Organisatie | Schiedam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Handhavingsarrangement horeca Schiedam 2013 - 2017 |
Citeertitel | Handhavingsarrangement horeca Schiedam 2013 - 2017 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Handhavingsstrategieën horeca |
Tevens vastgesteld door de burgemeester voor zover het zijn bevoegdheden betreft, op 29 juli 2013.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-08-2013 | 30-01-2021 | Onbekend | 13-08-2013 Het Nieuwe Stadsblad, 14 augustus 2013 | IVBCB 13INT00408 |
Dit Handhavingsarrangement horeca Schiedam 2013 – 2017 (hierna: handhavingsarrangement) is een uitwerking van hoofdstuk 5 van de Nota horecabeleid Schiedam 2013 – 2017, waarin de beginselen van de handhaving in Schiedam zijn beschreven.
In het handhavingsarrangement wordt op hoofdlijnen aangegeven hoe de gemeente de handhaving concretiseert. Ten aanzien van de regulering en vooral de handhaving van horeca en alcoholverstrekking staat de gemeente echter niet alleen. Er zijn diverse interne en externe partners bij betrokken, zodat samenwerking en afstemming is vereist. In de beleidsnota en het handhavingsarrangement wordt -met name ten aanzien van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan- de intentie uitgesproken tot samenwerking om te komen tot een adequate, professionele, efficiënte en effectieve handhaving. Om die reden is er ten behoeve van de operationele uitoefening van handhaving, dit handhavingsarrangement opgesteld.
Dit handhavingsarrangement is daarmee ook een codificering van de afspraken die zijn gemaakt in de lokale driehoek en met andere handhavingspartners over de wijze van handhaven. Bij horecahandhaving gaat het namelijk om een gecombineerd optreden van gemeente, politie en openbaar ministerie (OM). Daarnaast zijn er nog andere instanties belast met handhaving: zoals de brandweer en de milieudienst. In het handhavingsarrangement worden de rollen, taken en bevoegdheden van de betrokken handhavingpartners vastgelegd, en de manier van optreden bepaald. Daarbij worden bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten op elkaar afgestemd.
Het handhavingsarrangement heeft de status van beleidsregel. Hiermee en hierin maakt de gemeente duidelijk wat in het kader van de handhaving van de horeca en alcoholverstrekkende instellingen en bedrijven, de regels zijn waaraan men zich moet houden en welke sancties kunnen worden opgelegd bij overtreding van de regels.
Beleidsregels vormen een matrix, waarin staat dat gedrag X leidt tot sanctie Y. Bij het opstellen van de beleidsregels moet de evenredigheid in acht genomen worden. Er moet een logische opbouw zijn van verplichtingen en sancties bij niet-nakoming hiervan. Verder moet ook bij ieder concreet besluit een belangenafweging gemaakt worden. Er mag dus geen automatische toepassing aan de matrix gegeven worden. Ook in het geval van beleidsregels geldt dus dat bij ieder concreet besluit rekening gehouden moet worden met de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid. Het handhavingarrangement voorziet daarin. Het vormt een protocol voor het sanctionerend optreden naar aanleiding van uit de handhaving van de horeca voortvloeiende feiten en omstandigheden.
Het handhavingsarrangement heeft tot doel een lijn te bepalen voor de toepassing van de sancties die opgelegd kunnen worden ten aanzien van overtredingen. Aan de hand van de tabellen achterin dit handhavingsarrangement kan gericht en specifiek en expliciet bepaald worden door wie op welke wijze en met welk instrument er in welke gevallen handhavend opgetreden kan worden. Het beoogt daarmee een uniforme en efficiënte en effectieve handhaving te waarborgen, waarbij onderlinge samenwerking gecoördineerd wordt en grenzen, taken en bevoegdheden helder worden gemaakt.
Zoals in het handhavingsarrangement omschreven wordt, is handhaving de regel. Evenwel zal er naar gestreefd worden om daadwerkelijke handhaving zoveel mogelijk te voorkomen door gebruik te maken van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan. Daadwerkelijke handhaving zal echter nooit verdwijnen of daardoor vervangen of afhankelijk worden. Er kan en zal onafhankelijk en autonoom opgetreden moeten kunnen worden in geval er ten aanzien van horeca-activiteiten en alcoholverstrekking gehandeld wordt in strijd met de geldende regels. Het ultieme doel is dan ook zoveel mogelijk te voorkomen dat overtredingen plaatsvinden waardoor daadwerkelijk handhavend optreden ook zoveel mogelijk achterwege kan blijven.
Doel is ook om afstemming te bewerkstelligen met de handhavende partners en deze vast te leggen. Er worden op basis van deze richtlijn concrete werkafspraken gemaakt. Daarnaast kan deze richtlijn als “thermometer” voor de kwaliteit van het handhavend optreden dienen en als basis dienen voor een toekomstig auditbaar kwaliteitssysteem. Dit handhavingsarrangement kan daarbij fungeren als brondocument voor mogelijke verdere protocollen, procesbeschrijvingen, formats, formulieren bij en binnen de interne organisaties van de diverse handhavende partners.
Tot slot is dit handhavingsarrangement behulpzaam bij het opstellen van gezamenlijke handhavingsprogramma’s, waarbij voorzien kan worden in de inbedding van incidentele, periodieke, routinematige en thematische controles en inspecties, al dan wel of niet in de vorm van individuele en gezamenlijke, multidisciplinaire handhavingsacties.
Het handhavingsarrangement kan samen de beleidsnota dienen als een bron- of kerndocument voor rechtmatige maar vooral doelmatige toetsing door bijvoorbeeld een commissie bezwaar en beroep maar vooral de rechterlijke macht. Dit handhavingsarrangement is een keurslijf, doch een richtinggevend uitgangspunt. Het bevordert eenduidig en duidelijk handelen en optreden. Er is echter altijd ruimte voor maatwerk, op grond van de discretionaire bevoegdheden die de bestuursorganen hebben.
Het handhavingsarrangement geeft kaders ten behoeve van de daadwerkelijke handhaving. Er worden als het ware vuistregels gegeven ten aanzien van de uitvoering van bestuurlijke maatregelen in geval er overtredingen geconstateerd zijn. De “gebruiksaanwijzing” van het handhavingsarrangement houdt in dat er gericht nagelezen kan worden ten aanzien van welke wet, voor welke overtreding, er door wie wat gedaan wordt en welke handhavingsinstrumenten er ingezet kunnen worden. De nadruk ligt op het woord ‘kunnen’: er is geen sprake van een strak geregeld systeem, maar van een uitgangspunt, een norm. De norm geeft aan hoe er in de meeste voorkomende gevallen gehandeld wordt. Er blijft daarbij echter altijd een duidelijke vrijheid en ruimte om af te wijken van de norm en maatwerk te leveren.
Recidive en samenloop van overtredingen, opschalen en stapelen van maatregelen
Bij het opstellen van het arrangement is rekening gehouden met het feit dat bepaalde overtredingen bij herhaling plaats kunnen vinden of dat er eerder overtredingen plaats hebben gevonden (recidive). Daarnaast kan er sprake zijn van het feit dat er verschillende overtredingen tegelijkertijd en op verschillende wetsgebieden gepleegd worden (samenloop). Deze factoren betreffen dan ook feiten en omstandigheden die van wezenlijke invloed zijn op de beoordeling van overtredingssituaties en het bepalen van de inzet van het handhavingsinstrumentarium.
