Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Klimaatbeleid gemeente Midden-Delfland 2009-2013 |
Citeertitel | Klimaatbeleid gemeente Midden-Delfland 2009-2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
n.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-03-2009 | 01-01-2014 | Nieuwe regeling | 27-01-2009 Gemeenteblad, 2009, 8 | 2009-01-06 |
De raad van de gemeente Midden-Delfland;
Gelezen het voorstel van de burgemeester en wethouders d.d. 21-01-2009, nr. 2009-01-06;
1. In te stemmen met de notitie klimaatbeleid gemeente Midden-Delfland 2009-2013.
2. Het benodigde extra bedrag van € 124.587 voor uitvoering van de projecten in de periode 2009-2013 beschikbaar te stellen door middel van bijgevoegde begrotingswijziging.
3. De SLOK-uitkering aanwenden voor de uitvoering van de klimaatprojecten.
In 2005 heeft de gemeente Midden-Delfland een begin gemaakt met gemeentelijk klimaatbeleid. Hiervoor is een klimaatscan door SenterNovem uitgevoerd en een concept notitie voor het klimaatbeleid opgesteld. In de notitie werd een aantal concrete projecten voorgesteld. Enkele van deze projecten zijn inmiddels opgepakt zoals het onderzoek naar energiezuinige openbare verlichting, onderzoeken naar aansluiten woninglocaties op het warmtenet Haaglanden, de energiebesparingcampagne Wonen++ voor particulieren, het duurzaam bouwen van het eigen gemeentehuis en een gemeentelijke auto op aardgas.
In januari 2006 heeft de gemeente het Milieubeleidsplan Midden-Delfland voor de periode 2006 - 2010 opgesteld. Dit is mede gebaseerd op het concept klimaatbeleid uit 2005. Hoofddoelstelling van het milieubeleid is “Het realiseren van een veilige, gezonde en aangename leefomgeving en bijdagen aan een duurzaam Midden-Delfland 2025”. Op basis van het milieubeleidsplan is een milieuprogramma opgesteld. Een van de acties hierin is het uitwerken van het gemeentelijk klimaatbeleid met concrete meetbare doelstellingen. Op 22 april 2008 is door het College het besluit genomen dat het gemeentelijk klimaatbeleid uitgewerkt wordt. Dit heeft ertoe geleid dat op 28 augustus 2008 een startnotitie is opgesteld waarin het klimaatprobleem, de subsidieregeling voor klimaatbeleid, het aanpalende gemeentelijk beleid en projectvoorbeelden zijn beschreven. Op basis van deze startnotitie hebben enkele gesprekken op ambtelijk en bestuurlijk niveau, een discussie in de raadscommissie Grondgebied en een consultatie van burgers en ondernemers plaatsgevonden. Deze gesprekken discussies en consultatie zijn de grondslag voor deze notitie klimaatbeleid gemeente Midden-Delfland.
Na de oliecrisis in de jaren zeventig van de vorige eeuw en een Brundtlandrapport waarin aandacht werd gevraagd voor de eindige voorraden van grondstoffen is er in 1992 een Klimaatverdrag van de Verenigde Naties opgesteld. Daarin is vastgelegd dat de emissie van broeikasgassen moet worden ingeperkt teneinde een gevaarlijke menselijke beïnvloeding van het klimaat te vermijden. In 1997 werd dit verdrag aangevuld met het Kyoto-protocol. Hierin zijn onder meer concrete afspraken gemaakt over de reductie van broeikasgassen.
In 2007 kwam het Intergovernmental Panel on Climate Change met de conclusie naar voren dat de mens met haar activiteiten een substantieel effect heeft op de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer. Dit komt enerzijds door een zeer intensief gebruik van de fossiele brandstofvoorraden (kolen, olie, gas). Bij het verbranden ervan ontstaan enorme hoeveelheden CO2 die in de atmosfeer terechtkomen. Anderzijds leidt het cultiveren van het land wereldwijd tot een grootschalige ontbossing. Hierdoor wordt er weer minder CO2 in bomen vastgelegd. Schommelde het CO2-gehalte in de atmosfeer de afgelopen 600.000 jaar door natuurlijke oorzaken tussen de 180 en 300 ppm, de laatste honderd jaar is het niveau mede door menselijk handelen gestegen tot boven de 380 ppm. Het is dus hoger dan ooit. Niet alleen het CO2-gehalte in de atmosfeer is sterk gestegen, ook het klimaat begint al merkbaar te veranderen. De gemiddelde temperatuur stijgt, gletsjers en ijskappen smelten en het weer wordt extremer. De kans op schade bij particulieren en bedrijven neemt daardoor toe en er zullen mondiaal meer dieren- en plantensoorten uitsterven.
