Organisatie | Pijnacker-Nootdorp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene technische voorschriften voor leidingen in de gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 (ATVL 2013) |
Citeertitel | Algemene technische voorschriften voor leidingen in de gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013 (ATVL 2013) |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlagen | Bijlage A Bijlage B |
Geen
Algemene verordening ondergrondse infrastructuren gemeente Pijnacker-Nootdorp 2013
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
03-10-2013 | nieuwe regeling | 26-09-2013 Telstar, 02-10-2013 | 13BIJ00535 |
Op grond van de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren Pijnacker-Nootdorp 2013 (AVOI 2013) kunnen burgemeester en wethouders aan derden instemming verlenen voor het aanleggen, in stand houden of opruimen van leidingen in of op openbare gronden.
Gelet op uniformiteitsoverwegingen zijn aan dergelijke instemmingen te verbinden algemene technische voorwaarden ontwikkeld. Deze voorschriften liggen hier voor en zullen verder worden aangeduid als ATVL 2013.
Bij het opstellen van de ATVL 2013 zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Bij de samenstelling van deze ATVL 2013 is gebruik gemaakt van de vele bestaande formele en informele afspraken tussen gemeenten en de nutsbedrijven, met als basis “De leidraad voor gemeenten en nutsbedrijven betreffende (her)straatwerkzaamheden” van het GPKL en de “Regeling inzake de straatwerk- en degeneratievergoeding KPN-VNG”.
Deze voorschriften zijn bedoeld om technische kaders en eisen aan te geven voor werkzaamheden aan kabels en leidingen in de gemeente Pijnacker-Nootdorp.
De artikelen van de ATVL 2013 zijn van kracht voor zover zaken betreffende deze voorschriften niet bij wet, (plaatselijke) verordening of concessie zijn geregeld.
De administratieve procedures en voorschriften voor het aanleggen, in stand te houden of opruimen van leidingen in of op openbare gebieden, voor zover de gemeente deze percelen beheert dan wel daarover coördinatieverplichtingen heeft conform de Telecommunicatiewet en de Belemmeringenwet Privaatrecht, zijn geregeld in de AVOI 2013.
HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
werkzaamheden: Handmatige en mechanische (graaf)werkzaamheden in de openbare grond in verband met de aanleg, instandhouding en opruiming van kabels en leidingen, en daarnaast alle werkzaamheden die de gemeente uit hoofde van haar functie als beheerder van openbare grond in het kader van kabels en leidingen dient uit te voeren.
Deze voorschriften hebben betrekking op het verrichten van graafwerkzaamheden en (herstel)werkzaamheden aan verhardingen en groenvoorzieningen als gevolg van werkzaamheden (inclusief het in eigendom hebben en onderhouden) aan leidingen door de instemminghouder in openbaar gebied in beheer van de gemeente, evenals het oprichten en ruimen van bovengrondse voorzieningen. Onder bovengrondse voorzieningen wordt o.a. verstaan trafo's (compactstations), schakelkasten, verdeelkasten, gasreduceerstations, versterkers, het plaatsen van palen of masten e.d..
Bij het gelijktijdig in een sleuf leggen van, of werken aan meerdere leidingen door twee of meer bedrijven zal deze ATVL, waaronder begrepen de bijbehorende tarievenlijst en de daarop gebaseerde nota, van toepassing zijn, als ware er sprake van één bedrijf. Wel zullen afzonderlijke rekeningen, gebaseerd op de totaalnota, aan de onderscheiden bedrijven worden verzonden.
In het geval de instemminghouder werkzaamheden ten behoeve van het leggen van leidingen moet verrichten in nieuw definitief straatwerk (tot en met 24 maanden na de laatste oplevering van dat werk), dan vindt verrekening van kosten voor herstel van verhardingen of groenvoorzieningen plaats volgens het gestelde in bijlage C.
HOOFDSTUK II ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
ARTIKEL 5. ALGEMENE WERKAFSPRAKEN
Indien er leidingen voortijdig worden opgeheven of verplaatst op last van de gemeente, zal de economische restwaarde van deze leidingen aan de instemminghouder worden vergoed. De hoogte van de bedoelde vergoeding dient per project te worden bepaald. Ingevolge artikel 9, lid 1 AVOI 2013 zijn voor Telecommunicatiebedrijven de wettelijke regels van toepassing.