Daar waar in het geval van een eerste overtreding de tabel voorziet, rijst de vraag in hoeverre er bij een herhaling (recidive) van die overtreding, of combinatie van meerdere overtredingen (samenloop), een meer dwingende of strengere maatregel nodig is (opschalen) en of er meerdere handhavingsinstrumenten en maatregelen opgelegd dienen te worden (stapeling). Indien dat het geval is, moet vervolgens bepaald worden hoe en op welke manier dat gebeurt. Bepalend daarbij is de handhavingshistorie van ondernemer en/of zijn bedrijf, in hoeverre overtredingen uit het verleden meegewogen moeten worden, en gedurende welke periode. Ook de verwijtbaarheid en de ernst van het feit is relevant bij het bepalen van de inzet van de soort en mate van handhaving en de te nemen maatregel en de zwaarte daarvan. Een gecompliceerd geheel dus. Het zal een grote mate van ad hoc beoordeling vergen met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid van het betreffende bestuursorgaan. Om echter toch een richtlijn en criteria te vormen, is het volgende principe gehanteerd:
Als hoofdregel geldt dat de uitvoering van de sanctie (maatregel) op een zwaardere overtreding vóór gaat op de uitvoering van de sanctie van de lichtere overtreding met dien verstande dat het sanctieniveau van de lichtere overtreding daardoor niet komt te vervallen. Bij de verschillende herhalingen van overtredingen (eerste, tweede, derde keer, etc.) gaat per overtreding een periode van één jaar lopen teneinde binnen dat lopende jaar naar een zwaardere sanctie te geraken. Indien tussen twee overtredingen meer dan één jaar zit, dan wordt teruggeschakeld naar het uitgangspunt, bijv. weer waarschuwen (eerste keer) of indien daar redenen voor zijn direct overgaan tot sanctie (”tweede keer”).
Verschillende overtredingen met een gelijke bestuurlijke sanctie worden bij elkaar opgeteld teneinde in een zwaardere sanctie te geraken. Indien tussen twee overtredingen meer dan één jaar zit, dan weer waarschuwen (eerste keer) of indien daar redenen voor zijn direct overgaan tot sanctie (”derde keer”). Eerste stap/maatregel (bijv. bestuurlijke waarschuwing) overslaan indien zwaardere/volgende sanctie (bijv. wijziging sluitingsuur of tijdelijke sluiting) een meer passende maatregel is, bijvoorbeeld indien sprake is van overtreding van ernstige aard of bij tweede overtreding binnen één jaar. Een basis maatregelstap kan worden overgeslagen indien een vervolgsanctie (bijv. het direct intrekken van de vergunning) een meer passende maatregel is. Dit alles tenzij onmiddellijk handhaven geboden is.
Uiteindelijk mondt al het bovenstaande uit in de daadwerkelijke toepassing er van. In de bijlage wordt dat inzichtelijk gemaakt in de vorm van een tabel. In die tabel is ten aanzien van de toepassing een uitgangspunt gegeven. Er wordt inzichtelijk gemaakt hoe er in eerste instantie en ‘in principe’ handhavend opgetreden wordt.
Het is echter geen wet van Meden en Perzen. Uiteindelijk zal de praktijk uitwijzen hoe de handhaving gestalte krijgt. Naast de discretionaire bevoegdheid, gelden er een aantal principes die daarbij bepalend zijn.
Bijvoorbeeld: is er sprake van de eerste keer dat er een overtreding plaatsvindt, of is het de tweede of derde keer; binnen hoe veel tijd hebben er meerdere overtredingen plaatsgevonden; is er sprake van meerdere overtredingen van diverse regels; zijn het meerder ernstige of allemaal geringe of een mix van soort overtredingen; enzovoorts.
Per categorie en per wetgevingsgebied is een recidive termijn bepaald van één, twee of vijf jaar. Dit betekent dat alle relevante overtredingen gedurende die periode meegewogen worden. Indien de recidive periode één jaar is en er vindt een tweede overtreding plaats, wordt er opgeschaald en of gestapeld. Na de periode van één jaar niet. Bij ernstige overtredingen voor specifieke wetgeving, is die periode langer. Bijvoorbeeld ten aanzien van harddrugs in horecabedrijven of te grote handelshoeveelheden in coffeeshops. In de Toepassingstabel is na te lezen welke termijn er geldt, hier is die al verwerkt in de beschreven onderdelen.
Inherente afwijkingsbevoegdheid
Artikel 4:84 Awb geeft de zogenaamde inherente afwijkingsbevoegdheid weer. Dit is een hardheidsclausule die inherent is aan beleidsregels. Deze hardheidsclausule houdt in dat als de afweging van de belangen afwijking van de beleidsregel noodzakelijk maakt, de gemeente ook afwijkend moet beslissen. Vaststelling van de inhoud van dit handhavingsarrengement als beleidsregel impliceert dat conform deze regels wordt gehandeld, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden die een afwijking rechtvaardigen dan wel tot afwijking noodzaken (de feitelijke inherente afwijkingsbevoegdheid op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht). Van geval tot geval zal dan ook moeten worden bezien of er sprake is van dergelijke bijzondere omstandigheden welke aanleiding vormen om van de beleidsregel af te wijken. In dit kader wordt opgemerkt dat indien de begrenzing van de in deze Richtlijn onderscheiden gebieden en onderwerpen in de feitelijke situatie niet altijd even duidelijk kan worden getrokken, het recht is voorbehouden om af te wijken van de algemene regels zoals verwoord in deze Richtlijn.
Bij de inherente afwijkingsbevoegdheid, sluit zeer nauw het begrip discretionaire bevoegdheid aan. In de beleidsnota en het handhavingsarrangement (met name de toepassingstabel sanctioneren) dient ruimte gelaten te worden aan het bevoegde bestuursorgaan bij de concretisering van de uitvoering van het arrangement en met name de toepassingstabel. Het beleid en het arrangement zouden anders tot keurslijf worden. Het kan noodzakelijk zijn dat de burgemeester of het college bij het toepassen van de bevoegdheden moeten afwijken van het handhavingsarrangement. In de beleidsnota en het arrangement is dan ook nadrukkelijk rekening gehouden met het feit dat de burgemeester en het college te allen tijde een discretionaire bevoegdheid hebben. In gevallen dat de aard en de omstandigheden dat vereisen, kunnen zij dan ook het arrangement ter zijde stellen en als het ware maatwerk leveren.
De houder van de afwijkingsbevoegdheid en de discretionaire bevoegdheid kan dus een zekere marge gelaten worden al dan niet een beslissing te nemen of te kiezen tussen een aantal verschillende mogelijke beslissingen zoals in het handhavingsarrangement omschreven. In dat geval is er sprake van een “discretionaire bevoegdheid”. De discretionaire bevoegdheid wordt begrensd door het algemeen belang zoals dat in de wet is neergelegd. Binnen de grenzen van de discretionaire bevoegdheid mag men handelen. Gaat men die grenzen te buiten en handelt men kennelijk onredelijk dan is er ruimte voor ingrijpen door de rechter. In die gevallen beperkt de rechterlijke controle zich tot een marginale toetsing.
In de toepassingstabel in de bijlage, worden zeven relevante handhavingsgebieden per categorie regelgeving uitgewerkt:
APV-bepalingen o.b.v. Opiumwet en AHOJGI+ criteria t.a.v. coffeeshops (Bij de vaststelling van het nieuwe coffeeshopbeleid, naar verwachting eind 2013, zullen de handhavingsstrategieën die zijn opgenomen in het handhavingsarrangement worden overgebracht naar het coffeeshopbeleid. Vanaf dat moment vervallen deze onderdelen van het handhavingsarrangement).
In de uitvoeringstabel wordt aangegeven op grond van welke bevoegdheden er ten aanzien van welke wet- en regelgeving wordt opgetreden tegen welke overtredingen. Het handhavend optreden betreft het nemen van bestuurlijke maatregelen met gebruikmaking van bestuursrechtelijk instrumentarium, teneinde ongewenste situaties en gedragingen te “redresseren” oftewel in overeenstemming te brengen met de uitgangssituatie. Het heeft daarmee een reparatoir (herstellend) karakter.
Op de eerste plaats regelt het handhavingsarrangement dan ook de bestuurlijke handhaving, door de gemeente, binnen haar territorium en huishouding, gebaseerd op bestuursrecht. Het voorziet slechts in het strafrechtelijk optreden voor zover dit een complementair karakter heeft als zelfstandig reparatoir (herstellend, reparerend) instrument, en dus uitdrukkelijk NIET als punitief (als straf) leedtoevoegend handhavingsmiddel.