De hiervoor genoemde effecten zijn mondiaal. Lokaal zullen de effecten niet minder zijn. Als de aarde blijft opwarmen zal o.a. de temperatuur van het zeewater stijgen. Het gevolg is dat de zeespiegel stijgt (deels door het uitzetten van water en deels door smelten van ijskappen op de polen). Dit kan, naast een grotere kans op overstromingen, samen met de bodemdaling ontaarden in een verzilting van het grondwater van het grondgebied van Midden-Delfland. Dat kan vervolgens ernstige gevolgen hebben voor de flora en fauna van Midden-Delfland.
Hoofdstuk 2. Klimaatbeleid op andere niveaus
De milieuministers van de Europese Unie hebben in maart 2008 een voorstel van de Europese Commissie uit januari 2007 goedgekeurd. Het voorstel betreft een drastische verlaging van de uitstoot van broeikasgassen. Om de risico's van klimaatverandering te beperken, is het uitgangspunt dat de aarde niet verder mag opwarmen dan 2 graden Celsius ten opzichte van pre-industrieel niveau. Hiervoor is het volgens de commissie nodig dat de uitstoot van broeikasgassen in industrielanden in 2020 30% lager is dan in 1990. De Europese Unie (EU) heeft zich eerder al verbonden aan de doelstelling om zelf de uitstoot in 2020 met 20% terug te dringen. De EU wil dit verhogen naar 30% als andere landen ook nieuwe klimaatafspraken willen maken.
Daarnaast vindt de commissie dat het aandeel duurzame energie en groene energiebronnen, zoals wind en water, omhoog moet tot 20% in 2020. Voor biobrandstoffen geldt een apart percentage 10% van de transportbrandstoffen.
Het huidige kabinetsbeleid is enerzijds een vervolg op het Kyoto-protocol en anderzijds een antwoord op het Europese beleid. De doelstelling zijn sterk aangescherpt:
Bij het stellen van de doelstellingen heeft het kabinet onderkend dat voor deze ambitieuze doelstellingen een energietransitie nodig is zoals beschreven in het Nationaal Milieubeleidsplan 4: 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid' uit 2001. Hierin werd voorgesteld om een transitie uit te voeren in 30 jaar tijd. Het kabinetsbeleid is uitgewerkt in het werkprogramma ‘Schoon en zuinig’. Daarin is te lezen dat de drie golven versneld uitgevoerd moeten worden. De golven zijn:’
Om in overeenstemming met “Schoon en zuinig” de eerste golf uit te voeren is in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten het klimaatakkoord tussen gemeenten en het Rijk 2007 -2011 opgesteld. Onderdeel van deze afspraken is de regeling Stimulering Lokale Klimaatinitiatieven (SLOK). Deze regeling richt zich op het ondersteunen van gemeenten en provincies bij het uitvoeren van een klimaatbeleid met concrete projecten gericht op reductie van broeikasgassen. Een aantal kenmerken van de SLOK-regeling zijn:
De SLOK-bijdrage kan worden ingezet voor de kosten voor menskracht, onderzoek, communicatie en educatie, die worden gemaakt ten behoeve van de uitvoering van gemeentelijk of provinciaal klimaatbeleid. Het klimaatbeleid dient hiervoor te voldoen aan de prestatiekaart lokaal klimaatbeleid van SenterNovem (zie bijlage 1). Deze prestatiekaart kent punten toe aan projecten binnen een zestal thema’s. De gemeente is volledig vrij in het kiezen van projecten, en kan dus een pakket samenstellen dat zo goed mogelijk aansluit bij de situatie in de gemeente. De regeling kent twee varianten:
Het stadsgewest Haaglanden heeft een Regionaal Structuurplan Haaglanden (RSP) en een Regionaal Milieuplan Haaglanden (RMP) opgesteld. In het RSP neemt het klimaat een belangrijke plaats in. Daarbij zijn landelijke ambities vertaald naar regionale doelstellingen. Als ambitie is opgenomen dat de regio in 2030 50% minder uitstoot van CO2 heeft ten opzichte van 1990 en dat de regio een voorbeeldregio is op het gebied van het benutten van schone energie en energiebesparing.