Instemminghouders of hun vertegenwoordigers nemen deel aan het twee maal per jaar te houden coördinatieoverleg leidingen van de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Zij ontvangen daarvoor telkens een uitnodiging en agenda. De gemeente zal tijdens dit overleg de planning van de werkzaamheden in het openbaar gebied presenteren.
ARTIKEL 6. PROCEDURE REGISTRATIE EN MELDING WERKZAAMHEDEN
Uiterlijk drie dagen voor aanvang worden de werkzaamheden gemeld bij de gemeente via het programma MOOR, met daarbij aangegeven de juiste datum van aanvang en voor zover nog niet bekend de tijdsduur van de werkzaamheden, de straatnaam, de locaties en/of huisnummers, het soort werkzaamheden en of het een lasgat of een geul betreft.
Indien de situatie voor de aanvang van de werkzaamheden daartoe aanleiding geeft, kan via het programma MOOR door de instemminghouder een verzoek tot schouw worden aangegeven. De gemeente gaat er van uit dat het werkterrein voor aanvang van de werkzaamheden in correcte staat verkeert. Van een schouw wordt door de gemeente een proces-verbaal opgemaakt.
Tot vijftien werkdagen na de opgave in het programma MOOR heeft de gemeente de mogelijkheid de betreffende gegevens te controleren en het geleverde te schouwen. Daarom verdient het aanbeveling dat bij oplevering van het werk de situatie gezamenlijk wordt geschouwd door de direct betrokken partijen, om misvattingen te voorkomen.
Bij onverwachte reparatiewerkzaamheden (storingen) of calamiteiten (lekkages van transportleidingen) of bij het aantreffen van bodemverontreiniging of bodemvreemde materialen als asbest, minerale olie, koolas, e.d. dient zoveel mogelijk gehandeld te worden conform artikel 7 met de toevoeging dat zo spoedig mogelijk een registratie in het programma MOOR moet plaats vinden.
Ingeval naar het oordeel van de instemminghouder dreigend gevaar voor de omgeving door of vanwege een nutsvoorziening of daaraan gerelateerde werkzaamheden, dan wel het stagneren van een dergelijke voorziening, het onverwijld uitvoeren van werkzaamheden aan leidingen in openbare wegen vergt - en overleg daaromtrent niet kan worden afgewacht - is de instemminghouder gerechtigd om tot zulke werkzaamheden over te gaan, echter onder de verplichting om daarvan zo spoedig mogelijk bij de gemeente melding te maken van deze werkzaamheden en deze melding door middel van het programma MOOR te bevestigen bij de gemeente.
ARTIKEL 8. VERPLICHTINGEN VAN DE INSTEMMINGHOUDER
De instemminghouder dient er voor te zorgen dat de meest recente revisiegegevens betreffende bestaande leidingen op het werk aanwezig zijn. Deze leidingen dienen op voorhand door middel van handmatig gegraven proefsleuven te worden gelokaliseerd, tenzij dat civieltechnisch niet haalbaar of mogelijk.
Bij werkzaamheden uitgevoerd door de instemminghouder wordt de contactpersoon, vernoemd op de instemmingsaanvraag of in het programma MOOR als gemachtigde aangemerkt. Indien hier een wijziging in optreedt, dan dient de instemminghouder direct schriftelijk aan te gegeven welke persoon dan als gemachtigde wordt aangemerkt.
ARTIKEL 9. AANSPRAKELIJKHEID VOOR SCHADE
De instemminghouder is, met inachtneming van het overigens in of krachtens deze voorwaarden bepaalde, aansprakelijk voor schade toegebracht aan eigendommen van de gemeente ten gevolge van de uitvoering (aanleg, in stand houden en verwijderen) van werkzaamheden tenzij aannemelijk gemaakt kan worden dat die schade niet is te wijten aan de schuld van de instemminghouder zelf of aan degenen die in opdracht van deze die werkzaamheden uitvoeren, noch anderszins aan hen kan worden toegerekend.