Het handhavingsarrangement regelt dan ook nadrukkelijk niet het autonome, strafrechtelijk optreden door de politie in het kader van opsporing, gericht op het instellen van strafvervolging door het Openbaar Ministerie. Noch voorziet het arrangement te treden in beleid dat door het OM en door de politie vastgesteld is. Wel houdt het er rekening mee, evenals als met de werkwijzen en beleidstrajecten van andere partners. Het handhavingsbeleid van de partners is dan ook wel voor zover mogelijk in de tabel weergegeven zodat de onderlinge verhouding inzichtelijk wordt.
Het arrangement biedt de politie wel een complementaire bevoegdheid om, vanuit toezicht, zo nodig over te kunnen gaan tot het opleggen van strikt strafrechtelijk sancties. Tevens voorziet het toekennen van de toezichtbevoegdheid in een opmaat naar opsporing. Dit kan wel de bekende “twee-petten” problematiek in de hand werken. Medewerkers van de LBB en de politie zullen zich voortdurend bewust moeten zijn van de vraag of en wanneer zij optreden als toezichthouder en/of wanneer als opsporingsambtenaar en wanneer toezicht overgaat in opsporing. Er zal dan ook goede afstemming nodig zijn over de manier van optreden en de toepassing van bevoegdheden bij het uitvoeren van controles en het hanteren van de ter beschikking staande handhavingsinstrumenten.
Op bestuurlijk niveau is besloten dat het geenszins de bedoeling is dat de politie de toezichthoudende taak weer volledig gaat overnemen van de gemeente. De toezichthoudende taak van de politie is niet meer, maar ook niet minder, dan complementair aan de gemeentelijke toezichthoudende en bestuurlijk handhavende taak.
Ook de kerntakendiscussie bij de politie, waarbij bestuurlijke en bestuursrechtelijke taken afgestoten plegen te worden, impliceert dat het primaat van de bestuurlijke handhaving bij de gemeente ligt.
Constatering overtreding door toezichthouders
Indien er tijdens controles of inspecties afwijkingen worden geconstateerd in de vorm van overtredingen, dan dient het bestuur daarvan op de hoogte gebracht te worden om conform het handhavingsarrangement handhavende maatregelen te kunnen nemen. Dit gebeurt als volgt:
Bij constatering of beëindiging van een overtreding van de vergunningvoorschriften c.q. illegale situatie, wordt door de toezichthouder van de LBB, toezichthouder van de DCMR of politie een rapportage van de overtreding opgemaakt. In een aantal gevallen die in de bijgevoegde toepassingstabel worden genoemd, reikt de toezichthouder of de politie namens het bestuur een mondelinge waarschuwing uit. Als een mondelinge waarschuwing wordt gegeven, wordt deze vastgelegd door middel van een rapportage. Opgemaakte rapportages worden naar een coördinerende functionaris (Horecacoördinator) gezonden. Deze verwerkt de mondelinge waarschuwing tot een schriftelijke, of tot een andere maatregel en leidt deze zonodig door naar de backoffice van het domein Integrale Veiligheid voor verdere afhandeling. De rapportages dienen zorgvuldig te worden opgesteld en alle relevante informatie te bevatten die voor een goede beoordeling noodzakelijk zijn.
Indien voorschiften tevens strafrechtelijk kunnen worden gehandhaafd, zullen naast toezichthoudende ambtenaren ook opsporingsambtenaren de overtreding kunnen vaststellen. Deze ambtenaren moeten, indien zij een strafbaar feit constateren, in plaats van een rapport een ambtsedig proces-verbaal opmaken (verbaliseren). Dit gebeurt door een Buitengewoon Opsporingsambtenaar van de Lichtblauwe brigade (BOA) of een algemeen opsporingsambtenaar van de politie.
Een proces-verbaal is een ambtshalve opgemaakt woordelijk verslag van een handeling of bevinding of proces. Het proces-verbaal wordt zo spoedig mogelijk naar het Openbaar Ministerie gezonden, dat conform de richtlijn vervolgt. Een afschrift wordt naar het domein Integrale Veiligheid gezonden. Belangrijk is te realiseren dat bestuursrecht de voorkeur verdient boven strafrecht. Dit laatste en dan met name het verbaliserend optreden, is ondersteunend aan het reparatoir uitgangspunt van het bestuurlijk optreden en heeft niet het karakter van straf. Evenwel is er aangesloten bij het regionale beleid van justitie en openbaar ministerie, ten aanzien van de door hen voorgestane inzet van het verbaliserend optreden.
Informeren burgemeester of college
Over incidenten waarbij de woon- en leefsituatie ernstig onder druk staat of de openbare orde in het geding is, wordt de burgemeester direct door het dienstdoende DMT pakket, geïnformeerd. Het betreft dan ernstige en zeer ernstige incidenten, zoals beschreven in de toepassingstabel. Tevens wordt de burgemeester in het reguliere politieoverleg geïnformeerd over klachten en overlast afkomstig van horecabedrijven.
Van de overige, “reguliere” handhavingsrapportages en processen-verbaal, wordt de burgemeester dan wel het college (al naar gelang de soort regelgeving die van toepassing is) ingelicht indien hiertoe aanleiding is. De reguliere en kleine gevallen (bijv. zogenaamde “first offenders”) welke niet per sé bestuurlijke aandacht en bemoeienis met zich meebrengen, worden door de backoffice als “going concern” afgedaan.
Bij het vervullen van de algemene beginselplicht tot handhaving, is het van belang om dit op weloverwogen en gerichte wijze te doen met daartoe geëigende middelen/instrumenten. De toepassingstabel in bijlage 1 voorziet daarin. In de tabel is vastgesteld welke handhavingsinstrumenten kunnen worden ingezet. De ten dienste staande instrumenten zijn bepaald op grond van de in het bestuurs- en strafrecht omschreven middelen en bevoegdheden. Ook is de op basis daarvan gevormde jurisprudentie daarbij betrokken, alsmede de in de rechtsleer levende opvattingen ten aanzien van handhaving en de algemene beginselen van procesorde en behoorlijk bestuur.
Het betreft de volgende middelen:
De instrumenten aanschrijving en bestuurlijke waarschuwing verdienen nadere toelichting. Handhavingsinstrumenten vergen met uitzondering van het op strafrechtelijke basis geschoeide proces-verbaal, een bestuurlijk besluit in de vorm van een (handhavings-)beschikking door het bevoegde bestuursorgaan. Dit betekent dat -conform de definities in de Algemene wet bestuursrecht- de inzet van de instrumenten zal leiden tot rechtsgevolgen: er komt verandering in de juridische situatie en er wordt getreden in de rechten en plichten en belangen van de betrokkenen.
De aanschrijving en ook de bestuurlijke waarschuwing zijn voorafgaand aan op te leggen bestuurlijke maatregelen. Zij vormen een opstap om op zorgvuldige en gemotiveerde manier te komen tot een handhavingsbeschikking. De aanschrijving heeft een aankondigend karakter, de bestuurlijke waarschuwing een dwingender waarschuwend karakter. Beiden zijn zeer belangrijk in het kader van dossieropbouw en opbouw van verwijtbaarheid richting de verantwoordelijke ondernemer/overtreder. Omdat de aanschrijving en de bestuurlijke waarschuwing niet gericht zijn op rechtsgevolg, is er dus ook geen bezwaar en beroep mogelijk, het betreft immers geen besluit. Zoals gezegd vormen het desalniettemin wel belangrijke volgtijdelijke stappen/onderdelen in het geheel van het handhavingstraject.
Ze hebben een preventieve werking. Vanuit proportionaliteit en redelijkheid, is er sprake van een gedoseerde inzet en geleidelijke opbouw. Deze instrumenten zijn dan ook juist en vooral bij geringe overtredingen nuttig en opportuun.