In het RMP zijn voor ‘klimaat en energie’ een aantal acties geformuleerd zoals:
Hoofdstuk 3. Ontwikkeling en randvoorwaarden klimaatbeleid
3.1 Milieubeleidsplan 2006 – 2010 gemeente Midden-Delfland
In het gemeentelijk milieubeleidsplan wordt het thema Klimaat aan de orde gesteld. Hierin vraagt het beleidsplan nadrukkelijk aandacht voor de CO2-emissie van de eigen organisatie. De gemeentelijke organisatie spant zich al in door het gebruik van 100% duurzaam opgewekte elektriciteit voor haar eigen gebouwen, de door haar beheerde installaties en de openbare verlichting. Voor de gemeente worden enkele kansen gesignaleerd: Energiescans voor gemeentelijke gebouwen, CO2 uit de Botlek voor tuinders en windenergie langs de A4 aan de noordkant van de Harnaschpolder. Het beleidsplan noemt de volgende doelen voor Klimaat:
3.2 Milieuprogramma Midden-Delfland 2008
In het milieuprogramma is opgenomen dat de gemeente actief bijdraagt aan de mondiale doelstellingen die in Kyoto zijn gemaakt. Tevens is vermeld dat in 2008 aangesloten zal worden bij de nieuwe afspraken voor gemeentelijk klimaatbeleid tussen gemeenten en het rijk (SLOK-regeling) en zal worden samengewerkt met Stadsgewest Haaglanden. De volgende acties zijn geformuleerd:
3.3 Ambities voor gemeentelijk klimaatbeleid
Sinds het opstellen van het Milieuprogramma hebben de Europese Commissie en het kabinet nieuw klimaatbeleid geformuleerd. De doelstellingen in het kabinetsbeleid, zoals genoemd in paragraaf 2.2, zijn doelstellingen voor de lange termijn. Het kabinet beschrijft in haar werkprogramma “Schoon en zuinig” drie golven waarbij zij van de gemeenten vraagt zich nu op de eerste golf te richten: meters maken. Hiervoor is ook de SLOK-regeling ingesteld.
Voor het bepalen van de ambitie en het kiezen van projecten hebben gesprekken plaatsgevonden met mevrouw T. van Nimwegen – Van Wieringen (destijds wethouder milieu), dhr. A. Hoeksema (hoofd afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving), dhr. P. Veenman (gemeentesecretaris), dhr. H. Verlinde (directeur) en dhr. P. van den Heuvel (hoofd afdeling Openbare Werken). Daarnaast is er een bijeenkomst van de raadscommissie Grondgebied aan dit onderwerp geweid en is er een bijeenkomst voor burgers en ondernemers georganiseerd.
Uit de stukken en gesprekken wordt geconcludeerd dat de gemeente Midden-Delfland haar bijdrage wil leveren aan het kabinetsbeleid. Het is nu nog niet vast te stellen wat de landelijke lange termijn doelstellingen van 30% CO2-reductie en 20% duurzame energie concreet betekenen voor de gemeente Midden-Delfland. De gemeente kiest er daarom voor zich nu te richten op de eerste golf conform het kabinetsbeleid en aldus het kiezen van concrete projecten in overeenstemming met de prestaties uit de landelijk opgestelde prestatiekaart (zie bijlage 1). Daarbij heeft de gemeente nog de vrijheid om te kiezen voor een aantal punten variërend van 8 (basispakket) tot 12 (pluspakket). De raadscommissie is in haar overleg over klimaatbeleid tot de conclusie gekomen dat een niveau van 10 punten het beste past bij de gemeente Midden-Delfland.
Ambitie: Het is de ambitie van de gemeente om in de periode 2009 - 2012 klimaatprojecten uit te voeren overeenkomstig de Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid van SenterNovem waarbij 10 punten worden gerealiseerd (op een schaal van 8 – 12 punten).
Uit de gesprekken zijn verder de volgende randvoorwaarden voor het lokale klimaatbeleid naar voren gekomen:
De gemeente moet het klimaatbeleid tot uitdrukking brengen in al haar rollen als voorbeeld, facilitator, initiator, stimulerend en beherend. Dit betekent concreet dat het nieuwe stadhuis, andere gemeentelijke gebouwen, openbare verlichting en gemeentelijke voertuigen qua energieprestaties verder gaan dan de wettelijke normen. Ook in het gedrag van de medewerkers dient dit terug te komen;
Projecten dienen zoveel mogelijk de activiteiten in andere segmenten te ondersteunen. Voorbeelden zijn: kwaliteitsverbetering in het kader van Cittaslow, behoud van het unieke landschap in het kader van de gebiedsvisie Midden-Delfland, het versterken van de vitaliteit in het kader van Vitale dorpen, aanpak van problematiek sluipverkeer, versterken van toerisme en recreatie;
Hoofdstuk 4. Klimaatprojecten Midden-Delfland
Op basis van de ideeën en randvoorwaarden uit de gemeente en van projectvoorstellen van het stadsgewest zijn een aantal projecten uitgekozen. De afstemming met de regio is belangrijk omdat de gemeente zich al heeft gecommitteerd aan het Regionaal Milieuplan Haaglanden, maar ook omdat het efficiënter is om een aantal projecten gezamenlijk op te pakken (zie kader Wonen++). Deze projecten worden hieronder toegelicht (A tot en met G). Per project is ook een projectformulier opgesteld. Deze zijn opgenomen in bijlage 2.
