Organisatie | Brunssum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Tijdelijke verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum 2014 |
Citeertitel | Tijdelijke verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum 2014 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | - |
Deze regeling is vervangen door het besluit van 11 oktober 2016.
Artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 149 van de Gemeentewet en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2014 | 20-10-2016 | Nieuwe regeling | 01-10-2013 Gemeentepagina, www.brunssum.nl, 9 oktober 2013 | gemeenteblad nr. 2013/65 |
De Raad van de gemeente Brunssum
Overwegende, het advies van de Adviesraad Wmo Brunssum d.d. 20 augustus 2013,
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 27 augustus 2013,
Gelet op artikel 4 van de Wet maatschappelijke ondersteuning, artikel 149 van de Gemeentewet en de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht,
“TIJDELIJKE VERORDENING PERSOONLIJK PARTICIPATIEBUDGET BRUNSSUM 2014”
In deze verordening wordt verstaan onder:
persoon met beperkingen: een persoon die bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoersmiddel of bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden, beperkingen heeft;
ICF: 'International Classification of Functioning, Disability and Health'. Het ICF betreft een uniform begrippenkader, dat gehanteerd wordt als afwegingskader en als grondslag om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen of te typeren. De gemeente Brunssum gebruikt het ICF.
Artikel 2 Doel van de verordening
Het doel van deze verordening is maatschappelijke participatie te bevorderen.
Artikel 3. Rechthebbende op persoonlijk participatiebudget
De persoon met een beperking die op grond van de Verordening persoonlijke participatiebudget Brunssum een beschikking heeft ontvangen waarbij een participatiebudget is toegekend en wiens duur van de indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is geëindigd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen personen met een zware beperking en personen met een lichte beperking. De beperking wordt als zwaar of licht gekwalificeerd op grond van de ICF-classificatie.
Mensen die als zwaar beperkt geclassificeerd worden komen op grond van de indicatie voor de voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking voor lichte (opruimen, stoffen, e.d.) en zware huishoudelijke hulp (dweilen, badkamer poetsen, e.d.). Mensen die als licht beperkt geclassificeerd worden komen op grond van de indicatie voor de voorziening hulp bij het huishouden alleen in aanmerking voor het zware huishoudelijke werk. Zij zijn nog in staat om licht huishoudelijk werk zelf te verrichten.
De persoon met beperkingen doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging schriftelijke mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht of de hoogte hiervan.
Artikel 7 Verval van het recht
Het recht op een participatiebudget vervalt op het moment dat de duur van de indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning van de rechthebbende is geëindigd.
Artikel 8 Wijziging of intrekking
Indien het college constateert dat gegevens verstrekt zijn die onjuist of onvolledig zijn, maar het persoonlijk participatiebudget reeds is toegekend en deze gegevens leiden tot een ten onrechte verstrekt of ten onrechte te hoog verstrekt persoonlijk participatiebudget, kan het persoonlijke participatiebudget geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken.
Indien het recht op het persoonlijk participatiebudget ingetrokken respectievelijk gewijzigd vastgesteld is op grond van het gestelde in artikel 9 lid 5 van deze verordening dan dient de persoon met beperkingen de aan hem/haar verstrekte en nog niet bestede cheques binnen 10 werkdagen bij het Wmo-loket van de gemeente Brunssum in te leveren.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de persoon met beperking afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 11 Intrekking oude regeling
De Verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum wordt per 1 januari 2014 ingetrokken.
Toelichting op de Verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum
De Verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning. Het doel van deze wet is participatie mogelijk maken voor mensen met een beperking, voor wie deelname aan de samenleving niet vanzelfsprekend is.