Het domein Integrale Veiligheid neemt kennis van de rapportages/verbalen (nadat eerst gecontroleerd is of de rapportages compleet en duidelijk zijn opgesteld. Indien dit niet het geval is wordt er door domein Integrale Veiligheid nader advies ingewonnen). Vervolgens bereidt de het domein Integrale Veiligheid de door het verantwoordelijke bestuursorgaan te nemen maatregelen voor, conform het handhavingsarrangement. Indien aanvullende informatie nodig is, wordt contact opgenomen met de diegene die de overtreding heeft geconstateerd en verzoekt om de benodigde aanvullende informatie te verstrekken. Indien nodig worden de adviezen en concept-beschikkingen besproken in het portefeuillehoudersoverleg.
Vervolgens worden de te nemen bestuurlijke maatregelen voorbereid en uitgewerkt, al dan niet in mandaat. Probleemzaken en gevoelige zaken worden te allen tijde eerst aan het college en/of de burgemeester voorgelegd en de besluiten worden door het bevoegd orgaan ondertekend. Er wordt dan geen gebruik gemaakt van het (onder-)mandaat. In de vorm van een advies wordt een concept aangeboden aan de burgemeester of het college. In het portefeuillehoudersoverleg (of ad hoc indien grote spoed of ernst) wordt het advies en het voorstel besproken. Na akkoord en eventuele aanpassing wordt het definitieve handhavingsbesluit opgesteld en verzonden en bekendgemaakt.
Voorlopige bestuurlijke maatregel
Indien er sprake is van een situatie die als ernstig of zeer ernstig gecategoriseerd is, dan kan er zonodig per direct een voorlopige bestuurlijke maatregel uitgevaardigd worden (bijvoorbeeld directe sluiting van een horecabedrijf bij het aantreffen van harddrugs of bij schietincidenten). Dit kan zonder eerst de exploitant te hebben gehoord. De exploitant wordt na oplegging van de maatregel, alsnog in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijze over het voorval naar voren te brengen. De backoffice bereidt deze maatregel voor. In zulke gevallen zal de burgemeester altijd geïnformeerd zijn en worden, mede vanuit het feit dat de politie het horecabedrijf vaak al als “plaats delict” onmiddellijk sluit in verband met het strafrechtelijk onderzoek.
Alvorens de burgemeester overgaat tot het sluiten van het horecabedrijf en/of intrekking van de exploitatievergunning wordt de exploitant uitgenodigd zijn/haar zienswijzen mondeling kenbaar te maken via een hoorzitting belegd door afdeling Veiligheid. De exploitant ontvangt hiervoor een schriftelijke of telefonisch uitnodiging. Bij kleine incidenten of ingeval van onverwijlde spoed kan worden volstaan met een telefonisch zienswijzengesprek.
Opstellen definitieve bestuurlijke maatregel
Aan de hand van de ingebrachte zienswijzen wordt de voorgenomen handhavingsmaatregel heroverwogen. Zonodig wordt een nieuw of aangepast concept opgesteld. Indien het advies concept besproken en (eventueel na aanpassing) goedgekeurd is in het portefeuillehoudersoverleg, dan wel het ambtelijk advies schriftelijk gefiatteerd is, wordt de definitieve maatregel als beschikking (handhavingsbesluit) opgesteld en na ondertekening verzonden, met een afschrift naar de relevante actoren.
Het feit dat er een handhavingsarrangement is, is één. Het in de praktijk ook succesvol toepassen is een andere kwestie. De slogan “is het beleid of heeft u er over nagedacht” is van toepassing en zegt iets over kwaliteit. Dit impliceert de noodzaak om de genoemde taken, rollen en bevoegdheden en de inzet en het gebruik en toepassing van de diverse beheers- en handhavingsinstrumenten, goed te beschrijven, toe te kennen en te zorgen voor een kwalitatieve borging. Daarin voorziet deze Richtlijn.
In dit handhavingsarrangement is steeds in gedachten gehouden dat het geen papieren tijger moet worden, maar een daadwerkelijk praktijkdocument dat in het kader van kwalitatief en eenduidig handhavend optreden als kenbron en leidraad fungeert. Daartoe zijn er een aantal randvoorwaarden te benoemen die het succes beïnvloeden en bepalen. Voor het welslagen van het arrangement en de handhaving in het algemeen en het behalen van de doelstellingen, is het van belang dat het voldoende draagvlak en prioriteit krijgt ten opzichte van de overige lopende projecten en werkzaamheden. Het betreft dan zowel organisatorische als operationele aspecten ten aanzien van ondersteuning, communicatie, motivatie en uitvoering door het bestuurlijk en ambtelijk apparaat. Een opsomming van wat er nodig is om het arrangement in de praktijk te laten slagen:
Het betreft feitelijk de infrastructuur en de faciliteiten rondom de uitvoering en toepassing van het arrangement. Het voert hier te ver om op de afzonderlijke aspecten in te gaan. Veel zal voor zich spreken. Er wordt volstaan met de stelling dat ten aanzien van deze punten een nadere uitwerking op facilitair gebied belangrijk is.
Het benoemen van succesfactoren is tegelijkertijd benoemen wat de factoren zijn die een goede toepassing in de weg kunnen staan. Het hebben van een arrangement is één, het scheppen van de randvoorwaarden voor ene toepassing daarvan is twee. Maar er is meer.
Zoals eerder opgemerkt heeft Schiedam een zeer actieve en dynamische horeca. Dat uit zich in veel mutaties en verloop, maar ook in regelmatig voorkomende overtredingssituaties. Handhaving is dan ook noodzakelijk gebleken. Het niet gericht en consequent optreden, zonder arrangement en/of bij het niet of niet goed of onvoldoende toepassen daarvan, zal er toe kunnen leiden dat het nalevingsgedrag van de vergunninghouders negatief beïnvloed wordt. Daardoor loopt de kans op overtredingsituaties juist verder toe. Juist in deze kwetsbare doelgroep, zal dat weer oorzaak kunnen zijn van toenemende openbare orde en veiligheidsproblemen, onrust en een beleving van onveiligheid bij het uitgaanspubliek en bewoners in wijken rondom horecapanden.
Uiteindelijk wordt het imago van Schiedam en het gemeentebestuur negatief beïnvloed.
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Schiedam voor de hen toekomende bevoegdheden, d.d. 13 augustus 2013
de secretaris, ir. J.C. van Ginkel MCM
de burgemeester. C.H.J. Lamers
In deze bijlage zijn de meest voorkomende overtredingen opgenomen en de bijbehorende sanctiestrategieën. De sanctiestrategieën zijn in tabellen ingedeeld naar bron (APV, Opiumwet, et cetera) en naar soort overtreding.
Tabel I Algemene Plaatselijke Verordening Schiedam
APV- bepalingen t.a.v. openbare orde en veiligheid m.b.t. de exploitatie van horecabedrijven
I.1. en I.2 Nieuwe exploitatie en overname exploitatie
Uitgangspunt bij de handhaving is dat een horecabedrijf niet zonder de vereiste vergunningen mag worden geëxploiteerd. Daarbij maakt het geen verschil of het een bestaand of een nieuw horecabedrijf betreft. Ook in geval van overname van een horecabedrijf geldt dat de horecabedrijf pas mag worden geëxploiteerd als de exploitant beschikt over alle benodigde vergunningen.
Als er sprake is van een gewijzigde exploitatievorm (bijv. ander type horecabedrijf, bedrijfsvorm, of wijziging van de inrichting/lokaliteiten zonder dat dit vergund is) wordt de exploitant bestuurlijk gewaarschuwd. De exploitant wordt op de hoogte gesteld van het voornemen om bij herhaling van de overtreding zijn horecabedrijf te sluiten. Om dit te voorkomen wordt hij in de gelegenheid gesteld om binnen vijf werkdagen een nieuwe vergunning aan te vragen. Binnen de wettelijk gestelde termijn (acht weken, de beslissing kan eenmaal voor ten hoogste acht weken worden verdaagd) wordt op deze aanvraag beslist .
Een exploitant kan bij het domein Integrale Veiligheid (verder afgekort als dIV) een verzoek indienen tot het bijschrijven dan wel van de vergunning laten verwijderen van een houder van de exploitatievergunning. Mocht dit verzoek worden ingediend ten tijde van het treffen van een bestuurlijke maatregel en/of nadat voorbereidende werkzaamheden om een bestuurlijke maatregel te treffen al zijn verricht, dan wordt dit verzoek in afwachting van het besluit van de burgemeester, opgeschort.