De leidingen liggen voor rekening en risico van de instemminghouder. De instemminghouder vrijwaart de gemeente voor iedere aansprakelijkheid voor door derden geleden schade die het gevolg is van het aanleggen, in stand houden of opruimen van de krachtens instemming aanwezige leidingen in of op openbare gronden.
ARTIKEL 10. VOORWERPEN VAN WAARDE
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden voorwerpen worden gevonden, die uit historisch of wetenschappelijk oogpunt van waarde kunnen zijn, moeten deze terstond in handen van de gemeente worden gesteld. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden wordt in opdracht van de instemminghouder geïnventariseerd of op basis van wet- en regelgeving een archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd.
Alle geschillen, met uitzondering van die met telecommunicatiebedrijven, die mochten ontstaan naar aanleiding van deze ATVL zullen door partijen in eerste instantie getracht worden op te lossen met behulp van mediation conform het reglement van de Stichting Nederlands Mediation Instituut te Rotterdam, zoals dat luidt op de aanvangsdatum van de mediation. Indien het onmogelijk is gebleken een geschil als hiervoor bedoeld op te lossen met behulp van bemiddeling, zal het geschil worden beslecht door de bevoegde burgerlijke rechter te Den Haag worden beslecht door arbitrage overeenkomstig Reglement van het Nederlands Arbitrage Instituut.
HOOFDSTUK III TECHNISCHE EN ANDERE BEPALINGEN
In nieuw te ontwikkelen gebieden reserveert de gemeente voor distributieleidingen aparte leidingstroken en geeft daarin voor iedere instemminghouder in principe de ligging van de leidingen aan. De leidingstroken liggen bij voorkeur niet onder gesloten verharding en beplanting. Indien leidingstroken onder gesloten verharding of onder beplanting moeten worden gereserveerd, dan wordt een en ander in onderling overleg tussen de gemeente en de instemminghouder nader besproken met als uitgangspunt dat gebruik wordt gemaakt van mantelbuizen om toekomstige graafwerkzaamheden te beperken.
Bij de aanleg van distributieleidingen moet te allen tijde gestreefd worden het standaard dwarsprofiel van de gemeente, zoals aangegeven op bijlage A (zonder stadsverwarming) en bijlage B (met stadsverwarming) toe te passen. Daar waar dit standaard dwarsprofiel niet van toepassing kan zijn, dient bij de instemmingaanvraag een aangepast profiel ter goedkeuring aan de gemeente te worden voorgelegd.
Voor de afstand van nieuwe leidingen tot bestaande beplanting en van bestaande leidingen tot nieuwe beplanting gelden de volgende minimale maten (in meters). Voor de indeling in categorieën is ervan uitgegaan dat de hoogte van volwassen beplanting in categorie 1 meer dan 12 meter kan bedragen, de hoogte volwassen beplanting in categorie 2 tussen 6 en 12 meter bedraagt en volwassen beplanting in categorie 3 niet hoger wordt dan 6 meter.
De vereiste afstand tussen beplantingen en leidingen worden in overleg vastgesteld. In geval er beschermende voorzieningen worden aangebracht kan in onderling overleg een kleinere afstand dan de maten worden bepaald, echter tot de minimale afstand zoals in de tabel tussen haken is aangegeven. Ook kan, in geval van waardevolle bomen, een grotere afstand dan de minimale maat worden bepaald.
Bij kruising van wegen, bij waardevolle bomen of op andere daarvoor in aanmerking komende plaatsen, kan de gemeente in overleg met de instemminghouder het aanbrengen van mantelbuizen en het maken van doorpersingen of boringen verlangen. Deze mantelbuizen moeten een zodanige lengte hebben dat ze ter weerszijden van de weg minimaal 0,50 m (voor zover mogelijk) buiten de verharding steken.
Kruisingen met wegen, voorzien van een gefundeerde of gesloten verharding dienen te worden uitgevoerd middels het maken van doorpersingen of boringen, tenzij anders wordt overeengekomen (bijvoorbeeld als de veiligheid in het geding is). Uitgangspunt is dat gebruik wordt gemaakt van mantelbuizen om toekomstige graafwerkzaamheden te beperken.