In de nota Doorontwikkeling Wmo die op 10 mei 2011 door de gemeenteraad is vastgesteld is aangegeven dat het persoonlijk participatiebudget ingezet kan worden voor het inkopen van collectief aangeboden diensten c.q. collectieve voorzieningen. Voor de invoering van het persoonlijk participatie budget wordt gewerkt met een systeem van dienstencheques (en/of vouchers)
Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid om het deelnemen aan de samenleving voor alle burgers mogelijk te maken. In de aanpak die wij voor staan, wordt de klant, uitgaande van zijn/haar zelfredzaamheid, sterk ondersteund bij de verduidelijking van de hulpvraag en de inzet en organisatie van de hulp. Van belang is het versterken van het eigen sociale netwerk en waar nodig het actief ontwikkelen hiervan. Een goed netwerk rondom de klant voorkomt immers een sociaal isolement en maakt deelnemen aan activiteiten een stuk eenvoudiger te realiseren.
Rechthebbende op persoonlijk participatiebudget
De Tijdelijke verordening participatiebudget Brunssum 2014 kent een beperkte doelgroep. De verordening is bedoeld om het recht op het persoonlijk participatiebudget aan een tijdelijkheid te binden. In kader van de compensatie van de beperkingen van de rechthebbenden, is besloten om een collectieve voorziening in het leven te roepen, die adequate voorziening is. Hiermee wordt de noodzaak voor het persoonlijk participatiebudget weggenomen. Gezien het feit dat de gemeente Brunssum vrij is in het bepalen van het beleid rondom het compensatiebeginsel van artikel 4 Wet maatschappelijke ondersteuning, kan zij kiezen voor een bepaalde invulling van het compensatiebeginsel door een collectieve voorziening. De collectieve voorziening, die door Betere Buren BV wordt uitgevoerd geeft dezelfde voorzieningen als met het persoonlijke participatiebudget konden worden bereikt. Voor personen die na 1 januari 2014 nog een indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning krijgen, geldt dat zij gecompenseerd zullen worden door de voornoemde collectieve voorziening.
Voor degene die reeds rechthebbenden zijn in kader van de verordening geldt dat zij hun recht op persoonlijk participatiebudget behouden tot het einde van de duur van hun indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.
De regeling onderscheidt een tweetal groepen rechthebbenden. De maatwerker geeft aan op grond van het ICF of er sprake is van een zware of een lichte beperking. Indien er meerdere beperkingen zijn, dient de maatwerker voor iedere beperking afzonderlijk te bepalen of er sprake is van een zware of lichte beperking. Indien een persoon met beperkingen zowel een of meer zware beperkingen heeft als ook een of meer lichte beperkingen, is hij een rechthebbende met zware beperking. Mensen die als zwaar beperkt geclassificeerd worden komen op grond van de indicatie voor voorziening hulp bij het huishouden in aanmerking voor lichte (opruimen, stoffen, e.d.) en zware huishoudelijke hulp (dweilen, badkamer poetsen, e.d.). Mensen die als licht beperkt geclassificeerd worden komen op grond van de indicatie voor voorziening hulp bij het huishouden alleen in aanmerking voor het zware huishoudelijke werk. Zij zijn nog in staat om licht huishoudelijk werk zelf te verrichten. Kort samengevat:
Vorm en hoogte van het participatiebudget
Bij het vaststellen van de hoogte van het participatiebudget is gekeken naar de mogelijkheden om collectieve diensten in te kopen. Per jaar komen klanten in aanmerking voor een maximaal bedrag. Dit bedrag, het persoonlijk participatiebudget, wordt omgezet naar cheques ad € 10,= per stuk. Het bedrag is zodoende afgerond naar tientallen in euro’s. Bij € 4,= of minder is naar beneden afgerond. Bij € 5,= of meer is naar boven afgerond.
Daar waar gesproken wordt over een jaar wordt bedoeld een kalenderjaar.
Verstrekking van het participatiebudget
De cheques worden voorlopig éénmaal per kalenderjaar verstrekt aan klanten, waarbij de klant zich moet identificeren en een ontvangstformulier moet ondertekenen voor de ontvangst van de cheques. De klant dient zich te identificeren middels een geldig wettelijk identiteitsbewijs.
Om het participatiebudget in de vorm van cheques te kunnen gebruiken, is een systeem voor de inkoop van collectieve voorzieningen gecreëerd, waar klanten diensten kunnen afnemen. Uiteindelijk leveren de klanten de cheques in bij aanbieders die bij de gemeente geregistreerd zijn. Dit zijn vier typen aanbieders.