Er is sprake van schijnbeheer als degene die zich voordoet als exploitant c.q. leidinggevende van een horecabedrijf niet de feitelijke exploitant c.q. leidinggevende is. Schijnbeheer komt in verschillende vormen voor. Er kan sprake zijn van een situatie waarbij een persoon niet als exploitant op de exploitatievergunning staat vermeld, maar wel in de functie van werknemer als exploitant of leidinggevende optreedt. Het door een andere persoon laten exploiteren van een horecabedrijf omdat men zelf - vanwege antecedenten of het ontbreken van de vereiste diploma’s - niet in aanmerking komt voor een exploitatievergunning, is een andere variant. Hiervoor ontvangt diegene dan vaak een financiële vergoeding. In deze gevallen is de exploitatievergunning tengevolge van onjuiste gegevens en bescheiden verleend en kan de burgemeester besluiten de vergunning in te trekken.
I .3 Ernstige en zeer ernstige incidenten
De APV richt zich op regulering van de openbare orde en veiligheid (OOV) ten aanzien van -in deze context- horecabedrijven. De handhaving betreft het toezien op die naleving en het bestuurlijk optreden indien er strijdigheid met de regelgeving is. Naast overtredingen in de strikt formele zin van het woord, en handelingen in strijd met voorschriften en (vergunning-)voorwaarden, kan er ook sprake zijn van voorvallen en gedragingen die een gevaar opleveren voor de OOV. Ook daar ziet de APV in diverse bepalingen op toe. Het betreft hier incidenten die als ernstig en zeer ernstig geclassificeerd zijn.
Als er sprake is van een zeer ernstig incident (categorie 1) en/of spoedeisende omstandigheden en/of gevaar en/of acute noodzaak, kan de burgemeester besluiten om een horecabedrijf met onmiddellijke ingang voor een onbepaalde periode te sluiten. Doel van deze maatregel is om op die wijze de geschokte openbare orde te laten herstellen, de vrees voor herhaling te laten afnemen en de rust in de directe woon- en leefomgeving te laten terugkeren. Na de sluiting wordt de exploitant zo snel mogelijk uitgenodigd voor een zienswijzegesprek. Naar aanleiding van dit gesprek besluit de burgemeester hoe lang de sluiting noodzakelijk is en of welke andere maatregel eventueel nog nodig is. Zie hiertoe de in hoofdstuk 3 van het arrangement beschreven procedure.
De burgemeester bepaalt aan de hand van de rapportages van toezichthouders/politie en door dIV gehouden zienswijzengesprekken met de exploitant (artikel 4:8 Awb) welke maatregel bij de 1e keer overtreden proportioneel is. Daartoe is hier een norm gesteld ten aanzien van de sluiting van het horecabedrijf. Een sluiting van een horecabedrijf geldt in beginsel voor een periode van zes maanden bij zeer ernstige incidenten en drie maanden bij ernstige incidenten. Deze perioden worden in het algemeen beschouwd as een redelijke en billijke maar ook pragmatische periode waarin een ondernemer orde op zaken kan stellen om weer te gaan voldoen aan de norm. Ingeval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de sluiting worden beperkt. Mocht de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven dan kan de burgemeester ook besluiten tot een langere sluitingsperiode. Er is bewust geen nadere meer- of mindertermijn genoemd/ingevuld. Bij het bepalen van een langere of kortere sluitingsperiode is de ernst van de onderhavige overtreding mede bepalend, waarbij de relevante feiten en omstandigheden bij de afweging betrokken moeten worden. Hierbij is de in deze Richtlijn omschreven gedachtegang ten aanzien van de discretionaire bevoegdheid en de inherente afwijkingsbevoegdheid van toepassing.
Overlast in en vanuit een inrichting wordt aangemerkt als een ernstig incident (categorie 2). De aanwezigheid van overlast wordt afgeleid uit rapportages van toezichthouders , politie en/of de klachtenregistratie. Ook meldingen kunnen een rol spelen in de beoordeling of er sprake is van overlast. De overlast moet uiteraard wel worden geverifieerd door een toezichthouder. Als voorbeelden van overlast kunnen worden genoemd: parkeeroverlast, stank, geluidsoverlast door komende en gaande bezoekers, lastigvallen van passanten, het op luidruchtige wijze exploiteren van een terras en intimiderend gedrag van exploitanten, houders en/of portiers.
Bij een incident, waarbij uit de door de toezichthouders/politie aangeleverde rapportage blijkt, dat de exploitant van de inrichting als slachtoffer kan worden aangemerkt en er derhalve geen enkele sprake is van enige verwijtbaarheid of nalatigheid, zal niet worden overgegaan tot intrekking van de exploitatievergunning ofwel sluiting van de inrichting, maar kan worden volstaan met het geven van een bestuurlijke waarschuwing. N.B. Hiermee wordt niet bedoeld dat sprake moet zijn van schuld. De verantwoordelijkheid van exploitanten reikt verder (risicoaansprakelijkheid).
I.4. Sluitingstijden en afkoelperiode
In de APV worden de sluitingstijden voor horecabedrijven geregeld. Ook zijn er ontheffingen van de vastgestelde sluitingstijden mogelijk, waaronder het afkoeluur. Deze afkoelperiode, ontheffingen en de reguliere sluitingstijden vragen om een specifieke handhavingsaanpak. Hierbij wordt vooral vanuit proportionaliteit heel gericht op basis van het motief, een inherente maatregelstrategie toegepast door juist de sluitingstijden zelf als handhavingsinstrument te gebruiken.
De sluitingstijden zijn in Schiedam als volgt bepaald in de APV:
In de onderstaande tabel zijn overige in de APV genoemde situaties opgenomen die in het kader van die regelgeving gehandhaafd moeten worden. De betreffende overtredingen worden gekwalificeerd als minder ernstig en de inzet van het bestuurlijk handhavinginstrumentarium is daar op afgestemd (proportionaliteit).
Deze situaties hebben veel betrekking op het beheer van het vergunningenbestand. In deze gevallen zal de daadwerkelijk uitgevoerde handhaving dan ook een oog-en-oor functie hebben die bij de uitvoering en het beheer van de vergunningverlening als input nodig is. Ook kan het voorkomen dat er vanuit een administratieve toetsing in de backoffice informatie en constateringen aan de orde zijn die zonder daadwerkelijke handhaving in het bedrijf (controle/toezicht) dienen te leiden tot bestuurlijke maatregelen. Daarin geldt deze tabel eveneens als richtlijn.
In de beleidsnota zijn ook voorschriften en regels opgenomen die nageleefd dienen te worden. Het zijn geen geboden en verboden zoals in de APV, maar bepalingen van algemene strekking. Deze bepalingen zijn wel aan de APV gerelateerd.
De bepalingen van de Opiumwet zijn mede van toepassing op horecabedrijven. Handhaving van de bepalingen richt zich op de controle op de naleving van verbodsbepalingen op aanwezigheid van handel in drugs of de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs in die bedrijven en het bestuurlijk optreden indien hiervan sprake is. Voor de duidelijkheid: het betreft hier horecabedrijven, niet zijnde coffeeshops. (T.a.v. coffeeshops geldt apart beleid - zie elders in deze tabel). Hier wordt uitgewerkt welke bestuurlijke maatregelen er genomen worden na constatering van overtredingen.
Lijst I en II bij de Opiumwet omvatten zowel hard- als softdrugs. Onder een handelshoeveelheid wordt verstaan: een hoeveelheid soft- of harddrugs die een gebruikershoeveelheid overschrijdt en bestemd is voor handel en verkoop. Onder een gebruikershoeveelheid drugs wordt verstaan: een hoeveelheid die doorgaans wordt aangeboden voor eigen gebruik. Dit kan voor harddrugs één bolletje, één pil of een halve gram zijn. Voor softdrugs is dit maximaal 5 gram.