Stadsgewest Haaglanden heeft gezamenlijk met de betrokken gemeenten de energiebesparingscampagne Wonen++ gestart. In deze actie maakt het aantrekkelijk voor woningeigenaren energie-onderzoeken te laten doen. Ook wordt het uitvoeren van maatregelen eenvoudiger. Het stadsgewest heeft deze campagne voorbereid door een plan op te stellen en een uitvoerende partij te selecteren. Vervolgens ondersteunt het stadsgewest de communicatie van de gemeenten richting de burger. De uitvoerende partij kan een aantal acties efficiënter uitvoeren, waardoor de kosten voor de gemeenten beperkt worden gehouden.
Verschillende mensen binnen de gemeentelijke organisatie hebben aangegeven dat de eigen organisatie het goede voorbeeld moet geven op gebied van duurzaamheid. Dit is belangrijk voor het verkrijgen van draagvlak bij de inwoners en ondernemers in de gemeente voor het nieuwe klimaatbeleid. Aan draagvlak wordt veel waarde gehecht. Door zelf een goed voorbeeld neer te zetten wordt het makkelijker om van andere organisaties (corporaties, bedrijven e.d.) offers te vragen voor energiezuinig bouwen. Vanuit deze voorbeeldfunctie zijn er in het gemeentelijk klimaatbeleid prestaties opgenomen voor alle segmenten van de gemeentelijke organisatie:
A.A. Inkoop duurzame energie voor eigen gebruik
Het goede voorbeeld op gebied van inkoop is extra belangrijk omdat alle inwoners en organisaties dit voorbeeld vrij eenvoudig kunnen volgen. Daarbij komt dat het CO2-effect groot is. De voorbeeldfunctie is al eerder door de gemeente onderkend. Daarom koopt de gemeente op dit moment al voor haar eigen gebouwen en voor de openbare verlichting 100% duurzame elektriciteit in. Naast elektriciteit zal de gemeente onderzoeken of zij voor haar eigen gebouwen klimaatneutraal gas kan inkopen. Er komen de laatste jaren steeds meer vormen van klimaatneutraal gas beschikbaar. Klimaatneutraal gas kan biogas zijn maar het kan ook normaal aardgas zijn waarvan het verbruik wordt gecompenseerd met aanplant van bomen of met CO2-credits (energiebesparing bij andere sectoren of in het buitenland). Biogas is gas dat is gemaakt uit organische stoffen door vergisten of vergassen van mest of biomassa. Indien inkoop van klimaatneutraal gas haalbaar is, zal de inkoop hiervan in het beleid van de gemeente worden vastgelegd.
Naast de inkoop van gas en elektriciteit is het ook zinvol te kijken of er bij de aanschaf van apparatuur (computers, koffieautomaten, kopieermachines) op het energieverbruik wordt gelet. Ook al wordt er duurzame elektriciteit verbruikt. Energiezuinige apparatuur blijft zinvol. Ook duurzame energie is in zekere zin een schaars goed zolang er nog niet voldoende productiecapaciteit voor is.
A.B. Minimaliseren energievraag stadhuis en andere nieuwbouw
De gemeente heeft al vergevorderde plannen voor de bouw van een nieuw gemeentehuis. Als opdrachtgever voor de bouw, kan de gemeente zelf kiezen hoe energiezuinig wordt gebouwd. Binnen de gemeente is er veel interesse om op gebied van energiezuinigheid verder te gaan dan wettelijk nodig en zelfs verder dan uit het gemeentelijke duurzaam bouwen beleid volgt. Om te kiezen welke maatregelen worden toegepast zal eerst een onderzoek plaatsvinden naar de mogelijkheden voor energiebesparing en duurzame energie. Nog niet alle energiebesparende maatregelen zullen zich in een reële termijn terugverdienen. Daarom is het ook belangrijk dat energiezuinig bouwen wordt gecombineerd met inkoop van duurzame energie (gas en elektriciteit).
Naast het toepassen van de onderzoeksresultaten op het nieuwe gemeentehuis zelf zal er ook op basis van het onderzoek een beleidsnotitie worden opgesteld over energieprestaties voor toekomstige gemeentelijke nieuwbouw. De resultaten en de voorbeeldwaarde zullen daardoor toenemen.
A.C. Energiebesparing bij bestaande gebouwen
Alle overheidsgebouwen in Nederland dienen van een energielabel te worden voorzien. Voor alle gemeentelijke gebouwen in eigen beheer (dorpshuizen en bibliotheken) zullen daarom energieonderzoeken worden uitgevoerd waarbij het label wordt bepaald. Daarbij worden maatregelen voorgesteld. De gemeente zal alle maatregelen met een terugverdientijd van maximaal 10 jaar uitvoeren. Hiermee wordt bijgedragen aan de voorbeeldwerking en tegelijkertijd aan een kostenbesparing op langere termijn.
