Organisatie | Werk en Inkomen Lekstroom |
---|---|
Organisatietype | Regionaal samenwerkingsorgaan |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening WWB WIL |
Citeertitel | Afstemmingsverordening WWB WIL |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 8, lid 1 Wet werk en bijstand
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-06-2013 | 01-05-2013 | 01-01-2015 | Start nieuwe organisatie | 20-06-2013 IJsselstein: Zenderstreeknieuws 3 juli 2013, Lopik: Het Kontakt van 25 juni 2013, Vianen: Het Kontakt 25 juni 2013. | Onbekend |
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of artikel 30c lid 2 en 3 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich zeer ernstig misdragen tegen het dagelijks bestuur of medewerkers werkzaam bij of goederen in gebruik bij Werk en Inkomen Lekstroom, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.
Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. In het besluit tot het opleggen van een maatregel wordt in elk geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd en (indien van toepassing) de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.
Indien een maatregel niet of niet volledig kan worden opgelegd met toepassing van lid 1 of lid 2 vanwege intrekking of beëindiging, kan deze niet meer worden opgelegd. Wanneer belanghebbende binnen twaalf maanden na intrekking of beëindiging van de uitkering opnieuw een uitkering aanvraagt, kan rekening worden gehouden met het verwijtbare gedrag, indien de aanvraag rechtstreeks verband houdt met het verwijtbare gedrag.
Wanneer de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel wordt opgelegd, zich opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of een hogere categorie, wordt de maatregel als bedoeld in artikel 9 verdubbeld in hoogte. Bij een maatregel uit de vierde categorie wordt de duur verdubbeld.
Wanneer belanghebbende zich vervolgens opnieuw binnen twaalf maanden na bekendmaking van het besluit, waarbij de maatregel wordt opgelegd zoals bedoeld in lid 1, schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, wordt de maatregel die is opgelegd vanwege recidive (zoals bedoeld in lid 1) verdubbeld tot een maximum van 100%. Bij herhaling wordt vervolgens steeds de duur verdubbeld. Bij een maatregel uit de derde en vierde categorie wordt steeds de duur verdubbeld.
Indien een belanghebbende zich naar het oordeel van het dagelijks bestuur verwijtbaar gedraagt ten aanzien van de verplichting, zoals in artikel 55 van de wet, of verplichtingen niet of onvoldoende nakomt om over te gaan tot boedelscheiding of kinderalimentatie of partneralimentatie te vorderen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur.
Als een gedraging ten aanzien van de inlichtingenplicht is aangevangen voor 1 februari 2013, dan is de oude afstemmingsverordening van de desbetreffende gemeente van toepassing.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2013 of dan wel op de daadwerkelijke startdatum van Werk en Inkomen Lekstroom.
De Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ vervalt gelijktijdig met de inwerkingtreding van de onderhavige verordening.
Deze verordening kan worden aangehaald als: “Afstemmingsverordening WWB WIL”.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Werk en Inkomen Lekstroom, gehouden op 20 juni 2013.
In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb) als volgt omschreven: “degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit betrokken is”.
De begrippen die worden gebruik in deze verordening hebben een gelijke betekening als omschreven in de Wet werk en bijstand (WWB).
Artikel 2 opleggen van een maatregel
Bij een beoordeling van een maatregel moeten de volgende drie stappen worden doorlopen:
Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging
Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid
Stap 3: vaststellen van de omstandigheden waarin belanghebbende zich bevindt.
De maatregel wordt opgelegd op de bijstandsnorm. Hiermee wordt bedoeld de toepasselijke wettelijke norm inclusief toeslag/verlaging en inclusief de vakantietoeslag.
Wanneer 18- tot 21-jarigen een lagere jongerennorm ontvangen die wordt aangevuld met bijzondere bijstand voor levensonderhoud, wordt de maatregel ook toegepast op de bijzondere bijstand.
Een maatregel kan alleen voor bepaalde tijd worden opgelegd.
Wanneer een maatregel wordt opgelegd, wordt in eerste instantie gebruik gemaakt van lid 1. Wanneer dat niet kan, wordt lid 2 gebruikt. Wanneer beide mogelijkheden niet kunnen worden toepast, wordt lid 3 gebruikt.