Handel in drugs is aannemelijk ingeval er aanwijzingen zijn op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat er in- of vanuit de inrichting in drugs wordt gehandeld. Deze aanwijzingen kunnen voortkomen uit feitelijke acties/observaties c.q. waarnemingen ter plaatse door de politie (onder meer het aantreffen van drugs, verklaringen van schepklanten en/of personeel, bekendheid van de inrichting als uitvalsbasis c.q. ontmoetingsplaats voor drugsdealers en verslaafden). Andere aanwijzingen zijn onder meer de aanwezigheid van een weegschaal, verpakkingen (gripzakjes), voorverpakte en/of geprijsde drugs of bestellijsten in de inrichting.
Alle Schiedamse horeca-exploitanten zijn indertijd schriftelijk op de hoogte gesteld van de regels die gelden op grond van het Schiedamse coffeeshopbeleid en de bestuurlijke gevolgen die het overtreden van dit beleid met zich mee kan brengen. Daarbij is aan de orde geweest dat zij als ondernemers van een horecabedrijf, NIET onder het beleid vallen en dus geen aanspraken daaraan kunnen ontlenen. Hen is duidelijk gemaakt dat voor hen de algehele en absolute verbodsbepalingen in de Opiumwet gelden.
Verkoop van softdrugs mag alleen vanuit coffeeshops plaatsvinden. Het wordt de exploitant van een reguliere horecabedrijf dan ook zeer zwaar aangerekend wanneer er in een dergelijke inrichting softdrugs worden aangetroffen en/of vanuit de inrichting illegale verkoop van softdrugs dan wel handel in softdrugs plaatsvindt. De aanwezigheid van harddrugs is vanzelfsprekend ten ene male verboden en zal direct zwaar gehandhaafd worden.
Met ingang van 1 januari 2013 is het toezicht op de Drank- en Horecawet (DHW) overgegaan van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) overgegaan op de gemeente. Het toezicht wordt uitgevoerd door toezichthouders (BOA’s) van de gemeente en de politie. De politie heeft eveneens een opsporinsgbevoegdheid op grond van de DHW.
De politie treedt in de hieronder genoemde gevallen uitsluitend verbaliserend op indien dit vanuit reparatoir oogpunt gewenst is als aanvullend/ondersteunend handhavinginstrument bij het gemeentelijk bestuurlijk optreden, en pas nadat er een eerste constatering van een overtreding gedaan is. Pas dan kan er namelijk vanuit opsporing gehandeld worden. Immers, de politie is niet als toezichthouder voor de Drank- en Horecawet bevoegd. Dus pas nadat er een eerste overtreding geconstateerd is door bijv. de gemeentelijke toezichthouders of bekend is vanuit gemeentelijke beheersinformatie van het vergunningbestand (intrekking, weigering, vervallen vergunning in afschrift aan politie of gemeld tijdens horecaoverleg) en de ondernemer desondanks doorgaat met uitoefening van het horecabedrijf, kan de politie –aansluitend- verbaliserend optreden. Dit optreden heeft dan nadrukkelijk bij voorkeur niet het karakter van strafoplegging/leedtoevoeging (punitief) maar een herstellend (reparatoir) karakter ter ondersteuning van het bestuursrechtelijk optreden door de gemeente. Dit betekent dat de burgemeester vanuit diens rol en taak als korpsbeheerder zich bedient van de politie om diens portefeuille te handhaven. Hierbij is het ook van belang om af te stemmen met de autonome handhavingbevoegdheid en –taken van de Voedsel- en waren Autoriteit.
Gemeente heeft o.g.v. de gemeentewet een beginselplicht tot bestuursrechtelijke handhaving (bestuurlijk optreden). Gelet op het hiervoor geschetste, betekent dit dat het nemen van handhavingsbesluiten door de gemeente ten aanzien van de DHW, reactief zal zijn, m.a.w. het verantwoordelijk bestuursorgaan (burgemeester en wethouders) treedt bestuurlijk op naar aanleiding van rapportages van de formele toezichthouder en opsporingsinstanties.
De gemeente zal slechts voor een deel op eigen initiatief actief handhaven. Voor andere overtredingen (meestal geringe) of ten aanzien van niet vergunningplichtige bedrijven, zal ze reactief optreden na melding van een overtreding door een externe instantie, tenzij er bewust voor gekozen wordt om ook op grond van eigen verantwoordelijkheid actief en/of programmatisch op dat gebied te handhaven.
Veel situaties hebben betrekking op het beheer van het vergunningenbestand. In deze gevallen zal de daadwerkelijk uitgevoerde handhaving dan ook een ‘oog-en-oor’-functie hebben die bij de uitvoering en het beheer van de vergunningverlening als input nodig is. Ook kan het voorkomen dat er vanuit een administratieve toetsing in de backoffice informatie en constateringen aan de orde zijn die zonder daadwerkelijke handhaving in het bedrijf (controle/toezicht) dienen te leiden tot bestuurlijke maatregelen. De burgemeester heeft daartoe bevoegdheid tot het geven van aanwijzing tot intrekking van door het college verleende gunningen (art. 32 DHW).
IV. Wet op de kansspelen (WOK)
IV.1. Aanwezigheid kansspelautomaten algemeen
In titel Va (artikelen 30 tot en met 30aa) van de Wok wordt het systeem van de toelatings-, exploitatie- en aanwezigheidsvergunningen geregeld.
De hiernavolgende paragraaf IV.1 betreft de handhaving van de algemeen geldende regels in de Wok waartoe de gemeentelijke LBB-ambtenaren en de politieambtenaren als toezichthouder zijn. In paragraaf IV.2 staan de handhavende bepalingen ten aanzien van de aanwezigheid van speelautomaten in hoog- en laagdrempelige inrichtingen. In paragraaf IV.3 worden de handhavende bepalingen weergegeven ten aanzien van speelautomatenhallen.
IV2. Aanwezigheid speelautomaten in horecabedrijven
Op grond van de Wet op de Kansspelen moet in een gemeentelijke verordening worden vastgelegd hoeveel speelautomaten maximaal per inrichting mag worden geplaatst. De gemeente is bij het bepalen van het beleid gebonden aan de maxima, die de wet toelaat. In Schiedam is er niet een aparte Speelautomatenverordening opgesteld, maar zijn in de APV bepalingen opgenomen hieromtrent.
In artikel 3.2.1a van de APV is het speelautomatenbeleid vastgelegd. In lid 2 van hetzelfde artikel is bepaald dat in een hoogdrempelige inrichting maximaal twee kansspelautomaten zijn toegestaan. Dit beleid gaat uit van het wettelijk maximaal toegestane aantal automaten per inrichting.
IV. 3 Aanwezigheid speelautomaten in speelautomatenhal
Voor de opstelling van speelautomaten is een aanwezigheidsvergunning van de burgemeester vereist ex artikel 30b, eerste lid, van de Wok. Voorts is voor de vestiging en/of exploitatie van een speelautomatenhal een halvergunning van de burgemeester noodzakelijk ex artikel 2:40a, eerste lid, van de APV.
De intrekking van de aanwezigheids -en/of halvergunning geldt in beginsel voor een periode van zes maanden. In geval er aanleiding is tot matiging kan de duur van de intrekking worden beperkt tot een periode van drie maanden. Mocht de ernst en de aard van de feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven dan kan de burgemeester besluiten tot een intrekking voor de duur van twaalf maanden. In het geval van bijzonder ernstige incidenten of bij herhaling kan de burgemeester besluiten tot een niet-tijdelijke intrekking. Dit geldt uiteraard ook bij niet-herstelbare verzuimen, waaronder het niet (meer) verkrijgen van de exploitatievergunning.
In artikel 2:40e van de APV wordt de intrekking van de halvergunning door de burgemeester geregeld. De gronden voor intrekking komen in hoofdzaak overeen met de intrekkingsgronden van de exploitatievergunning voor horeca. In de handhaving met betrekking tot speelautomatenhallen is dan ook aansluiting gezocht bij de handhaving zoals die is opgeteld met betrekking tot de horeca.