Voorafgaand aan ontgravingswerkzaamheden draagt de instemminghouder zorg voor het uitvoeren van een historisch bodemonderzoek van het tracé conform de NEN5725. Afhankelijk van de resultaten wordt een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd. Indien de onderzoeksresultaten hiertoe aanleiding geven zullen (bodem)sanerende maatregelen moeten worden genomen en daaraan voorafgaand te worden afgestemd met het bevoegd gezag Wet bodembescherming en de gemeente
ARTIKEL 18. MAATREGELEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN DE NABIJHEID VAN TE HANDHAVEN BEPLANTING
De gemeente en de instemminghouder komen overeen welke maatregelen worden genomen om schade aan te handhaven beplanting te beperken en welke te handhaven beplanting als niet waardevol wordt beschouwd. Binnen de kroonprojectie van bomen mogen geen werkzaamheden worden uitgevoerd tenzij anders is overeengekomen.
Bij beplanting dient graven in de wortelzone te worden voorkomen. Onvermijdelijke ontgravingen binnen de wortelzone van te handhaven beplanting mogen uitsluitend in handkracht uitgevoerd worden tenzij anders is afgesproken. Indien voor nieuwe leidingen een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, dient de wortelzone te worden gepasseerd door het boren van mantelbuizen onder de wortelzone.
Bij het verlagen van de grondwaterstand binnen de wortelzone van te handhaven beplanting in het groeiseizoen (april tot december) dient de beplanting zo nodig van water te worden voorzien. Hiervoor dient zo mogelijk oppervlaktewater met voldoende zuurstof te worden gebruikt. Indien geen oppervlaktewater in de omgeving aanwezig is, is het gebruik van leidingwater toegestaan. Het gebruik van grondwater is niet toegestaan.
ARTIKEL 19. DIEPTELIGGING VAN DIVERSE VOORZIENINGEN
ARTIKEL 20. UITVOERING VERKEERSMAATREGELEN
De instemminghouder dient betreffende volledige afsluiting van wegen en verkeersomleidingen als regel ten minste vier weken voor het begin van het werk de gemeente van dit voornemen in kennis te stellen zodat zij maatregelen kan (laten) nemen. Van deze bepaling zijn uitgezonderd werkzaamheden aan leidingen met een spoedeisend karakter.
Voorafgaand aan ontgravingswerkzaamheden draagt de instemminghouder zorg voor het uitvoeren van een historisch bodemonderzoek van het tracé conform de NEN5725. Afhankelijk van de resultaten wordt een verkennend bodemonderzoek conform de NEN5740 uitgevoerd. Indien de onderzoeksresultaten hiertoe aanleiding geven zullen (bodem)sanerende maatregelen moeten worden genomen in overeenstemming met de Wet Bodembescherming en daaraan voorafgaand te worden afgestemd met het bevoegd gezag Wet bodembescherming en de gemeente.
Bij alle ontgravingwerkzaamheden is het nodig de uitkomende grond organoleptisch te beoordelen op een eventuele (bodem)verontreiniging, bodemvreemd materiaal (koolas, minerale olie, slib, tanks, e.d.) of asbest(verdacht) materiaal. In voorkomende gevallen waar gerede twijfel bestaat over de milieuhygiënische kwaliteit van de aanwezige steenachtige bouwstoffen, grond waaronder zand en baggerspecie, zoals gedefinieerd in het Besluit bodemkwaliteit of het grondwater heeft de instemminghouder de verplichting daarvan onverwijld bij de gemeente melding te maken en direct in overleg te treden. Teelaarde en zand dienen elk gescheiden te worden ontgraven van overige grondsoorten.