A.D. Campagne Energieke en frisse scholen
Leerlingen kunnen bijdragen aan energiebesparing op school. Zij kunnen dat door bijvoorbeeld verlichting uit te doen als zij naar het toilet zijn geweest. Ook kan de laatste leerling bij het verlaten van de klas het licht uitdoen. Zo zijn er verschillende gedragsmaatregelen waarmee fysiek een energiebesparing kan worden bereikt. Daarnaast speelt de laatste jaren sterk dat de gezondheid van het binnenklimaat aandacht behoeft. Ook hier kan de leerling bijdragen door bijvoorbeeld mee te kijken of er voldoende wordt geventileerd. Energiezuinig gedrag en aandacht voor het binnenklimaat worden bevorderd door middel van gastlessen op basisscholen al dan niet in combinatie met het instellen van zogenaamde ‘energieteams’. Een bijkomend voordeel is dat de leerlingen zien dat ze dit soort maatregelen ook thuis kunnen uitvoeren.
De gemeente biedt de scholen aan om gastlessen over energiebesparing en frisse scholen te organiseren. Zij zoekt een organisatie die gastlessen kan verzorgen en stemt de inhoud van de lessen af. De organisatie spreekt met de scholen voor hoe de lessen worden ingericht. Per school of groep wordt een interactieve les verzorgd waarin middels een vraag en antwoordspel kennis over achtergrond en maatregelen wordt overgebracht.
A.E. Gedragscampagne voor de medewerkers
Medewerkers in de gemeentelijke gebouwen kunnen veel aan het energieverbruik doen. Voor een goed effect dienen de facilitaire dienst, de afdeling ICT en de gebruikers van de gebouwen goed samen te werken. Het heeft geen zin als de medewerkers het licht uitdoen en de schoonmaak hem vervolgens weer laat branden. De facilitaire dienst kan het energieverbruik in kaart brengen, zorgen dat verwarmingsinstallaties goed staan ingesteld en externe partijen zoals een schoonmaakbedrijf betrekken in de campagne. Daar de kantoorapparatuur een grote verbruikspost vormt, zal de afdeling ICT nagaan wat het verbruik van deze apparatuur is en bij vervanging het energieverbruik laten meewegen. De medewerkers kunnen verlichting uitschakelen en verwarming omlaag bij het verlaten van een ruimte. Maar ook verwarming omlaag als het raam open gaat. Verder kan zij bij eventuele andere apparatuur in de werkruimten zorgen dat er geen lekverliezen optreden.
Middels gedragscampagnes die één à twee keer per jaar in de gemeentelijke gebouwen worden georganiseerd, wordt het latent aanwezige bewustzijn weer wakker geschud. Ze worden geïnformeerd over de mogelijkheden die ze hebben om het energieverbruik te beïnvloeden. De campagnes kunnen worden ondersteund door het monitoren van het totale energieverbruik per gebouw gedurende enkele jaren.
A.F. Beleidsmatige aanpak openbare verlichting
Voor de openbare verlichting is een onderzoek uitgevoerd. Daarbij is onderzocht welke vormen van energiezuinige lampen en armaturen kunnen worden toegepast. Ook zijn er mogelijkheden in de regeling van de verlichting. Gebruikstijden van de verlichting kunnen worden aangepast, verlichting kan worden voorzien van een mogelijkheid om te dimmen, wat in bepaalde perioden kan gebeuren. Ook kunnen wegvakken van aanwezigheidsdetectie worden voorzien. Op basis van de resultaten van het onderzoek wordt een plan voor vervanging van lampen, armaturen en eventueel regeling opgesteld. Daarin wordt een planning opgenomen voor het aanpassen van de openbare verlichting. Dit plan wordt in het beleid vastgelegd. De eerste uitvoeringsprojecten zullen binnen de looptijd van de SLOK worden uitgevoerd.
A.G. Campagne Het Nieuwe Rijden voor werknemers
De werknemers van de gemeente zorgen voor een fors energieverbruik tijdens dienstreizen en woon- en werkverkeer. Naast het vaker de fiets of het openbaar vervoer te pakken kunnen zij met het aanpassen van hun rijstijl ook een aanzienlijke brandstofbesparing bereiken. Voor de gemeentelijke medewerkers wordt een campagne voor ‘Het nieuwe rijden’ georganiseerd. Hierin wordt uitgelegd hoe je energiezuinig kan rijden, door bijvoorbeeld vroeg door te schakelen naar een volgende versnelling. Deze campagne kan worden ondersteund door het monitoren van het brandstofverbruik van de auto’s of door een dag een rijsimulator bij de gemeente te plaatsen waarin medewerkers het Nieuwe rijden kunnen oefenen.