De geluidsnormen voor meldingspichtige horecabedrijven staan vermeld in het Activiteitenbesluit. De relevante bepalingen zijn overgenomen in de APV. Nadrukkelijk wordt vermeld dat het hier alleen muziekgeluid betreft. Ten aanzien van geluidsoverlast door andere redenen zoals lawaai vanuit keukens, bezoekers die schreeuwen etc., voorziet de algemene paragraaf in de APV.
Met betrekking tot terrassen, gelegen aan de straatzijde mag het stemgeluid niet worden meegerekend. Voor terrassen op binnenterreinen wordt het stemgeluid wel meegerekend. Omdat het maken van muziek vanaf een terras meer invloed heeft op de leefomgeving dan muziek binnen in een inrichting, is het algemene uitgangspunt dat het niet toegestaan is om geluidsdragers op het terras te hebben of op andere wijze muziek ten gehore te (laten)brengen op een terras.
Ten aanzien van deze paragraaf is een en ander door de DCMR nader uitgewerkt in een
Handhavingsprotocol Horeca-muziekgeluid. Dit protocol is als bijlage opgenomen in dit arrangement.
Het Schiedamse coffeeshopbeleid is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 oktober 1997 en is geëvalueerd op 4 mei 2004. Eind 2013 wordt nieuw coffeeshopbeleid vastgesteld, waarin de handhavingsstrategie wordt opgenomen. Na vaststelling van het nieuwe coffeeshopbeleid vervalt onderstaande tabel.
Het coffeeshopbeleid voorziet in een maximumstelsel van vier coffeeshops in Schiedam. Het vastgestelde coffeeshopbeleid blijft van kracht behoudens het daarin opgenomen handhavingsparagraaf. Het handhavingsbeleid ten aanzien van coffeeshops is geactualiseerd en hier opgenomen als paragraaf in dit arrangement. Dit heeft als voordeel dat er één handhavingsarrangement is voor alle vergunningplichtige openbare inrichtingen.
De exploitatievergunningplicht in paragraaf 3 van de APV is ook van toepassing op coffeeshops. Een coffeeshop valt namelijk ook onder de definitie van horecabedrijf. Voor overtredingen door coffeeshopexploitanten van voorschriften die niet nadrukkelijk worden genoemd in deze handhavingstabel (bijvoorbeeld schietincidenten, steekincidenten, vechtpartijen etc.) worden bestuurlijke maatregelen bepaald aan de hand van de handhavingstabel I.3. Ook ten aanzien van de andere bepalingen die ten aanzien van horecabedrijven genoemd zijn in onderdeel I, gelden onverkort ook voor coffeeshops. Bij het bepalen van maatregelen wordt er wel rekening gehouden met het feit dat ten aanzien van coffeeshops, er een verhoogd risico is en dat de invloed op de openbare orde, veiligheid en leefomgeving doorgaans ernstiger nadelig beïnvloed wordt. De te nemen maatregelen zullen daarom doorgaans van andere aard zijn dan bij reguliere horecabedrijven. De in deze Richtlijn beschreven motiveringen in het eerste deel, ten aanzien van toepassingscriteria zijn dan ook van groot belang ten aanzien van proportionaliteit maar ook ten aanzien van de discretionaire bevoegdheid van het betrokken bestuursorgaan.
De termijnen die in de onderstaande tabel worden aangegeven voor sluitingen dienen als uitgangspunt. Indien er redenen zijn voor matiging of voor verscherping worden de sluitingstermijnen aangepast.) Bespreken of dit tekst is voor het algemene gedeelte eventueel onder te brengen onder het kopje “sluitingstermijnen”
Bijlage 2 Protocol DCMR t.a.v. handhaving geluidshinder
Handhavingsprotocol Horeca-muziekgeluid behorende bij onderdeel V van de tabel.
Jaarlijks melden vele bewoners van het Rijnmondgebied geluidoverlast te ondervinden. In veel gevallen wordt deze geluidoverlast veroorzaakt door horeca-inrichtingen. De gemeente Schiedam heeft de DCMR Milieudienst Rijnmond (verder: DCMR) de opdracht gegeven de handhaving van deze geluidoverlast namens de gemeente te verzorgen. In dit handhavingsprotocol is vastgelegd hoe in beginsel door de DCMR en de gemeente Schiedam op de verschillende overschrijdingen van de geluidnormen zal worden gereageerd.
De meeste horeca-inrichtingen vallen onder de werking van het Activiteitenbesluit. De voor deze horeca-inrichtingen relevante geluidvoorschriften zijn opgenomen in paragraaf 1.1 van de bijlage behorende bij dit Besluit. De letterlijke tekst van deze voorschriften is terug te vinden in de bij dit handhavingsprotocol gevoegde bijlage. Slechts in een enkel geval valt een horeca-inrichting onder de vergunningplicht van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. De voor deze inrichtingen relevante geluidvoorschriften zijn opgenomen in de op grond hiervan verleende milieuvergunning.
Geluidmetingen en constateringen
Bij klachten over geluidoverlast wordt door medewerkers van de DCMR een geluidmeting uitgevoerd. In de meeste gevallen wordt, conform de door de gemeente vastgestelde sanctiestrategie, bij een geconstateerde overschrijding van de geluidnormen eerst een aanschrijving gestuurd aan de betreffende horeca-inrichting. Indien vervolgens bij een nacontrole blijkt dat er geen of onvoldoende maatregelen zijn getroffen, wordt het College van Burgemeester en Wethouders door de DCMR geadviseerd om over te gaan tot het vaststellen van een last onder dwangsom (handhaving in twee stappen). Bij overschrijdingen van 20 dB of meer is het gebruikelijk dat er door de DCMR direct wordt overgegaan tot het adviseren van een last onder dwangsom (handhaving in één stap). Dit in verband met de ernst van de overlast die in dat geval door omwonenden van de horeca-inrichting wordt ondervonden. In dit handhavingsprotocol wordt bovenomschreven handelswijze vastgelegd en wordt tevens aangegeven hoe er gehandeld wordt bij een overschrijding van 30 dB of meer.
Handhavingsprotocol Horeca-muziekgeluid
Er wordt in dit handhavingsprotocol een vierdeling gemaakt in de mogelijke reacties op geconstateerde overschrijdingen van de geluidnormen. Ingeval van een ‘kleine’ overschrijding kan volstaan worden met het eerst aanschrijven van de ondernemer. (Zeer) ernstige overschrijdingen daarentegen vragen, in verband met de ernst van de inbreuk die hierdoor veroorzaakt wordt op de levenssfeer van omwonenden, om maatregelen die directer werken en een grotere impact hebben.
Overschrijdingen van 1 of 2 dB krijgen geen vervolg, omdat de meetonzekerheid zodanig is dat bij deze waarden niet met zekerheid kan worden gesteld dat er daadwerkelijk sprake is van een overschrijding van de geluidnormen.
Bij een overschrijding van 3 – 19 dB wordt de betreffende horeca-inrichting eerst aangeschreven door de DCMR. In deze aanschrijving wordt de ondernemer medegedeeld dat hij er binnen een redelijke termijn voor dient te zorgen dat er geen overschrijding van de geluidnormen meer plaatsvindt en dat, indien er bij een volgende controle toch opnieuw een overtreding wordt geconstateerd, overgegaan zal worden tot het adviseren van een last onder dwangsom en het opmaken van proces-verbaal. Daarnaast wordt de ondernemer in de aanschrijvingsbrief, overeenkomstig artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken.
Naar aanleiding van een eventueel advies van de DCMR wordt door het College van burgemeester en wethouders overgegaan tot het vaststellen van de geadviseerde last onder dwangsom. Indien na het volledig verbeuren van de dwangsom nog steeds sprake is van het overschrijden van de geluidnormen, zal er door de DCMR opnieuw geadviseerd worden over te gaan tot het vaststellen van een last onder dwangsom (met een hoger te verbeuren bedrag), of wordt er, in overleg met de gemeente, geadviseerd tot het aanzeggen van bestuursdwang.
