Organisatie | Oosterhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels boeteoplegging Sociale Zekerheid 2013, gemeente Oosterhout |
Citeertitel | Beleidsregels boeteoplegging Sociale Zekerheid 2013, gemeente Oosterhout |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-09-2013 | 01-01-2018 | nieuwe regeling | 16-09-2013 - | BI.0130571 |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Oosterhout;
gelet op het bepaalde in artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 18a van de Wet werk en bijstand, artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 20a van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
vast te stellen de “Beleidsregels boeteoplegging Sociale Zekerheid 2013, gemeente Oosterhout”.
Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
WWB: Wet werk en bijstand;
boetebedrag: het boetebedrag vastgesteld volgens artikel 2 van het Boetebesluit socialezekerheidswetten;
inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
boete: de bestuurlijke boete bedoeld in artikel 18a van de WWB, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ;
Artikel 3 Schriftelijke waarschuwing
In plaats van een boete wordt een schriftelijke waarschuwing gegeven als het niet nakomen van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering, tenzij:
Artikel 4 Verminderde verwijtbaarheid
Van verminderde verwijtbaarheid is in ieder geval sprake indien:
belanghebbende wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij belanghebbende deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.
Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een boete
In het besluit tot het opleggen van een boete worden in elk geval vermeld:
Met inwerkingtreding van de Wet aanscherping handhaving- en sanctiebeleid SZW-wetten is de bestuurlijke boete in het leven geroepen.
Op grond van artikel 18a van de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 20a in zowel de IOAW als de IOAZ legt het college een bestuurlijke boete op indien er sprake is van schending van de inlichtingenplicht. Er zijn situaties denkbaar waarin het college kan besluiten een lagere boete of in het geheel geen boete op te leggen. Deze bevoegdheid dient nader ingekaderd te worden door middel van beleidsregels.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, de IOAW, de IOAZ of de Awb niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in deze wetten de beleidsregels moeten worden gewijzigd.
De begrippen die niet zijn omschreven in de WWB, de IOAW, de IOAZ of de Awb, of die verduidelijkt moeten worden, zijn in het tweede lid omschreven.
Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete
In dit artikel is de hoofdregel opgenomen. Deze hoofdregel is dat de boete in principe 100% van het benadelingsbedrag bedraagt. Indien sprake is van recidive dan wordt het boete bedrag met 50% verhoogd. De boete bedraagt dan dus 150% van het benadelingsbedrag.
Artikel 3 Schriftelijke waarschuwing
Op grond van artikel 18a, lid 4, WWB, artikel 20a, lid 4, IOAW en artikel 20a, lid 4, IOAZ, heeft de gemeente de bevoegdheid om in de gevallen waarin de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot teveel verstrekte uitkering, geen boete op te leggen maar te volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Met de bepaling in dit artikel 3 wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.
In een aantal gevallen waarin sprake is van schending van de inlichtingenplicht zonder dat dit geleid heeft tot teveel verstrekte uitkering, zal echter niet volstaan worden met een waarschuwing. In artikel 3 worden twee situaties aangegeven waarin hiervan sprake is. In eerste plaats in de situatie waarin de belanghebbende willens en wetens zijn inlichtingenplicht schendt. De tweede situatie is als belanghebbende al eerder een boete of een waarschuwing heeft gekregen wegens het schenden van de inlichtingenplicht.
Artikel 4. Verminderde verwijtbaarheid
Indien een boete wordt opgelegd, wordt de hoogte hiervan afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan belanghebbende kan worden verweten. Daarbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden waarin belanghebbende verkeert.
Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen boete moet nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van het basis boetebedrag geboden is. Afwijking van het basis boetebedrag kan overigens slechts een matiging betekenen, wij zijn niet bevoegd om het basis boetebedrag te verzwaren.
De ernst van de overtreding wordt op grond van artikel 2 Boetebesluit socialezekerheidswetten in de eerste plaats afgemeten aan de hoogte van het benadelingsbedrag.