Afhankelijk van de uitvoeringswijze en omstandigheden levert de instemminghouder in voorkomende gevallen zand (moet voldoen aan het gestelde in Standaard RAW 2010 hoofdstuk 22 paragraaf 6 en hoofdstuk 31 paragraaf 46), grond of (puin)granulaat en voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit, of voert overblijvende bouwstoffen, grond waaronder zand en baggerspecie af volgens de vigerende wet- en regelgeving naar een geschikte verwerkingslocatie. In geval van levering dient altijd de herkomst en de milieuhygiënische kwaliteit van het materiaal conform het Besluit bodemkwaliteit aangetoond te kunnen worden en dient de melding als bedoeld in Het Besluit bodemkwaliteit, artikelen 32 en 42, te zijn verricht, ten minste 5 werkdagen vóór de feitelijke toepassing via het meldpunt bodemkwaliteit (www.meldpuntbodemkwaliteit.nl).
ARTIKEL 24. MAATREGELEN VOOR WERKZAAMHEDEN IN GROENVOORZIENINGEN
Gras in gazons dient in zoden te worden verwijderd. De zoden worden, niet gestapeld en met de begroeide kanten naar boven, opgeslagen, zo nodig vochtig gehouden en zo spoedig mogelijk weer aangebracht. Na aanbrengen de zoden aandrukken, invegen met teelaarde, en zo nodig water geven, tenzij anders wordt overeengekomen.
ARTIKEL 26. VERWIJDEREN LEIDINGEN
Bij renovatie- en reconstructiewerkzaamheden van de gemeente dienen vrijgekomen, blijvend buiten gebruik gestelde leidingen op verzoek van de gemeente en op kosten van de instemminghouder te worden verwijderd. De gemeente draagt er hierbij zorg voor dat de te verwijderen leidingen op een aanvaardbare wijze bereikbaar gemaakt zijn.
HOOFDTUK IV GRONDSLAGEN VAN DE TARIEVEN VOOR HET HERSTEL VAN SCHADEN AAN ELEMENTENVERHARDING
Onder uitvoeringkosten wordt verstaan de kosten voor het terugbrengen van de bestrating na de uitvoering van de werkzaamheden. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zullen deze werkzaamheden over het algemeen door de instemminghouder worden uitgevoerd. In deze gevallen worden de uitvoeringskosten niet bij de instemminghouder in rekening gebracht.
Onder onderhoudskosten wordt verstaan de kosten voor het gedurende een half jaar na realisatie van de werkzaamheden op aangeven van de gemeente onderhouden van de bestrating. In de gemeente Pijnacker-Nootdorp zullen deze werkzaamheden over het algemeen door de instemminghouder worden uitgevoerd. In deze gevallen worden de onderhoudskosten niet bij de instemminghouder in rekening gebracht.
TOELICHTING TECHNISCHE BEPALINGEN
Toelichting artikel 15: Plaatsbepaling
In de Normbladen onder andere NEN 1738 en NEN 1739 zijn maten voor leidingstroken gegeven, die veelal ruimer zijn dan de plaatselijke omstandigheden toelaten. In de tekst zijn maten genoemd die als een minimum zijn te beschouwen. Plaatselijk kunnen andere maten worden afgesproken. Overigens gelden deze minimum streefmaten niet voor midden- en hoogspanningselectrakabels alsmede niet voor gas- en watertransportleidingen.
Toelichting artikel 17: Bouwstoffen
Uitgangspunt voor de regeling is dat, gevallen vanbodemverontreiniging of verontreinigde verhardings-/(puin)funderingslagen zal de gemeente niet verantwoordelijk worden gesteld voor de (bodem)sanerende maatregelen inclusief de transport- en verwerkingskosten, welke het directe gevolg zijn van het initiatief van de instemminghouder. Het is dan voor de instemminghouder noodzakelijk om tijdig afstemming te hebben met het bevoegd gezag (Wet bodembescherming, Besluit asbestwegen, Waterwet, Wet milieubeheer, enz.) om te beoordelen welke (bodem)sanerende maatregelen, voorwaarden en/of instemmingen van toepassing zijn, zoals voor een eventuele tijdelijke opslag, het ontgraven, vervoer en afvoer van de verontreiniging.
De initiatiefnemer stelt de gemeente te allen tijde op de hoogte van de te nemen (bodem)sanerende maatregelen, ook voor die gevallen van (bodem)verontreiniging waarvoor de gemeente geen bevoegd gezag is.
