning.

Hiermee blijft de hoogte van de eigen bijdrage binnen de daarvoor gestelde wettelijke landelijke kaders.

In lid 5 wordt aangegeven dat bij de verstrekking van een voorziening in de vorm van een roerende zaak in eigendom dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager de termijn van inning van de eigen bijdrage 39 periodes van 4 weken bedraagt. Deze bepaling is geheel in overeenstemming met artikel 4.1 lid 5 van het (landelijk) besluit maatschappelijke ondersteuning.

Voor de niet in artikel 4.1 lid 5 (landelijk) Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemde voorzieningen, zoals een scootmobiel die in bruikleen wordt verstrekt, geldt geen wettelijke maximumperiode. Vandaar dat ervoor gekozen is om voor de overige voorzieningen de duur van de inning van de eigen bijdrage te koppelen aan de duur van de verstrekking.

Dat is op zich ook wel reëel. Men betaalt een eigen bijdrage zolang gebruik wordt gemaakt van de voorziening.

 

De vaststelling van en inning van de eigen bijdrage geschiedt door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Dit is bepaald in artikel 14 lid 6.

De hoogte van de eigen bijdrage wordt door het CAK bij afzonderlijke beschikking aan de belanghebbende medegedeeld. Het CAK zorgt er tevens voor dat indien reeds de maximale eigen bijdrage is opgelegd er bij een eventuele nieuw te verstrekken voorziening de maximale eigen bijdrage niet wordt overschreden.

 

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

 

Artikel 16. Hardheidsclausule

Juist omdat het in de Wmo om maatwerk gaat zal na een zorgvuldige afweging gemaakt, beoordeeld moeten worden of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Als sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.