Voor HbH gecontracteerde zorgorganisaties: bijv. iemand ontvangt zorg in natura van een hulp die werkzaam is bij een gecontracteerde zorgorganisatie. Binnen de indicatie voor individuele voorziening hulp bij het huishouden (HbH) verzorgt deze hulp geen wassen en strijken meer. Met het participatiebudget kunnen extra minuten individuele hulp door de eigen hulp ingekocht worden.
De activiteiten van de aanbieders moeten gericht zijn op maatschappelijke participatie.
Aan het verkrijgen van een recht op een persoonlijk participatiebudget worden tevens verplichtingen verbonden. Het betreft hier een verplichting tot het verstrekken van inlichtingen. Deze verplichting blijft gedurende de gehele periode van het recht op persoonlijk participatiebudget bestaan. Om het recht te kunnen blijven bepalen of om te kunnen bepalen of dat er sprake is van een wijziging in de vorm van de beperking(en), te weten zwaar en licht, dient het college te beschikken over informatie. De persoon met beperkingen dient deze informatie (inlichtingen) te verstrekken. De informatieverstrekking is van wezenlijk belang voor de rechtmatigheid van de toekenning en het behoud van het recht en de hoogte hiervan.
Het recht op een participatiebudget vervalt op het moment dat de duur van de indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning van de rechthebbende is geëindigd. De verordening kent een tijdelijk karakter. Een rechthebbende vervliest zijn recht op persoonlijke participatiebudget op het moment dat de duur van zijn indicatie op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning eindigt. Dit is een natuurlijk moment voor hem/haar om over te stappen op de collectieve voorziening.
In de situatie van de persoon met beperkingen kunnen zich wijzigingen voordoen, die van invloed zijn op het recht of de hoogte van het recht. Tevens moet het voor het college mogelijk zijn om bij een onjuiste vaststelling van het recht, het onterecht of gedeeltelijk toegekende recht geheel of ten dele in te trekken. Het recht op het persoonlijk participatiebudget is gekoppeld aan de beschikking toekenning individuele voorziening hulp bij het huishouden. Indien het recht op deze individuele voorziening vervalt of de hoogte wijzigt, heeft dit consequenties voor het toegekende persoonlijk participatiebudget.
Het participatiebudget wordt ingetrokken bij mensen met regieverlies die daardoor weinig overzicht hebben over het voeren van een huishouden. Of iemand regieverlies heeft wordt vastgesteld volgens de ICF-classificatie die gehanteerd wordt bij het vaststellen of iemand in aanmerking komt voor de individuele voorziening ‘hulp bij het huishouden’. Denk hierbij aan mensen die beginnend dementerend zijn, ontregelde gezinnen of mensen met bepaalde GGZ-ziektebeelden. Voor deze huishoudens blijft zorg in natura over het algemeen een betere compensatie.
Indien er een omstandigheid heeft voorgedaan, waardoor ten onrechte of teveel is uitbetaald (via dienstencheques), moet het college de mogelijkheid hebben het onverschuldigde bedrag terug te halen.
Er kunnen zich situaties en omstandigheden voordoen op grond waarvan het onredelijk zou zijn om de bepalingen uit deze verordening zonder meer toe te passen. Artikel 10 geeft het college al dan de mogelijkheid om af te wijken.
Om geen overlapping c.q. onduidelijkheid te hebben over welke verordening van toepassing is, dient de Verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum te worden ingetrokken op het moment dat de nieuwe verordening in werking treedt.
Er dient duidelijkheid te zijn omtrent het handelen met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van de verordening ingediende aanvragen, genomen besluiten en bezwaar- en beroepszaken in kader van de Verordening persoonlijk participatiebudget Brunssum. Het overgangsrecht regelt dit.
De regeling zal inwerking treden op 1 januari 2014. De datum is in kader van wet- en regelgeving een gebruikelijke datum, die voor rechthebbende gemakkelijker is te onthouden.
De citeertitel geeft aan dat de verordening van tijdelijke aard is.