De zienswijze van de belanghebbende wordt bij voorkeur schriftelijk ingediend. In het rapport over de maatregel wordt verslag gedaan van de ingediende zienswijze. Daarbij wordt bepaald in hoeverre de zienswijze gevolgen heeft voor de maatregel die wordt opgelegd.
Wanneer de belanghebbende gegevens moet verstrekken die betrekking heeft op zijn re-integratie, wordt de gelegenheid om een zienswijze in te brengen achterwege gelaten. Het kan dan gaan om informatie over bijvoorbeeld de gezondheid in relatie tot re-integratiemogelijkheden.
Artikel 6 afzien van een maatregel
Van een maatregel kan worden afgezien als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Wanneer er sprake is van gedeeltelijke verwijtbaarheid, kan de maatregel worden gematigd. Dit vloeit voort uit artikel 2 lid 2 van deze verordening.
Er is sprake van één gedraging. Meerdere verplichtingen worden geschonden door die ene gedraging. Wanneer het daardoor mogelijk is om verschillende maatregelen op te leggen, wordt gekozen voor de hoogste maatregel.
Er zijn meerdere gedragingen, waarbij meerdere verplichtingen worden geschonden. Wanneer het mogelijk is om meerdere maatregelen op te leggen, worden alle maatregelen opgelegd.
Alleen wanneer er sprake is van een zeer dringende reden, worden de maatregelen van lid 2 niet bij elkaar opgeteld, maar na elkaar opgelegd. Dit moet worden gemotiveerd. Voor de zeer dringende reden zoeken wij aansluiting bij jurisprudentie ter zake.
Artikel 10 recidive en volharding
In deze tabel wordt uiteengezet hoe de systematiek wordt toegepast
Bij recidive en volharding worden de maatregelen toegepast, volgens deze tabellen. Een maatregel heeft als gedragsverandering als doel. Bepalingen over recidive en volharding spelen een rol wanneer gedragsverandering in eerste instantie niet heeft plaatsgevonden.
Artikel 11 zeer ernstige gedragingen
Een maatregel kan worden opgelegd wanneer de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt. Deze misdraging moet plaatsvinden onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet. Wanneer een belanghebbende zich zeer ernstig gedraagt, wordt naast de maatregel aangifte gedaan bij de politie. Ook bestaat de mogelijkheid om de toegang tot het gebouw te ontzeggen. WIL sluit zich aan bij de huisregels die gelden binnen het Stadshuis van Nieuwegein en bij het agressieprotocol van de gemeente Nieuwegein.
Wanneer aangifte bij de politie leidt tot daadwerkelijke strafvervolging en veroordeling, komt de opgelegde maatregel te vervallen. Men kan immers niet voor één feit tweemaal gestraft worden.
Artikel 12 onverantwoord besteden vermogen
Wanneer na intering op het vermogen opnieuw een aanvraag om algemene bijstand wordt gedaan, moet worden beoordeeld of het interen op een voor de WWB aanvaardbare wijze heeft plaatsgevonden. De WWB geeft zelf geen norm hiervoor. WIL heeft derhalve zelf een interingsnorm vastgesteld. Doorgaans wordt een interingsnorm van 1,5 maal de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehanteerd. Deze norm wordt ook in de
jurisprudentie acceptabel geacht (zie bijvoorbeeld CRvB 08-06-2004, nr. 01/4164 NABW). Daarnaast kan er reden zijn om het in te teren vermogen lager vast te stellen als gevolg van substantiële noodzakelijke uitgaven. Denk bijvoorbeeld aan de kosten in verband met de noodzakelijke vervanging van duurzame gebruiksgoederen. De interingsnorm dient niet te worden gehanteerd bij het intrekken van het recht op bijstand (zie CRvB 02-03-2010, nr. 08/642 WWB).
Artikel 13 mislopen voorliggende voorzieningen
In deze gevallen kan worden gedacht aan het mislopen van bijvoorbeeld een uitkering doordat de belanghebbende zich verwijtbaar te laat heeft gemeld of in dat verband te laat stukken heeft ingeleverd.
De verplichtingen kunnen inhouden dat belanghebbende over moet gaan tot boedelscheiding of kinder- dan wel partneralimentatie moet vorderen.
De bepalingen van lid 1 en lid 2 kunnen maandelijks worden opgelegd, totdat de belanghebbende voldoet aan de verplichtingen. Om die reden is verjaring niet van toepassing.