A.H. Alternatieve brandstoffen voor eigen wagenpark
De gemeente heeft zelf ook enkele auto’s in beheer. Daarvan gaat er binnenkort een op aardgas rijden, wat minder uitstoot geeft dan auto’s op benzine of diesel. Bij succes van de auto zal de gemeente in het beleid vastleggen bij uitbreiding of vervanging van het gemeentelijke wagenpark standaard auto’s op aardgas te nemen.
Woningen worden zowel door het rijk als door de gemeente als een belangrijke doelgroep gezien. In deze doelgroep kunnen energiebesparende maatregelen worden getroffen tijdens het bouwen van nieuwe woningen of achteraf in de bestaande bouw. Bij bestaande woningen vragen particuliere woningen en huurwoningen een andere aanpak. Daarnaast kan ook hier gedrag een belangrijk aandeel in de besparing leveren. Derhalve zijn er vier projecten te onderscheiden:
Voor alle nieuwe woningen moet bij de vergunningaanvraag een berekening van de Energieprestatiecoëfficiënt (EPC) worden bijgevoegd. Hierin zijn de keuzen van toe te passen maatregelen en de energie-effecten daarvan weergegeven. In de praktijk blijkt echter dat de EPC-berekeningen niet altijd goed worden uitgevoerd en daarnaast kan het ook voorkomen dat de woning anders wordt gebouwd dan in de bouwvergunning staat vermeld. Hierdoor kunnen de woningen meer energie gaan verbruiken dan op basis van de bouwvergunning mag worden verwacht. Door een goede controle en handhaving wordt ervoor gezorgd dat de werkelijke woningen meer in overeenstemming zullen zijn met de aanvraag. Om de kwaliteit van de EPC-toetsing en handhaving van de EPC te verhogen zet de gemeente een monitoring van de EPC van nieuwbouwprojecten in de gemeente op. De monitoring levert een overzicht van alle bouwprojecten met de betrokken partijen, de EPC-waarden en de aandachtspunten. Jaarlijks wordt het overzicht geanalyseerd om te bekijken waar de controle en handhaving verder kan worden verbeterd.
B.B. Energiebesparingcampagne voor bestaande woningen
Voor particuliere woningen loopt er vanaf begin 2008 een energiebesparingcampagne onder de naam Wonen++. Wonen++ bestaat enerzijds uit een publiekscampagne met aandacht in kranten en gemeentelijke websites, met brieven aan woningeigenaren en informatieavonden. Anderzijds bestaat de campagne uit het aanbod dat energiebesparingadviezen goedkoper zijn en dat de partij die de advisering doet ook de uitvoering van de maatregelen zelf aanbiedt. Daardoor wordt het voor woningeigenaren eenvoudiger. Zij hoeven zelf geen zoekacties meer uit te voeren naar energieadviseurs, installateurs en aannemers te houden. Zij hoeven alleen een kaartje in te vullen en na het ontvangen van het advies aan te geven welke maatregelen zij willen realiseren. De campagne Wonen++ is voor twee jaar ingepland. Tussentijds wordt geëvalueerd hoe de campagne loopt en waar eventuele verbeteringen mogelijk zijn.
Voor het bereiken van een substantiële energiebesparing in de bestaande bouw is het van belang dat de actie een aantal jaren aanhoudt. Woningeigenaren zullen eerder maatregelen uitvoeren op een natuurlijk moment zoals een verhuizing, verbouwing of ketelvervanging. Dergelijke momenten treden eens in de 7 tot 12 jaar op. Dat betekent dat als de actie 7 jaar loopt veel woningen tenminste één natuurlijk moment hebben gehad. Voor de komende beleidsperiode wordt daarom een vervolg gegeven aan Wonen++. Op basis van de leerervaringen uit Wonen++ wordt een vervolg uitgewerkt waarbij de volgende aspecten worden meegenomen: publiekscampagne, financieel voordeel, drempelverlaging door organisatie van de uitvoering en financieringsconstructies. Bij het uitwerken van het vervolgproject vindt afstemming plaats tussen de disciplines Ruimtelijke Ordening en Milieu, Communicatie, Bouw- en Woningtoezicht, Volkshuisvesting en Financiën.
B.C. Afspraken met sociale huursector
Een belangrijk deel van de woningen is in bezit van woningcorporaties. Hoewel deze woningen energetisch gezien vaak al beter zijn dan particuliere woningen is het toch van belang dat de gemeente afspraken maakt met de corporaties over het verder verbeteren van de energiezuinigheid van de woningen. Deze afspraken worden waar mogelijk, regionaal gemaakt omdat corporaties vaak ook een regionaal verdeeld woningbezit hebben. Corporaties hebben in 2008 via hun koepelorganisatie Aedes al doelstellingen opgekregen. In overleg met de corporaties wordt bekeken hoe deze doelstellingen het beste kunnen worden gerealiseerd. Dit wordt vastgelegd in een afsprakenset tussen gemeente en corporaties waarbij indien dat zinvol is ook andere partijen kunnen worden betrokken. Stadsgewest Haaglanden heeft voorgesteld om overleg op te starten met de corporaties wat moet leiden tot afspraken voor de periode 2010 – 2014.