In het bestuursrecht is het uitgangspunt dat als iemand de inlichtingenplicht heeft geschonden, dit ook verwijtbaar is. De bewijslast om aan te tonen dat de schending niet, of verminderd verwijtbaar is, ligt bij belanghebbende.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid in de volgende gevallen:
De inlichtingenplicht gaat uit van de plicht om informatie onverwijld te melden, waarvan het de belanghebbende redelijkerwijs duidelijk is dat het van invloed kan zijn op het recht op en de hoogte van de uitkering. Van belanghebbende wordt daarnaast een redelijk inspanning gevergd om op de hoogte te geraken van de feiten die van invloed zijn op de uitkering. Het enkele feit dat de gemeente belanghebbende niet expliciet op de hoogte heeft gesteld van de plicht een bepaalde omstandigheid door te geven, is geen reden om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
Als iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt dan wordt op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht afgezien van het opleggen van een boete of het geven van een waarschuwing.
Als de belanghebbende de schending van de inlichtingenplicht niet volledig valt te verwijten, kan de op te leggen boete op een lager bedrag worden vastgesteld. In het Boetebesluit Socialezekerheidswetten heeft de wetgever vastgesteld in welke gevallen in ieder geval sprake is van een verminderde verwijtbaarheid. Deze situaties zijn vermeld in het derde lid van artikel vier.
Omstandigheden waarin belanghebbende verkeert
Bij de beoordeling van de evenredigheid van de op te leggen boete dient rekening gehouden te worden met bijzondere financiële of sociale omstandigheden waarin belanghebbende verkeert op het moment dat de boete wordt opgelegd.
Denk hierbij bijvoorbeeld aan hoge woonlasten of uitgaven van bijzondere aard waar geen vergoeding voor mogelijk is. Of de situatie waarin de gevolgen voor (minderjarige) kinderen heel groot zijn.
De weging van omstandigheden van persoon en gezin gebeurt op het moment dat de
Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wordt de boete lager vastgesteld.
Er kan nooit sprake zijn van een categoriale verlaging van de boete. Het moet altijd gaan om individuele omstandigheden. Dat betekent dat er per geval bekeken moet worden of er aanleiding is om verminderde verwijtbaarheid aan te nemen.
Indien er sprake is van verminderde verwijtbaarheid dan wordt het basis boetebedrag met 50% verlaagd. In detail uitwerken van de verlaging van het boetbedrag is nagenoeg onmogelijk gelet op de vele situaties die aanleiding kunnen zijn voor het vaststellen van een verminderde verwijtbaarheid. Daarom is bij verminderde verwijtbaarheid gekozen voor een standaard in de vorm van halvering van de boete.
Artikel 5 Het besluit tot opleggen van een boete
Het boete werkproces eindigt met het afgeven van een beschikking. In deze beschikking moeten de volgende punten worden opgenomen:
De beschikking moet binnen 13 weken na de dag waarop het rapport is opgemaakt worden verstuurd. Dit is overigens een termijn van orde.
De vervaltermijn van de boete is vijf jaar als de maximumboete hoger is dan € 340,00 en drie jaar als de boete € 340,00 of lager is. Dat wil zeggen dat geen boete meer opgelegd kan worden vijf jaar nadat de overtreding heeft plaatsgevonden, en drie jaar na een overtreding met een maximaal boetebedrag van € 340,00. Deze termijnen kunnen worden opgeschort als de gedraging wordt voorgelegd aan het Openbaar Ministerie. De opschorting eindigt als door een uitspraak de boete onherroepelijk is geworden.
Niet onvermeld dient te blijven dat in de Awb aan bezwaar en beroep geen schorsende werking is toegekend. Dat betekent dat belanghebbende de boete ook moet betalen wanneer het bezwaar of beroep nog loopt. Mocht in bezwaar of beroep de boete (gedeeltelijk) onterecht blijken dan kan hij het betaalde voor zover sprake is van te veel betaalde boete terug ontvangen met wettelijke rente gerekend over de periode van betaling tot aan de terugbetaling (artikel 4:102 eerste lid Awb).
Tenslotte wordt opgemerkt dat de rechter in afwijking van artikel 8:69 Awb in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van belanghebbende kan vaststellen.
Soms kunnen er zwaarwegende argumenten zijn om van de tenuitvoerlegging van een overigens gerechtvaardigde boete af te zien. Het betreft dan argumenten die met de reden van de boete niets van doen hebben. Deze zijn immers bij de vaststelling van de boete al meegewogen.
Bij de toepassing van de hardheidsclausule zal het overigens altijd gaan om een strikt individuele afweging in de specifieke situatie.