Overschrijding van 20 – 29 dB:
Bij een overschrijding van 20 – 29 dB zal door de DCMR direct worden overgegaan tot het adviseren van een last onder dwangsom. Alvorens dit wordt gedaan, wordt de ondernemer wel middels een zogenaamde zienswijzebrief in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken. Daarnaast zal direct proces-verbaal worden opgemaakt.
Naar aanleiding van een eventueel advies van de DCMR wordt door het College van burgemeester en wethouders overgegaan tot het vaststellen van de geadviseerde last onder dwangsom. Indien na het volledig verbeuren van de dwangsom nog steeds sprake is van het overschrijden van de geluidnormen, zal er door de DCMR opnieuw geadviseerd worden over te gaan tot het vaststellen van een last onder dwangsom (met een hoger te verbeuren bedrag), of wordt er, in overleg met de gemeente, geadviseerd tot het aanzeggen van bestuursdwang.
Overschrijding van 30 dB of meer:
Bij een overschrijding van 30 dB of meer zal door de DCMR worden overgegaan tot het adviseren van een aanzegging van bestuursdwang. De overschrijding van de geluidnormen is in dat geval immers zo ernstig dat op zeer korte termijn de daadwerkelijke beëindiging van de overtreding noodzakelijk is om de omwonenden te beschermen tegen de geluidoverlast. Alvorens dit wordt gedaan, wordt de ondernemer wel middels een zogenaamde zienswijzebrief in de gelegenheid zijn zienswijze kenbaar te maken. Daarnaast zal direct proces-verbaal worden opgemaakt.
Naar aanleiding van een eventueel advies van de DCMR wordt door het College van burgemeester en wethouders overgegaan tot het vaststellen van de geadviseerde bestuursdwangbeschikking. Indien er na afloop van de in de bestuursdwangbeschikking opgenomen begunstigingstermijn nog steeds sprake is van het overschrijden van de geluidnormen, zal de in de beschikking aangekondigde bestuursdwang worden geëffectueerd. In de meeste gevallen zal dit gebeuren door middel van het verzegelen van de geluidinstallatie. Indien dit niet mogelijk, wenselijk of afdoende is, wordt een speciaal op de specifieke situatie toegesneden oplossing bedacht. In het uiterste geval kan worden overgegaan tot het sluiten van de inrichting. De geluidinstallatie of de inrichting mag dan pas weer normaal in bedrijf genomen worden, indien de ondernemer middels een akoestisch rapport aantoont dat, als gevolg van door hem getroffen geluidisolerende of andere maatregelen, aan de geluidnormen wordt voldaan.
In geval van recidive zullen door de gemeente, in overleg met de DCMR, de mogelijkheden worden bekeken om over te gaan tot het intrekken van de exploitatievergunning. Dit om te voorkomen dat telkens bestuursdwang moet worden toegepast.
Bijlage behorende bij het ‘Handhavingsprotocol Horecageluid’
Paragraaf 1.1 Geluid en trilling
1.1.1 Voor het equivalente geluidniveau (LAeq) en het piekniveau (Lmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, geldt dat:
a. de niveaus op de in tabel I genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;
b. de in de periode tussen 07.00 uur en 19.00 uur in tabel I opgenomen piekniveaus niet van toepassing zijn op het laden en lossen;
c. de in tabel I aangegeven waarden binnen in- of aanpandige woningen niet gelden indien de gebruiker van deze woningen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidmetingen;
d. de in tabel I aangegeven waarden voor woningen ook gelden voor andere geluidgevoelige bestemmingen.
1.1.2 Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, blijft buiten beschouwing het stemgeluid van:
a. bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
b. bezoekers op het open terrein van een sportinrichting of recreatie-inrichting.
1.1.3 Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, wordt voor muziekgeluid geen bedrijfsduurcorrectie toegepast.
1.1.4 Bij het bepalen van de piekniveaus (Lmax), bedoeld in voorschrift 1.1.1, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
a. het komen en gaan van bezoekers;
b. het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.
1.1.5 Voorschrift 1.1.1 is niet van toepassing op inrichtingen die zijn gelegen in een concentratiegebied voor horeca-inrichtingen dat bij of krachtens een verordening als zodanig is aangewezen. In een dergelijk gebied mag het equivalente geluidniveau, veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten, in ieder geval:
a. het in dat gebied heersende referentieniveau niet overschrijden, en
b. binnen een woning of andere geluidgevoelige bestemming op de volgende tijdstippen niet meer bedragen dan de in tabel II aangegeven waarden:
1.1.6 Trillingen veroorzaakt door de tot de inrichting behorende installaties of toestellen, alsmede de tot de inrichting toe te rekenen werkzaamheden of andere activiteiten, bedragen in woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen niet meer dan een trillingsterkte van 0,1. De waarde geldt niet, indien de gebruiker van deze woningen of geluidgevoelige bestemmingen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van trillingmetingen.
1.1.7 In gevallen waarin op de inrichting voorschrift 2.2 van bijlage 1 van het Besluit horecabedrijven milieubeheer van toepassing was, worden de waarden van het equivalente geluidniveau op de gevel van woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen in tabel I van voorschrift 1.1.1 met 5 dB verhoogd. De eerste volzin is niet van toepassing indien lagere waarden waren vastgelegd in de milieuvergunning die gold op 1 december 1992. In dat geval gelden die lagere waarden.
Voorschrift 2.2 van bijlage 1 van het Besluit horecabedrijven milieubeheer:In afwijking van voorschrift 2.1. (max. 50 en min. 40 dB(A) etmaalwaarde op de gevel) mag voor inrichtingen die reeds zijn opgericht vóór de datum (1 dec. 1992) waarop dit besluit op die inrichting van toepassing wordt, het equivalente geluidsniveau (Laeq) niet meer bedragen dan:
55 dB(A) tussen 07.00 en 19.00 uur;
50 dB(A) tussen 19.00 en 23.00 uur;
45 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur;
met dien verstande dat, indien ten behoeve van die inrichting een vergunning krachtens de Hinderwet of een vergunning als bedoeld in artikel 12 van de Wet geluidhinder is verleend, het equivalente geluidsniveau niet hoger mag zijn dan de waarde die is vastgelegd in de voor die inrichting verleende vergunning of die met de in die vergunning verlangde akoestische voorzieningen en in acht te nemen gedragsregels wordt bereikt; dit geldt niet voor zover dat equivalente niveau hoger is dan de waarde, vermeld in de aanhef van dit voorschrift, of lager is dan de waarde, vastgelegd in voorschrift 2.1, onder b (40 dB(A) etmaalwaarde). Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de toelaatbare equivalente geluidsniveaus voor de inrichting; dit niveau mag echter niet hoger zijn dan het equivalente geluidsniveau, vermeld in de aanhef van dit voorschrift, en niet lager dan het niveau, vastgelegd in voorschrift 2.1, onder b.
1.1.8 In gevallen waarin een inrichting is opgericht voor 1 december 1992 is voorschrift 1.1.3 tot 1 december 2002 niet van toepassing voor de toetsing van de geluidniveaus gedurende de periode van 23.00 tot 07.00 uur, tenzij voor de inrichting op grond van een verleende vergunning het toepassen van bedrijfsduurcorrectie niet was toegestaan. Indien ingevolge het voorgaande een bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast, is het door de inrichting veroorzaakte geluidniveau gedurende de bedrijfstijd tussen 23.00 en 07.00 uur niet hoger dan op grond van voorschrift 1.1.1 is toegestaan tussen 19.00 en 23.00 uur.
1.1.9 De voorschriften 1.1.1, 1.1.5, 1.1.7 en 1.1.8 zijn, voor zover de naleving van deze voorschriften redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of delen van dagen in verband met de viering van:
a. festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
b. andere festiviteiten of activiteiten die plaatsvinden binnen de inrichting, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of delen van dagen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar.
Een festiviteit of activiteit, als bedoeld in de onderdelen a of b, die maximaal een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag.