Organisatie | Beesel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Beesel 2013 |
Citeertitel | Maatregelverordening WWB Beesel 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | WIZ |
Deze verordening vervangt de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, zoals vastgesteld op 22 september 2005.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
10-10-2013 | 01-01-2015 | nieuwe regeling | 30-09-2013 Gemeenteblad, 2013, 41c | Onbekend. |
De raad van de gemeente Beesel,
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdelen b en h en i, artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, eerste, tweede en derde lid van de Wet werk en bijstand,
overwegende dat het noodzakelijk is het verlagen van de bijstand als gevolg van gedragingen van belanghebbende bij verordening te regelen,
overwegende dat het noodzakelijk is bij de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als bedoeld in artikel 60b van de Wet werk en bijstand bij verordening te regelen,
vast te stellen de volgende Maatregelverordening Wet werk en bijstand gemeente Beesel 2013.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel toegepast.
Artikel 5 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
Indien de belanghebbende binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, wederom zijn verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, wordt de termijn bedoeld in het vierde lid, en welke in de hoofdstukken 2 en 3 staan vermeld, verdubbeld. Met een besluit waarbij een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 4, tweede lid.
Artikel 6 Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan meerdere gedragingen die het niet nakomen van een verplichting inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en de duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste maatregel geldt.
Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling
Artikel 7 Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende die als schending van één van de verplichtingen, als bedoeld in de artikelen 9, 9a, 10, 10a en 44a van de wet kunnen worden aangemerkt alsmede het niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet te willen nakomen, hetgeen heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet;
het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (10 lid 1), voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of (voortijdige) beëindiging van het traject;
Het niet of in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en artikel 10) voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het traject.
Hoofdstuk 3 Overige gedragingen die leiden tot het opleggen van een maatregel
Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.
In afwijking van het eerste en tweede lid bedraagt de maatregel bij onverantwoord besteden van vermogen: 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand, gevolgd door 50% van de bijstandsnorm gedurende de overige maanden. Het totaal aantal maanden is gelijk aan het aantal maanden dat belanghebbende geen beroep had hoeven doen op bijstand als hij zijn vermogen wel verantwoord had besteed, uitgaande van een besteding van 1,5 maal de bijstandsnorm.
Artikel 10 Maatregel bij verlies van passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete
In afwijking van het bepaalde in artikel 9 wordt, indien belanghebbende geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete, een maatregel opgelegd van 100% gedurende de eerste maand gerekend vanaf de start van de bijstandsverlening.
Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid wordt, indien sprake is van verbaal geweld afgezien en wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Tenzij het verbale geweld plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing in verband met zeer ernstige misdragingen is gegeven.
Hoofdstuk 4 Verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Artikel 14 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van artikel 13 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
Artikel 15 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 13 en 14 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Artikel 8, eerste lid, van de WWB legt de gemeenteraad de verplichting op bij verordening regels te stellen met betrekking tot:
onder h: het verlagen van de bijstand, bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid (uit houding en gedag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet, niet te willen nakomen, en dit heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de wet).
Artikel 18, eerste lid, van de WWB spreekt over het afstemmen van de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van een belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor bijstandsgerechtigden maatwerk is. Daarbij moet recht worden gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden van bijstandsgerechtigden.
Artikel 18, tweede lid, van de WWB legt een directe koppeling tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk te worden van de uitkering.
Wanneer het college tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, verlaagt het de uitkering. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van een dergelijke verlaging. Het college moet niettemin bij de vaststelling van de verlaging rekening houden met de persoonlijke omstandigheden en de individueel vastgestelde verplichtingen. Het college kan dan ook afzien van een verlaging indien zij daartoe zeer dringende redenen aanwezig acht.
Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Beesel
In de re-integratieverordening wordt aandacht geschonken aan de voorzieningen die de gemeente kan inzetten. De vertaling daarvan vindt plaats in de individuele beschikking. Indien een klant de verplichtingen niet nakomt, leidt dit in beginsel tot een maatregel. De basis daarvoor ligt in de Maatregelverordening.
Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
Deze verordening is ook van toepassing op de verlening van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).
Schending van de inlichtingenplicht
Sinds 1 januari 2013 moet voortaan bij een schending van de inlichtingenplicht een bestuurlijke boete worden opgelegd. Dit is geregeld in de WWB.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Hier worden alleen de begrippen omschreven die niet voorkomen in de WWB.
Artikel 2 Het opleggen van een maatregel
In de verordening is voor een aantal gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, een standaardmaatregel vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de bijstandsnorm. Los daarvan vloeit uit het maatwerkkarakter van de bijstand voort, dat het college een op te leggen maatregel dient af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee, dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken bijstandsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.
Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd en zo ja, welke, telkens de volgende drie stappen moeten doorlopen:
Artikel 3 Berekeningsgrondslag
In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm vermeerderd met toeslagen en verminderd met verlagingen en inclusief vakantietoeslag.
Voor 18 tot 21-jarigen die een lage jongerennorm WWB ontvangen, wordt indien noodzakelijk aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud verleend (artikel 12 WWB).
Indien de maatregel alleen op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van 21-plussers. De bijzondere bijstand kan verder worden verlaagd als
de bijstandsbehoeftigheid is ontstaan door eigen verwijtbaar gedrag, bijvoorbeeld wanneer duurzame gebruiksgoederen door onachtzaamheid verloren zijn gegaan. Ook het zeer ernstig misdragen kan leiden tot verlaging van de bijzondere bijstand. Tenslotte kan de bijzondere bijstand worden verlaagd, indien sprake is van een zelfstandige, in de aangegeven kosten.
Onder bijzondere bijstand wordt in de wet verstaan: de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 35 en de langdurigheidstoeslag, bedoeld in artikel 36.
Artikel 4 Afzien van het opleggen van een maatregel
Het afzien van het opleggen van een maatregel “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt”,
is geregeld in artikel 18, tweede lid, van de WWB.
Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit is het nodig dat een maatregel zo spoedig mogelijk nadat de gedraging heeft plaats gehad, wordt opgelegd. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Hierin wordt geregeld dat het college kan afzien van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. De gedraging is wel verwijtbaar, maar om andere redenen wordt afgezien van toepassing van een maatregel.
Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 5 Ingangsdatum, tijdvak en recidive
Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Uitgangspunt daarbij is dat er sprake is van lik-op-stuk. De maatregel wordt daarom gekoppeld aan de datum van de gedraging. Alleen wanneer dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat de datum van de gedraging niet bekend is, gaat de maatregel in op een latere datum.
Als voorbeeld: de verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden op 15 februari. Dit wordt op 12 maart geconstateerd. De bijstand over februari is al uitbetaald, de bijstand over maart nog niet. De maatregel wordt in dat geval opgelegd per 1 maart.
De ingangsdatum van de maatregel kan echter nooit voor de datum van de gedraging liggen, ook niet als de bijstand nog niet is uitbetaald. In het voorbeeld kan de ingangsdatum op zijn vroegst 15 februari (datum van de gedraging) zijn.
Bijstand aan zelfstandigen wordt in het boekjaar als renteloze lening verstrekt na afloop waarvan de bijstand (over dat boekjaar) definitief wordt vastgesteld. Dat maakt het mogelijk om een maatregel met terugwerkende kracht toe te passen bij de definitieve vaststelling van de bijstand.
Dit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd, namelijk voor de duur van één maand. Hierdoor weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt geconfronteerd direct waar hij aan toe is. Na afloop van de periode waarvoor de maatregel is getroffen kunnen burgemeester en wethouders opnieuw een maatregel opleggen. Hiervoor is wel een apart besluit nodig.
Wordt een verlaging voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de verlaging aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit volgt uit artikel 18, derde lid, van de wet. Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle feiten of omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. De herbeoordeling heeft slechts als doel vast te stellen of belanghebbende tussentijds (binnen de periode waarover de verlaging zich uitstrekt) blijk heeft gegeven van een zodanige gedragsverandering of dat sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat aanleiding bestaat de eerder opgelegde verlaging in zwaarte of duur bij te stellen.
Het vijfde lid regelt dat er een verdubbeling van de duur van de maatregel plaatsvindt als er sprake is van recidive. Het zesde lid regelt dat de termijn nogmaals wordt verdubbeld, indien er binnen 12 maanden na het besluit waarbij de recidivemaatregel is opgelegd, weer een verwijtbare gedraging plaatsvindt.
Artikel 6 Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op meerdere gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. De regeling geldt dus niet voor een bepaalde gedraging die verschillende schendingen van verplichting met zich meebrengt.
Indien sprake is van meerdere gedragingen met als volgt daarvan meerdere schendingen van de verplichtingen, dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel van toepassing is.
Artikel 7 Indeling in categorieën
De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in drie categorieën onderscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. De concrete invulling van de verplichtingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsgerechtigde.
Artikel 8 De hoogte van de maatregel
Deze bepaling bevat de standaardmaatregel voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.
Artikel 9 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Aan de WWB ligt het beginsel ten grondslag dat eenieder in eerste instantie in zijn eigen bestaan(skosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan een beroep worden gedaan op bijstand. De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden.
Bij de vaststelling van de hoogte van de maatregel dient beoordeeld te worden hoe lang betrokkene afhankelijk van bijstand zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had betoond.
Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals een onverantwoorde besteding van vermogen of het niet of te laat doen van een aanvraag voor een voorliggende voorziening of het niet nakomen van een verplichting tot het instellen van een alimentatievordering. Het is niet mogelijk om een limitatieve opsomming te geven van alle gedragingen die leiden tot een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid is een gedraging die ook zou kunnen worden gekwalificeerd als een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Vanwege de samenhang met de arbeidsverplichtingen is er voor gekozen deze gedraging onder te brengen in artikel 7 van deze verordening.
Het tweede lid regelt de hoogte van de maatregel bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.
Bij het onverantwoord besteden van vermogen is er voor gekozen om de duur van de maatregel te koppelen aan de periode dat een belanghebbende onafhankelijk van bijstand had kunnen blijven.
Artikel 10 Maatregel bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van een bestuurlijke boete.
Het sanctieregime in de sociale zekerheidswetten wordt aangescherpt. Het boeteregime is gelijk getrokken. De boete is gelijk aan de te veel ontvangen uitkering en ingeval van recidive bedraagt de boete zelfs 150% daarvan. De uitvoeringsorganisatie (UWV, SVB en gemeente ingeval van de IOAW en IOAZ) dient het uitstaande boetebedrag voor ten hoogte een termijn van vijf jaar te verrekenen zonder daarbij rekening te houden met de beslagvrije voet. Zodra de verrekening wordt geëffectueerd zal de belanghebbenden dan ook geen uitkering meer ontvangen en zal hij, als andere middelen ontbreken, een beroep moeten doen op de bijstand.
In beginsel wordt het feit dat het recht op een passende en toereikende voorliggende voorziening verloren is gegaan, aangemerkt als tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. Dit levert een maatregelwaardige gedraging op, op basis waarvan de bijstand kan worden verlaagd. Vanaf datum bijstandsverlening bedraagt de maatregel gedurende één maand 100%, gevolgd door twee maanden 50%. Aangezien het hier gaat om het verlagen van bijstand moet de maatregel worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende. In dat kader kan rekening worden gehouden met situaties die om een beperktere maatregel vragen.
Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen
Onder de term “zeer ernstige misdragingen” kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen, indien er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen bij de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB.
Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.
Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging kunnen de volgende vormen van agressief gedrag in een oplopende reeks (steeds ernstiger) worden onderscheiden:
Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de, omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aangeduid als frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.
In het tweede lid is vastgelegd dat ingeval van verbaal geweld volstaan kan worden met het geven van een waarschuwing.
Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.
Artikel 12 Nadere verplichtingen
In artikel 55 van de wet wordt de mogelijkheid geboden om naast de in hoofdstuk 2 van de wet opgenomen verplichtingen aan belanghebbende andere verplichtingen op te leggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand. De verplichting om zich onder medische behandeling te stellen is expliciet opgenomen in het artikel. De hoogte van de verlaging is per categorie verschillend vastgesteld.
Doordat de WWB een vangnet is, wordt het niet redelijk geacht om de drie maanden volledig te verrekenen zonder de beslagvrije voet in acht te nemen. Het college verrekent daarom slechts één maand zonder in achtneming van de beslagvrije voet. Voor de overige twee maanden blijft de belanghebbende beschikken over een inkomen ter hoogte van 50% van de toepasselijke bijstandsnorm. Met de gekozen opzet wordt enerzijds uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Het gaat hier immers om belanghebbenden die herhaaldelijk hun inlichtingenplicht hebben geschonden. Daar mag een duidelijk signaal tegenover staan. Anderzijds wordt rekening gehouden met de zorgplicht van gemeenten. Het volledig buiten werking stellen van de beslagvrije voet gedurende drie maanden kan kwalijke maatschappelijke consequenties hebben.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, tweede lid, onderdelen n of r, van de WWB worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 50% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten gewoon mee.
Artikel 14 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat het college kan besluiten in afwijking van artikel 13 toch de beslagvrije voet te respecteren wanneer volledige verrekening waarschijnlijk leidt tot huisuitzetting van belanghebbende en diens gezin. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door een volledige verrekening op straat komt te staan, nu dit de problematiek alleen maar verergert, met alle maatschappelijke kosten van dien.
Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college rekening houden met de bescherming van de beslagvrije voet. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn (bijvoorbeeld: kosten in verband met noodzakelijke medicatie). Het enkele feit dat het belanghebbende door verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 15 Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, derde lid, van de WWB is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boete gaan verrekenen, dan regelt dit artikel dat de artikelen 13 en 14 van overeenkomstige toepassing zijn.