Toelichting artikel 18: Maatregelen voor werkzaamheden nabij te handhaven beplanting
In de tekst is afgezien van voorschriften, indien bestaande leidingen liggen ter plaatse van te handhaven waardevolle beplanting. In de meeste gevallen is op termijn het laten vervallen van de leidingen de aangewezen oplossing. De leidingen worden dan vervangen door leidingen buiten de wortelzone. De gekozen wortelmaat van 25 mm is gebaseerd op aanbevelingen van de Boomstichting.
Toelichting artikel 21: Grondwerk
Centraal in de A.T.V.L. staat de verdichting van de sleufaanvullingen. De verdichting is bepalend voor de mate van onderhoud en degeneratie. Bij enigszins verdichten wordt al een verdichtinggraad van 95% van de maximale proctordichtheid bij optimaal vochtgehalte gehaald. Onder bestaande verhardingen is de verdichtinggraad vrijwel 100% of hoger.
Dit percentage is mede afhankelijk van de dikte van het aanwezige zandbed en de aanwezige ondergrond ofwel de bestaande klankbodem. Vanwege deze uitgangspunten en in overeenstemming met de berekening van de levensduurverkorting bij degeneratie is in de eisen een variatie in verdichtinggraad aangebracht. Het probleem is om de verdichtinggraden van de aanvullingen zoveel te verhogen, dat het verschil in verdichtinggraad met de niet geroerde grond naast de sleuven beperkt blijft.
Overeenkomstig de Standaard RAW- 2010 bepalingen kan de verdichting op meerdere wijzen worden bepaald. In het kader van de A.T.V.L. wordt de verdichtinggraad bepaald volgens de proeven 3 en 6 van de Standaard (steekringmethode).
In bestekken wordt veelvuldig een minimale verdichtinggraad en een gemiddelde verdichtinggraad genoemd. Voor controle van de gemiddelde verdichtinggraad zijn 10 bepalingen nodig. Dit aantal bepalingen kan op praktische bezwaren stuiten.
Om te voorkomen dat de minimumwaarde uit de 10 bepalingen gaat gelden als een absoluut minimum verdichtinggraad, wordt in de tekst al een absoluut minimum genoemd, onafhankelijk van het aantal bepalingen of van een gemiddelde, doch wel afhankelijk van het type rijstrook en het type ondergrond.
Uit de eisen verwoord in de leden 8 en 9 kunnen eisen voor verdichting voortvloeien, die uitgaan boven de in lid 10 genoemde minimum verdichtinggraden.
Zoals al gesteld, kan de verdichting overeenkomstig de Standaard RAW-bepalingen op meerdere wijzen bepaald en gecontroleerd worden. In verband met de beperkte ruimte in een sleuf en de snelheid waarmee de resultaten van de metingen beschikbaar moeten zijn, kan aanvullend het handsondeerapparaat worden gebruikt.
Voor het controleren van de verdichtinggraad wordt daarbij gebruik gemaakt van de zogenaamde gradiënt of helling van de conusweerstand met de diepte.
Voor Nederlandse zanden bestaat een semi-logaritmisch verband tussen de verdichtinggraad en de helling van de conusweerstand. Het verband is echter beperkt van toepassing en is eveneens afhankelijk van de conusdiameter en de proefomstandigheden. Uit dien hoofde is er geen eis voor conuswaarden voor het zand in zandbedden geformuleerd.
Indien de verdichtingcontrole plaats vindt door meting van de conusweerstand en daaraan geen nadere eisen worden gesteld, moet de conusweerstand van het aangebrachte en verdichte zand ten minste overeenkomen met de geregistreerde conusweerstand bij opneming voorafgaand aan de werkzaamheden of zoals vastgesteld bij een proefvak. Voor een directe, onderlinge vergelijking van de mate van verdichting kan een conusweerstand-meting goed voldoen.
De maximale conuswaarde, genoemd voor beplantingsvakken of onder gras, heeft te maken met de mogelijkheid voor wortels om te groeien in verdichte grond. De waarde is bepaald voor een sondeerapparaat met een conusoppervlak van 100 mm² en een tophoek van 60 graden.
Toelichting artikel 24: Maatregelen voor werkzaamheden in groenvoorzieningen
Verwijderen van gras in zoden is voornamelijk bedoeld voor smalle sleuven in siergazons. Voor bredere sleuven of minder kwetsbare grasoppervlakken kan worden gekozen voor frezen en opnieuw inzaaien.
Voor het geval de groenvoorzieningen niet worden beheerd door de gemeente, zal de beheerder tijdig moeten worden ingeschakeld. In onderling overleg tussen de gemeente en de instemminghouder zal worden bepaald tot wiens takenpakket dit behoort.
Toelichting artikel 27: Grondslagen van de tarieven: algemeen
De financiële gevolgen kunnen in vier hoofdgroepen worden ondergebracht.
Het feitelijke werken in, aan, op, onder en boven de openbare weg voor het leggen van leidingen. Deze feitelijke handelingen hebben tot gevolg dat er schade aan de verhardingen wordt toegebracht. De kosten die gemaakt moeten worden voor het directe herstel van deze schade worden "UITVOERINGSKOSTEN" genoemd. Na het herstel moet het werk bij oplevering voldoen aan de technische normen.
Tengevolge van de handelingen door de leidingbeheerder kan door nazakkingen, ook na het eerste jaar, een meer blijvende schade optreden waardoor de exploitatiekosten toenemen of eerder tot nieuwe investeringen als gevolg van een versnelde degeneratie (achteruitgang in wezen en functie) van het wegdek c.s. moet worden overgegaan. De consequenties in deze categorie worden hierna aangeduid met de benaming "DEGENERATIEKOSTEN".
Toelichting artikel 30: Degeneratiekosten
Door het uitvoeren van graafwerkzaamheden ten behoeve van het aanbrengen of het herstellen van leidingen wordt blijvende schade aan de wegverharding aangebracht. Onder generatie
wordt verstaan de achteruitgang in kwaliteit van de wegverharding, die leidt tot een geringere maatschappelijke acceptatie en tot klachten over de kwaliteit van de verharding.
Deze achteruitgang in kwaliteit leidt tot een vermindering van de levensduur van de verharding, gerelateerd aan daartoe ontwikkelde technische normen. Vanuit deze begripsomschrijving is het fenomeen degeneratie bestudeerd, waarvan verslag wordt gedaan in de nota Degeneratie, oktober 1989, DHV Raadgevend Ingenieursbureau BV.
Zoals eerder aangegeven worden de degeneratiekosten berekend op grond van de “Regeling inzake de straatwerk- en degeneratievergoeding KPN-VNG”.
Toelichting artikel 31: Legeskosten
De legeskosten worden berekend voor de verleende instemming en indien van toepassing voor de beoordeling van bodemonderzoeken. De hoogte van de leges staat vermeld in de gemeentelijke legesverordening.
Vergoeding kosten straatwerk in geval kabels en/of leidingen moeten worden aangelegd in nieuw straatwerk.
Indien kabels en/of leidingen worden aangelegd in nieuw definitief straatwerk (hieronder te verstaan straatwerk dat tussen 0 en 2 jaar geleden is aangelegd), dan geldt in plaats van de in de ATVL 2013 opgenomen regeling voor het herstel straatwerk, de volgende regeling:
De instemmingshouder blokt de sleuf dicht volgens de kwaliteitseis van de gemeente, inboet materiaal wordt binnen 12 maanden na oplevering van de werkzaamheden van vergunninghouder door de gemeente geleverd. Daarna wordt door of namens de gemeente de breedte van het betreffende voetpad, fietspad, parkeerstrook, rijweg of, bij meerdere rijbanen, de betreffende rijstroken waarin de kabel(s) c.q. leiding(en) is (zijn) gelegd herstraat waarna de gemaakte kosten in rekening worden gebracht bij de vergunninghouder;
Onderhoudskosten: Artikel 29 ATVL 2013: NIET van toepassing.
Degeneratiekosten: Artikel 30 ATVL 2013: NIET van toepassing.