B.D. Gedragscampagne voor huishoudens
Gedrag heeft een grote invloed op het energieverbruik van de huishoudens. Het gaat niet alleen om het uitdoen van de verlichting als een kamer niet in gebruik is. Het gaat ook om zaken als het toepassen van energiebesparende lampen, het kopen van A-labelapparatuur, het gebruik van duurzame elektriciteit (groene stroom), het goed afstellen van de ketel en de thermostaat etc. De gedragscampagne is bedoeld om burgers te informeren over energieverbruik en mogelijkheden voor energiebesparing en duurzame energie in, op en bij de eigen woning. Onderdelen die in de campagne kunnen worden gebruikt zijn:
D.A. Opname van (standaard) energievoorschriften in milieuvergunningen
Voor deze sector wordt vooral aangesloten op het lopende beleid in het kader van de verruimde reikwijdte milieu. In alle milieuvergunningen die de laatste jaren zijn opgesteld of aangepast is het onderwerp energie in de vergunning opgenomen. Dit zal de komende jaren ook op deze wijze worden uitgevoerd. Doelstelling is om in 2012 zover te zijn dat dit bij alle vergunningen is gebeurd. Tevens zijn alle bedrijven met een milieuvergunning gecontroleerd op de uitvoering van de energiemaatregelen in de vergunning. Ook worden in deze periode alle bedrijven die vallen in de categorie B van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer bezocht en op het onderwerp energie gecontroleerd.
D.B. Dagafdekking koelmeubelen supermarkten
Supermarkten willen de drempel voor de kopers zo laag mogelijk houden en hun producten zo aantrekkelijk mogelijk te presenteren. Daarom zijn de koel- en vriesmeubelen vaak open waardoor de gekoelde lucht uit de koel- en vriesmeubelen de winkelruimte instroomt met structurele energieverliezen tot gevolg. De verliezen zijn bij veel supermarkten gereduceerd door ‘s nachts de koel- en vriesmeubels af te dekken. Er kan echter nog aanzienlijk bespaard worden door de meubels ook overdag af te dekken.
Door dit regionaal aan te pakken zullen de supermarkten het argument ‘concurrentievervalsing’ niet kunnen gebruiken. Het Stadsgewest zal centraal voorschriften en voorbeeldbrieven opstellen waarmee de gemeenten de supermarkten kunnen aanschrijven.
E.A. Ontwikkelen Plan van Aanpak voor verminderen uitstoot autogebruik
Nu de woningen en gebouwen steeds energiezuiniger worden en steeds meer duurzame energie gaan gebruiken neemt het aandeel van verkeer en vervoer in de CO2-emissie toe. Uit de inventarisatie kwam naar voren dat niet alleen het autoverkeer schoner moet worden, ook moet zwaarder worden ingezet op de alternatieven om daarmee de CO2-emissie maar vooral ook de verkeershinder te reduceren. De alternatieven zijn met name effectief te stimuleren als dat in regionaal verband gebeurt. Regionaal kunnen fietspaden, busverbindingen en dergelijke worden gerealiseerd waardoor forensenverkeer en ritten naar stadscentra of sportvoorzieningen minder met de auto hoeven plaats te vinden.
Om te beoordelen welke maatregelen de gemeenten kunnen nemen en welke daarvan het meest effectief zijn, zal eerst in regionaal verband een Plan van Aanpak voor verminderen uitstoot worden opgesteld. Daarin wordt gekeken waaruit de verkeersbewegingen bestaan (forensenverkeer, vrachtverkeer, winkelpubliek, sportbeoefenaren, toerisme e.d.), welke daarvan aan te pakken zijn, welke doelgroepen hiervoor benaderd moeten worden en via welke media dat kan. Maatregelen die in het plan van aanpak terug kunnen komen zijn:
4.5 Activiteiten buiten de SLOK om
De bovengenoemde projecten passen binnen de SLOK-regeling. Als er een subsidieaanvraag wordt ingediend maakt de gemeente afspraken met het ministerie van VROM over de uitvoering van projecten. Bij de afspraken zullen bovengenoemde projecten worden ingediend. Daarnaast kan de gemeente andere activiteiten op gebied van energiebesparing en duurzame energie ondernemen. Zo kan de gemeente meedoen aan projecten die worden georganiseerd door het Stadsgewest Haaglanden. Twee projecten die in dit kader mogelijk uitgevoerd gaan worden zijn:
Verder kan de gemeente voor het vergroten van de productie van duurzame energie op de langere termijn een nader onderzoek doen naar de mogelijkheden van windenergie binnen de gemeente. Een eerste locatiestudie heeft reeds plaatsgevonden en in de nota Wervel van de provincie zijn twee gebieden genoemd. Het draagvlak en de milieuaspecten dienen echter nog verder te worden onderzocht alvorens een definitieve keuze hierover te kunnen maken.
5.1 Projecten in de prestatiekaart
Zowel het rijk als Stadsgewest Haaglanden wensen dat er zoveel mogelijk gemeenten klimaatbeleid opstellen overeenkomstig de SLOK-regeling. De SLOK biedt twee mogelijkheden:
In de ‘Startnotitie klimaatbeleid gemeente Midden Delfland’ (EREA, 28 augustus 2008) zijn drie scenario’s uitgewerkt die variërend van 8 tot 12 punten op de prestatiekaart opleveren. De startnotitie is aan de orde gesteld in de raadscommissie Grondgebied. De commissie heeft aangegeven dat een niveau van 10 punten goed zou passen bij de gemeente. In de tabel hieronder zijn de projecten uit hoofdstuk 4 ondergebracht in de doelgroepen van de prestatiekaart.
5.2 Organisatieversterkende randvoorwaarden
Samenwerking tussen de gemeentelijke afdelingen
Enkele projecten kunnen worden geïnitieerd en geleid door de afdeling Bouwen, Milieu en Handhaving van de gemeente, maar voor veel projecten geldt dat er meerdere afdelingen initiatief moeten nemen of bij de projecten betrokken worden. Hiervoor is het belangrijk dat de gemeente als organisatie zich schaart achter de doelstellingen en projecten. Het formuleren en bekend maken van de doelstelling is daarbij een logische eerste stap, maar zeker zo belangrijk is het om de doelen en ambities bij de hele organisatie ‘tussen de oren’ te krijgen. De SLOK-aanvraag wordt derhalve aangegrepen om de gehele gemeentelijke organisatie nogmaals te wijzen op het belang van klimaatbeleid en het werk dat in de komende jaren verzet moet worden.
Naar aanleiding van de SLOK-aanvraag wordt een interne campagne opgezet die informeert over de SLOK-aanvraag en duidt op de verantwoordelijkheden van àlle afdelingen binnen de gemeente om de projecten succesvol af te ronden.
Bij enkele projecten is in hoofdstuk 4 aangegeven dat deze op initiatief van het Stadsgewest Haaglanden zal worden uitgevoerd. Behalve deze projecten zal voor de andere projecten ook zoveel mogelijk aansluiting worden gezocht bij Haaglanden om daarmee kennis en ervaringen uit collega gemeenten optimaal te benutten en om maximaal te kunnen profiteren van schaalvoordeel. Dit laatste is vooral van belang voor projecten die voor de uitvoering ervan gebruik maken van externe partijen. Een dergelijke partij hoeft dan maar één keer te worden geselecteerd en deze kan doorgaans relatief goedkoper aanbieden omdat het een groter project betreft.
Voor een optimale uitvoering van de projecten is draagvlak onder de inwoners nodig. In dit kader heeft er ook tijdens het opstellen van het klimaatbeleid al een consultering van de inwoners plaatsgevonden. Daarin is gevraagd om ook over de uitvoering te mogen meepraten. Dit zou kunnen in de vorm van een gemeentelijk klimaatforum waarin burgers, gemeente en andere betrokken partijen zitting hebben. Dit forum kan één of twee keer per jaar bij elkaar komen om de projecten waarvan de uitvoering binnenkort start, door te spreken.
Berekenen effect klimaatbeleid op de CO2-emissie
Het doel van het klimaatbeleid is het verlagen van de uitstoot van broeikasgassen en met name de CO2. Een veel gestelde vraag is dan ook in hoeverre de genomen maatregelen daadwerkelijk bijdragen aan de reductie van de CO2-uitstoot. Om dit te kunnen bepalen dient eerst een referentie, de nulsituatie, te worden bepaald. Vervolgens moet per maatregel de reductie worden berekend. Dan wordt duidelijk welke maatregelen veel of weinig bijdragen.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 27 januari 2009.
Bijlage 1: Prestatiekaart lokaal klimaatbeleid
A. Eigen gebouwen, voorzieningen, wagenpark, dienstreizen, woon-werkverkeer en inkoop
·Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 1 % per jaar | ||
·Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 2 % per jaar | ||
·Besparing en/of verduurzaming brandstoffen met 4 % per jaar |
F. Grootschalige Duurzame Energieopties
G. Organisatieversterkende randvoorwaarden